15


Theo

Het was heel warm op het kerkhof. Zijn gezicht droop van het zweet en hij verbeeldde zich dat al het vet op zijn lichaam aan het smelten was. Hoewel de Little St. Mary’s midden in Cambridge stond, was Theo er tussen de grafstenen en de wilde bloemen nog nooit een andere ziel tegengekomen, levend of dood. Laura had hem ooit verteld dat ze er vaak naar toe ging om te leren, zittend op het gras, met haar boeken om zich heen, en daarom had hij daar een bank laten neerzetten met een bordje: ‘Voor Laura, die van deze plek hield’, en hij voelde zich – op een of andere ongrijpbare manier – dichter bij haar als hij daar zat. Het was een van de kruiswegstaties voor Theo, een van de plekken die met Laura verbonden waren; haar botten rustten op de stadsbegraafplaats aan Newmarket Road, maar heel Cambridge fungeerde als relikwiekast ter herinnering aan haar.

Mensen verspreidden de as van hun gecremeerde familieleden op het kerkhof en er was een kamilleperk geplant op de grijze, korrelige aarde van de doden. Op Laura’s graf, op de karakterloze stedelijke begraafplaats, had Theo sneeuwklokjes gepoot, haar lievelingsbloemen. Er stonden bomen op de begraafplaats en Theo vroeg zich af of hun wortels Laura al hadden gevonden, of die zich al door haar ribbenkast heen hadden gekronkeld, zich om haar enkels hadden gekruld en armbanden om haar polsen hadden gevormd.

Jackson was naar Londen geweest om Emma te spreken. Theo’s herinneringen aan Emma waren onduidelijk; hij meende zich te herinneren dat ze iets met een man had gehad en dat het hele gedoe op een of andere manier verkeerd was afgelopen. Emma werkte voor de bbc, had Jackson gezegd. Theo speculeerde er nooit over wat Laura zou doen als ze nog had geleefd. Er was geen toekomst te bedenken, haar leven stond op zich: 15 februari 1976 tot 19 juli 1994. Haar eindexamencijfers waren drie weken na haar dood gearriveerd, als een eigenaardig postscriptum. Theo had de grote bruine envelop opengemaakt die aan ‘Laura Wyre’ was geadresseerd en had gezien dat ze vier tienen had. Hij had er nooit aan gedacht haar plaats aan de universiteit op te zeggen en in de eerste week van de herfst had iemand van de administratie van de Universiteit van Aberdeen gebeld en gezegd: ‘Kan ik Laura Wyre alstublieft even spreken?’ en Theo had gezegd: ‘Nee, dat spijt me, dat gaat niet,’ en was vervolgens in tranen uitgebarsten.

Theo had het te heet. Laura’s bank stond in een zonnig hoekje tegen de muur van de kerk. Hij voelde hoe het zweet een plasje vormde in de vette holte van zijn onderrug. Het was geen goede dag om daar te zijn. Theo was allergisch voor bijna alles wat leefde en op het kerkhof groeide maar hij had zich van tevoren bewapend met een zonnebril en Zirtek en had gehoopt de strijd met de overvloedige flora van de Little St. Mary’s iets langer te kunnen volhouden, maar het water stroomde inmiddels uit zijn ogen en neus en hij wist dat hij in beweging moest komen. Hij kwam moeizaam overeind. ‘Tot ziens, lieverd,’ zei hij, omdat ze overal was. En nergens.

Op Christ’s Pieces was een man het gras aan het maaien, zittend op zo’n kleine tractormaaier. Theo kon nauwelijks iets zien doordat de tranen over zijn gezicht biggelden. De zakdoek die hij tegen zijn neus hield was al doorweekt. De mensen keken hem vreemd aan maar hij sjokte desondanks door. De bussen van het busstation in Drummond Street lieten hun motoren brullen als mechanische beesten en Theo durfde te zweren dat hij de uitlaatgassen in zijn mond proefde. Wie bouwde er nu een busstation naast een stuk groen? Hij hoorde de adem in zijn borst, die even hard klonk als de grasmachine. Het leek op een of andere manier verkeerd om allergisch te zijn voor de zomer. Zijn vrouw, Valerie, had nooit enig meeleven getoond, had zijn allergieën en astma beschouwd als de zoveelste vorm van karakterzwakte. Er waren geen dieren in huis geweest tot Laura veertien was en zo graag een hondje wilde dat hij uiteindelijk was bezweken en ze naar het hondenasiel waren gereden en met Poppy waren teruggekomen. Poppy was pas een paar maanden geweest; iemand had haar uit een rijdende auto gegooid. Hoe kon iemand zoiets doen? Wat voor mens kon iets of iemand anders zo laten lijden? Laura had gezegd dat ze Poppy zou ‘overstelpen’ met liefde om het goed te maken. En Theo was langzamerhand gewend geraakt aan het hondenhaar, tot hij haar zelfs op zijn knie kon laten zitten en haar kon strelen. Hij had ook van die hond gehouden. Het was vreselijk geweest toen ze was overreden, een kleine waarschuwing voor wat zou komen.

Theo voelde zijn borst verkrampen. Hij begon te hijgen en greep in zijn zak naar zijn Ventolin-inhalator. Die zat niet in de vaste zak. Hij probeerde al zijn zakken en toen zag hij zijn inhalator ineens duidelijk op het tafeltje in de gang liggen wachten om in een jasje te worden gestopt. De paniek was net een stomp tegen zijn hart. Zijn benen begaven het bijna onder hem en hij strompelde naar een bankje in de Princess Diana Memorial Rose Garden, terwijl hij kalm probeerde te blijven, terwijl hij de angst probeerde te bezweren. De zonnige dag was al aan de randen verduisterd en er dansten vlekken voor Theo’s ogen. Hij voelde een knoop van pijn in zijn borst en vroeg zich af of hij een hartaanval had.

Hij worstelde om lucht te krijgen. Hij moest proberen iemand te laten weten dat hij hulp nodig had, dat hij niet zomaar een dikke kerel was die op een bankje in het park zat te zweten, dat hij een dikke kerel was die aan het sterven was. De paniek klemde zijn borst dicht, drukte die stijf samen. Hij hoorde de afschuwelijke geluiden die hij maakte terwijl hij worstelde om lucht te krijgen. Iemand moest hem toch horen?

Dit zal ook voorbijgaan, dacht hij bij zichzelf, maar dat gebeurde niet. Hij had verwacht dat hij inmiddels vrede en aanvaarding zou voelen, dat het zuurstoftekort hem had voorbereid op de dood, maar zijn lichaam vocht nog steeds met elke zenuw en vezel die in hem zat. Of hij dat nu leuk vond of niet, hij zou vechtend ten onder gaan.

Er stond een donker silhouet voor hem, een persoon, die het zonlicht tegenhield, en hij dacht dat het Laura moest zijn, die hem kwam ophalen om naar huis te gaan. Hij wilde haar naam zeggen, maar hij kon niet praten, kon niet zien, kon niet ademhalen. Ze zei iets tegen hem, maar de woorden klonken alsof ze onder water werden uitgesproken. Ze raakte zijn arm aan en haar vinger voelde ijskoud aan. Hij hoorde haar zeggen: ‘Kan ik u helpen?’ waarbij de woorden als brekende branding in zijn oor bulderden en een deel van hem wilde zeggen: ‘Nee, het gaat prima,’ omdat hij niet wilde dat ze zich zorgen maakte, maar een ander deel, een sterker, hardnekkiger deel dat hij niet in zijn macht had, klauwde naar de lucht, probeerde zijn wanhoop over te brengen. Nu hoorde hij andere stemmen. Iemand duwde iets naar zijn mond en het duurde een seconde voor hij besefte dat het een inhalator was.

Vervolgens werd alles zwart. Daarna de ziekenwagen, waarin hij zich misselijk en zwak voelde, maar het zuurstofmasker op zijn gezicht was buitengewoon geruststellend. De ambulancebroeder tilde het iets op zodat hij kon praten en hij vroeg of hij een hartaanval had gehad en de ambulancebroeder schudde zijn hoofd en zei: ‘Nee, dat geloof ik niet.’ En toen had hij geslapen.

En hij werd wakker in een bed in een zijzaaltje. Er lag een oude man in het andere bed, verbonden met allerlei slangen. Theo besefte dat hij ook verbonden was met allerlei slangen. Toen hij weer wakker werd was de oude man verdwenen en toen hij daarna wakker werd lag hij op een andere zaal en was het bezoektijd, stroomden de mensen naar binnen met tijdschriften en fruit en plastic tasjes met kleren. Theo draaide zijn hoofd om de bezoekers te volgen en zag een meisje op een stoel naast zijn bed zitten. Hij besefte twee dingen tegelijk: ten eerste dat het het bedelmeisje met het vlagele haar was en ten tweede dat het dit meisje was geweest dat hem op Christ’s Pieces had geholpen. Niet Laura.

Ze was er de volgende middag weer, zat voorzichtig op het puntje van de stoel alsof ze niet vertrouwde dat die haar gewicht zou kunnen dragen, hoewel ze zo mager was als een lat. Ze had geen tijdschriften of fruit of een van de dingen meegebracht die andere bezoekers meenamen, maar in plaats daarvan drukte ze iets in zijn gesloten hand en toen hij hem opende zag hij een kiezel, glad en nog warm van haar eigen droge, groezelige hand, waardoor het een merkwaardig intiem geschenk leek. Theo vroeg zich af of ze soms simpel was. Hij was er zeker van dat er een politiek correctere term voor bestond, maar hij kon zich niet herinneren hoe die luidde. Zijn hersenen voelden wazig aan en hij nam aan dat het van de medicijnen kwam.

Ze was niet geneigd om te praten, maar dat gaf niet want dat was hij ook niet. Ze vertelde hem echter wel dat ze Lily-Rose heette en hij zei: ‘Dat is een mooie naam,’ en ze glimlachte, een warme, verlegen glimlach, en ze zei: ‘Dank u, dat is mijn eigen naam,’ wat een vreemde opmerking leek.

Er kwam een zuster binnen om zijn temperatuur op te nemen. Ze stak de thermometer in Theo’s mond en zei met een glimlach tegen Lily-Rose: ‘Ik denk dat je vader morgen weer naar huis mag,’ en Lily-Rose zei: ‘Dat is fijn,’ en Theo zei niets omdat hij de thermometer in zijn mond had.

Jackson kwam ’s avonds en Theo was geroerd omdat hij zich oprecht zorgen om hem leek te maken. ‘Je zult op jezelf moeten letten, grote vent,’ zei hij en gaf een klopje op zijn hand, en Theo voelde tranen in zijn ogen prikken omdat niemand hem ooit aanraakte, behalve met onderzoekende medische vingers. En de koude aanraking van het geelharige meisje. Lily-Rose. Jackson zag eruit alsof iemand hem weer in elkaar had geslagen en Theo zei: ‘Gaat het wel goed met je, Jackson?’ en Jackson keek gekweld en zei: ‘Dat hangt er sterk van af wat je onder ‘goed’ verstaat, Theo.’

Ze liep met hem mee naar de taxi, hield zijn elleboog vast alsof ze hem overeind zou houden als hij viel, hoewel ze niet sterk genoeg leek om een lupine te ondersteunen. De taxichauffeur en een zuster hielpen Theo in de taxi. De zuster hield het portier open voor Lily-Rose. De hond van Lily-Rose sprong naar binnen, maar sprong weer naar buiten toen hij besefte dat ze niet volgde. Theo wilde zijn adres en telefoonnummer voor haar opschrijven, maar hij had geen papier. Lily-Rose zei: ‘Hier, gebruik dit,’ en gaf hem een klein wit kaartje, en pas toen hij zijn adres en telefoonnummer had opgeschreven en het kaartje omdraaide, besefte hij dat het er een van Jackson was. Hij keek haar verbaasd aan en zei: ‘Ken je Jackson?’ en ze zei: ‘Wie?’ maar de zuster deed het portier dicht en de chauffeur reed weg. De zuster en Lily-Rose stonden samen op de stoep naar hem te zwaaien. Theo zwaaide terug en bedacht hoe belachelijk het was geweest dat zijn hart even een keertje extra had geklopt van vreugde toen hij had gedacht dat ze bij hem in de taxi zou stappen.

Hij was maar twee dagen weggeweest en toch begon zijn huis al van hem te vervreemden. Zijn inhalator lag nog op het tafeltje in de gang. De kamers roken muf, dus zette Theo alle ramen open en bedacht dat hij een geurkaars zou kunnen kopen, een dure, niet zo een die naar goedkope vanille en luchtverfrisser rook. Hij ging naar boven, naar de logeerkamer, de ‘crisiskamer’ had Jackson hem genoemd, en zag hem voor het eerst door de ogen van een vreemde, zag hoe macaber en angstaanjagend het zou kunnen lijken.

Hij nam plaats achter de computer en ging on line naar de winkel met schrijfbehoeften om voorraaddozen te bestellen, mooie dozen waar bloemen op waren gedrukt, en hij bedacht dat hij alles in dozen zou stoppen en van de juiste etiketten zou voorzien en dan misschien aan Jackson zou vragen of hij hem wilde helpen om ze op zolder te zetten. Vervolgens ging hij naar Tesco.com om levensmiddelen te bestellen, maar hij ging niet naar ‘Mijn favorieten’ omdat hij wist dat zijn favorieten dodelijk waren – kwarktaart en ijs uit de diepvries, koffiebroodjes en volle yoghurt – en in plaats daarvan begon hij aan een nieuwe lijst met magere melk en havermout, groente en fruit en volkorenbrood en grote flessen mineraalwater, en hij vond dat het eruitzag als een ellendig boodschappenlijstje. Het was niet dat Theo zich beter of opgewekter voelde of dat hij een positieve toekomst voor zichzelf kon zien, het was gewoon dat hij maar bleef denken aan de manier waarop hij zich aan het leven had vastgeklampt toen het van hem werd afgepakt, hoe hij op Christ’s Pieces had gevochten om in leven te blijven. Laura had de kans niet gekregen om te vechten, maar hij wel, en misschien betekende dat iets, hoewel hij niet precies wist wat.

Hij wilde net gaan betalen toen hij zich bedacht en in plaats daarvan naar de afdeling met voer voor huisdieren ging en zes blikjes ‘eersteklashondenvoer’ bestelde. Gewoon voor de zekerheid. Hij betaalde en logde uit en zette de computer af.

Toen wachtte hij.