9


Amelia

‘Wees niet zo’n brombeer, meneer Brodie,’ imiteerde Amelia. ‘Wat ben je toch voor iemand, Julia?’ (En ze had hem een zoen gegeven! Ze had hem daadwerkelijk een zoen gegeven!) ‘Waarom trek je niet gewoon op straat je kleren uit?’

‘O, ik geloof dat je jaloers bent, Milly!’ lachte Julia opgetogen (en wreed). ‘Wat zou Henry wel niet zeggen als hij dat te weten kwam?’

‘Houd je mond, Julia.’ Amelia voelde dat ze kwaad begon te worden en ze liep sneller om bij haar zus vandaan te komen. Julia moest rennen om haar bij te houden. Ze klonk amechtig en Amelia vond het krankzinnig dat iemand met hooikoorts zoveel rookte. Amelia had absoluut geen medelijden met haar.

‘Moeten we zo snel gaan, je benen zijn een stuk langer dan de mijne.’

Ze waren in St. Andrew’s Street, naderden een meisje dat op de grond zat, op een oud laken, met een hond – een soort stropershond – uitgestrekt aan haar zijde.

Het had Jackson geen fluit geïnteresseerd dat hij volgens haar een Engelse pointer was geweest, maar hij had ronduit voldaan gekeken toen bleek dat hij volgens Julia een Duitse herder was. En Julia had daarvoor gekozen omdat het exáct de juiste hond was, geen dobermann, geen rottweiler en al helemaal geen pointer – hij was een Duitse herder, door en door. Ze had tegen Jackson gelogen, nou ja, niet echt gelogen, maar ze had hem laten geloven dat ze in Oxford als staflid aan een college was verbonden hoewel ze eigenlijk gewoon lesgaf aan een beroepsopleiding, ‘communicatievaardigheden’ onderwees (zoals het zo bespottelijk werd genoemd) aan leidekkers en leerling-metselaars en ander gemengd schorem in het participatieonderwijs. Ze wilde die jongens mogen, denken dat ze goed waren – misschien een beetje al te onbesuisd maar in wezen fatsoenlijke mensen – maar dat waren ze niet, het waren gewoon kleine etters die nooit naar een woord luisterden dat ze zei.

Julia werd natuurlijk onmiddellijk aangetrokken door de hond van het dakloze meisje, wat inhield dat een van hen het meisje wat geld zou moeten geven, want je kon moeilijk een hoop drukte van de hond maken zonder daar iets voor terug te geven, hè? Julia lag op haar knieën op de stoep, liet de hond haar gezicht likken. Amelia wenste dat ze dat niet deed, je wist maar nooit waar de tong van die hond was geweest – ach, dat wist je juist wel, en daarom wilde je niet dat die je gezicht waste.

Het meisje had geel haar, een merkwaardige kanariekleur, en haar gezicht was vaalbleek, bijna geelzuchtig. Amelia had vroeger geld gegeven aan bedelaars en verkopers van de Daklozenkrant, maar tegenwoordig was ze behoedzamer. Ze was ooit eens een van haar eigen leerlingen tegengekomen die in High Street in Oxford aan het bedelen was. Amelia had zeker geweten dat het meisje – Lisa, een kapster in het participatieonderwijs – gerieflijk bij haar ouders thuis woonde en dat de hond die ze bij zich had (want ze hadden natuurlijk allemaal een hond) hun huisdier was. Bovendien was algemeen bekend dat veel bedelaars in feite een huis hadden en sommigen van hen zelfs een auto. Was dat algemeen bekend? Hoe wist ze dat? Waarschijnlijk uit de Sun, de leidekkers lieten altijd verspreide exemplaren van de Sun in hun kielzog achter. Wat toverde dat ineens een uitzonderlijk beeld voor haar geestesoog te voorschijn: exemplaren van de zon die achteloos als gouden munten door het universum werden rondgestrooid. Ze lachte en het meisje keek haar aan en vroeg: ‘Kunt u me helpen?’ en Amelia zei: ‘Nee.’

‘O, Milly, toe nou verdorie,’ zei Julia, die haar puppypraat staakte en in haar tas rommelde op zoek naar haar portemonnee, ‘alsjeblieft, maar voor geluk en zo.’ Julia kwam met een biljet van vijf pond aan – vijf pond die ze Amelia eigenlijk schuldig was – en gaf het aan het meisje, dat het aanpakte alsof ze Julia een gunst bewees. Het meisje had geen geld willen hebben, niet echt. Ze had Amelia gevraagd of die haar kon helpen en Amelia had de waarheid gesproken. Ze kon haar niet helpen, ze kon niemand helpen. Zichzelf al helemaal niet.

‘Ze zal het uitgeven aan drugs,’ zei ze tegen Julia toen ze bij het meisje vandaan liepen.

‘Ze kan het uitgeven zoals ze wil,’ zei Julia. ‘Eigenlijk lijken drugs me wel een goed idee. Als ik in haar positie verkeerde, zou ik geld uitgeven aan drugs.’

‘Ze verkeert dóór drugs in die positie.’

‘Dat weet je niet. Je weet helemaal niets van haar.’

‘Ik weet dat ze geld aftroggelt van mensen die de hele dag zwoegen voor de kost.’ O god, ze was op haar oude dag in een fascist aan het veranderen. Binnenkort zou ze eisen dat er weer mensen werden opgehangen en gegeseld, ach, misschien niet gegeseld, maar de doodstraf – waarom eigenlijk niet? Er waren toch zeker genoeg mensen op aarde zonder ruimte vrij te houden voor de gemene schurken die kinderen en dieren martelden en onschuldige mensen neermacheteten. ‘Gemene schurken’, dat was de populaire taal uit de Suns van de leidekkers. Ze kon haar abonnement op de Guardian net zo goed meteen opzeggen, gezien de kant die ze nu opging.

‘Is ‘neermacheteten’ een werkwoord?’ vroeg Amelia aan Julia.

‘Dat geloof ik niet.’

Nou, dat was dan het einde, ze was woorden aan het veramerikaniseren. De beschaving zou ten ondergaan.

Ze bleven staan voor een hamburgertent. Binnen deinde het van de buitenlandse taalstudenten en Amelia kreunde toen ze hen zag. Ze was ervan overtuigd dat die in Cambridge geen andere taal verbeterden dan hun schunnige opmerkingen en hun woordenschat voor vette happen.

In Londen deed Julia heel wat geheime boodschappen voor een bureau: ze controleerde de service in hamburgertenten en pizzeria’s, kledingzaken voor het grote publiek en grote drogisterijketens. Wat Julia betreft ging dit bijna voor acteren door en als bonus mocht ze over het algemeen de producten houden of het voedsel opeten. Het bureau was opgetogen toen het ontdekte dat ze in Cambridge was, waar het geen geheime winkelaar meer had.

‘Juist,’ zei Julia, die een vel papier raadpleegde, ‘we moeten vragen om een hamburger met patat en een chickinlickinburger zonder patat, een grote cola, een bananenmilkshake en een aardbeienslurry.’

‘En dat is?’

‘IJs. Min of meer.’

‘Ik ga niet om een chickinlickinburger vragen,’ zei Amelia. ‘Al hing mijn leven ervan af, dan zou ik nog niet om een chickinlickinburger vragen.’

‘O ja, dat zou je wel. Maar je hoeft het niet te doen, ik vraag om alles. En het is niet om mee te nemen. Het is om binnen te zitten.’

‘Dat is niet eens grammaticaal,’ zei Amelia.

‘Deze maaltijd heeft niets grammaticaals. Het gaat niet om de grammatica. We zijn op zoek naar houding. We zijn de kwaliteit van de service aan het vaststellen.’

‘Kan ik niet gewoon een kop koffie krijgen?’

‘Nee.’ Jullie begon weer te niezen. Het was altijd gênant wanneer Julia een niesbui had, de ene nies na de andere, explosieve, onbeheerste geluiden, als een vurend kanon. Amelia had iemand eens horen zeggen dat je kon weten wat voor orgasme een vrouw had als je haar hoorde niezen. (Alsof je dat wilde weten.) Louter de herinnering aan deze gedachte bezorgde haar al een onbehaaglijk gevoel. Voor het geval iedereen dit wist, had Amelia er sindsdien voor gezorgd als het even kon nooit te niezen in het openbaar. ‘Neem in godsnaam wat meer Zyrtec,’ zei ze kwaad tegen Julia.

Amelia voelde zich altijd enorm slecht op haar gemak in dergelijke zaken. Die gaven haar het idee dat ze oud en elitair was en zo wilde ze zich niet voelen, ook al was het waar. Julia was daarentegen een kameleon, paste zich ogenblikkelijk bij alle omstandigheden aan, schreeuwde haar bestelling naar de onervaren, puisterige jongen achter het buffet (waste een van hen hun handen?) met een soort accent uit Essex dat volgens haar waarschijnlijk plat was, maar dat een totale tegenstelling vormde met de manier waarop ze was gekleed. De jas die Julia droeg was bizar, als iets uit een tekening van Beardsley. Amelia had hem tot nu toe nog niet goed bekeken. Hij had zo’n felle kleur dat je Julia onmogelijk uit het oog kon verliezen, of ze moest op een heuvel vol groen zomergras gaan liggen, dan zou ze onzichtbaar zijn geworden. Toen Olivia onzichtbaar was geworden, had ze een katoenen nachtjapon gedragen die ze allemaal op hun beurt hadden aangehad en die ooit roze was geweest, maar die tegen de tijd dat hij Olivia had bereikt zo verwassen was dat hij geen kleur meer had. Amelia zag nog haarscherp voor zich hoe ze de tent in was gekropen, in de verwassen nachtjapon, op de roze konijnenpantoffeltjes en met Blauwe Muis onder haar arm tegen haar borst geklemd.

Julia’s jas was te groot voor haar. Hij fladderde open en sleepte over de grond terwijl ze het blad eten door een ondoordringbare massa buitenlandse studenten manoeuvreerde. Amelia bleef vinnig ‘Pardon, pardon’ zeggen, maar dat hielp niet: je kon hen alleen in beweging brengen door hen ruw met je ellebogen weg te duwen.

Toen ze eindelijk een plaats hadden, begon Julia met een soort primitieve geestdrift de hamburger te verscheuren. ‘Mm, vlees,’ zei ze tegen Amelia.

‘Weet je dat zeker?’ zei Amelia. Ze zou misselijk zijn geworden als ze iets van dit eten had genomen.

‘Het is beslist vlees,’ zei Julia. ‘Van wat voor dier het komt is nog de vraag. Of van wat voor deel van het dier. We hebben uiteindelijk staart gegeten. Van een os – hoe wisten ze trouwens dat het een os en geen koe was?’

‘Toen kwam vlees nog van de ambachtelijke slager. Nu kun je nergens meer zeker van zijn. Er moet inmiddels een hele generatie kinderen zijn die denkt dat chicken als chickin wordt gespeld.’

‘Er zijn ergere dingen.’

‘Zoals?’

‘Meteoren.’

‘De mogelijkheid dat een meteoor in botsing komt met de aarde wil nog niet zeggen dat we de veramerikanisering van onze taal en cultuur moeten accepteren.’

‘O, houd je mond, Milly, alsjeblieft.’

Julia at haar chickinlickinburger op, maar de aardbeienslurry werd zelfs haar te veel. Amelia rook weifelend aan de milkshake. Die smaakte volkomen kunstmatig, alsof hij in een laboratorium was gemaakt. ‘Dit bestaat volledig uit chemicaliën.’

‘Geldt dat niet voor alles?’

‘O ja?’

‘Vooruit,’ zei Julia, ‘genoeg gekletst, aan de slag.’ Ze haalde een formulier te voorschijn en begon het in te vullen. ‘Heeft uw buffetbediende u begroet?’ Ik weet zeker van wel.’

‘Waarom zet je je bril niet op? Zonder bril zie je niets.’

‘’Wat zei de buffetbediende?’’

‘Wat ben je toch ijdel, Julia.’

‘Ik geloof dat hij zei: ‘Hallo daar.’’

‘Ik weet het niet. Ik heb niet opgelet. Julia?’

‘Het zijn allemaal Australiërs. De hele Britse beroepsbevolking bestaat uit Australiërs.’

‘Julia. Julia – luister naar me, als Victor in zijn studeerkamer je huiswerk met je doornam – heeft hij dan weleens, je weet wel, iets gedaan? Heeft hij je ooit lastig gevallen?’

‘Wie zou hun werk in Australië doen, denk je? Vooruit, Milly, we moeten hiermee opschieten. Goed, ‘Lachte uw buffetbediende?’ Lachte hij? Gossie, ik zou het echt niet meer weten.’

Ze wist dat Jackson haar een idioot vond, een idiote vróúw. Hij straalde die mannelijke eigenzinnigheid uit die je zo razend maakte – zo iemand die dacht dat vrouwen volledig werden beheerst door hun menstruatie en chocola en jonge katjes (wat een vrij goede beschrijving van Julia was), terwijl Amelia helemaal niet zo was. Nou ja, de jonge katjes klopten misschien wel. Ze wilde dat hij beter over haar dacht, ze wilde dat hij haar aardig vond. ‘O-la-la, wat ziet u er serieus uit, meneer B., net een agent van de geheime dienst.’ Julia was zo doorzichtig. ‘O-la-la’ verdorie.

‘Wil je thee?’ vroeg ze Julia, toen die de keuken in kwam dwalen met een leeg glas in haar hand.

‘Nee, ik neem nog wat gin,’ zei Julia, de keukenkasten afzoekend naar eten. Dronk Julia altijd zoveel? Dronk ze in haar eentje? Waarom was dat erger dan om met een ander te drinken?

Hij mocht Julia natuurlijk, alle mannen mochten Julia, wat geen verrassing was als ze zichzelf op een presenteerblaadje aanbood. Julia had haar eens verteld dat ze het heerlijk vond om een man orale seks te geven (wat ongetwijfeld de reden was waarom ze die rode lippenstift droeg) en Amelia had een verontrustend visioen van Julia op haar knieën voor Jacksons – ze wilde ‘lul’ zeggen maar dat woord wilde niet echt in haar gedachten ontstaan omdat het te obsceen was, en ‘penis’ klonk altijd heel belachelijk. Amelia wilde niet zo preuts zijn – ze voelde zich net iemand die was verdwaald en in de verkeerde generatie was beland. Ze zou veel geschikter zijn geweest voor een periode met structuur en rangen en regels, waarin een open knoopje op een handschoen een teken van losbandigheid was. Ze had heel goed binnen dergelijke beperkingen kunnen leven. Ze had te veel van James en Wharton gelezen. Niemand in Edith Whartons wereld wilde daar echt zijn, maar Amelia zou het uitstekend naar haar zin hebben gehad in een roman van Edith Wharton. In feite had ze gelukkig kunnen leven in elke roman van voor de Tweede Wereldoorlog.

Ze hoorde het bad boven vollopen (dat duurde eeuwen) en ze wist dat Julia haar glas gin zou meenemen naar de badkamer (en waarschijnlijk ook een stickie) en er uren in zou blijven liggen. Amelia vroeg zich af hoe het voelde om zo genotzuchtig te zijn. Julia scheurde een stuk van een brood af en propte het in haar mond. Waarom gebruikte ze geen mes om het te snijden? Hoe slaagde ze erin om iets seksueels te maken van het eten van een stuk brood? Amelia wenste dat ze niet dat visioen had gehad van Julia die Jackson – zeg het – pijpte. Ze had nog nooit van haar leven iemand gepijpt, niet dat ze dat ooit aan Julia zou vertellen, die zou alleen maar weer beginnen te kakelen over ‘Henry’ en zijn seksuele behoeftes. Hah!

‘Weet je zeker dat je geen glaasje wilt?’ zei Julia, die met de fles gin zwaaide. ‘Misschien helpt het je om je te ontspannen.’

‘Ik wil me niet ontspannen, dank je.’ Hoe was dit toch gekomen? Hoe was ze deze persoon geworden die ze niet wilde zijn?

Amelia begreep niet hoe ze door ‘goed in literatuur’ te zijn kon zijn afgedreven naar het lesgeven in ‘communicatievaardigheden’. Toen ze in haar eindexamenjaar had gezeten, had ze zich aangemeld voor Oxford en Cambridge, had ze haar leraren en Victor – voornamelijk Victor – willen laten zien dat ze intelligent genoeg was. Haar leraren hadden dat betwijfeld en hadden haar helemaal niet geholpen om zich voor te bereiden, waardoor ze door de toelatingsexamens heen was gemodderd met hun ondoorgrondelijke vragen over The Faerie Queene en The Dunciad – die ze geen van beide had gelezen – en met hun absurde plots om de vindingrijkheid bij het schrijven van opstellen te testen. ‘Stel je voor dat je de uitvinding van het wiel presenteert’ – het idee dat je dat als opdracht aan de leidekkers en metselaars zou geven. Die zouden er natuurlijk op een of andere manier seks bij halen, die haalden overal seks bij. Amelia wist niet of ze dat deden omdat ze wisten dat ze haar daardoor in verlegenheid brachten (het was belachelijk om boven de veertig te zijn en nog steeds te blozen) of omdat ze dat sowieso zouden doen.

Tot Amelia’s verrassing was ze door Newnham uitgenodigd voor een gesprek. Het had heel lang geduurd voor ze had beseft dat Victor vermoedelijk aan enkele touwtjes had getrokken of dat het college, dat de naam had herkend, haar uit beleefdheid op gesprek had laten komen. Ze had al zolang ze zich kon herinneren naar Newnham willen gaan; als kinderen hadden ze door de hekken naar de tuin gegluurd. Ze had zich altijd voorgesteld dat de hemel er zo zou uitzien. Ze geloofde uiteraard niet in de hemel. Ze geloofde niet in godsdienst. Dat hield niet in dat ze niet in de hemel wilde geloven.

Voor haar gesprek had ze zich voorgesteld dat ze door diezelfde tuinen zou lopen, de prachtige borders met vaste planten zou bewonderen, Middlemarch en Oorlog en Vrede met een serieuze nieuwe vriendin zou bespreken of door de rivier zou worden gepunterd door een knappe, waardeloze medische student, of dat ze iemand zou zijn die mensen wilden leren kennen – ‘O kijk, daar heb je Amelia Land, laten we met haar gaan praten, ze is heel interessant’ (of ‘heel geestig’ of ‘heel knap’ of zelfs ‘ronduit fantastisch’) – maar zo was het helemaal niet gegaan. Haar gesprek in Newnham was vernederend geweest – men was aardig geweest, meelevend zelfs, had haar behandeld alsof ze een beetje ziek was of een handicap had, maar er waren haar vragen gesteld over boeken en schrijvers die volslagen onbekend voor haar waren, erger dan Spenser en Pope: nu was het Rasselas, Prince of Abisinnia en Unto This Last van Ruskin. Dat had Amelia niet als literatuur beschouwd, literatuur bestond uit grote boeken (Middlemarch en Oorlog en vrede), waar je verliefd op kon worden en waar je voorgoed in kon opgaan. En zo was ze geëindigd op een afgelegen, middelmatige universiteit van rode baksteen zonder enig intellectueel cachet, maar waar ze je in elk geval wel lange essays lieten schrijven over je liefdesverhouding met Middlemarch en Oorlog en Vrede.

Julia kwam de keuken weer in om meer gin in te schenken. Ze begon Amelia op de zenuwen te werken. ‘Ik dacht dat je in bad lag,’ zei ze geïrriteerd.

‘Dat klopt. Wie heeft jou op stang gejaagd?’

‘Niemand.’

Amelia nam haar thee mee naar de woonkamer en zette de televisie aan. Sammy kwam bij haar op de bank liggen. Er was een soort realityshow met beroemdheden aan de gang. Ze kende niet een van de ‘beroemdheden’ en de hachelijke situaties waarin die verzeild raakten, leken geen enkele overeenkomst te vertonen met de werkelijkheid. Ze wilde niet naar bed gaan, wilde niet in Sylvia’s koude slaapkamer slapen waar het licht van de lantaarn buiten in scheen en het vocht van het dak langs de muren sijpelde. Moest ze soms naar de logeerkamer verhuizen? Voor zover Amelia wist had niemand daar ooit in geslapen. Zou ze dan een vervloeking door haar moeder over zich afroepen? Als hun moeder een spook was – niet dat Amelia in spoken geloofde – dacht Amelia dat ze haar intrek zou nemen in de logeerkamer. Ze stelde zich voor dat haar moeder op het smalle bed zou liggen, waarvan het witte dek nu vlekkerig was door schimmel, en haar dagen zou verlummelen met tijdschriften en dozen chocola, terwijl ze de papiertjes op de grond zou gooien nu ze niet meer de slaaf van het huishouden was. En hoe zat het met Olivia’s kamer, zou Amelia daarin kunnen slapen? Zou ze in het kleine bed kunnen liggen en naar het afbladderende behang met kinderliedjes kunnen staren zonder dat ze haar hart zou voelen breken?

Wie had Olivia meegenomen? Was Victor ’s nachts over het gras komen aansluipen om haar met zijn grote kolenschoppen van handen uit de tent te halen terwijl Amelia sliep? Haar eigen vader? Waarom niet, dat gebeurde toch aan de lopende band? En had hij Blauwe Muis bewaard als een afschuwelijk aandenken? Of was er een onschuldiger verklaring? (Maar wat voor een?)

Ze hadden altijd troost geput uit het idee dat Olivia niet dood was maar ergens een ander leven leidde. Jarenlang hadden ze met hun drieën verhalen verzonnen over Olivia: ’s nachts meegegrist door een figuur die veel weg had van de sneeuwkoningin, maar dan aardig en liefdevol en afkomstig uit een gematigder koninkrijk. Dat hemelse wezen had wanhopig naar een eigen dochtertje verlangd en had Olivia uitgekozen omdat ze in alle opzichten perfect was. De denkbeeldige Olivia werd opgevoed in het luxueuste paradijs dat hun meisjesachtige fantasie had kunnen bedenken: ze werd gehuld in zijde en bont, gevoed met cake en snoep, omringd door honden en jonge katjes en (om een of andere reden) pauwen, gebaad in gouden baden en te slapen gelegd in zilveren bedden. En hoewel ze wisten dat Olivia gelukkig was in haar nieuwe leven, geloofden ze dat ze op een dag naar huis zou mogen terugkeren.

Terwijl zij opgroeiden, gebeurde dat ook met Olivia, en pas toen Julia de puberteit bereikte (haar hormonen leverden genoeg energie om een kleine stad van stroom te voorzien), vervaagde Olivia’s andere, denkbeeldige leven. Maar het was zo sterk in haar bewustzijn verankerd dat Amelia nu nog moeilijk kon geloven dat Olivia echt dood zou kunnen zijn en geen vrouw van zevenendertig was die ergens in een arcadisch prieel leefde.

Julia kwam de woonkamer binnen en perste zich tussen Amelia en Sammy in op de bank, waar duidelijk geen ruimte voor haar was. ‘Ga weg,’ zei Amelia tegen haar. Julia haalde een reep chocola te voorschijn en brak er een stukje af voor Amelia en een stukje voor de hond.

‘Ik bedoel dat het niet onmógelijk is dat Olivia nog leeft,’ zei Julia, alsof ze naar Amelia’s gedachten had geluisterd (wat een afschuwelijk idee). ‘Misschien is ze ontvoerd door mensen die een kind wilden hebben en is ze door hen als hun eigen kind opgevoed, waardoor ze ons is vergeten, is vergeten dat ze Olivia was en gewoon dacht dat ze iemand anders was – laten we zeggen Charlotte…’

‘Charlotte?’

‘Ja. En toen de ontvoerders op hun sterfbed lagen, hebben ze haar verteld wie ze was. ‘Charlotte, je bent eigenlijk Olivia Land, je woonde op Owlstone Road in Cambridge. Je hebt drie zussen, Sylvia, Amelia en Julia.’’

‘Hoe aannemelijk is dit, Julia?’

Amelia veranderde van zender tot ze Now Voyager tegenkwam en Julia zei: ‘O, laat dat aanstaan.’

‘Je bad zal overstromen.’

‘Milly?’

‘Wat?’

‘Je weet wel, wat je over Victor zei?’

‘Wat?’

‘Of hij me ooit had ‘lastig gevallen’. Wat is dat een stomme term, wat een eufemisme, het wil zeggen of pappa je ooit aan zijn lul heeft laten zuigen of zelfs zijn vingers in je heeft gestoken terwijl hij zich aftrok–’

Amelia kon het niet verdragen. Ze concentreerde zich op Bette Davis die er tragisch uitzag en ze probeerde zich af te sluiten voor de obscene taal die Julia spuide.

‘Hoe je het ook bekijkt, het is verkrachting,’ concludeerde Julia. ‘En nee, nu je het vraagt, dat heeft hij niet gedaan. Al heeft hij het wel geprobeerd.’

Amelia wilde haar handen tegen haar oren leggen, wilde doof zijn.

‘Heeft hij het geprobéérd? Hoe bedoel je dat hij het heeft geprobeerd?’

‘Hij heeft een keer geprobeerd zijn handen in mijn onderbroek te steken, maar ik heb gewoon de hele boel bij elkaar geschreeuwd. Hij probeerde breuken uit te leggen,’ voegde ze eraan toe, alsof dat er op een of andere manier toe deed.

Dat was typisch Julia, die zou gillen, maar Amelia zou hem domweg zijn gang hebben laten gaan. Alleen had hij dat niet gedaan, had hij nooit iets bij haar proberen te doen. Hij had haar nooit ‘lastig gevallen’.

‘Wat heeft hij met jou gedaan, Milly?’ vroeg Julia rustig, terwijl ze haar arm op Amelia’s onderarm legde, alsof ze ziek was of een geliefde had verloren. Amelia had hem eens betrapt met Sylvia. Ze was zonder te kloppen de studeerkamer binnengelopen, wat streng verboden was, dus moest ze in zo’n dromerige bui zijn geweest, en daar was pappa met Sylvia geweest, en sindsdien had ze doorlopend geprobeerd te vergeten wat ze had gezien. Sylvia met haar gezicht op Victors bureau, als een half gekruisigde martelaar, haar magere witte billen zichtbaar, terwijl Victor zich vóórbereidde–

Amelia schudde Julia van zich af en zei nors: ‘Niets, hij heeft nooit iets gedaan. Dat zou ik nooit hebben toegestaan. Ga naar je bad, Julia.’

Amelia werd met een schok wakker. Het was donker en stil in huis, zonder rondwarende spoken, alleen het flauwe elektrische gezoem van de straatlantaarn buiten. Amelia kon zich niet herinneren of Julia uit bad was gekomen en moest opstaan om te controleren of ze niet stilletjes was verdronken. Het bad was leeg, de badkamer droop van koude condens. Er lagen overal handdoeken op de grond. Julia lag veilig in haar bed, haar beddengoed in de gebruikelijke wanorde en haar poedelhaar nog vochtig. Ze haalde zwaar en regelmatig adem, hoewel Amelia geborrel in haar borst hoorde. Julia’s longen klonken altijd alsof ze moesten worden uitgewrongen, als een vaatdoek. Wat zou ze doen als Julia eerder zou sterven dan zij? Als zij als laatste overbleef? (Sylvia telde niet mee.) Sammy, die op Julia’s bed sliep, werd wakker toen Amelia de kamer in kwam en kwispelde met zijn staart. Amelia trok Julia’s beddengoed recht en de hond gleed onhandig van het bed af en volgde haar de kamer uit.

Op weg naar haar eigen kamer bleef Amelia voor Olivia’s gesloten deur staan. Sammy keek haar vragend aan en ze draaide de deurknop om en liep de kamer in. Er scheen diffuus maanlicht door het smerige raam. Ze ging op haar rug op het kleine bed liggen. Sammy liet zich op de grond neervallen, kreunend van inspanning.

Op de laatste dag van haar leven was Olivia in dit bed wakker geworden, had ze naar deze muren gekeken. Zou ze zijn gestorven als ze hier had geslapen en niet in de tent? Kon Amelia maar teruggaan om die nacht Olivia’s plaats in te nemen, om weerstand te bieden aan het kwaad dat haar had meegenomen. Was Amelia die nacht maar in haar plaats uitgekozen.