20

Kadya kwam als laatste door het viaduct en stelde het vlug buiten wer­king. Na de rust van het bos rond de Oda was de oorverdovende kako­fonie van de Sobranische wildernis een aanslag op haar zintuigen. De kameraden die haar waren voorgegaan stonden ongelovig op een kluitje onder een van de grote, zich breed vertakkende nestel-bomen, geschokt door het rauwe gegil, getoeter en gekrijs, en de onwelluiden­de trillers en fluitjes die hun oren deden tuiten.

'Bij de Enkelbeenderen van Zoto!' riep heer Edinar uit. 'Wat voor grofgebekte dieren wonen hier in Sobrania?'

'Alleen de beroemde vogels, voor zover ik weet,' zei Kadya. 'We zullen wel aan het lawaai wennen.'

Heer Melpotis keek behoedzaam om zich heen, terwijl hij zijn zwaard greep. 'Hebt u hier sporen vak de Stermensen gevonden?' Kadya schudde haar hoofd. 'Alleen hun embleem, dat aan die boom daar is gespijkerd. Als ze hier bij zonsopgang waren, zijn ze nu zeker weg. Maar ik vermoed dat het uitloven van de beloning alleen een list was. Als de Glismak hadden geprobeerd die op te eisen, waren ze waar­schijnlijk afgeslacht voor hun moeite.' Ze keek ook om zich heen en zei toen: 'Ah. Daar is onze gids, hij heeft op ons gewacht, zoals be­loofd.'

Vanwege het dichte gebladerte boven hen had zelfs Kadya met haar buitengewoon scherpe blik niet meteen de man gezien die geen tien meter weg dicht bij de voet van een boom stond. Hij was lang en slank, en op zijn tuniek met lange mouwen en broek zaten in elkaar gevloch­ten veren, gevlekt grijs als boomschors. De punthoed op zijn grijzende hoofd had aan de voorkant een smalle rand, waaraan een sluier met ruwe mazen hing die de bovenkant van zijn gezicht verborg. Op het onderste gedeelte was iets donkers gesmeerd, zodat de trekken niet te zien waren. Hij bewoog zich niet toen Kadya naar hem toe ging en hem vanwege het kabaal van de vogels met luide stem begroette. 'Bedankt voor het wachten, Critch. Dit zijn de vrienden over wie ik je heb verteld, die ook hebben gezworen het tegen de slechte Stermen­sen op te nemen.'

Critch liep weg van de boom en sloeg zijn sluier op, waardoor trekken zichtbaar werden die even regelmatig waren als die van een mens, ook al lag er een wantrouwige uitdrukking op zijn gezicht. Alleen aan zijn enorme gouden ogen en zijn handen met drie vingers, waarin hij een snoeimes met een lang handvat klemde, was te zien dat hij een Oddling was.

Kadya stelde de anderen voor, eindigend met prins Tolivar, die er hele­maal geen moeite mee had om de vraag te stellen die de rest van het gezelschap uit verlegenheid niet aandurfde. 'Bij welk ras hoor je, Critch? Ik zou zeggen bij de Vispi, maar je ogen zijn niet groen.' 'Ik ben een Cadoon,' zei het wezen met tegenzin tegen de jongen. 'De Vispi zijn naaste familie, maar omdat we meer menselijk bloed hebben, missen we hun bovennatuurlijke talenten en moeten we op nederiger manieren de kost verdienen.' Hij keek de prins fronsend aan en zei toen tegen Kadya: 'Vertel me waarom een klein joch meedoet met een zwaarbewapende verkennersgroep... en waarom u en deze jongen in­strumenten dragen die geweldige toverkracht hebben.' 'Ik ben verrast dat u daar oog voor hebt,' zei Kadya. 'Mijn volk is niet zo bedreven in het herkennen van betovering als de Vispi,' reageerde Critch vinnig, 'maar we zijn in dat soort zaken ook niet zo stekeblind als sommige anderen... Vrouwe der Ogen, toen ik beloofde u te helpen dacht ik dat u een gewoon mens was. Maar als u een tovenares bent...'

'Ik ben er niet zo goed in,' zei ze, weemoedig haar schouders opha­lend, 'en mijn neef Tolo heeft nog minder ervaring dan ik.' 'Ik help geen tovenaars... ook niet als ze niet goed zijn!' Critch wees naar het bord met de geschilderde Ster. 'Die schurken hebben mijn volk al bijna twee jaar onderdrukt. Ze hebben zelfs onschuldige veren­jagers gedood die op deze plek durfden te komen, die altijd een van onze beste jachtgebieden was, tot de Stermensen minder dan een maan geleden besloten hem op te eisen. Ik ben hier vandaag alleen omdat ik toevallig heb gezien dat de Gildekrijgers die hier meestal de wacht houden haastig wegreden.'

'Uitstekend!' zei heer Melpotis. 'Weet je waar ze naar toe zijn gegaan?' 'Nee.' De inheemse pakte een grote rugzak van achter de boom en deed een stap achteruit.

'Waren het echte Gildeleden die je hebt gezien,' vroeg Kadya, 'die Stermedaillons droegen, of waren het alleen maar handlangers?' Vraag me niets meer! Ik wil niets met u te maken hebben.' Kadya stak haar beide handen uit in een verzoenend gebaar. 'Vriend, 'k ben precies degene die ik heb gezegd: een koningsdochter uit Laboruwenda, een land dat ver naar het oosten ligt, die haar zuster konin­gin Anigel komt zoeken. Ze is ontvoerd door de Stermensen en wordt misschien in dit land gevangengehouden. Als je ons naar de hoofdstad Pandoba wilt brengen...'

Ik heb niet gezegd dat ik dat zou doen,' zei de Cadoon kribbig. 'Ik heb gezegd dat ik u misschien de weg zou wijzen, die lang en moeilijk is.' 'Je hebt ook gezegd dat er een kortere weg was, in je zeilboot.' Zelfs als jullie geen tovenaars waren, zou ik aarzelen om naar de

hoofdstad te gaan. Er gaan al weken geruchten onder het Volk dat er in Brandoba iets verschrikkelijks gebeurt tijdens het Festival van de Vo­gels, dat over twee dagen begint als het donker is.' 'Wat voor geruchten?' wilde Kadya weten. Ze was helemaal opgewon­den. 'Hebben ze iets te maken met het Stergilde? Is de keizer in ge­vaar?'

Maar Critch wilde geen antwoord geven.

'Denk er alsjeblieft nog eens over na,' smeekte ze hem. 'Behalve mijn arme zuster zijn er andere heersers ontvoerd door de Stermensen. Er is grote kans dat de tovenaars van plan zijn keizer Denombo zelf te ont­voeren of zelfs te vermoorden. We hopen hem te waarschuwen en zijn hulp te vragen bij de bevrijding van mijn zuster Anigel.' 'De Cadoon zijn geen grote vrienden van de keizer. Sobranische men­sen minachten ons, ook al willen ze de veren die we verzamelen en aan hen verkopen dolgraag hebben. Nee... U zult zelf de weg naar Brando­ba moeten vinden.'

Toen Critch zich in het struikgewas wilde terugtrekken, kwam Jagun naar voren. 'Wacht!' riep hij boven het kabaal van de vogels uit. 'Niet zo haastig. Deze Vrouwe is geen tovenares en wij zijn geen schurken. Laat het me alsjeblieft uitleggen!'

Critch bleef staan, maar hield zijn snoeimes nog stevig omklemd. Jagun zei tegen hem: 'Zoals je ziet ben ik ook van het Volk, net als jij. De Vrouwe der Ogen, die ook Verrekijker en Dochter van de Drievoudige en prinses Kadya wordt genoemd, is vanaf haar jeugd mijn dierbaarste vriendin. In ons land is Kadya de grote pleitbezorger en voorvechter van alle Volk. Jarenlang heeft ze het trouw opgenomen voor de Nyssomu, de Uisgu, de Dorok, de Wyvilo, de vredelievende Glismak, en zelfs de Skritek van het Labyrintmoeras in hun ruzies met de mensheid. Nog maar een jaar geleden heeft de Vrouwe vrede gesticht tussen de felle Aliansa van de Windverlaten Eilanden en de menselijke kooplieden uit Zinora. De Vispi uit het Ohogan-gebergte bezoeken haar huis als geëerde gas­ten. De talisman die Vrouwe Kadya draagt is geen instrument van duiste­re toverij, maar eerder een symbool van haar edele functie. Op dit mo­ment beschermt hij ons tegen de Blik van de slechte Stermensen.' 'Kun je dat allemaal bewijzen?' vroeg Critch.

Kadya trok een gezicht. 'Als we een rustig plekje hadden, waar we ons­zelf kunnen horen denken, zou ik met behulp van de taal zonder woor­den een beroep op mijn andere zuster kunnen doen, die Oertovenares van het Land is. Ze zou met alle genoegen haar Vispi-vrienden vragen voor me in te staan.'

De Cadoon stak een vinger uit naar prins Tolivar, wiens kroon glom in de groene schaduwen. 'Hoe zit het met hem?'

Kadya zuchtte. 'Hij is een probleem. Maar ik zweer dat hij je geen kwaad zal doen.' Tegen haar neef zei ze: 'Tolo, zeg dat tegen hem.' 'Ik zweer het,' zei de prins. 'Help ons alsjeblieft. Ik heb er mijn leven voor over om mijn moeder, koningin Anigel, te redden.'

Critch dacht een poosje na en zei toen: 'Ik ben hier klaar met veren zoeken en ga weer terug naar mijn huis aan de kust. U mag met me mee als u me niet voor de voeten loopt en me niet hindert bij de jacht.' 'Hoe ver is het naar je huis?' informeerde Kadya. Critch haalde zijn schouders op. 'Een behoorlijk eind. Als we bij de klippen boven zee zijn, krijgt u uw kans om te bewijzen dat u echt be­vriend bent met onze familie, de Vispi. Bewijs het, en dan besluit ik misschien alsnog om u te helpen in de hoofdstad van Sobrania te ko­men.'

Vele saaie uren lang liepen ze achter hem aan door het rumoerige bos, zo nu en dan uitrustend, terwijl hij onder de grote nestel-bomen geval­len veren verzamelde en in zijn rugzak stopte. Toen de nacht viel liep hij gewoon door. Zoals alle inheemsen kon Critch goed zien in het donker, en Jagun ook; maar de vermoeide mensen waren blij toen de Drie Manen opkwamen en het smalle pad flauw verlichtten. In de grauwe periode voor zonsopgang lieten ze eindelijk de wildernis achter zich en klommen ze omhoog naar een meer open terrein met struiken met grote bladeren, waar de vogelgeluiden wat zachter en me­lodieuzer waren. Plotseling waarschuwde de Cadoon dat ze moesten stilstaan en wachten. Hij liep naar voren, hurkte en haalde een net uit zijn riem, niet groter dan een zakdoek en aan de hoeken verzwaard met heel kleine steentjes. Dit gooide hij heel handig onder een struik, net boven de grond, en een hoog, woedend gekwetter was het gevolg. Heel voorzichtig haalde Critch zijn prooi binnen: een piepklein vogel­tje met één lange staartveer die in het verflauwende maanlicht glinster­de alsof hij met ontelbare diamanten was besprenkeld. 'Wat prachtig!' zei Kadya.

De vitt is het zeldzaamste wezen in Sobrania,' zei Critch verheugd. 'Ik ben er in deze omgeving nog nooit een tegengekomen. Meestal zijn ze te vinden bij de warme bronnen in de bosjes hoog in de bergen, maar de laatste tijd blijft daar een ongewoon dik pak sneeuw liggen.' Hij knipte de glinsterende veer af met een kleine schaar en liet het vo­geltje toen los. Voor het verdween deed het een uitval naar zijn hand en pikte er met zijn naaldscherpe snavel zo hard in dat er bloed te voor­schijn kwam. De jager lachte alleen maar en hield zijn trofee omhoog. De verenhandelaren in Brandoba betalen me hier zoveel voor dat ik mijn familie een halfjaar te eten kan geven. U hebt me vannacht enorm veel geluk gebracht... of heb ik het aan uw toverkracht te danken?' Alleen aan je eigen handigheid,' moest Kadya toegeven. 'Is het schadelijk voor het beestje om zijn versiering kwijt te raken?' Nee, alleen zijn trots heeft een knauw gekregen. Volgens de Sobranische wet en onze eigen Cadoon-godsdienst mogen wij verenjagers de vogels niet verwonden. Meestal verzamelen we veren die ze op natuurlijke wijze hebben verloren. Alleen als we zulke zeldzaamheden als de Vitt tegenkomen gebruiken we netten of vogellijm.'

Ze liepen door en toen het licht begon te worden kwamen ze in een rotsachtig, woest gebied. Ten slotte, toen Kadya en haar steeds tragere metgezellen het gevoel hadden dat ze geen stap meer konden zetten zonder erbij neer te vallen, bereikten ze een ruig klif dat uitzicht gaf op een uitgestrektheid van loodgrijs water. Aan de overkant waren vaag golvende heuvels te zien, en daarachter rezen puntige bergen op tegen de achtergrond van de roze getinte oostelijke hemel. Een koude bries woei aan vanuit zee en ze hoorden het ruisen van de branding bene­den hen.

'Dit is de grootste inham in de Sobranische kust,' zei Critch, 'en aan de overkant ligt Brandoba.'

'Hoeveel uur zeilen is het?' vroeg heer Melpotis.

'Minstens tien,' zei Critch. 'Jammer genoeg is de wind in deze tijd van het jaar licht en ongunstig.'

'We zijn totaal uitgeput en moeten eerst slapen,' zei Kadya, 'maar er is tijd genoeg. Als er moeilijkheden dreigen in de hoofdstad, kunnen we er het best na donker heen gaan, als het vogelfestival in volle gang is en er minder kans is dat de bewoners op vreemdelingen letten.' De inheemse had zijn snoeimes allang in een schede op zijn rug gesto­ken, maar nu verstrakte zijn lichaam in verdedigende waakzaamheid. 'Ik breng u nergens heen, Vrouwe der Ogen, als u me niet bewijst wie u bent. Doe wat u hebt beloofd en roep de Vispi op met de taal zonder woorden, anders laat ik u hier achter. De weg naar Brandoba ligt links van u, achter het ravijn. Het kost u minstens twaalf dagen om te voet naar de stad te gaan, om de inham heen, en als u over de tolbruggen van de Zandel-eilanden gaat, krijgt u te doen met Sobranische ambte­naren.'

Ze deed net of zijn vijandige toon haar niet opviel. 'Mogen mijn kame­raden gaan zitten uitrusten? Dan zal ik mijn zuster de Witte Vrouwe toespreken, en zij zal een van haar Vispi-vrienden oproepen om het be­wijs te leveren.'

Critch boog zijn hoofd en gaf bars mompelend toestemming. Kadya en haar gezelschap deden dankbaar hun zware bepakking af. De ridders en Jagun ploften neer op het gras tussen beschuttende rotsen, maar prins Tolivar bleef bij zijn tante staan en keek tegelijk nieuwsgierig en verholen angstig naar haar. Hij wist dat ze de Oertovenares zeker zou vertellen dat hij het Driehoofdige Monster had en dat hij het Drielobbige Brandende Oog had gestolen.

Kadya trok het magische zwaard uit haar riem en pakte het vast bij het botte lemmet. 'Talisman,' zei ze plechtig en zelfverzekerd, laat mij en allen die hier aanwezig zijn en beeld zien van Haramis, Oertovenares van het Land.'

Een van de samengevoegde donkere bollen op de zwaardknop van het donkere zwaard spleet open en onthulde een glanzend bruin oog. Meteen kreeg de lange gestalte van de Witte Vrouwe, gekleed in haar glimmende paarlemoerachtige mantel en met uitgestrekte armen,

vorm in de lucht tussen Kadya en de Cadoon. Critch slaakte een kreet van verbazing.

'Gegroet, zusje!' zei Kadya. 'We zijn veilig en wel in Sobrania aangeko­men en ik heb een verzoek aan je.' De Oertovenares bleef roerloos en zei niets. 'Hara? Zeg iets tegen me!' De vraag is onbeschaamd.

Voor de onthutste Kadya kon reageren zei prins Tolivar op hoogharti­ge toon tegen haar: 'Dit is niet echt de Oertovenares, alleen een leven­loze beeltenis van haar. U hebt dezelfde fout gemaakt als ik vaak maak, en hebt uw verzoek aan de talisman verkeerd verwoord.' 'Waarom stel jij dan met je Driehoofdige Monster de vraag niet op de goede manier?' zei ze hevig geïrriteerd.

Nu keek Tolivar of hij wel in een hoekje wilde kruipen. 'Ik... Ik kan dat toespreken nog helemaal niet. Die functie van de talisman heb ik nog steeds niet onder de knie. Het spijt me, tante. Het was heel onbeleefd van me om een aanmerking te maken.'

Kadya zuchtte. 'Gebruik de volgende keer een minder hatelijke toon, en dan ben ik blij met alle hulp die je me bij het gebruik van deze ver­doemelijke dingen kunt geven. Mijn talisman heeft vier jaar niet ge­werkt en ik ben hem helemaal ontwend... Brandend Oog! Ik wil de Witte Vrouwe graag over afstand toespreken. Laat me dat doen, en laat me ook een beeld van haar krijgen.'

De nabootsing verdween en de talisman sprak weer hardop: Dat kan niet.

'Waarom niet?' Ze is niet in deze wereld.

Kadya voelde haar bloed bevriezen. 'Wat! Wil je zeggen dat mijn zuster Haramis dood is?' Ze is niet dood.

'Waar is ze dan?' vroeg Kadya wanhopig.

De vraag is onbeschaamd.

De Cadoon keek haar met koud scepticisme aan en Jagun en de Ge­zworen Gezellen waren verbijsterd. Kadya deed haar uiterste best haar wanhoop onder controle te houden en glimlachte geforceerd. Nou, ik heb je al gewaarschuwd dat ik geen echte tovenares ben. Deze magische talisman van mij heeft zich vaak dwars en onbereidwillig ge­dragen, zelfs toen ik goed gewend was aan het gebruik.' U kunt proberen Magira toe te spreken,' opperde Tolivar. Hmm. Dat moet gemakkelijk gaan, want ze is een Oddling en kan de taal zonder woorden gebruiken.' Kadya haalde diep adem. 'Talisman! Ik wil graag Magira, de huismeesteres van de toren van de Witte Vrou­we, toespreken en een duidelijk beeld van haar hebben. Laat haar ook door mijn metgezellen gezien en gehoord worden.' Onmiddellijk leek de Vispi-vrouw er te zijn; ze stond voor Kadya met een verschrikte uitdrukking op haar mooie gezicht. Ze droeg haar ge­bruikelijke dunne rode japon en met edelstenen bezette kraag. Haar bleke haren, waar de sierlijke opstaande oren doorheen gluurden, le­ken te bewegen in de zeewind.

'Vrouwe der Ogen,' zei Magira, 'waarmee kan ik u van dienst zijn?' 'Vertel deze man,' zei Kadya met een gebaar naar de Cadoon, 'wie ik ben, en dat ik geen tovenaarsbondgenoot van de boze Stermensen ben, maar een fatsoenlijke leider die met haar metgezellen koningin Anigel komt zoeken.'

Gehoorzaam gaf de Vispi-vrouw een korte beschrijving van Kadya's ho­ge positie in Laboruwenda, en ze bevestigde ook de ontvoering van de menselijke heersers. Terwijl Magira praatte, ontspande de verenjager zichtbaar. Dat was ook het geval met de opgeluchte ridders en Jagun. 'Ik heb vergeefs geprobeerd de Oertovenares toe te spreken met be­hulp van mijn talisman,' zei Kadya tegen Magira toen de huismeesteres klaar was met haar geruststellende verhaal. 'Heb je er enig idee van wat er met haar is gebeurd?'

'Dat is heel verdrietig nieuws, Vrouwe der Ogen! Twee dagen geleden is de Witte Vrouwe door het viaduct gegaan dat koningin Anigel heeft opgeslokt, in de veronderstelling dat het haar naar het hol van Orogastus en zijn Gilde zou brengen. Sindsdien hebben we niets meer van haar gehoord.'

'Haramis is niet hier in Sobrania,' zei Kadya ongeduldig, 'anders zou de talisman me dat wel hebben gezegd.'

'Als ze gevangen is genomen door Stermensen, wordt ze misschien op dezelfde betoverde plaats vastgehouden als de koningin en de andere ontvoerde heersers. De talisman van de Oertovenares heeft haar een Blik op de vermisten geweigerd, en daaruit heeft ze geconcludeerd dat ze door de een of andere verschrikkelijke magie werden afgeschermd.' 'Dat zal haar zwijgen wel verklaren. Maar waarom heeft mijn talisman gezegd: "Ze is niet in deze wereld"?'

Magira slaakte een kreet van afgrijzen. 'O, nee! Vertel me niet dat hij dat heeft gezegd!'

'Haramis is zeker niet dood,' zei Kadya snel. 'Dat heeft het Brandende Oog me verzekerd. Maar wat kunnen zijn woorden betekenen?' De huismeesteres sprak met grote tegenzin. 'Misschien zou ik dit niet moeten vertellen... Tovenaar Orogastus heeft mijn Vrouwe in haar to­ren opgezocht. Ze... Ze houdt van hem ondanks zichzelf.' 'Dat weet ik,' zei Kadya gespannen. 'Wat heeft dat hiermee te maken?' 'Ze dacht dat hij dood was toen hij in de Kloof der Gevangenschap ten onder leek te gaan, omdat de Drievleugelige Cirkel zei dat hij "niet in deze wereld" was. In werkelijkheid is Orogastus gered door de Oertovenaar van het Firmament en gevangengehouden in de Donkere Man­maan, die beslist buiten ons bereik en ons gezichtsveld is... buiten de wereld. Zou het kunnen zijn dat de Witte Vrouwe daar is?' 'Heilige Bloem,' fluisterde Kadya. 'Dat lijkt me best mogelijk. De be­stemmingen van de viaducten kunnen worden veranderd door dege­nen die ervaren zijn in het gebruik. Maar Haramis zou nooit opzette­lijk naar zo'n oord gaan zonder het ons te vertellen! En waarom zou de Man in de Maan haar tegen haar wil vasthouden? Er wordt altijd aange­nomen dat hij onverschillig tegenover mensenkwesties staat.' 'Wie kan de daden van Oertovenaars peilen?' zei Magira triest. 'Dank je voor je hulp,' zei Kadya. Ze liet de Vispi gaan en wendde zich tot haarvrienden. 'Dat is het zoveelste probleem! En mijn talisman kan me er kennelijk niets over vertellen.'

'Misschien kunnen onze talismans samen doen wat ze alleen niet kun­nen,' zei Tolivar.

Kadya's ogen lichtten op. 'Laten we het proberen. Pak mijn vrije hand en houd met je andere het Brandende Oog samen met mij vast.' Maar de prins aarzelde, bang om het zwaard aan te raken nu het aan haar was verbonden, en ze zei: 'Ik geef je toestemming! Het zal je geen kwaad doen.'

Hij greep het zwaard, en iedereen die stond te kijken slaakte een kreet van ontzag, want de vrouw en de jongen waren plotseling met een regenboogkleurige stralenkrans omgeven. Het Brandende Oog was niet meer dofzwart maar glom als gesmolten zilver, en uit de drie Ogen schoten gouden, groene en witte stralen. De kroon op Tolivars hoofd glansde ook helder, en uit de open monden van de Drie Monsters die erop waren afgebeeld kwamen dezelfde gekleurde stralen. 'Nu!' riep Kadya uit. 'Vraag samen met mij, Tolo: Waar is Haramis?' Ze spraken de woorden tegelijk uit en er kwam antwoord. Ze verblijft bij de Oertovenaar van het Firmament. 'Nog eens, jongen! Vraag of ze met ons praat.'

Maar deze keer kregen ze het bekende, frustrerende antwoord: De vraag is onbeschaamd. 'Wanneer komt ze terug?'

De vraag is onbeschaamd.

Jagun en de Gezworen Gezellen zuchtten teleurgesteld. Kadya en de prins probeerden andere informatie over Haramis te krij­gen, maar de talismans weigerden te antwoorden. 'Nou, dat was het dan,' zei de Vrouwe der Ogen. 'Maar we hebben er tenminste iets bij­geleerd.'

En mijn koninklijke moeder?' vroeg Tolivar ongerust. 'Misschien kun­nen we erachter komen waar ze gevangen wordt gehouden.' Slimme jongen!' zei Kadya. 'Waarom ben ik niet op dat idee geko­men?' Weer samenwerkend vroegen ze hun talismans hun te vertellen waar koningin Anigel zich bevond, p rijdt door het Woud van Lirda.

Bij de Heilige Scheenbenen van Zoto!' riep Sainlat uit. 'Is de koningin dan vrij?'

Tolo; zei Kadya, 'we moeten een persoonlijke Blik op haar vragen, eerst zonder dat ze het weet, zodat ze ons niet per ongeluk verraadt aan eventuele vijanden in haar buurt. Weet je hoe dat moet?' 'Misschien beter dan u, tante,' antwoordde hij vinnig. 'Laten we onze ogen dichtdoen en het bevel geven.'

Dat deden ze, en voor hun geestesoog zagen ze een verbijsterend beeld: een rij froniksen die bij zonsopgang heel langzaam door een somber bos sjokte, en de koningin die met hangend hoofd zat te dut­ten. Haar rijdier werd geleid door niemand anders dan de piratenkoning, en de andere ruiters waren duidelijk te herkennen als de ont­voerde heersers van Galanar, Imlit, Okamis en Engi. Sommigen zaten in het zadel te doezelen, net als Anigel, anderen waren wakker, maar zagen er afgetobd en moe uit. Voor aan de colonne reed een onbeken­de, smerig uitziende man met koperrode haren en baard. 'Help me je moeder te roepen!' drong Kadya bij haar neef aan. 'Zeg met gebruik van al je wilskracht in gedachten haar naam.' Maar hoewel ze allebei probeerden Anigel toe te spreken, schonk ze geen aandacht aan hen; ze bleef half verdoofd slapen, niet in staat op de magische oproep te reageren. Toen vroeg Kadya de talismans of haar zuster en de anderen buiten gevaar waren. Nee.

'Waar gaan ze heen?' Naar Brandoba.

'Goede god!' riep Kadya uit. 'Kan dat waar zijn?' De vraag is onbeschaamd. 'Vertel ons waar Orogastus is. De vraag is onbeschaamd.

Kadya en Tolivar deden hun ogen open en wisselden verdrietige blik­ken. 'Ik denk dat de talismans niets over de laaghartige tovenaar en zijn handlangers willen zeggen omdat de Ster hen beschermd,' zei Ka­dya. 'Maar als je moeder wakker is, kunnen we nog eens proberen haar toe te spreken, en misschien lukt het dan.' Ze lieten elkaars hand los en de magische stralenkrans doofde.

'Vrouwe,' vroeg heer Edinar, 'hoe zagen onze dierbare koningin en haar metgezellen eruit? Zijn ze echt ongedeerd?'

Kadya beschreef het visioen aan de anderen. Toen ze over de vuile rui­ter die voorop reed vertelde, viel Critch haar in de rede. 'De haveloze roodharige man die u hebt gezien kan aartshertog Gyorgibo, de jongere broer van de keizer zijn. Hij is maanden geleden tij­dens een jacht in het Woud van Lirda verdwenen.' 'Waar ligt dat woud?' vroeg Kadya.

De Cadoon wees naar het bergachtige silhouet aan de overkant van de baai. 'Het is een keizerlijk reservaat waar op wilde dieren en roofvogels zoals de verschrikkelijke nyar wordt gejaagd, en het ligt diep in de oos­telijke hooglanden aan de andere kant van Brandoba. Het is al heel lang verboden voor menselijke burgers en voor het Volk. Alleen de Sobranische edelen jagen daar... en dat nog niet eens vaak, want de afge­lopen twee jaar is het woud berucht geworden als een gebied waar veel tovenaars komen. Toen de aartshertog verdween, is zijn hele gezel­schap vermoord aangetroffen, op één na. De nog levende jager was do­delijk gewond, maar voor hij stierf vertelde hij dat Stermensen onder leiding van aartshertogin Naelore Gyorgibo gevangen hadden geno­men. Sindsdien heeft niemand zich in het reservaat gewaagd behalve de overgelopen edelen die Naelores aanspraak op de troon steunen. Als uw koningin door het Woud van Lirda reist, kan ze in groot gevaar verkeren.'

'Volgens mij waren de ruiters die bij mijn moeder waren niet bang of panisch op de vlucht,' zei prins Tolivar. 'Ze leken alleen ontzettend moe, en hun froniksen zagen eruit of ze op hun laatste benen liepen.' Kadya schudde langzaam haar hoofd. 'Ik kan geen manier bedenken om hen te helpen. Maar er is iemand anders die we nu moeten toe­spreken: koning Antar. Je moet me weer helpen, Tolo, want het is me nog nooit gelukt om gewone mensen toe te spreken, zoals je tante Haramis dat kan.'

Ze stuurden een oproep uit en achter hun gesloten oogleden ver­scheen een helder beeld van Antar, die plotseling uit zijn slaap werd gewekt in zijn vertrekken in Ruwenda-Citadel. De koning was verbijs­terd dat Kadya haar gestolen Brandende Oog terug had en dat het weer werkte.

Kadya wuifde dat allemaal weg: 'Lieve zwager, ik heb bemoedigend nieuws.' En ze vertelde de koning wat de talismans over Anigel hadden onthuld.

Antars vreugde werd maar een beetje getemperd toen hij hoorde wat er met Haramis was gebeurd. 'Misschien is de Witte Vrouwe naar de Drie Manen gegaan om de hulp in te roepen van de Oertovenaar van het Firmament,' zei hij. 'Misschien weet hij een manier om eens en voor altijd met die ellendige Orogastus af te rekenen. 'Dat zou kunnen. Uiteindelijk heeft Denby ons al eens geholpen... Maar nu moet ik je vertellen dat er geruchten gaan dat er moeilijkhe­den op komst zijn in de Sobranische hoofdstad. Misschien staan Oro­gastus en zijn Stermensen op het punt tot actie over te gaan.' 'Kan ik iets doen?' vroeg Antar. 'Ik voel me zo hulpeloos nu ik zo ver weg zit.'

Kadya dacht even diep na. 'Ik vind dat je een Nyssomu-vriend een aan­tal Vispi moet laten ontbieden met behulp van de taal zonder woor­den.

'Dat kan Immu doen. We hebben haar uit het moeras gered.' Uitstekend. Als het ons lukt Ani en de andere ontvoerde heersers te redden en een schip te nemen vanuit Sobrania, kunnen de Vispi op hun lammergieren rondvliegen om het bericht aan de andere regerin­gen door te geven.' Ze zweeg even. 'Als het ons niet lukt, of als Oro­gastus een geslaagde aanslag uitvoert en Denombo van de troon stoot, moet die informatie ook worden doorgegeven.'

'Wat er ook gebeurt,' zei de koning, 'alle naties op het Schiereiland moeten zich onmiddellijk op oorlog voorbereiden. We kunnen geen tijd verspillen aan conferenties, die Haramis graag had willen houden.' ik vrees dat je gelijk hebt.'

'Het grootste deel van de hofhouding is met me teruggegaan naar de Citadel vanwege de opgebroken weg,' zei Antar. 'Maar generaal Gorkain en veldmaarschalk Lakanilo zijn met een kleine groep trouwe aanhangers doorgegaan naar Derorguila. Zij zullen onze onderdanen van het laagland in het geweer laten komen, terwijl ik hier een kleiner leger op de been breng om het Labyrintmoeras te verdedigen. Maar zonder de hulp van de Witte Vrouwe zullen we weinig kunnen uitrich­ten tegen toverij. We moeten bidden dat ze snel terugkomt... en hopen dat je geen gelijk hebt met je vermoeden dat Orogastus een oorlog gaat ontketenen.'

'Als hij Sobrania verovert gaat hij zeker de grote vloot keizerlijke galei­en gebruiken om de oostelijke naties aan te vallen. Ik ben van plan te doen wat ik kan om keizer Denombo te waarschuwen en hem zoveel mogelijk te helpen met mijn talisman als Ani en de andere gijzelaars buiten gevaar zijn.'

'Mogen de Heren der Luchtje helpen,' zei Antar.

Ze discussieerden nog een paar minuten over strategische kwesties en namen toen afscheid. Kadya en de prins deden hun ogen open.

'U hebt vader niet verteld dat ik de magische kroon heb,' zei Tolivar zacht.

'Nee. Laat hij maar horen hoe dwaas je bent geweest als je de talisman vrijwillig aan je moeder hebt teruggeven. Dat zal zijn verdriet en boos­heid een beetje verzachten.' Toen vroeg ze Tolivar haar nog een keer een hand te geven. 'Nu gaan we proberen om de Sobranische keizer te vertellen dat hij in gevaar verkeert.'

Ze gaven hun talismans een opdracht en ze kregen een beeld van de keizer. Denombo was vast in slaap, alleen in zijn weelderige slaapver­trek, op een huis-snit na, die aan het voeteneind van zijn bed opge­kruld op een kleedje lag. Zijn teerbeminde vrouw Rekae was zes jaar geleden gestorven, samen met het doodgeboren jongetje dat de troon­opvolger zou zijn geweest. Ondanks dringende smeekbeden van zijn raadgevers en de onderkoningen van het los samenhangende barbaar­se keizerrijk was Denombo niet hertrouwd.

Kadya sprak hem zacht toe: 'Keizer! Keizer van Sobrania, word wakker.' De slaper roerde zich onder een grote berg donzen dekbedden. Hij had een met gouddraad geborduurde slaapmuts op en zijn gezicht was half begraven in het beddengoed. Toen Kadya hem weer riep, ging één waterig oog langzaam open.

'Wie is daar?' mompelde Denombo door zijn verwarde steenrode snor. 'Ik ben Kadya van het Labyrintmoeras, een zuster van koningin Anigei van Laboruwenda. Ik praat tegen u met behulp van magie.' De keizer schoot overeind, ineens helemaal wakker, en keek de kamer rond. Er was niemand.

'Weg, droomdemon!' zei hij schor. De geschrokken snit, zijn rugschub­ben overeind van ongerustheid, stond op en draafde gedempt jankend naar zijn baas.

Kadya probeerde de heerser gerust te stellen. 'Ik ben geen demon, Keizer, maar een vriendin, die u een belangrijke boodschap komt brengen. Wees niet bang.'

Denombo's ogen puilden uit en zijn gezicht werd purper van woede. 'Sobraniërs zijn nergens bang voor! Laatje zien, verdomme!' Maar Kadya, die iets bedrevener was in het gebruik van haar talisman dan prins Tolivar, had nog nooit een Verschijning voor elkaar kunnen krijgen, en nu de twee talismans samenwerkten kon ze het ook niet. Toen ze dat aan de keizer probeerde uit te leggen, trok de barbaar snel een grote dolk onder de kussens uit, sloeg de dekbedden terug en sprong op de grond met het wapen in de aanslag. 'Ik weet wie je bent!' brulde hij. 'Je bent een slechte tovenaar... een van die verdomde Sterdragende lakeien van mijn verraderlijke zuster! Gar­de! Hier komen! Garde!'

'Keizer, tovenaar Orogastus is misschien van plan u aan te vallen! Luis­ter naar me...'

Maar Denombo ging alleen maar door met schreeuwen. De deur van het slaapvertrek vloog met een klap open en twaalf met zwaarden en strijdbijlen gewapende krijgers stormden naar binnen. Er brak een ge­weldig tumult uit, waarbij de keizer onsamenhangende bevelen aan zijn mannen gaf (want hij was in wezen doodsbang voor de onstoffelij­ke stem), en de krijgers schreeuwend rondstampten, kasten, stoelen en tafels omgooiden, draperieën doorkliefden op zoek naar verscholen schurken, en zelfs de kussens en opeengestapelde dekbedden van het keizerlijke bed doorstaken voor het geval zich daar Stermensen ver­stopten.

De Vrouwe der Ogen zuchtte en zei: 'Genoeg, talismans...' Het roerige tafereel verdween.

Ze liet Tolivars hand los en stak het Brandende Oog weer in haar riem. 'Het heeft geen zin. De keizer is zo bang voor de stermensen dat hij el­ke boodschap die naar magie riekt negeert. Ik zal hem persoonlijk moeten waarschuwen.' Ze wendde zich tot Critch. 'Mijn vriend, ben je er nu van overtuigd dat we je geen kwaad willen doen? Breng je ons naar de Sobranische hoofdstad in je boot? Natuurlijk zullen we je er goed voor betalen.'

Nu ik zeker weet dat u een vijandin van de Stermensen bent, zal ik u voor niets naar Brandoba brengen,' zei de Cadoon. Maar ik heb iets in mijn hut wat u misschien graag wilt kopen... handelswaren die ik dit seizoen niet op de markt heb gebracht vanwege de verontrustende ge­ruchten.'

Heer Edinar barstte in een spottende bulderlach uit. 'Veren? Kom nou! Dat moet een grapje zijn! Wat zouden wij daaraan hebben?'

‘Ik woon bij een inham niet ver hiervandaan,' zei Critch. 'Kom maar eens kijken wat ik te koop heb, en dan zien we nog wel wie er lacht.'