7
Tegen de tijd dat de reizende hofhouding tien dagen onderweg was, verveelde Anigel zich dood in haar hotsende grote rijtuig met Immu en de vier hofdames. De nieuwe Koninginnemoerasweg, die pas het jaar daarvoor in gebruik was genomen, maakte zijn reputatie van wereldwonder helemaal waar. Hij was even solide als een weg over droog land, zelfs onder de uitzonderlijk zware regenbuien waardoor de reizigers dit jaar werden geplaagd. Daarom zag Anigel niet in waarom ze niet langs de karavaan op en neer kon rijden om met mensen te praten en rond te kijken, zoals de koning en de koninklijke kinderen en de mannelijke leden van de edelstand deden.
De vrouwen waren geschokt door haar vermetelheid en probeerden haar van haar plan af te brengen, maar de koningin wuifde al hun bezwaren weg. Het was tenslotte haar moerasweg. Ze had bijna zes jaar toezicht gehouden bij de aanleg, fondsen losgepeuterd uit een wankel budget, het hoofd geboden aan opstandige Glismak-benden en andere problemen met de inheemsen, en de ingenieurs, die volhielden dat bepaalde delen van de weg nooit gebouwd zouden kunnen worden, een hart onder de riem gestoken.
Anigel draaide het raampje van het rijtuig omlaag en riep een page die vlakbij reed. 'Laat de koninklijke froniksmeester komen.' Ze glimlachte tegen de verontruste edelvrouwen om haar heen. 'Ik weiger als een invalide in een bedompt rijtuig opgesloten te zitten enkel en alleen omdat ik zwanger ben. Het zal mijn ongeboren kinderen geen kwaad doen als ik een eindje ga rijden in de eerlijke Ruwendiaanse regen.' 'Maar koninginnen die zwanger zijn doen zoiets niet!' riep vrouwe Belineel uit. Ze stamde uit een oud Labornoki-geslacht en sprak maar al te graag haar afkeuring uit over de wat lossere Ruwendiaanse gebruiken.
Tot Anigels verbazing kwam Immu, de oude Nyssomu-kindermeid, Belineel te hulp. 'Je moerasweg is niet de hoofdstraat in Derorguila, mijn koningin. Hij loopt door een paar van de gevaarlijkste streken van het Schiereiland, vooral in dit gebied, en er hangt een geur van Skritek-gebroed in de lucht. Ik smeek je om in het rijtuig te blijven.' 'Onzin,' zei Anigel. 'Ik ruik alleen modder en natte bladeren en de sporen van onschuldige treniksen... en iemands veel te zoete parfum, waarvan ik hoofdpijn krijg.' Ze riep uit het rijtuigraam naar de edelman van middelbare leeftijd die ze had ontboden. 'Heer Karagil, breng me alstublieft meteen een rijdier, en vraag mijn Gezworen Gezellen om me te begeleiden. Ik ga de rest van de dag rijden.' 'Dit is heel onverstandig,' mopperde Immu. 'Je moet geen risico nemen als er gebroed in de buurt is.'
De Froniksmeester was ook ontsteld over Anigels beslissing. 'De Oddling-kindermeid heeft gelijk met de Skritek, mijn koningin, want onze verkenners zijn op verse sporen gestuit. Meestal komt het afgrijselijke gebroed van de Verdrinkers niet zo ver naar het oosten, maar...' 'Doe wat ik zeg,' zei de koningin op zachte, vriendelijke, maar zeer besliste toon. 'Als mijn Gezworen Gezellen me niet tegen Skritek-gebroed kunnen beschermen, wordt het tijd dat ze hun zwaarden inleveren en zich op borduurwerk gaan toeleggen. Ik ga eerst naar mijn koninklijke echtgenoot, die in de voorhoede rijdt.'
'Koppig koppig koppig!' zei Immu tegen Anigel op de overbekende manier van oudgedienden. 'Het past een zwangere koninklijke vrouw niet om tussen een troep soldaten en voermannen te galopperen... zelfs als er geen gevaar voor gebroed is.' 'Toch ga ik,' zei Anigel opgewekt.
Immu smeekte de edelvrouwen: 'Wil een van u niet met de koningin meerijden?'
Maar de edelvrouwen kwamen alleen met uitvluchten en bleven protesteren. Ten slotte zei Immu, in het nauw gedreven: 'Dan ga ik zelf mee!'
Anigel keek de Nyssomu-kindermeid weifelend aan. 'Als je erop staat mag je best achter op mijn zadel zitten, mijn beste. Maar ik kan je wel vertellen dat het voor zo'n klein iemand als jij hoogst ongemakkelijk zal zijn om achter mijn rug mee te hotsen.'
Het gezicht van heer Karagil verhelderde plotseling. 'Ik heb een idee dat misschien iedereen tevredenstelt,' verklaarde hij, en hij reed weg. Even later kwam hij terug met twee stalknechten, van wie de ene een witte froniks bij de teugel leidde, die koninklijk was opgetuigd voor de koningin, en de andere het zachtaardige, onvolgroeide veulen van het vrouwtjesdier, dat met geïmproviseerd zadel en tuig voor Immu was uitgerust.
Helemaal in haar schik trok Anigel laarzen en een cape aan. Begeleid door twintig edelen van haar Gezworen Gezellen, en gevolgd door Immu die berustend op het veulen met de lange benen zat, reed de koningin langs de karavaan naar voren tot ze bij de voorhoede was. Daar trof ze koning Antar en zijn opperbevelhebber, generaal Gorkain, aan, die waren afgestegen bij een nieuwe brug die de oevers van een gezwollen zijarm van de rivier de Vikar verbond. Ze waren aan het overleggen met twee inheemse verkenners die gekleed waren in de livrei van de Twee Tronen. Bevelhebber Lakanilo en een aantal andere edele officieren zaten vlakbij op hun rijdieren te wachten tot de koning klaar was. Ze hadden alleen lichte helmen op en droegen kurassen onder hun regencapes, net als de Gezworen Gezellen, de koning en de generaal. Een groep goed toegeruste krijgers en één edelman in volle wapenrusting waren naar de oever gegaan en stonden op het punt om op een groot vlot te stappen dat bemand werd door twee menselijke bootslieden en een Nyssomu-gids.
Koning Antar begroette zijn vrouw en de andere aangekomenen hoffelijk en liet Anigel toen de landkaart zien die Gorkain, de verkenners en hij hadden bestudeerd.
'Een van die duivelse viaducten waarvoor Haramis ons heeft gewaarschuwd ligt ongeveer zes kilometer stroomafwaarts,' vertelde Antar haar. 'Soldaten onder bevel van heer Olevik hebben vrijwillig aangeboden om het te bewaken terwijl de karavaan voorbijkomt. Ze gaan erheen op dat vlot.'
'Maar wat kunnen dappere mannen uitrichten,' vroeg de koningin zacht, 'als er schurken door de magische poort komen terwijl ze de wacht houden? Soldaten kunnen zich niet verweren tegen magie en ze hebben vast geen tijd genoeg om het viaduct afdoende te barricaderen.' 'Nee, mijn koningin,' gaf generaal Gorkain toe. 'Om u de waarheid te zeggen, kunnen heer Olevik en zijn soldaten alleen proberen indringers korte tijd af te leiden en zo lang mogelijk stand te houden, terwijl hun Oddling-kameraad ons op afstand waarschuwt.' 'Het zijn dappere lieden,' mompelde Anigel.
'Er is weinig kans dat de Stermensen al zo snel tot een aanval overgaan,' stelde Antar haar gerust. 'En het lijkt me ook niet waarschijnlijk dat Orogastus zo'n enorme, goed bewapende colonne als de onze bestormt. We nemen alleen passende voorzorgsmaatregelen.' 'Binnen twee tiennachten,' zei een van de kleine Nyssomu-verkenners, 'heeft ons Volk dat in dit gebied van het Labyrintmoeras woont dat viaduct verzegeld, zoals de Witte Vrouwe en de Vrouwe der Ogen hebben bevolen. We gaan een grote berg stenen en zand op die plek stapelen en voor bewaking zorgen.'
'Als dat is gebeurd, is het voor Stermensen heel moeilijk om onopgemerkt het viaduct uit te komen,' zei de andere verkenner. 'Dan moeten ze hun toevlucht nemen tot machtige toverkracht om zich uit te graven. Dat ontdekken we zeker, en dan slaan we alarm in de taal zonder woorden.'
Anigel keek weer op de kaart. 'Zo te zien zijn er niet meer viaducten in de buurt van de weg tot we de bergen bereiken. Daar kunnen we tenminste dankbaar voor zijn.'
Er ging een rauw gejuich op onder de Gezworen Gezellen toen het vlot met heer Olevik en zijn mannen van de wallenkant werd geduwd. 'Moge de Bloem jullie zegenen,' riep de koningin, terwijl ze zich over de brugleuning boog en het teken van de Trillium in de lucht maakte, 'en jullie veilig bij ons terugbrengen.'
De mannen op het vlot reageerden met woeste kreten en zwaaiden met hun armen. Toen voer het vlot een bocht om en werd het door een dicht bosje aan het oog onttrokken.
De voorhoederuiters hervatten hun langzame rit door de regen, Anigel en Antar naast elkaar temidden van de groep ridders, en Immu meesjokkend achter de koningin. Op een behoorlijke afstand achter hen volgde een karavaan van meer dan twee kilometer: door vloskoppen getrokken wagens met bagage van de hofhouding, wagens met voedsel en voorraden, mooie koetsen en rijtuigen waarin de edelen en bestuurders zaten, koninklijke officieren en ridders op froniksen, en bijna duizend andere volgelingen op een rijdier of te voet. Dubbele rijen soldaten sjokten aan weerskanten van de hoofdcolonne, en het geluid van hun gezang plantte zich voort door het moeras en drong zacht door tot degenen die in de voorhoede reden.
De koningin was nu helemaal tevreden: trots inspecteerde ze haar moerasweg. Wat sinds onheuglijke tijden een onduidelijk en gevaarlijk pad was geweest, dat alleen begaanbaar was in het droge seizoen (en dan nog moest je het gebied kennen of beschikken over de geheime landkaarten van de meester-kooplieden), was nu een mooie geplaveide weg. De verhoogde bedding, die bestond uit afwisselende lagen rotsgruis en massieve stammen uit het Tassaleyo-woud, stak ruim drie meter boven het moeras uit en was geplaveid met klinkers. Houten bruggen hadden de vroegere overgangen van stroompjes en rivieren vervangen, behalve bij de brede Vikar aan de rand van het Dylex-gebied, waar een veer was. Herbergen met bewakingsposten, die een dagreis uit elkaar lagen, verschaften veilige plaatsen waar kleinere groepen reizigers of handelskaravanen konden overnachten; maar de kolossale koninklijke karavaan moest wel op de weg zelf kamperen, en alleen voor de koninklijke familie en bejaarde of zieke edelen was er onderdak in de herbergen.
Het middengedeelte van de moerasweg, waar het gezelschap nu overheen ging, was smaller dan de rest omdat het zo moeilijk aan te leggen was geweest. Dit deel van de weg, dat bijna honderd kilometer kronkelde tussen Kasteel Bonar en de Dylex-stad Virk, liep door een wildernis waar helemaal geen mensen woonden. Reusachtige bomen en dichte bossen doornvarens, klimplanten en bijna ondoordringbare begroeiing omsloten de moerasweg en hingen er zelfs vaak overheen, zodat koningin Anigel soms het gevoel had dat ze door een groene tunnel met gordijnen van mistige regen reden.
De voorhoede stopte midden op de dag om een koude maaltijd te gebruiken en uit te rusten, terwijl een welkome zon even door de wolken brak en de weg deed dampen. Maar tegen de tijd dat de ruiters weer opstegen, waren de regenwolken terug en stak de wind op. Toch voelde Anigel zich wegdoezelen in het zadel, terwijl de geduldige froniksen langzaam voortstapten met op- en neergaande gehoornde hoofden, klikkende beenpezen en gespleten hoeven die op de bemoste stenen klakten. Boven hen werd de loodgrijze lucht steeds donkerder, hoewel het nog niet hard regende.
De koningin schrok wakker toen vleugen misselijk makende stank de wind zo nu en dan begonnen te vergiftigen. Niemand was erg verbaasd toen generaal Gorkain door de riddergelederen terug kwam rijden en de koning en koningin begroette voor hij akelig nieuws doorgaf. 'Een verkenner rapporteert dat er op de moerasweg voor ons pas afgekloven raffin-botten liggen en dat de klinkers tekenen van gebroed vertonen. We houden hier halt tot de karavaan onze voorhoede heeft ingehaald. De opperbevelhebber en de Gezworen Gezellen begeleiden uwe majesteiten, en er komen infanteristen aan om ons te beschermen tot het gevaar is geweken. Ik heb ook een boodschapper gestuurd om kroonprins Nikalon en prinses Janeel te ontbieden. Het is niet meer veilig voor hen om zomaar wat langs de karavaan op en neer te rijden met hun jonge vrienden.' 'Heel goed,' zei Antar. 'Je kunt je gang gaan.'
De generaal tikte tegen zijn helmvizier bij wijze van saluut en wendde zijn froniks. Maar voor hij kon wegrijden, begonnen de ridders verderop te roepen: 'Gebroed! Gebroed op de weg!'
Gorkain vloekte en gaf zijn rijdier de sporen, terwijl hij zijn tweehandig zwaard trok. Bevelhebber Lakanilo en twaalf Gezworen Gezellen dromden met gevelde lansen samen rond de koning, de koningin en Immu, terwijl anderen van de uitgelezen groep de generaal volgden. Een walgelijk smerige stank verspreidde zich door de lucht. Een tijdlang zweeg iedereen en waren er alleen verre hoefslagen, het kraken van tuig en het geruis en getikkel van de regen te horen. Toen fluisterde Immu: 'Kijk, daar!' Ze wees naar een donkere trog rechts van de moerasweg, half afgeschermd door doornloze voedervarens die twee keer zo hoog waren als een man.
Uit het schuimige water verrezen tientallen glinsterende witte gedaanten, sommige bijna zo groot als een mens, andere veel kleiner. Ze leken op afschuwelijke vette wormen of larven, hadden geen duidelijk hoofd, maar wel korte, dikke ledematen met messcherpe klauwen. Hun bovenlijven gingen omhoog toen ze bij de smalle rand langs de wegbedding waren, en toen waren er wijd geopende monden te zien met groene tanden waar het vergif vanaf droop. De blinde monsters zwaaiden heen en weer, op zoek naar een prooi, die ze opspoorden met hun scherpe gehoor.
Even waren de ruiters bevroren van afgrijzen. Toen riep een jonge ridder uit: 'Bij de Stenen van Zoto, wat een walgelijke dingen! Het lijken wel reusachtige lijkmaden!'
Bij het geluid van zijn stem begon het Skritek-gebroed de helling naar de weg op te hobbelen en te kronkelen.
Het lange zwaard van koning Antar maakte een zingend geluid toen hij het uit de schede trok. 'Volg me, Gezworen Gezellen!' Hij liet zijn froniks slippend de steile helling af gaan, met de opperbevelhebber en de ridders vlak achter hem aan, en kliefde met één geweldige haal een van de voorste jongen in tweeën. Het viel uit elkaar en bespatte de koning van top tot teen met smerig geleiachtig wondvocht. De Gezellen regen andere bloeddorstige Skritek-jongen aan hun lans of doorkliefden ze met hun zwaard, terwijl ze kreten van woede en walging slaakten toen ze ook overspoeld werden door het stinkende vocht uit de lijken van het gebroed.
Lakanilo's froniks stortte gierend van pijn op de modderige grond, zijn voorbeen vastgeklemd tussen giftige kaken. Maar de Gezellen snelden toe om de opperbevelhebber te redden, sleepten hem naar een veilige plek, vernietigden het zich koppig vastklemmende gebroed en bezorgden het tot de ondergang gedoemde antiloopachtige rijdier een zachte dood.
Het duurde niet lang of alle larven waren gedood of gevlucht, en Antar en de ridders waren van hun helm tot de hakken van hun laarzen besmeurd met slijm. Een eind verder op de weg klonken overwinningskreten ten teken dat het andere nest onvolgroeide Skritek ook was uitgeroeid door Gorkain en zijn mannen. 'Goed gedaan,' riep koningin Anigel enthousiast.
Maar de koning keek met een grimas langs zijn besmeurde uitrusting omlaag. 'Alleen de Drie-enige weet hoe we deze rommel van ons af moeten krijgen, tenzij we een duik in het moeras nemen en het gebroedsslijm ruilen voor modder.'
Als in antwoord op zijn opmerking rommelde er een donderslag boven hen en sloeg er een stortvloed van regen neer. Antar zette zijn helm af, boog zijn hoofd achterover zodat het water zijn gezicht schoonspoelde, en lachte. 'Dank u, welwillende Heren der Lucht! Tegen de tijd dat de karavaan ons inhaalt, kunnen we ons misschien bijna weer in beschaafd gezelschap vertonen.'
'Misschien kunt u beter naar uw rijtuig teruggaan, mijn koningin,' stelde opperbevelhebber Lakanilo Anigel voor. Hij was een lange, magere man en zag er ondanks het feit dat hij met viezigheid was overdekt serieus en waardig uit. Hij was aangesteld na de heldhaftige dood van opperbevelhebber Owanon in de slag bij Derorguila. De koningin schudde haar hoofd en wuifde de suggestie om zich terug te trekken weg. 'Hemeltje nee, Lako! Nu de stank van Skritek sterker is dan ooit, wikkelen mijn hofdames hun gezichten vast in sluiers die met parfum zijn doordrenkt. Eerlijk gezegd wordt mijn neus minder beledigd door de stank van die monsters.'
Prinses Janeel en kroonprins Nikalon kwamen aangalopperen met een groep edele begeleiders en begroetten hun ouders en de Gezworen Gezellen luidruchtig.
'Jasses!' riep de prinses uit, haar neus dichtknijpend. 'De stank van gebroed is hier veel erger... o!' Ze gilde het uit bij de aanblik van de afgeslachte wezens.
'Ze zijn echt dood, Vrouwe,' zei de opperbevelhebber. 'Er is niets om bang voor te zijn.'
Prins Nikalon had zijn zwaard getrokken en bekeek met schitterogen de walgelijke resten. 'Weet je het zeker, Lako? Misschien kunnen we beter het moeras verkennen. Ik ben er klaar voor!' Op zijn vijftiende had hij al bijna het postuur van een man, en hij droeg een helm, een borstkuras en een militaire cape.
'Klaar klaar klaar!' riep Immu boos uit. 'Jullie koninklijke ouders en de Gezworen Gezellen zijn vast heel opgelucht dat er zo'n grote voorvechter is gearriveerd.'
'Immu toch,' kreunde de prins. De ridders lachten, maar op een goedige manier, want ze waren allemaal erg op de onstuimige Niki gesteld. 'We hoeven niet van de weg af,' zei Antar. 'Het zou zelfs heel roekeloos zijn als we dat deden, want het water blijft stijgen.' 'Nou, jammer dat ik het gevecht heb gemist. Ik heb nog nooit Skritekgebroed gezien.' De jongen stopte zijn zwaard in de schede en begon de ridders uit te horen over de aanval, terwijl de opperbevelhebber een ander rijdier liet komen.
Janeel reed dichter bij haar ouders en de kleine oude kindermeid; ze was opgelucht toen ze hoorde dat er alleen een froniks was gesneuveld. 'Wat een afschuwelijke dingen, dat gebroed! Is het waar dat ze bij hun geboorte hun moeder doden?'
'Heel vaak,' zei Immu. 'Volwassen Skritek kunnen nadenken - min of meer! -, maar de jongen zijn roofzuchtig en geestloos. Als de moeder geluk heeft, kan ze zich telkens uit de voeten maken als er een nakomeling uit haar baarmoeder valt, en dan voedt het gebroed zich met vlees dat ze heeft klaargelegd. Maar het komt vaker voor dat het gebroed wakker wordt vóór de geboorte en knagend door de buikwand van de moeder naar buiten dringt.'
'O, wat eng!' zei Janeel. Binnen de kap van haar regencape was haar gezicht wit geworden, en als het aan haar had gelegen was ze meteen van het walgelijke tafereel weggereden, maar koningin Anigel leek allerminst geschokt. 'Geen wonder dat Skritek helemaal geen liefde of tederheid kennen.'
'En toch,' kwam prins Nikalon, die zich weer bij zijn ouders en zusje had gevoegd, er griezelend-genietend tussen, 'zijn de Skritek het oudste ras op de wereld, en wijzen zeggen dat alle Oddlings van hen afstammen. Zelfs jij, Immu!'
'Ik dacht dat de mensheid het oudste ras was,' zei de prinses. 'Wij komen oorspronkelijk niet uit deze wereld,' zei de koningin. 'Je tante Haramis de Oertovenares is erachter gekomen dat mensen ontelbare eeuwen geleden vanuit het Buitenste Firmament hierheen zijn gekomen. De Verdwenen Wezens zijn onze voorouders.' 'Nog verbazingwekkender is het,' zei koning Antar heel zacht, 'dat de Verdwenen Wezens met bloed van Skritek en mensen een Oddling-ras hebben gekweekt dat misschien bestand zou zijn tegen het Veroverende IJs.'
'Maar... waarom?' In tegenstelling tot haar oudere broer had de prinses het verhaal nooit gehoord; de meeste mensen kenden het niet, want de Oertovenares had besloten dat het geheim moest blijven, behalve voor de koninklijke familie en de intiemste vertrouwelingen. 'De mensen van lang geleden voelden zich schuldig dat ze de wereld, die grotendeels was verwoest door hun oorlogen, in de steek lieten,' zei Antar. 'De Verdwenen Wezens geloofden namelijk, Jan, dat het ijs dat ze honderdduizenden jaren geleden ongewild hadden geschapen al het land van de wereld zou verslinden, behalve de uithoeken van het wereldcontinent en een paar eilanden. Ze waren ervan overtuigd dat de Skritek het niet zouden overleven en dat er geen denkende wezens meer op de wereld zouden achterblijven. Maar het liep anders. Het ijs veroverde de wereld uiteindelijk niet, en de Skritek en het nieuwe taaie Oddling-ras leefden samen verder. En bepaalde koppige mensen, die waren achtergebleven toen de rest verdween naar het Buitenste Firmament, deden dat ook.'
'De inheemsen die wij Vispi noemen,' zei de koningin, 'de bewoners van het hooggebergte, die je tante Haramis hebben geholpen haar talisman te krijgen en die nu haar speciale Volk zijn, zijn het resultaat van het experiment dat zo lang geleden is uitgevoerd. Ze zijn de echte eerstgeborenen, de combinatie van Skritek- en mensenras. Natuurlijk baarden zij hun kinderen op de menselijke manier, net zoals andere hoogontwikkelde Oddling-rassen.'
'Maar de Vispi zijn zo mooi,' zei Jan, 'terwijl de andere Oddling-rassen...' Ze brak haar zin af toen ze zich realiseerde hoe onbeleefd het was om in het bijzijn van de oude Nyssomu-kindermeid zo te praten. 'O, Immu, neem me alsjeblieft niet kwalijk. Ik wilde je niet beledigen.' 'Ik ben niet beledigd, liefje,' zei Immu rustig. 'Nyssomu en Uisgu vinden de Vispi niet aantrekkelijk. Jij noemt ze alleen mooi omdat ze het meest op jullie lijken.'
'Maar hoe zijn dan de andere rassen van het Volk ontstaan?' informeerde Janeel.
'Sommige door nieuwe vermenging met Skritek-bloed,' zei de koningin op sombere toon.
De prinses dacht na over de afgrijselijke conclusies die ze daaruit moest trekken, en haar broer en zij zwegen een tijd. Toen voegde Immu eraan toe: 'In de loop van de eeuwen heeft nieuw mensenbloed ook aan de rassenvermenging bijgedragen. In vroeger tijden paarden mensen vaak met het Volk. Pas in de afgelopen zes eeuwen is jouw volk het mijne Oddlings gaan noemen en is het gaan beweren dat wij minderwaardige wezens zijn. In andere menselijke koninkrijken bestaat die minachting voor ons nog steeds. Alleen in Laboruwenda wordt erkend dat de Oddlings een ziel hebben, en krijgen sommigen van ons de voorrechten van het burgerschap.' 'Ik zal ervoor zorgen dat dat in Raktum ook gebeurt,' verklaarde prinses Janeel nonchalant, 'als ik met Ledavardis trouw en daar koningin word.' 'Jan toch!' riep Anigel boos uit. 'Je weet dat ik je heb verboden om daarover te praten waar je koninklijke vader bij is.' 'Wat krijgen we nu?' Antar keek zijn dochter woedend aan. 'Je wilt me toch niet vertellen dat ze nog steeds een oogje heeft op dat kabouterkoninkje?'
'Ledavardis van Raktum is een moedige man,' zei Janeel, 'en net zomin een kabouter als Niki. Hij is dan wel niet knap om te zien, maar hij heeft een edel hart.'
'Dat zeg jij!' De woedende koning sprak met opeengeklemde kaken en zijn blonde baard knisperde. 'Voor mij zijn de Raktumiërs niet anders dan half bekeerde piraten, en geen dochter van mij zal met hun mismaakte koning trouwen! Hoe kun je vergeten dat Raktum een bondgenootschap heeft gesloten met Tuzamen en de verachtelijke Orogastus om oorlog tegen ons te voeren?'
'Ledo heeft met ere gevochten en zich overgegeven,' antwoordde Janeel vinnig. 'En sindsdien heeft hij zijn volk altijd voorgehouden dat het zijn oude misdadige gedrag moest laten varen en zich beschaafd moest gedragen.'
'Beschaafd!' De koning lachte minachtend. 'Er is niets veranderd in het piratenkoninkrijk, behalve dat de Raktumische kapers hun misdaden nu minder opvallend bedrijven, terwijl ze vroeger zo brutaal waren als de adders van Viborn. Je mag nooit met Ledavardis trouwen.' De prinses barstte in tranen uit. 'Het kan je niets schelen of ik gelukkig ben, vader. De echte reden waarom je tegen Ledo bent, is dat je vergeefs hoopt dat ik met koning Yondrimel van Zinora trouw, die opschepper met zijn intriges. Maar je zult me nooit dwingen hem te accepteren! Laat hij maar met een dochter van koningin Jiri trouwen.' 'Jan, liefste!' kwam koningin Anigel snel tussenbeide. 'Ik smeek je erover op te houden. Dit is niet de plaats voor zo'n gesprek. Laten we wachten tot we bij de volgende herberg zijn en...'
Haar woorden werden overstemd door een reusachtige donderslag. Tegelijkertijd trilde de moerasweg als in een aardbeving en werd iedereen verblind door een lichtflits. De regen viel nu met bakken uit de hemel. Er klonken kreten onder de geschokte ridders, die zich een eindje hadden teruggetrokken om de koninklijke familie privacy te geven. De froniksen steigerden doodsbang vanwege het onverwachte lawaai en de koning vergat zijn boosheid, terwijl hij probeerde het dol geworden rijdier van zijn dochter ervoor te behoeden dat het van de weg het kolkende water in gleed.
Prins Nikolon probeerde hetzelfde te doen met de vertwijfelde froniks van zijn moeder. Anigels steigerende witte dier sloeg met zijn gespleten hoeven naar de neerkletterende regen en schudde woest met zijn gehoornde hoofd. De koningin kreeg het pas met moeite onder controle toen Niki was afgestegen en zich vastklampte aan zijn tuig. Een paar meter verderop lag de jonge froniks waarop Immu reed sidderend van doodsangst vlak bij de linkerrand van de weg, terwijl de berijdster vruchteloos probeerde hem overeind te krijgen. Maar toen rukte het dier van prinses Janeel zich los uit Antars greep en vertrapte bijna het veulen en Immu toen het teruggaloppeerde naar de hoofdcolonne. 'Gezworen Gezellen!' riep de koningin. 'Ga de prinses achterna!' En tegen haar zoon: 'Red Immu! Kijk... vlak bij haar stort de rand van de moerasweg in!'
Prins Nikalon sprong weer op zijn froniks en racete naar Immu over de door de regen gegeselde weg. Hij boog opzij uit het zadel en greep de kleine Nyssomu-vrouw op het moment dat het froniksveulen de oever af stortte en zonder geluid verdween in kolkend modderwater. 'Breng Immu bij mij, Niki, en ga dan je vader en zusje helpen!' riep de koningin.
Anigel begreep niet waarom de Gezworen Gezellen niet te hulp waren geschoten. Ze zag de ridders niet duidelijk vanwege de slagregen en de vallende duisternis, maar ze hoorde hun kreten temidden van voortdurende donderslagen en een vreemd ruisend geluid. Toen Immu veilig en wel achter haar in het zadel zat en de prins naar Antar was gereden, die een eind verderop Janeels op hol geslagen froniks tot staan had gebracht, gaf de koningin haar froniks de sporen om de Gezellen te gaan halen. Maar het witte dier had nog maar een paar sprongen gemaakt toen het met vonkende hoeven abrupt stilstond.
'Grote god, de weg!' gilde Anigel, toen ze vanuit het zadel omlaagkeek. Tussen de koningin en haar ridders zat een steile breuk van meer dan vijf meter breed in de moerasweg. Blijkbaar had een bliksemflits de weg verwoest. Het gestegen water, dat eerst door de dijk werd tegengehouden, stroomde nu door het gat, beladen met gevelde bomen en andere drijvende rommel. Voor Anigel van haar verbijstering kon bijkomen werd het Labyrintmoeras weer door elkaar geschud door een verblindende bliksemflits en een oorverdovende donderslag, waardoor haar froniks steigerde.
'Hou je vast, Immu,' riep ze, terwijl ze het hoofd van het dier helemaal naar rechts trok, zodat het hinnikend in kringetjes ronddraaide. Maar deze keer raakte het niet in paniek, en ten slotte kon ze het kalmeren en in de richting van de koning en de kinderen dringen. Maar toen stond het dier weer abrupt stil. Anigel slaakte een kreet toen ze een tweede gat in de moerasweg zag; het was smaller dan het eerste, maar werd met de seconde breder, terwijl het snel stromende water aan de fundering knaagde.
De koningin en Immu zaten vast op een klein eiland met klinkerbestrating midden in een woeste overstroming. 'Ani!' brulde de koning, en Nikalon en Janeel riepen: 'Moeder!' Een donderslag leek een plagerig antwoord te geven. De Gezworen Gezellen stonden hulpeloos aan hun kant van de kapotgeslagen weg, maar een paar wagens en een aantal krijgers waren eindelijk bij de koning. Een kerel die tegenwoordigheid van geest bezat, rende naar Antar met een rol touw, en vader en zoon stegen af en hielpen die over het water te gooien.
Anigel en Immu gleden ook uit het zadel en doken ineen op de kant van het slinkende stuk moerasweg. Twee keer mislukte de worp, maar de derde keer greep Immu het touw; ze krijste triomfantelijk en viel bijna in het stijgende water.
'Kom!' riep de kindermeid naar de koningin. 'Bind het om je middel!' Anigel probeerde het, maar op dat moment ondergroef het water de wegbedding onder haar, en de klinkers onder haar voeten verschoven en weken vaneen. Ze viel in een ondiepe kuil met water, haar armen en benen verward in haar lange regencape. Immu liet het touw vallen, klauterde naar Anigel en hielp haar uit de kuil. De koningin en de kindermeid kropen over het verraderlijke, uiteenvallende wegdek, terwijl de koning het touw weer oprolde en het steeds opnieuw over de breder wordende breuk gooide.
Maar het touw viel alsmaar in het water en het zou niet lang duren voor het weg-eiland helemaal weggespoeld zou worden. 'Je trilliumbarnsteen!' gilde Immu tegen de koningin boven het gebulder van de storm uit. 'Bid dat hij ons redt!'
Ze klampten zich aan elkaar vast. Met haar ene hand pakte Anigel haar magische amulet en met de andere hield ze Immu stevig vast. Achter hen sloeg de witte froniks met zijn hoeven en krijste in paniek. De grond onder hem viel weg en hij werd meegesleurd door de stroom. Tegelijk met de bliksemflits kraakte een derde monsterlijke donderexplosie. Stenen, drijfhout, modderkluiten en wervelende mist vulden de lucht, samen met kreten van de gefrustreerde redders. Koningin Anigel voelde zich vallen, voelde dat Immu uit haar greep werd gerukt, voelde merkwaardig pijnloze slagen van takken die op de wind om haar heen zwiepten, voelde dat ze langzaam donker, voortjagend water in gleed, dat haar mond en neus vulde en haar gebed tot de Zwarte Trillium smoorde. Toen voelde ze niets meer.