Samenvatting van het Eerste Boek: Het Veelkleurig Land
De Grote Interventie van 2013 opende voor de mensheid de weg naar de sterren waardoor de volkeren van de Aarde konden beschikken over onbeperkte levensruimte en voldoende energiebronnen, terwijl ze tegelijkertijd deel gingen uitmaken van een verlichte beschaving, het Galaktisch Bestel. De mensheid werd het zesde van de Verenigde Rassen, een unie van planetaire kolonisten die gemeenschappelijk een hoogontwikkelde technologie bezaten en beschikten over psychische vermogens die als metafuncties bekend stonden. Tot die laatste behoorden telepathie, psychokinese en tal van andere krachten die altijd sluimerend in het menselijk zaad aanwezig waren geweest, maar die zich tot dan toe zelden hadden geopenbaard. Rond 2110, het tijdstip waarop het eerste boek begint, was er sprake van een soort Gouden Eeuw. Meer dan 700 nieuwe planeten waren door uitbundige Aardbewoners gekoloniseerd. Mensen met overduidelijke psychische vermogens namen langzaam in aantal toe, hoewel die vermogens in het overgrote deel van de mensheid latent bleven of in zo geringe mate werkzaam dat ze vrijwel onbruikbaar waren.
Maar ook een Gouden Eeuw heeft zijn mislukkelingen en het Galaktisch Bestel ontkwam daar evenmin aan. Een Franse fysicus, Théo Guderian, verschafte deze verliezers een unieke ontsnappingskans toen hij op het spoor kwam van een ogenschijnlijk onbruikbare ontdekking: de mogelijkheid tot een tijdreis die slechts in één richting ging en waarvan de poort in de tijdruimtebarrière lag in de Franse Rhônevallei en toegang verschafte tot diezelfde geografische plaats, maar dan zes miljoen jaar in het verleden, gedurende het Plioceen.
Ervan overtuigd dat zich daar een soort prehistorisch Eden moest bevinden, deed een toenemend aantal mislukkelingen een beroep op de weduwe van Guderian, Angélique, om hen via de tijdpoort toegang te verschaffen tot 'Ballingschap'. Vanaf de dood van haar echtgenoot in 2041 tot rond 2106 hield Madame Guderian zich onledig met bezigheden die door de autoriteiten maar schoorvoetend werden getolereerd. Haar Franse hotel, 1'Auberge du Portail, werd het decor van waaruit haar klanten van de oude Aarde werden overgebracht naar een wereld die zes miljoen jaar jonger was. Na talloze aanvallen van gewetenswroeging over het mogelijke lot van de getransporteerden, vertrok Madame uiteindelijk ook zelf naar het Plioceen en de bediening van de tijdpoort werd overgenomen door het Galaktisch Bestel, dat er een bruikbaar riool in begon te zien voor lastige dissidenten.
Op 25 augustus 2110 werden acht personen, die toen samen de Groep Groen van die voorafgaande week vormden, naar het Plioceen overgebracht: Richard Voorhees, een aan de grond geraakte kapitein van een sterreschip; Felice Landry, een gestoorde jonge atlete, wier agressieve temperament en sluimerende psychische vermogens haar tot een outcast hadden gemaakt; Claude Majewski, een 133 jaar oude paleontoloog die kort daarvoor zijn vrouw en collega had verloren; Zuster Amerie Roccaro, een arts en tegelijk een wat geëxalteerde non die kluizenaarster wilde worden; Bryan Grenfell, een antropoloog op zoek naar zijn in het Plioceen gevluchte geliefde, Mercy Lamballe, die hem twee maanden eerder daarheen was ontsnapt; Elizabeth Orme, een Grootmeesteres in het werken met psychische vermogens die ze echter door een hersenbeschadiging was kwijtgeraakt; Stein Oleson, een geflipte boormachinist die met reusachtige machines overal planeetkorsten had bewerkt en er nu van droomde als een viking te leven in een eenvoudiger wereld; Aiken Drum ten slotte, een innemende jonge bedrieger die, net als Felice, latente metapsychische krachten bezat. Deze acht maakten met succes de sprong naar het zes miljoen jaar oude verleden, enkel om, net als andere tijdreizigers voor hen, tot de ontdekking te komen dat het Europa in dat Plioceen stevig werd geregeerd door humanoïde bannelingen uit een ander sterrestelsel, die van hun thuiswerelden waren verdreven omdat ze vast wensten te houden aan een nogal barbaarse oorlogsreligie.
De meest dominante van deze buitenaardsen, de Tanu, waren groot en aangenaam van uiterlijk. Hoewel ze op Aarde al zo'n duizend jaar verbleven, bedroeg hun bevolkingsaantal niet meer dan 20 000, omdat stralingseffecten van de zon hun voortplantingsmogelijkheden hadden verstoord. Omdat hun zaadcellen echter te verenigen waren met het menselijk ras, hadden ze al zo'n zeventig jaar het vrouwelijke deel van de tijdreizigers misbruikt voor hun eigen voortplanting, terwijl de overigen tot een staat van dienstbaarheid werden gedwongen. De tegenstanders van de Tanu, vier maal zo groot in aantal, waren de Firvulag, hun aartsvijanden. Deze buitenaardsen waren doorgaans klein van stuk en plantten zich beduidend beter voort. Tanu en Firvulag vormden samen in feite een dimorf ras, de eersten met latente psychische vermogens, terwijl de Firvulag beperkte maar werkzame metafuncties bezaten. De Tanu echter brachten hun sluimerende vermogens tot werkzaamheid door het dragen van gouden halsringen die als bewustzijnsverruimers dienst deden. De Firvulag hadden deze ringen niet nodig, maar in de meesten van hen waren de mentale krachten geringer dan bij de Tanu.
Gedurende het overgrote deel van hun duizendjarig verblijf op de Pliocene Aarde (die door Tanu en Firvulag het Veelkleurig Land werd genoemd) waren ze aan elkaar gewaagd geweest in de rituele veldslagen die deel uitmaakten van hun oorlogsreligie. De grotere verfijning en de verder ontwikkelde technologie van de Tanu maakten hun tekort in aantal ongeveer goed. Maar de komst van mensen door de tijdpoort verstoorde dat evenwicht ten gunste van de Tanu. De nakomelingen van de vermenging tussen mensen en Tanu bleken lichamelijk en mentaal ongewoon sterk te zijn, terwijl de nogal versleten en decadent geworden wetenschap van de Tanu nieuwe impulsen kreeg door de kennis van mensen die in het Galaktisch Bestel wetenschappers of technici waren geweest. Gedurende zeventig jaren waren bijna 100 000 mensen naar het Plioceen overgebracht en hun assimilatie met de Tanu verschafte de laatsten vrijwel volstrekte heerschappij over hun aartsvijanden, die nooit met mensen paarden en hen in het algemeen verachtten.
Het lot van de mensen onder de Tanu-heren was niet uitsluitend grimmig; integendeel, mensen die meewerkten werden uitstekend behandeld. Al het ruwe werk werd gedaan door de rama's, een kleine apesoort die eenvoudige halsringen droeg en daardoor gedwongen werd tot dienstbaarheid. (Ironisch genoeg behoorden deze apen tot de mensachtige waarvan de voortgezette lijn later zijn bekroning zou vinden in homo sapiens.) Mensen aan wie door de Tanu vitale bezigheden werden toevertrouwd, droegen grijze halsringen. Daardoor werden hun bewustzijn en hun vermogens niet verruimd, maar het maakte telepathische communicatie tussen mensen en Tanu mogelijk. Deze halsringen bezaten bovendien pijn- en genotscircuits, waarmee de Tanu hun ondergeschikten naar believen konden straffen of belonen. Die halsringen waren niet eenvoudig te vervaardigen, er was een bariummetaalcomponent voor nodig die vrij zeldzaam is. Daarom werden ze niet gedragen door mensen die geen latente psychische vermogens bezaten. Deze werden met andere middelen tot dienstbaarheid overgehaald. Wanneer een test aantoonde dat een binnenkomende tijdreiziger werkelijk latente vermogens bezat van enige omvang, dan kreeg deze gelukkige een zilveren halsring. Dit was echt een bewustzijnsverruimer, vergelijkbaar met de gouden halsring die de Tanu zelf dragen, maar met dit verschil dat er een controlecircuit was ingebouwd. De menselijke dragers van zilveren halsringen genoten een voorkeursbehandeling, soms kon hun zelfs een gouden halsring worden toegewezen waardoor ze in volle vrijheid de gelijken en medeburgers werden van de Tanu.
Ook de acht leden van Groep Groen werden op deze manier door de Tanu getest in kasteel Doortocht en al direct bleek dat de leden van deze groep grondig afweken van het gemiddelde. De vroegere kapitein van het sterreschip, Richard, ontsnapte tijdelijk en had een angstaanjagende ontmoeting met een vrouwelijke Tanu, Epone.
Elizabeth, de vroegere lerares met haar uitzonderlijke metafuncties, ontdekte dat de reis door de tijdpoort die functies volledig had hersteld hoewel ze had gevreesd dat die voor altijd verloren waren gegaan. Haar ontdekking werd enthousiast gadegeslagen door een andere Tanu, Creyn, die Elizabeth beloofde dat er nu 'een prachtig leven' voor haar in het verschiet lag in het Veelkleurig Land.
De reusachtige Stein Oleson werd door zijn reis door de tijdpoort echter tijdelijk gek. Hij verbrijzelde de deur van zijn observatiecel en werd pas overmeesterd nadat hij meerdere dragers van grijze halsringen om het leven had gebracht. Om er zeker van te zijn dat hij in de toekomst geen moeilijkheden meer zou geven, werd ook hij toegerust met een grijze halsring. Zijn heldhaftige postuur maakte hem kandidaat als strijder in de rituele oorlog, met name de Grote Veldslag. Hij werd, in nog steeds bewusteloze toestand, klaargemaakt voor een reis zuidwaarts naar Muriah, de hoofdstad van de Tanu.
Ook Aiken Drum, de bedrieglijke jongeling, werd geringd, maar hij kreeg zilver. De buitenaardsen hadden in hem sterke latente metafuncties ontdekt en die zouden werkzaam worden gemaakt zodra hij enigszins was gewend aan de mogelijkheden van de halsring.
Bryan Grenfell, de antropoloog, bezat geen enkele metafunctie van betekenis. Maar zijn beroepsmatige kennis schenen de Tanu van groot belang te vinden. Hij zag tenminste kans in ruil voor zijn vrijwillige medewerking twee dingen gedaan te krijgen: hulp bij het zoeken naar Mercy Lamballe en een leven zonder halsring in het Plioceen.
De oude bottengraver Claude Majewski bezat ook geen latente vermogens. Enigszins hooghartig vertelden de gedienstigen van de Tanu hem dat hij, samen met talloze anderen die recent door de poort waren gekomen, naar het noorden zou worden gezonden naar de stad Finiah, om daar aan het werk te worden gezet. Hij merkte dat hij tijdelijk werd opgesloten in de 'mensenstal' van kasteel Doortocht, te zamen met meer dan dertig anderen, om te wachten op het vertrek van de karavaan naar het noorden. In de slaapzaal van die gevangenis lag ook Richard, in comateuze toestand na het mentale geweld van Tanu-vrouwe Epone. De laatste leden van Groep Groen die getest moesten worden, waren zuster Amerie en Felice Landry. De non bezat geen latente vermogens. Toen Felice aan de beurt kwam, werd ze aangegrepen door een aanval van hysterische angst; haar opwinding maakte een juiste testmeting onmogelijk. Epone liet dat daarom achterwege, omdat het meisje ook naderhand in Finiah nog kon worden getest. Vervolgens deelde ze beide vrouwen op bijna achteloze manier mee dat de Tanu de gewoonte hadden om vrouwen met Tanu-zaad te bevruchten en de daarop volgende verontwaardigde protesten hadden enkel tot gevolg dat ze vertelde dat iedere vrouw te harer tijd die rol accepteerde en zelfs gelukkig werd in Finiah. Nadat de buitenaardse vrouw was verdwenen, maakte Felice een einde aan haar gespeelde aanval van hysterie. Ze was er daardoor in geslaagd haar sterke latente metafuncties voor Epone te verbergen, waardoor ze tenminste tijdelijk aan een halsring was ontsnapt. Tegelijkertijd besloot ze in kille woede dat het hele ras van de Tanu hiervoor zou moeten boeten. Die avond verlieten twee karavanen kasteel Doortocht voor hun reis in tegenovergestelde richting langs de rivier de Rhöne. In de noordelijke groep, bestemd voor Finiah dat aan de Proto-Rijn lag tegen de rand van het Zwarte Woud, bevonden zich de deels herstelde Richard, Claude, Amerie, Felice en het merendeel van de overige menselijke gevangenen. Ze werden begeleid door Epone en een afdeling met grijze halsringen toegeruste menselijke troepen. Op weg naar het zuiden, aangevoerd door Creyn, bevonden zich Elizabeth, Bryan, Aiken Drum, de gewonde Stein en twee andere mensen met zilveren halsringen: een vroegere sociaal werkster onder jeugdige delinquenten op een gekoloniseerde satelliet, Sukey Davies en een nogal sombere Fins-Canadese houtvester, Raimo Hakkinen.
In het begin maakte de noordelijke groep een vreedzame reis. Pijn lijdend omdat ze gedwongen werd de hele dag te rijden op een reusachtig rijdier dat een chaliko werd genoemd, kwam zuster Amerie erachter welke neurotische achtergronden haar ertoe hadden gebracht haar roeping op te geven. Richard, die met de hulp van Claude geleidelijk herstelde, verviel in uitzichtloze woede toen hem zijn nieuwe positie duidelijk werd. Hij verkeerde in twijfel, maar was onbewust ontvankelijk voor de ontsnappingsmogelijkheid die Felice voorstelde. Twee dagen na hun vertrek uit kasteel Doortocht werd het plan van Felice in werking gezet. Ze beschikte over drie wapens: een ongewone lichaamskracht in een bedrieglijk meisjesachtig lichaam, het vermogen om de geesten van hun rijdieren te beheersen (een aspect van haar latente metafuncties die ze tijdens haar atletische carrière ook had gebruikt) en een klein mes dat aan de aandacht van de bewakers was ontsnapt. Ze verbrak de beenkettingen waarmee haar vrienden uit Groep Groen onderling waren verbonden alsmede die van vier andere gevangenen. Richard, vermomd in het religieuze habijt van de non, zag kans de aanvoerende officier om het leven te brengen terwijl Felice tegelijk door haar mentale overreding de beerhonden, die de karavaan begeleidden, ertoe bracht de rest van de soldaten en ook Epone te doden.
In dat ogenblik van overwinning probeerde Felice de gouden halsring van Epone over te nemen, wetend dat daardoor haar latente metafuncties vrij zouden komen. Maar een halfgekke tijdreiziger wierp het ding in het water van een meer waar het onbereikbaar in de diepte zonk. Alleen door haar een krachtig kalmeringsmiddel uit haar medicijnvoorraad toe te dienen, kon Amerie voorkomen dat Felice de man vermoordde die dat op zijn geweten had.
De bevrijde gevangenen realiseerden zich beangst en onthutst dat het telepathische nieuws van hun ontsnapping door de stervende Epone moest zijn doorgegeven. De meeste vluchtelingen kozen voor een ontsnappingsroute over water, het prehistorische Lac de Bresse, op weg naar de veiligheid van de Jura. Ze werden aangevoerd door een voormalige bergbeklimmer uit Oxford, Basil Wimborne. Claude, wijs geworden door tal van expedities op woeste planeten van het Galaktisch Bestel, was ertegen. Hij adviseerde de wouden van de aangrenzende Vogezen, waar ze moeilijk door achtervolgers op rijdieren konden worden ingehaald. Maar enkel Richard en Amerie waren het met hem eens; ze namen de nog steeds bewusteloze Felice met zich mee. Vanaf een veilige hoogte konden deze vier later zien hoe hun voormalige metgezellen door troepen met grijze halsringen per boot werden achtervolgd. Die avond werd Amerie op vreemde wijze aangetrokken door het gewelddadige gedrag van Felice. Het leek alsof dat een duistere schaduw vanuit haar eigen leven weerkaatste.
Terwijl ze de volgende dag een lastige hoogte overstaken, viel Amerie en brak haar arm. Daarom sloegen ze hun kamp op om te beslissen wat er nu moest gebeuren. Felice leek als vanzelfsprekend aan te nemen dat ze allemaal het bestaan van guerrilla's zouden gaan leiden om de Tanu te bestrijden waar dat mogelijk was door karavanen te overvallen. Ze hoopte op die manier alsnog een gouden halsring in haar bezit te krijgen. Richard wilde daar niets van weten. Hem leek het verstandig naar de zee te trekken, weg uit de gebieden waarvan vaststond dat ze door Tanu werden bewoond. Claude wist dat Richard gelijk had, maar het stond hem niet aan het onstuimige meisje in haar eentje achter te laten. Dus trok hij voor een uur de stille bossen in om na te denken. Nadat hij daar de meegenomen as van zijn overleden vrouw had begraven, viel hij in slaap om bij het wakker worden in de avond te merken dat een kleine kat uit het Plioceen erop stond bij hem te blijven. Claude dacht dat de kat een aardige afleiding zou zijn voor de gewonde Amerie, die zich op een ziekelijke manier met Felice bezighield. De man en zijn kat keerden naar het kamp terug om te merken dat ieder spoor van de anderen verdwenen was. Angstig begon Claude het pad langs de rivier te volgen. De tijdreizigers waren gewaarschuwd voor de verschrikkelijke Firvulag die in de bossen van de Vogezen woonden. Het zag ernaar uit dat Richard, Amerie en Felice waren overrompeld door deze kleine buitenaardsen die in staat waren hun gedaante voor het oog te veranderen, of anders waren ze gevangen genomen door de menselijke horigen van de Tanu. Toen hoorde hij stemmen en werd tegen zijn wil gedwongen zichzelf te laten zien. Op die manier ontmoette hij de desperado's die zijn vrienden hadden overmeesterd. Het waren echter geen buitenaardsen, maar mensen, vrije mensen die aan de buitenaardse overheersers waren ontsnapt en nu buiten hun wet leefden.
Hun leidster was een oude vrouw die een verjonging had ondergaan en een gouden halsring droeg: de weduwe van degene die het bestaan van de tijdpoort had ontdekt en de veroorzaakster van de menselijke vernedering in het Plioceen: Madame Guderian.
Op de laatste dag van augustus arriveerden de vier leden van Groep Groen met Madame Guderian en haar volgelingen en nog een tweehonderd anderen, 'Minderen', zoals de vrije mensen zich trots betitelden, in een schuilplaats in een reusachtige holle boom, midden in de Vogezen. De Tanu en hun menselijke grijsgeringde slaven waren nu overal in de wouden uitgezwermd, gezonden door Heer Velteyn van Finiah, om de moordenaars van zijn zuster Epone op te sporen. Velteyn zelf, gebruik makend van zijn creatieve en psychokinetische vermogens, leidde hoogst persoonlijk patrouilles in de vorm van een Vliegende Jacht, samengesteld uit prachtig uitgedoste Tanu-ridders in hun glazen wapenrustingen, die door de mentale krachten van hun Heer door de lucht reden.
Maar de vluchtelingen waren veilig in hun schuilplaats. Daar vertelde Madame de nieuwkomers van haar grootse plan om de Pliocene mensheid te bevrijden van de overheersing door de Tanu, een taak die ze op zich had genomen om de schuld van haar geweten te delgen. Ze had een breekbaar bondgenootschap tot stand gebracht tussen de menselijke vrije gemeenschappen, de Minderen, en een deel van de Firvulag tegen hun gemeenschappelijke Tanu-vijanden, maar dat bondgenootschap had tot nu toe weinig resultaat opgeleverd.
De Tanu waren merkwaardig onkwetsbaar voor de glazen wapens van vitredur en nog minder voor brons dat door alle drie rassen werd gebruikt. Ze konden erdoor worden gewond, maar na een herstellingsperiode waarbij ze werden behandeld door metapsychische genezers, konden ze zelfs van de ergste wonden herstellen. Madame en haar voornaamste strijder, een Amerikaanse Indiaan die Peopeo Moxmox Burke heette en ooit rechter was geweest, waren er bijzonder in geïnteresseerd hoe de leden van Groep Groen erin waren geslaagd Epone te doden. Tot op dat ogenblik was geen mens erin geslaagd een Tanu te doden. Felice liet haar kleine, stalen mes zien en daardoor werd een feit bevestigd dat Amerie al had vermoed: ijzer was giftig voor de Tanu, mogelijk verstoorde het op een of andere wijze de verbinding tussen hun hersenen en de gouden halsring. (Op dat punt keek Felice enigszins speculatief naar de gouden halsring van Madame zelf, maar de onverstoorbare oude vrouw prikte zichzelf met het lemmet om haar te laten zien dat mensen uit steviger materiaal waren vervaardigd.)
Toen arriveerde een persoon die Fitharn Pegleg heette in de holle boom. Hij zag eruit als een klein maar stevig gebouwd mens, doch was in werkelijkheid een Firvulag die veel monsterachtiger vormen kon aannemen. Hij behoorde tot de Firvulag, het Kleine Volk, met wie Madame een verbond had gesloten. Terwijl zij verder ging met het uitleggen van haar bevrijdingsplan, vroeg ze Fitharn een van de oude liederen voor te dragen die het verhaal vertelden van de aankomst der buitenaardsen op de Aarde. Ze waren gekomen, Tanu en Firvulag, vertelde het lied, in een gigantisch levend ruimteschip met als scheepsgade Breede, een vrouw uit die verre sterrenwereld. De ongelofelijke reis, die miljoenen lichtjaren overbrugde, vergde te veel van het Schip en Tanu en Firvulag en Breede ontscheepten zich ten slotte toen het schip zich in een baan om de Aarde bevond en kleinere voertuigen hen daar deden landen. Vanaf de Aarde zagen ze hoe het grote vaartuig in het Pliocene Europa te pletter sloeg, een krater veroorzakend 'zo groot dat het einde niet te zien was'. Om het Scheepsgraf te heiligen werd een rituele strijd uitgevochten tussen twee helden—Sharn van de Firvulag en Lugonn van de Tanu, de eerste was bewapend met een fotonenwapen dat het Zwaard werd genoemd, de laatste gebruikte een soortgelijke laser die de Speer heette. Sharn werd verslagen. De overwinnaar, Lugonn de Glanzende, verkreeg de eer te mogen worden gedood door een stoot uit zijn eigen wapen in zijn voorhoofd. In staatsie ter ruste gelegd in zijn wapenrusting van gouden glas, de Speer aan zijn zijde, werd Lugonn bij het Scheepsgraf achtergelaten.
Er waren sindsdien een duizend jaren verstreken en de Tanu en de Firvulag waren de juiste lokatie vergeten. Maar de legende had hoop gewekt bij Madame Guderian. Het Zwaard van Sharn was nu bij de Tanu, een kostbare trofee die ieder jaar werd toegekend aan de winnaar van de Grote Veldslag. Maar de Speer moest nog steeds bij het kratermeer zijn, te zamen met de vliegtuigen, wier aandrijving waarschijnlijk berustte op magnetische velden die de zwaartekracht teniet deden. Wanneer het lukte om dat fotonenwapen of zelfs een van de vliegtuigen te bemachtigen, dan zouden ze plotseling niet langer weerloos zijn tegenover de metapsychische barbaren die de Tanu-cavalerie vormden. Mensen en goedgezinde Firvulag hadden al eerder naar het Scheepsgraf gezocht, maar tevergeefs. Claude echter, met zijn grote kennis van de toekomstige geologie der Aarde, vertelde hun waar het moest zijn. Er was maar één krater in Europa die aan die beschrijving voldeed, de Rieskrater, ongeveer driehonderd kilometer verder naar het oosten, langs de noordelijke oever van de Donau.
Die ontdekking verwekte de nodige opwinding en er werd besloten een expeditie uit te rusten om de krater te zoeken. Met enig geluk zou die voor het einde van de maand gevonden kunnen zijn en daarna zouden Firvulag en vrije mensen zich kunnen verenigen in een aanval op Finiah, op voorwaarde dat die aanval kon plaatsvinden voor het begin van de algemene wapenstilstand die aan de rituele Grote Veldslag voorafging op de ochtend van de eerste oktober. De expeditie zou bestaan uit Fitharn, Madame Guderian, Commandant Burke, een ingenieur op het gebied van dynamische velden die Martha heette, de onderhoudstechnicus Stefanko die ervaring had met gravitatiemachines en drie leden van Groep Groen. Claude zou hen naar de juiste plek brengen. Richard zou, ondanks zijn protesten, de machine vliegen wanneer die tenminste weer operationeel kon worden gemaakt. En Felice stond erop mee te gaan, omdat zij met haar speciale mentale talenten roofdieren op een afstand kon houden terwijl ze bovendien een uitstekende jageres was die daarmee onderweg de expeditie van voedsel kon voorzien. (Maar haar werkelijke reden om mee te gaan was duidelijk; ze wist dat er om de nek van Lugonns geraamte een gouden halsband moest zitten.) Fitharn stelde voor dat de expeditie zou vertrekken met de officiële instemming van de Firvulag-koning, Yeochee IV. Voor ze ten slotte de boom verlieten gaf Madame aan Khalid Khan, een smid, de geheime opdracht om met enkele anderen naar een plek te gaan die Claude ook ongeveer had aangegeven en waar waarschijnlijk ijzererts in bruikbare hoeveelheden aan de oppervlakte te vinden was. Zij kregen de opdracht om zoveel van dat 'bloedmetaal' om te smelten als mogelijk was en dat te verbergen in de voornaamste menselijke nederzetting, zodra de Tanu-patrouilles hun zoekacties hadden gestaakt. De aanwezigheid van dat ijzer moest ook voor de Firvulag verborgen worden gehouden, want ook zij vreesden het gevaarlijke ijzer en niemand wist vooruit hoe lang het wankele verbond tussen mensen en Firvulag zou standhouden.
In de nederzetting, die Verborgen Bron heette, zou Amerie tijdelijk het huis van Madame betrekken zodat haar arm kon genezen, terwijl tegelijkertijd al de vrije mensen in de omgeving een beroep op haar konden doen, want de meesten hadden in geen jaren een priester of een arts gezien. Ondertussen zouden boodschappers de andere schamele menselijke nederzettingen bezoeken, die over Europa verspreid lagen, om zoveel mogelijk vrijwilligers aan te werven voor de aanval op Finiah, die gepland was voor de laatste week van september.
In Hoog Vrazel, het versterkte bergbastion van de Firvulag, werd de expeditie ontvangen door een uiterst sceptische koning Yeochee die hen waarschuwde dat verder naar het oosten de wouden vol waren met Huilers, een gedeformeerde mutatie van de Firvulag die alleen maar in naam onder zijn gezag vielen. Hij gaf Madame echter een brief onder koninklijk zegel mee waarin hij de medewerking eiste van Sugoll, die verondersteld werd over de Huilers in het Donaugebied gezag uit te oefenen. Op de vijfde dag nadat ze Hoog Vrazel hadden verlaten, kwamen de expeditieleden bij de Rijn in de Vogezen waar ze werden overvallen door een prehistorisch varken ter grootte van een os. Dit ondier viel hen aan vanuit een hinderlaag, doodde Stefanko en verwondde Burke levensgevaarlijk. Fitharn drong erop aan dat ze zouden terugkeren, maar de mensen waren bang dat, wanneer het tot uitstel kwam, de Firvulag ten slotte zelf het Scheepsgraf zouden gaan zoeken. De zeer zwakke Martha, die als slavin van de Tanu gedwongen was geweest in hoog tempo voor hen vier kinderen te baren, begon inwendig te bloeden. Toch stond zij er juist op dat ze verder zouden gaan en dat gebeurde ten slotte, waarbij Martha grote stukken van het traject werd gedragen door de stoutmoedige en onvermoeibare Felice.
Langzaam vorderde de expeditie langs de rotswanden op de oostelijke oever van de Rijn. Hierbij kwamen ze door een naargeestige streek, een Woud van Zwammen, in het hooggelegen gebied waar nu het Zwarte Woud is.
Pas op 18 september, na een moeizame en barre reis, arriveerde de expeditie op de Feldberg, woonplaats van de heer van de Huilers, Sugoll. Dit individu, uitgedost met een bedrieglijk innemend uiterlijk waarachter de afschuwelijke misvormingen van zijn werkelijke lichaam schuilgingen, vermaakte zich met de mensen terwijl ondertussen zijn gnoomachtige onderdanen mentale golven van haat en angst op de binnendringers afstuurden. Claude wist hun moordlust te bezweren toen hij erin slaagde de mutatie van de Huilers aannemelijk te verklaren. De Huilers hadden honderden jaren geleden de gezamenlijke woonsteden van de Firvulag verlaten om naar het oosten te trekken en daar hadden zij zich onwetend gevestigd in een gebied dat rijk was aan radioactieve mineralen. Hun buitenaardse gevoeligheid voor die straling had de talloze misvormde geboorten veroorzaakt. Maar volgens Claude was er hoop voor de Huilers wanneer ze uit dit gebied wegtrokken en hun vermogens tot gedaanteverandering gebruikten om weer te paren met de normale Firvulag. Ze zouden ook geholpen kunnen worden door een genetisch ingenieur die kennis bezat afkomstig uit het Galaktisch Bestel, maar als zo'n geleerde zich hier al bevond, dan zouden de Tanu hem ongetwijfeld voor hun eigen doeleinden gebruiken. Om zijn dankbaarheid uit te drukken, besloot Sugoll de expeditie te helpen. De ondergrondse stroom van de Donau ontsprong in de nabijheid. Slechts één dagreis over die onderaardse rivier zou hen naar open water brengen dat zo snel stroomde dat ze mochten hopen nog eens enkele dagen later op hun plaats van bestemming, de Rieskrater, te zijn.
Andermaal gingen de vijf op weg. Richards ervaring als navigator vertelde hun wanneer ze ongeveer de lengtegraad hadden bereikt waarop het Scheepsgraf zich moest bevinden. Op 22 september arriveerden ze bij de kraterrand en vonden daar drieënveertig buitenaardse vliegtoestellen, allemaal overwoekerd door stof en plantengroei. Een eerste inspectie overtuigde Richard en Martha ervan dat deze machines technisch vergelijkbaar waren met die uit het Galaktisch Bestel. Schoongemaakt, voorzien van gedestilleerd water voor de aandrijving, zou één ervan moeten kunnen vliegen wanneer ze erin slaagden de buitenaardse bedieningsinstructies te ontcijferen.
Felice vond Lugonn, maar om diens hals zat geen gouden halsring. Lang daarvoor had een jonge aap, aan de zorg van zijn moeder ontsnapt, het glinsterende ding gevonden en meegenomen. Tot het uiterste hierdoor gefrustreerd, reageerde Felice met grote woede.
Richard en Martha, die tijdens de lange reis geliefden waren geworden, begonnen een van de vliegtuigen en het fotononwapen dat ze naast het skelet van Lugonn hadden gevonden, te repareren, maar de tijd begon te dringen. Ook al bleef er maar één dag over voor de eerste oktober wanneer de Wapenstilstand begon, dan nog zouden de Firvulag die ene dag willen vechten tegen de Tanu, waarbij vooral vooropstond dat men in een aanval op Finiah de fabriek van barium wilde verwoesten, welk metaal voor de vervaardiging van de halsringen onontbeerlijk was. Richard testte het vliegtuig met succes op de zesentwintigste. Maar Martha's bloedingen kwamen terug en ze verzwakte snel. Toch maakte zij met Richard plannen om samen een vreedzame woonplaats voor hen tweeën te zoeken zodra hun aandeel in de aanval op Finiah achter de rug was. Drie dagen later, op de avond van de negenentwintigste september, landde het vliegtuig nabij Verborgen Bron met de Speer gereed voor actie. Martha was doodziek en Amerie kon weinig meer doen dan transfusies toedienen en hopen op een wonder.
Op de westelijke oever van de Rijn lag een legertje Minderen gereed in een geheim kamp tegenover Finiah. Die stad, met haar zee van twinkelende lichten, was op de ochtend van de dertigste nog steeds in diepe rust. Commandant Burke was klaar, samen met enige honderden vrije mannen, velen bewapend met ijzer. Ook de Firvulag, onder bevel van Sharn de Jongere, hielden zich gereed, hoewel zij sceptischer gestemd waren. Zij zouden gelijk met de mensen op een andere plek aanvallen wanneer het bombardement met de Speer vanuit de lucht inderdaad plaatsvond. Richard bracht het vliegtuig in positie boven de citadel van de Tanu. Verborgen door de psychische vermogens van Madame Guderian, werd het gereedgemaakt om aan te vallen. Claude, de oude paleontoloog, bediende het fotonenwapen. Hij vuurde tweemaal en miste, maar zijn derde schot doorbrak de stadsmuur aan de rivierzijde, waardoor mensen en een grote eenheid van de Firvulag de stad binnen konden dringen. Van doel veranderend, verwoestte de oude man daarna een stadsmuur aan de andere kant waardoor Ayfa, aanvoerster van de vleesetende vrouwen, een nieuwe aanvalsgolf kon lanceren. Het vermogen van het fotonenwapen was inmiddels danig teruggelopen en Claude wist dat er nog maar net voldoende energie was voor één grote vuurstoot, die de strategische bariummijn in het centrum van Finiah moest verwoesten.
Toen echter steeg uit de stad een horde van glanzende ridders, gezeten op hun chaliko's, omhoog, aangevoerd door Velteyn. Die was door Madames mentale illusie heengedrongen en had zijn vijanden geïdentificeerd. Hij zond ballen van vuur door het openstaande vliegtuigluik terwijl Claude nog schoot en erin slaagde de mijn te raken. Daarna vloog Richard snel weg, maar de bollen van psychisch vuur hadden hun werk gedaan; Claude was ernstig verbrand, Richard verloor een oog en Madame lag bewusteloos in de giftige dampen op het rokende vliegtuigdek. Half gek van pijn maakte Richard een noodlanding bij Verborgen Bron, terwijl tegelijk de invasie van mensen en Firvulagstrijdkrachten doorging. De slag om Finiah duurde vierentwintig uur. Toen was de bariummijn verwoest, de stad een ruïne, de Tanu-bevolking gevlucht of om het leven gekomen. De bevrijde menselijke slaven werden voor een vreemde keus gesteld die voor sommigen uiterst moeilijk was: in vrijheid leven of sterven. Toen Richard weer enigszins was hersteld, ontdekte hij Martha's lichaam in de kapel van de nederzetting. Hij herinnerde zich de beloften die hij haar had gedaan. Hij tilde haar op en strompelde naar het vliegtuig dat nog altijd luchtwaardig was. Madame en Claude zouden herstellen en zonder twijfel zou de oude vrouw nu vaart zetten achter haar verdere plannen om de mensheid te bevrijden. Maar Richard deed niet meer mee. Hij had een eigen plan. Wuivend naar Amerie, koos hij het luchtruim en bracht het toestel in een baan op duizenden kilometers hoogte boven de Pliocene Aarde en begon te wachten. Ver beneden hem trok Felice door het woud op weg naar het rokende Finiah. Ze was te laat voor de oorlog, maar ze nam zich voor dat ze hoe dan ook ergens in die verwoeste stad een gouden halsring zou vinden om haar belofte te vervullen dat de Tanu zouden boeten.
De overige vier leden van Groep Groen viel in het Veelkleurig Land een heel ander lot ten deel.
Zes weken daarvoor had de Tanu Creyn zijn chaliko bestegen en was vertrokken van kasteel Doortocht. Met een gering escorte van drie soldaten had hij Elizabeth, Aiken Drum, Bryan, Sukey Davies en Raimo Hakkinen meegenomen langs de Rijn. Terwijl ze reisden, vertelde hij deze bevoorrechte gevangenen van tijd tot tijd iets meer over het prachtige leven dat hun te wachten stond. Ze zouden scheep gaan in Roniah en na een reis van vijf of zes dagen aankomen in de hoofdstad van de Tanu, Muriah. Daar zou Stein worden genezen van zijn verwondingen die zijn ontsnappingspoging hem had opgeleverd. Aiken en Raimo en Sukey zouden leren hoe ze hun metafuncties moesten gebruiken die door de zilveren halsringen operatief waren geworden. Bryan zou assisteren in een project van culturele analyse dat de koning der Tanu zelf had voorgesteld.
En Elizabeth . .. haar toekomst werd het schitterendst van alle. Nooit eerder was een menselijke, volledig werkzame metapsychica door de tijdpoort gekomen. Nu was haar geest nog herstellende, maar wanneer dat was gebeurd zouden haar vermogens die van de groten onder de Tanu verre overtreffen. Creyn, die zelf een getraind man was, werd nederig wanneer hij bedacht hoe haar vermogens die van hemzelf minimaal deden lijken. Elizabeth zou de gebruikelijke inwijding niet hoeven ondergaan. Zij zou rechtstreeks naar de Scheepsgade gaan, die de gids en beschermster was van beide buitenaardse rassen, Breede. De beloften van Creyn vervulden Elizabeth met angst en wanhoop. Er was een goede reden waarom het Galaktisch Bestel verbood dat mensen met volledig werkzame vermogens naar Ballingschap vertrokken. Want binnen het Bestel waren alle personen met dergelijke krachten, de menselijke en de niet-menselijke onderling verbonden in een weldadige Eenheid, niet in staat tot enige zelfzuchtige daad die de beschaving kon schaden. Maar zonder die Eenheid ...
Elizabeth voelde zich alsof ze de enige volwassene was in een wereld van kinderen en dan nog kwaadaardige kinderen bovendien, die erop uit zouden zijn haar te misbruiken. Dat mocht onder geen voorwaarde gebeuren.
Zij werd uit haar wanhopige dagdromen gewekt door de noodzaak Sukey te redden. Deze jonge vrouw, die ook correctieve vermogens bezat, was nieuwsgierig in de geest van de bewusteloze Stein doorgedrongen. Ze ontdekte de aard van zijn oude psychische wonden en probeerde die onervaren te corrigeren en op te lossen. Alleen Elizabeths snelle tussenkomst voorkwam dat Stein, de diep getraumatiseerde viking, zijn gebrekkige genezeres met zoveel kracht uit zijn bewustzijn wierp dat ze er voorgoed imbeciel door zou zijn geworden. Haar eigen problemen opzij zettend, begon Elizabeth Sukey te onderwijzen in genezende technieken die noch haarzelf noch de man van wie ze inmiddels was begonnen te houden, schade zouden doen. Voor de trip naar het zuiden was voltooid, slaagde Sukey erin Stein verlichting te brengen van psychische stoornissen die hem sinds zijn kindertijd hadden geplaagd. Stein op zijn beurt reikte met zijn bewustzijn naar het hare. Hun twee geesten, die nu door middel van haar zilveren en zijn grijze halsring op de meest intieme manier met elkaar communiceerden, werden man en vrouw. Creyn had ervoor gewaarschuwd dat zulke relaties aan ieder die een zilveren halsring droeg verboden waren op straffe des doods, maar de geliefden slaagden erin hun geheim goed verborgen te houden. Elizabeth was de enige die ervan wist. De reactie van de dolle Aiken Drum op zijn nieuw verworven vermogens was volkomen tegengesteld. Hij genoot van zijn krachten en van de oogverblindende schoonheid van de Tanuwereld. In Roniah was hij het middelpunt van een woest feest en de lieveling van de onverzadigbare Tanu-vrouwen. Later namen hij en zijn nieuwe makker, Raimo, de gestalte aan van vlinders en gingen er op die manier vandoor op een rondje boven de stad en de rivier. Dat uitstapje eindigde met de gedeeltelijke verwoesting van een dok door het uithalen van een metapsychisch grapje. Daarop programmeerde Creyn een barrière die hem meer dan voldoende leek, maar naarmate de reis in de daarop volgende dagen vorderde, werd het iedereen duidelijk dat Aiken Drum wat zijn mentale krachten betrof er beslist niet één uit het dozijn was. Deze zelfvoldane yankee, een technisch genie en destijds een delinquent met een veelvoudig strafblad, deze charmeur die nu een gouden pak droeg met wel honderd zakken, was door niemand in te tomen. Zijn mentale krachten, die eenentwintig jaar in zijn schedel opgesloten hadden gezeten, waren van een ongelooflijk potentieel. Elizabeth zag dit helder in en ook Creyn, in veel mindere mate, was zich hiervan bewust. Hun boot bracht hen over een groot aantal stroomversnellingen waarvan de laatste betekenisvol La Glissade Formidable (de Dodelijke Glijbaan) heette, naar het prehistorisch bekken van de Middellandse Zee. Zeilende over ondiepe lagunes naderden ze zo Muriah, de hoofdstad van de Tanu, die ergens bij het hoogste punt lag van de latere Balearen. De meesten van de menselijke passagiers werden ongeruster naarmate hun reis haar einde naderde. Maar niet Aiken Drum. Zijn zilveren halsring had niet enkel zijn latente metafuncties doen ontwaken, maar had ze ook tot een ongehoorde uitbarsting doen komen. Controlecircuits die een normaal menselijk bewustzijn eenvoudig in toom hielden, smolten weg voor Aikens mentale vuurstoten en in tegenstelling tot de zoveel zachtmoediger Elizabeth, hadden al zijn acties een agressieve ondertoon. Achter dat grinnikende gezicht van de jongeman in zijn gouden pak ging een persoonlijkheid schuil die er te zijner tijd wel eens op uit kon zijn om niet alleen de buitenaardsen in het Plioceen maar ook de mensheid te domineren.
Op dit punt begin het tweede boek, dat de belevenissen beschrijft van Aiken, Elizabeth, Stein en Bryan, op de zesde dag na hun reis door de tijdpoort in de wereld van Ballingschap in het Plioceen.