'Ik weet niets...' Ze probeerde na te denken, maar kon het niet. 'Wanneer kom je terug?'
'Dat hèb ik je al gezegd - wanneer ik kan.'
'En als ik nou eens ziek word? En als er iets gebeurt?'
'Er gebeurt niets, als je maar doet wat ik je gezegd heb.' Hij grijnsde. 'En jij wordt niet ziek, je bent een sterk meisje.'
Ze voelde zich niet erg sterk, en had het gevoel of ze zó in elkaar zou zakken.
'Je laatste kans om iets te vragen,' zei hij.
Ze staarde naar de appel in haar hand. Ze was zwanger. Fruit was gezond.
'Mag ik misschien nog wat appels?' vroeg ze.
Hij knikte langzaam, alsof hij het verzoek overwoog.
'Ik zou niet weten waarom niet, als je je maar goed gedraagt.'
'Dat zal ik doen,' zei ze, en haar stem werd weer een gefluister.
Hij ritste zijn tas dicht. Susanna vroeg zich af wat daar nog meer in zat, want hij zag er nog steeds volgeladen uit. Misschien een pistool, waagde het innerlijke stemmetje te veronderstellen, of een mes, of een touw om je vast te binden, of een schop om een graf voor je te graven.
'Zorg maar dat je wat slaap krijgt,' zei hij. 'Je ziet er doodmoe uit.'
Ze zei niets.
Hij liep naar de deur en trok aan de knop. De deur klemde een beetje, en hij moest er hard aan trekken om hem open te krijgen.
'Denk aan hetgeen je gezworen hebt,' zei hij.
En toen ging hij weg.
'Je hebt er géén idee van hoeveel geluiden er 's nachts in zo'n hut zijn,' vertelde Susanna aan Pete. 'Terwijl hij bij me was, leek het alsof er verder niets in de buurt was, en toen opeens, nadat hij was vertrokken, besefte ik dat wat ik voor stilte had gehouden, vol geluiden was. Misschien van vogels en andere diertjes, de wind in het helmgras op de duinen buiten, krakende planken in de wanden, klapperende spanen op het dak en het oude, gescheurde teerpa- pier, dat heen en weer sloeg. De rest van die eerste nacht bracht ik door terwijl ik in elkaar gedoken onder de deken lag, met mijn gezicht naar de deur, knieën gebogen en mijn armen eromheen geslagen, mijn kin omlaag tegen mijn borst gedrukt en mijn ogen stijf dichtgeknepen, want het was zo verschrikkelijk donker.'
'Heb je geslapen?' vroeg Pete, en zijn stem klonk gedempt.
Ze schudde haar hoofd. 'Ik dacht dat ik slaap had - ik weet nog dat ik doodmoe was - maar toen ik daar helemaal alleen werd achtergelaten, was ik te bang om te kunnen slapen. Ik zat daar maar, helemaal in elkaar gedoken; ik denk dat ik mezelf niet durfde te laten gaan. En toen werd het ochtend. Ik zal die eerste dageraad nooit vergeten. Ik weet nog dat ik naar de deur liep, hem wilde opendoen - ik wilde frisse lucht inademen en de zon zien opkomen. En toen dacht ik eraan wat ik gezworen had, en hoewel iets in mij best begreep dat hij me hier niet kon zien, want hij was er niet, en wat hij ook gezegd had - als God toevallig naar me keek, zou Hij het vast niet eens zijn met zo'n man - tóch was ik te bang om tegen de wensen van die man in te gaan.' Ze glimlachte een beetje bij de herinnering, een medelijdend lachje om het doodsbange kind dat ze toen was geweest. 'Maar ik zag de zonsopgang toch. Er zaten een paar kapotte planken in twee wanden, en dat werden mijn kijkgaten. Aan de ene kant was niets te zien dan zand, maar aan de andere kant kon je, als je je nek goed uitrekte, nog net een stukje hemel zien.'
'Was het een mooie zonsopgang?'
'Het was nog bewolkt, maar ja, het was voor mij onbeschrijflijk mooi.'
Susanna zweeg even. 'Ik was de nacht doorgekomen, maar had steeds aan de duivel moeten denken. Ik was alleen met hem geweest, hier, waar er niets in wijde omtrek te bekennen was, en daarna was ik alleen geweest, zonder hem, maar ik leefde nog.'
Ze gingen even een wandelingetje maken. Susanna had bijna twee uur achter elkaar gepraat, en Pete wist dat dit nu weer een van die keren was geweest waarbij hij het gesprek eerder had moeten beëindigen en een volgende afspraak maken, maar al was ze doodmoe, er kwam nog veel meer. Ze wilde niet ophouden, en hij moest een weloverwogen beslissing nemen: doorgaan of niet. Hij deed dat dan ook, in de volle wetenschap dat de vriend en niet de therapeut in hem dat besluit nam, maar hij deed het toch.
Ze hepen naar The Coach House op Waverly Place, gingen op de rode leren bankjes zitten en bestelden gepeperde biefstuk, pom- mes sautees en een fles beaujolais. Het was echt een avond om met lekker eten in een gezellige omgeving door te brengen. Ze praatten een tijdje over het te openen tehuis en over de laatste toestemmingen die, volgens Michael Frieman, op het punt stonden eindelijk verleend te worden. Ze hadden het over Susanna's plannen om ook zelf in het huis te gaan wonen, in een privé-suite op de hoogste verdieping - plannen waarvan Pete vond dat het wijzer was daar nog eens over na te denken. Maar Susanna dacht dat ze het moest doen als ze zich geheel aan het project wilde wijden.
'Ik wil nu doorgaan,' zei ze opeens, tussen de biefstuk en de appeltaart in.
'Weet je dat wel zeker?' vroeg Pete.
'Als ik het vanavond niet doe, komt het er misschien nooit uit.'
'Wil je hier weg? Naar mijn huis?'
Ze schudde haar hoofd. 'Het is hier heerlijk, en er zitten geen mensen dichtbij die iets kunnen horen. We kunnen er de tijd voor nemen en dan naar huis gaan.' Ze zweeg even. 'O, Pete, ik ben zo egoïstisch - je moet er onderhand meer dan genoeg van hebben.'
'Nee,' zei hij. 'Ik wil graag dat je doorgaat.'
'Weetje het zeker?'
'Ik lieg nooit tegen je, Susanna, dat weet je toch?'
Ze glimlachte tegen hem. 'Dat weet ik.'
'Het duurde twee weken voor hij de eerste keer terugkwam,' vertelde Susanna aan Pete. 'Ik denk dat je nu wilt weten hoe ik me in die tijd redde, maar nu ik, jaren later, hier zit, weet ik het niet meer precies. Ik was heel bang, dat weet ik wel, en herinner me dat die angst me in enorme vlagen overviel. Dan was ik in paniek, en daarna kwam er weer een soort kalmte.'
'Maar je redde het,' zei Pete.
'Ik dacht dat ik geen keus had. Nu, achteraf, weet ik natuurlijk dat ik die wèl had - ik had die eerste ochtend uit de keet moeten weglopen en hulp gaan zoeken. Maar het erge was dat ik elk woord geloofde dat hij gezegd had. Ik geloofde dat als ik naar buiten ging, hij dat op een of andere manier te weten zou komen - dat, als ik iemand vertelde wat hij gedaan had, hij me achterna zou komen.'
'Twee weken moeten voor jou een eeuwigheid hebben geleken,' zei Pete. 'Bleef je die hele tijd binnen? Had je genoeg moed om naar buiten te gaan nadat het donker was geworden? Het moet afschuwelijk zijn geweest!'
'Dat was ook zo, vooral die eerste tijd.' Ze knikte. 'Ik herinner me dat deel heel duidelijk. Dan probeerde ik die klemmende deur open te doen, eerst doodsbang omdat hij niet open te krijgen was en ik me opgesloten voelde. Wanneer hij eindelijk openging, schrok ik me dood, want dan zag ik al die koude, zwarte lucht. En hoewel de wanden van die hut dun waren, was het geluid van de oceaan buiten toch wel erg doordringend. Ik geloof dat ik een paar keer diep ademhaalde en daarna de deur weer dichtgooide. Het duurde heel lang voor ik werkelijk naar buiten ging. Lang nadat hij die eerste keer was teruggekomen.'
'Zei hij waarom hij zo lang was weggebleven?'
Ze schudde haar hoofd. 'Hij gaf me nooit ergens een verklaring voor. Dat was een deel van zijn macht over me, hij hield me in het ongewisse, zorgde ervoor dat ik tegelijkertijd bleef hopen en bang was. Ik denk dat dit de manier is waarop ze circusdieren trainen, door lekkere hapjes en angst.'
Hun appeltaart kwam en ze waren beiden even bezig, en toen legde Susanna haar lepel neer; ze was niet langer in staat om te eten.
'Tegen de tijd dat hij kwam, wist ik zeker dat hij gelijk had wat mijn zwangerschap betreft. Mijn buik werd dikker, en mijn borsten, die nooit groot zijn maar toen nog heel klein waren, leken voller te worden. Ik wist niets af van het krijgen van baby's, alleen dat wat hij met me gedaan had, met de verwekking ervan te maken had. Ik had zelfs nog nooit een geboorte op de televisie gezien - tegen de tijd dat een meisje tegenwoordig dertien is, heeft ze op de televesie waarschijnlijk al tien keer een geboorte en een overlijden gezien, maar ik had bijna nooit naar de televisie gekeken. Ik was volkomen onwetend, en hij wist het en maakte er gebruik van.'
Er kwam koffie.
'Ik geloof dat hij enigszins verbaasd was me daar nog steeds aan te treffen, weet je. Hij keek opgelucht. Nu ik eraan terugdenk, geloof ik dat het ook een opluchting voor hem zou zijn geweest als ik weg was geweest, want dan had hij niet verder voor me hoeven te zorgen. Hij had dan wel moeten onderduiken, voor het geval ik het aan iemand zou hebben verteld - hij had nooit zeker kunnen weten wat ik gedaan had.'
Ze deed wat suiker in haar koffie en roerde. In haar dagen met Hawke zou ze nooit aardappels of appeltaart hebben gegeten, laat staan suiker in koffie of thee hebben gedaan, maar dat was nu allemaal verleden tijd.
'Hij bracht lysol mee, zoals hij beloofd had, en een zak appels, en ook een paar sinaasappels. En ook een zakmesje, zodat ik ze kon schillen. En hij bracht me weer blikken soep en bonen.' Ze schudde haar hoofd. 'Tot op de dag van vandaag maakt het zien en ruiken van champignonsoep en bonen me al misselijk.' Ze nam een teugje koffie. 'Het was geen griezelig bezoek. Hij was in een goede stemming, en de zon liet zich buiten zien. Hij zei dat we een eindje konden gaan wandelen, want er was niemand in de buurt te bekennen. Vlak voor hij weer vertrok, verzamelde ik al mijn moed en vroeg hem volgende keer iets anders voor me mee te brengen dat ik kon eten. Toen maakte hij een grapje en zei zoiets dat ik niet in een positie verkeerde om "room service" te verwachten, maar ik geloof dat hij het niet erg vond dat ik het vroeg. Ik was die keer niet meer zo bang voor hem als toen hij me daar bracht.'
Er viel wat natte sneeuw en regen toen ze naar Petes huis terugliepen. Tijdens de wandeling zei Susanna niets. Ze vond dat het verhaal niet op de straten van New York verder verteld kon worden, het was geen Washington Square-verhaal. Maar ze kon het ook niet opbrengen luchtigjes over andere dingen te babbelen terwijl ze nog vol zat met het verleden, een verleden dat naar buiten wilde en eindelijk gedeeld wilde worden.
Ze gingen niet terug naar Petes praktijk, maar liepen in plaats daarvan naar zijn huiskamer, waar die goeie, oude Steinbeck tevreden op zijn plekje naast haar op de bank lag opgekruld en Alice in haar kooi zat te dommelen. Pete bood haar meer koffie aan en haalde tegelijkertijd een fles cognac. Voor ze weer begon, haalde hij een nieuw pakje Marlboro te voorschijn en ging rustig zitten wachten.
'Daarna kwam hij twee keer per maand,' ging Susanna verder. 'Hij scheen een andere rol te hebben aangenomen, een combinatie van meester, beschermer en een soort vaderfiguur. Ik denk dat het zoiets was als een onderdanige hond te houden, alleen beter, het gaf meer voldoening. En, achteraf bekeken, denk ik dat hij het interessant vond om te zien hoe mijn buik steeds maar dikker werd, terwijl ik overigens nog zo jong en mager was.' Ze zweeg, en dacht er kennelijk over na. 'Naarmate de tijd verstreek,bracht hij me van alles wat hij in het begin vast niet van plan was geweest. Hij bracht me shampoo, en op een avond bracht hij een soort waterautomaat voor me mee - het moet heel moeilijk voor hem zijn geweest dat ding naar de hut te krijgen. Hij heeft het een eind gewoon moeten voortrollen, maar heeft het in ieder geval ook lange tijd gedragen. Hij zei dat hij het deed opdat ik mezelf lekker schoon kon houden en ook steeds voldoende te drinken had - ik denk dat ik niet zo lekker meer rook.'
'Dus hij zorgde echt voor je?' vroeg Pete.
'Ja.' Susanna knikte. 'Daar zag het wel naar uit. Hij zag hoe moeilijk ik het had met mijn twee rokken, die niet meer dicht konden, en hij bracht een blauwe positiejurk voor me mee. Hij zei dat hij wat boeken was gaan lezen over het krijgen van baby's, en hij bracht me ook een boek over oefeningen tijdens de zwangerschap. Ook nam hij nu verse melk voor me mee, en eens - en dit klinkt nu bizar - gaf hij me zelfs een of andere lotion en zei dat ik die over
mijn buik moest wrijven, zodat ik geen zwangerschapsstriemen zou krijgen.'
'Hij zei dat jij dat moest doen.'
'O, ja, hij wilde dat niet zelf doen. Hij heeft nooit meer een poging gedaan om me aan te raken, al die tijd niet.' Ze schudde haar hoofd. 'Ik kan me nog steeds niet voorstellen waarom hij zich er druk over maakte of ik al dan niet zwangerschapsstriemen zou krijgen. Het zou nog min of meer te begrijpen zijn geweest als hij van plan was me weer als zijn geliefde te nemen nadat de baby geboren was, maar - zoals later bleek - was dat totaal niet het geval, dus begrijp ik het nog steeds niet.'
'Het klinkt alsof het hem allemaal erg boeide,' zei Pete peinzend. 'Alsof je een soort fantasie voor hem vervulde. Het kind kreeg een kind. Zijn kind.'
'Ik geloof dat hij het het mooiste vond dat ik bij elk bezoek dankbaarder leek te worden. O, ik was nog altijd bang voor hem, maar hoe langer hij vriendelijk tegen me was, en hoe meer tijd er verstreek zonder dat hij me pijn deed, des te meer ging ik mijn angst concentreren op andere dingen dan op hem. In hoofdzaak op de geboorte.' Ze zweeg even. 'Ik begon afhankelijk van hem te worden. Hij werd mijn beschermer, mijn weldoener.'
'Hij was een terrorist,' zei Pete, en drukte woedend zijn sigaret uit.
'Ik weet dat hij dat was,' zei Susanna zacht. 'Maar hij deed ook wat hij me had beloofd. Hij zorgde voor mij en mijn baby.'
Haar tijd naderde. Vier maanden lang had ze met niemand gesproken, alleen met hem. Ze had drie zware winterstormen moeten verwerken met bliksemschichten overal om haar heen en ze had rukwinden gezien en gevoeld, zó erg dat ze af en toe dacht met hut en al te worden weggeblazen. Ze had sneeuw gezien, mist had als een deken over de hut gelegen en leek haar te smoren, en ze had de sombere stem van de misthoorn gehoord van de vuurtoren op Race Point, soms zó doordringend en langdurig dat ze dacht er gek van te zullen worden. Ze had gezien hoe de duinen zich verplaatsten en het landschap binnen korte tijd veranderde. Maar ze was niet doodgevroren, had geen miskraam gekregen en was niet gek geworden.
In die tijd had ze nooit nagedacht over haar leeftijd, dat scheen er niet toe te doen, maar ze was er zich wèl van bewust dat ze in meer opzichten dan alleen fysiek volwassen werd. Ze wist nu dat ze
sterk was en een krachtige persoonlijkheid had. Ze was gewend geraakt aan de met teerpapier bedekte hut, gewend aan het isolement en de elementen, had de moed gevonden om na het donker worden naar buiten te gaan en had geleerd de duisternis als een vriend te beschouwen, omdat die haar beschutte. Ze had 'Gejaagd door de wind' uitgelezen en ook de meeste tijdschriften, en daarna begon zij ze opnieuw te lezen. De bijbel raakte ze niet aan. Ze las het boek over zwangerschappen en oefeningen tijdens de zwangerschap, en 's avonds laat ging ze de hut uit en liep de dichtstbijzijnde duinen op en af, tot het zweet over haar rug liep. Ze raakte ervan buiten adem, maar werd sterker, kwam in een betere conditie. Ze dacht veel na over het verleden, over haar familie, over het klooster, maar meestal dacht ze aan de toekomst, aan de ongeboren baby. Ze wist dat ze nooit meer naar het klooster kon teruggaan. Ze had verkeerde dingen gedaan en gezondigd, zoals hij haar had verteld, en nu waren zij en haar kind straks alleen. Met z'n beiden.
Haar kind. Het bewoog zich en schopte, en soms bewoog het zachtjes, alsof er een vogeltje in haar buik fladderde, en bij die gelegenheden kreeg ze het gevoel dat dit kindje haar vriend was, dat de baby er misschien altijd al was geweest, diep in haar verborgen, wachtend om wakker te worden, wachtend op zijn geboorte. Ze was nog steeds bang voor de pijn, om dood te gaan, om te leven, maar ze voelde zich niet meer eenzaam. Ze hield van haar kind en wist absoluut zeker dat het van haar zou houden.
Daar was ze het oneindig dankbaar voor.
De dagen begonnen te lengen, en omdat het grote strand er nog ijzig, verlaten en kaal uitzag, waagde Susanna zich enkele dagen even voor het donker werd al buiten. Al was het daglicht om die tijd nog zo zwakjes, het leek haar toch pure zonneschijn toe, die haar geest tot rust bracht. Ze klom over de duinen en weer omlaag naar het strand, terwijl haar handen op haar gezwollen buik rustten en ze intussen zachtjes tegen haar kind sprak. Ze sprak er nu voortdurend tegen, voelde hoe de baby in haar reageerde, en elke dag begon ze er meer van te houden. Haar rug deed vaak pijn en haar enkels waren opgezet, en het was meer dan eens voorgekomen dat ze zich duizelig voelde en bijna flauwviel als ze van haar matras opstond in de met teerpapier bedekte hut. Maar toch had ze een blij gevoel, verheugde ze zich op wat komen ging, en na elke vlaag van angst hadden toch optimisme en vreugde weer de bovenhand. Een paar weken geleden had hij haar nog een boek gebracht, en ze had daarin gelezen wat voor veranderingen er in haar eigen lichaam en in dat van de baby plaatsvonden. Ze had die hoofdstukken verslonden en ze steeds weer gretig overgelezen, maar elke keer dat ze bij het gedeelte over de geboorte kwam, had ze het boek dichtgeklapt. Het meeste dat daar gedrukt stond, had betrekking op artsen en ziekenhuizen, op vroedvrouwen en zwangerschapscontroles, en niets daarvan scheen op haar en haar baby van toepassing te zijn. Soms maakte dat feit Susanna heel bang, maar gelukkig duurden die buien altijd slechts kort en maakten ze snel plaats voor Susanna's onverklaarbare overtuiging dat alles wel goed zou gaan als het zover was. Vóór die tijd komt hij wel, hield ze zich voor. Dan zorgt hij voor ons, net zoals hij ons tenslotte hier heeft gebracht.
Ze had hem een paar keer gevraagd wat hij voor de geboorte van plan was. Natuurlijk niet met zoveel woorden, maar zoals ze altijd deed, stelde ze ook nu voorzichtig vragen, voor het geval hij anders boos zou worden. Maar tegenwoordig werd hij niet zo gauw meer boos.
'Hoe zal het gaan?' vroeg ze.
'Wat?'
'Wanneer het komt.'
'Dan komt het,' zei hij.
'Ben jij dan ook hier?' waagde ze te vragen.
'Als ik kan.'
Hij had het nooit beloofd, maar ja, hij had nóóit iets beloofd en kwam toch steeds weer terug, bracht haar altijd wat ze nodig had, waar ze om gevraagd had, en vaak nog meer.
Hij komt wel, zei ze tegen de baby. Wees maar niet bang.
Op een avond, eind maart, twee dagen nadat hij haar weer bezocht had, ging Susanna naar buiten, omdat ze een vreemd geluid hoorde. Ze keek op en zag een zwerm ganzen noordwaarts vliegen, prachtig in formatie. Hun vleugeltippen leken door de stralen van de ondergaande zon wel van goud, maar ze vlogen gestaag en ritmisch voorwaarts, terwijl hun rauwe, wilde geluiden de lucht verscheurden en het winterlandschap een nieuw aanzicht gaven, een nieuw leven. Susanna stond met haar gezicht opgeheven naar de hemel te staren en nam elk prachtig uitzicht en geluid in zich op. En toen de reizigers eindelijk uit het oog verdwenen waren, ging ze zitten, langzaam, zwaar en onhandig, door het gewicht van de baby. Het zand was koud en ze sloot haar ogen, maar ze bleef het beeld zien, en enkele tranen rolden over haar wangen om het wonderbaarlijke, het prachtige, het volmaakte van hetgeen ze zojuist had gezien.
Ze bleef die avond langer dan gewoonlijk buiten. Er kwam niemand. Ze hoorde een vissersboot, maar zag hem niet; hij tjoekte daar ergens op zee. Later zag ze, heel ver weg, een groot schip, en de omtrekken ervan staken zwart af tegen de nu al donkerblauwe horizon. De meeuwen krijsten hun nachtroep, de stem van de Atlantische Oceaan was duidelijk hoorbaar in de golven die stuksloegen op het strand en het was een vreedzame avond. Ze liep nog een eindje door, nooit ver van de hut vandaan en altijd op haar hoede dat er een patrouille langs kon komen en haar zou zien, maar dat was nog nooit gebeurd. Ze had een paar keer stemmen gehoord, overdag, maar ze had zich stil gehouden zoals hij haar had bevolen, had hem niet verraden, want hij hield tenslotte zijn woord tegenover haar en het kind.
Toen ze op het punt stond zich om te keren en naar de hut terug te gaan, kwam ze langs een poeltje tussen de keien; er stond nog water in van de zware regenval een paar dagen geleden. Achter haar kwam de maan tussen twee wolkenbanken op en ze zag haar eigen spiegelbeeld in het water. Ze had zichzelf in geen maanden meer gezien. Geboeid bleef ze staan staren. Zacht, zilverkleurig haar, dat lang was geworden en nu haar gezicht geheel omlijstte. Ze tuurde met meer aandacht en probeerde haar trekken te zien, maar het was net alsof ze door gaas keek, alsof ze een geest zag - het beeld werd door het water, het briesje dat het oppervlak deed rimpelen en door het maanlicht vervormd. Ze was een vreemde; groot, met lange benen en armen en een ronde buik. Omdat ze haar gezicht wilde zien, in haar eigen ogen kijken, hurkte ze moeizaam, en toen zag ze zichzelf, of althans iemand die op haar leek, en het was een heel vreemd beeld, in die inktzwarte omgeving met zilveren belichting. Ze zag een lange, rechte neus en een grote mond, en het was allemaal heel bekend, maar toch was ze het niet, niet de Susanna die ze altijd was geweest.
Ik ben anders, zei ze tegen de baby. Kijk maar naar me, zei ze. Ik ben veranderd.
Met april, de negende maand van haar zwangerschap, kwam ook de lente. De oceaan zelf bleef nog ijskoud, al werd de zon warmer en maakte die het land minder ijzig. In de duinen waren hier en daar jonge groene knoppen te zien en er verschenen andere vogels, sommige met een kleurige band om de nek, en jan-van-gents. Die waren naar beneden gekomen om op hun reis noordwaarts voedsel te zoeken. Op hun weg naar de broedplaatsen. Susanna herinnerde zich dat een van de nonnen haar dat had verteld, op
het strand bij Brewster, lang - een jaar - een eeuwigheid geleden. De nacht werd helderder, maar Susanna bleef buiten zitten en keek omhoog naar de talloze sterren en planeten. Ze probeerde haar innerlijk tot rust te brengen met hun schitterende maar vreedzame uitstraling, ze ademde de zilte zeelucht in en was zich ervan bewust dat ze nu de dagen telde en ze op hem wachtte. Als hij er was, kon de baby geboren worden. Ze werd rusteloos en ongeduldig; hij was nu al drie weken niet meer geweest en ze miste hem.
Het begon met een vage kramp in het holst van de nacht; ze ontwaakte erdoor uit een droom. Ze bleef even stil op de matras liggen en wachtte tot de pijn voorbij zou gaan. Ze had al eerder van die krampen gehad, vaak zelfs, had erover gelezen in het boek dat hij voor haar had meegebracht, maar die waren altijd in haar onderbuik en gingen steeds weer voorbij. Deze pijn was echter onder in haar rug en ging niet voorbij. In plaats daarvan verspreidde hij zich, straalde uit naar haar maag, naar haar benen, en het was geen kramp meer, maar een pijnaanval, zó fel en angstaanjagend dat Susanna het gebod om zich stil te houden en waaraan ze zich bijna vijf maanden had gehouden, vergat. Ze schreeuwde het uit, en haar stem weerklonk in de stilte.
De pijn nam af en Susanna lag weer stil, met haar ogen wijdopen in de duisternis, en bang dat iemand haar zou hebben gehoord, maar aan de andere kant ook bang dat dit niet het geval zou zijn. Ze herinnerde zich Melanie in 'Gejaagd door de wind', dacht aan haar langdurige en intens pijnlijke bevalling, en ze wilde dat ze het boek nooit had gelezen, want opeens leek dat verhaal afschuwelijke werkelijkheid te worden - de angst van de kleine Prissy, de onwillige moed van Scarlett O'Hara, de geteisterde moeder die maar net in leven was gebleven. Maar Melanie had in elk geval nog hulp gehad, ondanks al het gevaar van de aanhoudende oorlog om haar heen. Er was echter niemand die Susanna kon helpen. Ze begon zich nu, voor het eerst in vijf maanden, af te vragen of ze uiteindelijk alleen zou sterven, helemaal alleen in die met teerpapier bedekte hut, met niemand, helemaal niemand, bij zich - zelfs hij niet.
Haar water brak en maakte de matras kletsnat. Huilend van schrik en schaamte wilde Susanna het nat deppen met een papieren zakdoekje, maar rook toen een vreemde zoetigheid die ze nooit eerder had geroken. Toen wist ze dat ze niet had geürineerd, zoals ze had gedacht. Ze ging even rechtop zitten en voelde zich een beetje beter, want als hij nu kwam, zou hij hierover niet zo boos zijn als wanneer ze in haar bed had geplast. Maar toen ze weer ging liggen, begon de vloeistof weer uit haar te lekken en nu huilde ze tranen van angst, want ze had het deel over de geboorte in het boek niet gelezen, en het was te donker om nu te kunnen zien wat er op die pagina's stond. Ze dacht dat de baby misschien verdronken was of dat haar baarmoeder op de een of andere manier geperforeerd was, en ze voelde het kindje niet bewegen. Het was vast dood of op dat moment stervende en had hulp nodig, haar hulp.
De pijn kwam terug, werd feller, en eerst was Susanna blij en opgelucht, want het betekende dat de baby nog leefde en op weg was naar buiten; ze zou het kindje nu gauw in haar armen kunnen houden. Maar het ging steeds door, sneed als een mes door haar heen en trok aan haar, terwijl er geen spoor te bekennen was van een op handen zijnde geboorte of van hem die haar kwam helpen, en ze werd steeds banger. Zonder dat ze het beeld opriep, als een voorspelling van veel erger dingen die ze nog zou moeten doormaken, moest ze weer aan Melanie denken, de oneindige kwelling van haar weeën. Susanna herinnerde zich dat ze Scarletts hand zó hard had vastgegrepen dat haar botten bijna braken, en ze herinnerde zich dat Scarlett van handdoeken een soort koord maakte waaraan Melanie zich kon vasthouden, waaraan ze zich kon vastklemmen wanneer de pijn weer kwam opzetten. Susanna deed moeite van de matras overeind te komen en zocht een manier om dat te doen, maar er waren geen handdoeken en geen lakens, en de deken was te zwaar om er een knoop in te leggen, en bovendien had ze daar geen kracht genoeg voor. Ze nam water uit de automaat, doordrenkte daarmee papieren handdoeken, wiste haar eigen gezicht en lichaam af en dronk toen wat, want ze had een vreselijke dorst. Een minuut later braakte ze het weer uit en ze huilde even, maakte zich weer schoon en spoelde haar mond uit. Daarna ging ze doodmoe liggen, net op tijd voor de volgende wee.
De pijn kreeg haar in zijn macht, beheerste haar hele denken, vrat aan haar, en gloeiende vingers trokken van binnen aan haar. Ze begon weer aan de dood te denken, ze had het gevoel dat noch haar geest noch haar lichaam veel meer zou kunnen verwerken en ze vast krankzinnig zou worden vóór ze stierf. Maar als ik doodga en de baby blijft in leven - ze wilde toch zo dolgraag dat de baby zou leven - zal hij het kindje dan komen halen, zal hij ervoor zorgen? Hij had over het kind gesproken, maar nooit alsof het van hem was, alleen als een teken van haar zonde. Maar toch had hij meer dan eens zijn grote hand op haar opgezwollen buik gelegd en gevoeld dat het trapte, en Susanna had dan iets in zijn ogen gezien,
ogen die haar heel even aankeken, een vonk van iets nieuws en anders, van medeplichtigheid, van delen, misschien - ze had het nooit zeker geweten...
Het ging maar door en hij kwam niet. Het werd dag en het licht scheen flauw door de spleten in de houten wanden. Susanna zocht in het boek het hoofdstuk op over geboorte dat ze niet had gelezen, hield het op in het licht van een van de lichtbronnen en vond een pagina over een noodgeboorte, over hijgen, het wassen van de omgeving van de vagina, over schone handdoeken en het beveiligen van het hoofdje van de baby wanneer het verscheen, maar het was allemaal zinloos, totaal zinloos, zonder iemand die haar kon helpen. Hoe kon hij haar en zijn baby dit aandoen, hoe had hij haar in de steek kunnen laten om alleen in deze vreselijke en vuile omgeving de baby te krijgen? Toen het licht flauwer werd, gooide ze het boek op de grond zodat het tegen de muur vloog en de rug beschadigd werd. De wind stak weer op, en ze stelde zich voor hoe het landschap weer zou veranderen, hoe er overal zand zou rondvliegen, helmgras gegeseld zou worden en de regen hard op het dak zou kletteren, en de pijn hield aan, steeds maar door, en het werd weer donker.
Wees dapper, zei de stem in haar hoofd, Wees kalm en haal diep adem en help de baby, de baby heeft je hulp nodig. Susanna lag op de matras te kronkelen en was doornat van het zweet. Ze lag op een hoek van de deken te bijten om haar kreten en gesteun te smoren, en de lucht om haar heen boezemde haar afkeer in - ze stonk. Maar zelfs te midden van dit hele gebeuren was ze nog bang voor hetgeen hij zou zeggen wanneer hij kwam.
Als hij komt, zei het stemmetje.
'Hij móet komen,' fluisterde Susanna terug.
De laatste wee was zó hevig en zó pijnlijk dat hij de stem in haar hoofd tot zwijgen bracht. Hij verscheurde haar volkomen, genadeloos, en ze gilde het hard uit en hield zich niet meer in. Het kon haar ook niet meer schelen, ze kon niet meer aan angst denken, alleen maar aan pijn. En plotseling zag ze een licht, schitterend en fel, en het leek of het zelfs bleef als ze haar ogen sloot. Het scheen zich in haar te bevinden, haar geest te doordringen, haar hele wezen te verlichten, en even vroeg ze zich af of ze op het punt stond te sterven, en in zeker opzicht zou ze dat zelfs best vinden en verlangde ze ernaar. Maar toen drukte ze uit alle macht, wist dat ze móest persen, dat de baby nu kwam, en ze had een half zittende, half hurkende houding aangenomen, ze gromde, en haar handen krabden langs de houten wand naast de matras. Ze had het gevoel dat de halve wereld geboren werd in plaats van één klein babytje. Toen kwam het hoofdje te voorschijn en Susanna boog zich voorover, gilde van de pijn, maar bleef vastbesloten doorgaan met persen, en toen had ze een bebloed hoofdje in haar handen en hielp het, met zachte trek- en draaibewegingen, een koude maar verwelkomende wereld in.
Daar was haar baby, haar dochter, haar liefste, en Susanna drukte het kind tegen haar buik, voelde dat het glad was van het bloed en het slijm, voelde hoe teer, sterk, warm en levend het was. Het eerste kreetje kwam, zwak en als een protest, maar het werd luider, en Susanna lachte en huilde mee met haar kind. Met haar laatste krachten veegde ze het kleine mondje schoon met een vochtige papieren handdoek en wikkelde toen de rest van de rol om de baby heen, waarna ze hen beiden bedekte met de besmeurde deken. Plotseling voelde ze dat ze weer moest persen en kwam de placenta, maar haar dochter was bij haar en ze leefden allebei, en Susanna snikte zonder te kunnen ophouden van liefde, vreugde, opluchting en vermoeidheid. En toen viel ze in slaap.
Vóór zonsopgang kwam hij. Stilletjes sneed hij de navelstreng door met zijn zakmes, zette water op de kachel om het te koken, pakte het kindje en waste en droogde het. Toen waste hij Susanna, heel zachtjes en voorzichtig, en het werd allemaal gedaan zonder dat een van beiden een woord zei. Susanna was maar half wakker en keek door halfgesloten oogleden naar hem. Ze zag hoe hij voor hun kindje zorgde en liet zich door hem verzorgen, en hij was nu een vaderfiguur. Er ging geen dreiging van hem uit, geen duisternis, en ze besefte dat ondanks al zijn plannenmakerij, hij dit moment niet had voorzien.
Het doet hem wat, dacht ze. Hij heeft niet verwacht dat het hem iets zou doen. Misschien had hij verwacht dat ze zou sterven, dat zij misschien beiden zouden doodgaan, en mogelijk had hij al plannen gemaakt hoe hij hen tweeën buiten zou begraven, onder het helmgras, vergeten, en niemand die om hen rouwde. Maar nu waren ze er, hij zag hen. Moeder en dochter. Kind en baby. Maar zijn schepping.
Zwak en doodmoe als ze was, merkte Susanna toch dat de baby alles tussen hen had veranderd. Ze begreep het niet helemaal, maar ze had al zó lang zó veel niet meer begrepen dat ze maar gewoon verder leefde, overleefde, en zo goed ze kon doorging. Maar nu voelde ze - ze had het niet onder woorden kunnen brengen - dat de baby haar iets gaf dat ze nooit eerder had bezeten. Vandaag, althans op dit moment, zag ze het aan zijn gezicht. Hij had een band met dat brokje leven in haar armen, hij wflde het hebben, en dat warme, geliefde brokje mens was van haar, het had haar nodig om in leven te blijven, om te kunnen bestaan. Ze waren nu met elkaar verbonden. Een soort gezin.
'Die dag bleef hij langer dan anders,' vertelde Susanna aan Pete. 'Hij was eigenlijk nog nooit bij daglicht gekomen, was altijd in het donker gekomen en weggegaan. Hij verwarmde een blikje soep en gaf het me, hij kamde mijn haren en liet het petroleumkacheltje branden. Hij zei niet veel, maar ik bekeek hem en zag dat hij diep nadacht en plannen maakte, en ik voelde ook dat hij daar zelf verbaasd over was.'
'Wat waren die plannen?' vroeg Pete.
'Hij vertelde ze niet aan mij, althans toen niet. Hij had het te druk met het feit te aanvaarden dat ik net zijn kind op de wereld had gezet. Hij legde haar aan mijn borst en even gebeurde er niets. Toen kwam er een beetje melk, genoeg voor haar, al wist ik dat niet op dat moment. Ik dacht dat ze zou verhongeren en raakte enigszins in paniek. Hij kalmeerde me en was heus heel aardig. Ik had gedacht dat hij boos op me zou zijn, maar ik denk dat hij alles had gelezen en wist dat het nu in orde was, zoals de bedoeling was geweest.
'En was alles in orde?' vroeg Pete zachtjes.
'O, ja. Het was een wonder, denk ik, een wonder dat we het er allebei levend vanaf hadden gebracht, hoewel ik dat toen heel gewoon vond. Ik was te jong om te weten dat het ook anders kon - we hadden het achter ons, en dat was alles, voor zover het mij betrof.' Susanna zweeg even. 'Hij ging die avond weg, maar zei dat hij over een, hoogstens twee dagen terug zou komen en dan alles zou meebrengen wat de baby nodig had. Hij had nog nooit zulke beloften gedaan, en ik geloofde hem.'
'Hij liet jullie alleen achter?'
'Ja.'
'Lieve God!' mompelde Pete.
'Maar niet nadat we de baby een naam hadden gegeven. Ik heb die gekozen - ik had al een naam bedacht als het een meisje zou zijn - weet je, en ik weet niet meer welke naam ik had bedacht als het een jongetje was geworden.' Ze keek Pete even aan. 'Je hebt het al geraden,hè?'
Na die avond sprak Susanna niet meer over het verleden. Ze zei haar volgende drie afspraken met Pete af, veranderde van onderwerp wanneer hij probeerde er weer over te beginnen en negeerde al zijn pogingen, of ze nu zwak of doortastend waren, om haar aan te moedigen. Ze stortte zich op haar werk en bezocht haar familie, zelfs Abigail, minder dan gewoonlijk. De waarheid was naar boven gekomen, en dat had bijna evenveel pijn gedaan als destijds de geboorte zelf, en het leek of ze de situatie nu te pijnlijk vond om onder ogen te kunnen zien. De oude wond heelde weer, afgesloten door de broze wand van haar hernieuwde vastbeslotenheid om alles te vergeten.
Hawke House - dat nu de officiële naam van het project was - opende zijn deuren. Binnen veertien dagen wist Susanna dat haar vermoedelijk belangrijkste bijdrage aan het welslagen het vinden van Joe Zacharias was geweest, de nu inwonende directeur. Zelf bleef ze in haar flat op Beekman Place wonen, maar heel vaak was ze op de bovenste etage van Hawke House te vinden. Zacharias was opgeleid als ziekenverpleger en chiropracticus, en geloofde onvoorwaardelijk in de holistische leer - genezen van geest èn lichaam. Hij had al een tijdlang de wens gekoesterd om een rol te spelen in de strijd tegen aids. Maar het waren niet alleen zijn vele kwalificaties en talenten die hem zo bijzonder geschikt maakten voor Hawke House. Joe kwam uit de omgeving, was geboren en getogen in Phoenicia, een paar kilometer ten westen van Bearsville, en zijn moeder ging trouw naar de kerk en was lid van het Women's Guild - het vrouwengilde. Als Jane Zacharias dacht dat het goed was als haar zoon in 'dat huis' werkte, maakte haar goedkeuring het moeilijker voor zekere lieden die nooit haar meningen zouden delen om hun bezwaren te luid te verkondigen.
Ze begonnen met drie gasten; een die alleen was, een met een partner en zijn moeder, en de derde met haar man en zoon - allen wilden ontsnappen aan de verschillende aspecten van het syndroom. Ze kwamen niet alleen vanwege een tijdelijke ontsnapping zoals het project hun bood, maar ook om te proberen een methode te vinden om de toekomst te aanvaarden, voort te gaan, ongeacht hoeveel of hoe weinig tijd ze nog hadden. Ze vonden het fijn dat Hawke House geen sanatorium was, maar ook geen kuuroord of hotel. Ze waardeerden het dat ze zich hier veilig konden voelen en niet aan strenge regels gebonden waren. Het heerlijkste hier was - en daar waren ze het alle drie over eens - de absolute vrijheid van keus die hun werd geboden. Als ze tijdens hun verblijf ziek waren, zouden ze verzorgd worden; als ze een tijdlang aids uit hun leven wilden verbannen en doen alsof ze het niet hadden, dan zou niemand in Hawke House hun schuldgevoelens bezorgen. Maar als ze, aan de andere kant, hun tijd daar wensten te gebruiken om het er allemaal uit te gooien: hun angst, afkeer, woede of wat dan ook, en als ze dat privé wilden doen of in een uitgekozen groepje medelijders of specialisten, dan was dat ook goed.
Het ging goed. Het was wat Susanna ervan had gehoopt: een oase, een eigen plek, maar met de werkelijke wereld verbonden door menselijkheid en met een praktische instelling. Ze kwamen en gingen, kwamen soms weer terug of werden soms door anderen aangeraden te komen. Sommigen noemden het verfrissing, anderen repten over vergeving en weer anderen over vakantie of gewoon over een adempauze; een van hen noemde het verblijf daar zelfs een staakt-het-vuren.
'Ik geloof dat dat de beste beschrijving is die ik ervan heb gehoord,' zei Pete op een avond tijdens een primerib-diner met Susanna en Betty Thomas Clark in de grote eetzaal. Een groot, maar niet té groot vertrek met hoge plafonds, twee oude, loden kroonluchters, met eikenhout betimmerde wanden en zachtroze linnen op de tafeltjes. 'Ik vind dit een oorlog, en ik zou zeggen dat er bereikt is wat we wilden als de mensen hier komen om even hun wonden te likken.'
'Wat vind jij ervan, Betty?' vroeg Susanna aan de flinke, knappe vrouw die een weekend was overgekomen om alles te controleren.
'Ik zou zeggen dat alles tot nu toe prima gaat.' Clark glimlachte. 'Ik wist dat je het zou kunnen, Susanna. Je had zelf de nodige twijfels over je vermogen om te vechten, maar je hebt het voor elkaar gekregen.'
'Ze heeft het 'm prima geleverd,' zei Pete warm.
'Nou ja, ik heb het niet alleen gedaan,' protesteerde Susanna.
'Het was jóuw idee, jóuw baby,' zei Clark.
'Maar er zou niets van terecht zijn gekomen zonder jou en Pete en Michael - om nog maar te zwijgen over Joe Zacharias.'
'Ja, ja, dat weten we nu wel,' zei Clark hoofdschuddend. 'Wat hèb jij toch, Susanna? Het is tegenwoordig toch niet taboe om je te prijzen? Je hebt hier iets moois op stapel gezet en zult er goed aan doen daaraan te denken wanneer je voor je eerstvolgende gevecht staat.'
'O, nee,' zei Susanna. 'Hiermee ben ik klaar. Geen verdere projecten voor mij.'
'Daar had ik het niet over. Deze hele zaak zal je op zichzelf al meer dan genoeg te doen geven, geloof me maar.'
'Ik had de hoop dat we het ergste achter de rug hadden.'
'Dat geloof je toch zelf niet, is het wel?' Clark glimlachte ironisch.
'Susanna is een optimiste,' zei Pete.
'Jij dan niet?' vroeg Susanna, enigszins agressief.
'Dat zijn we allemaal,' verzekerde Clark haar. 'Als je dat niet zou zijn, zou je er nooit in hebben geloofd dat we Hawke House op poten konden zetten. Maar maak niet de fout te denken dat al het werk klaar is.' Ze keek om zich heen. 'Het is een heerlijk huis, maar zelfs met alle verbeteringen is het nog steeds een oud huis, en oude huizen leveren problemen op.' Ze zweeg even. 'Hoewel ik denk dat de meeste problemen niet veel met het sanitair of het dak te maken zullen hebben.'
'Vermoedelijk heb je gelijk,' zei Pete.
Susanna keek hen beiden aan. 'Wat bedoel je?'
'Hysterie,' zei Clark.
'Ik dacht dat we die al gehad hadden,' zei Susanna.
'Nee,' antwoordde Clark. 'Als ik enige mensenkennis heb, hebben we nog het een en ander voor de boeg.'
'Dat ben ik met je eens,' vond Pete.
'De mensen in de omtrek waren heel aardig,' protesteerde Susanna. 'Ze waren bezorgd toen ze voor het eerst van onze plannen hoorden, maar ze zijn nu aan het idee gewend, en we weten allemaal hoezeer Joe en zijn moeder in dat opzicht hebben geholpen.'
'Mensen blijven mensen,' redeneerde Clark. 'Sommigen zijn goed, enkelen slecht en de meesten zijn gewoon normaal. Alle mensen worden bang, vooral wanneer ze denken dat mensen van wie ze houden gevaar lopen.'
'Maar dat hebben we allemaal al besproken!' zei Susanna. 'Ze weten dat er geen risico is.'
'Dat is de theorie,' zei Clark. 'Het is nog veel te vroeg om zeker te weten hoe het in de praktijk allemaal zal gaan.'
'Misschien ben ik optimistisch,' vond Susanna, 'maar ik denk dat jullie te pessimistisch zijn. Jullie geloven niet in hetgeen de mensen hebben gezegd.'
'O, ik geloof alles, ik heb vertrouwen,' grinnikte Clark. 'Maar ik heb ook advocaten.'
In het daaropvolgende halfjaar waren er drie voorvallen die bewezen dat Betty Thomas Clark gelijk had met haar pessimisme. In mei picknickten een gast van Hawke House en zijn minnaar in de bossen vlak bij de grens van het landgoed en werden daar in een innige omhelzing verrast door een twaalfjarig schoolmeisje uit Witten- burg. Zij vertelde dat aan haar vader, die eiste dat er politie naar Hawke House zou worden gestuurd om een vervolging in te stellen wegens onzedelijk gedrag van degenen die hierbij betrokken waren.
'Ze kusten elkaar alleen maar, verdorie,' zei Joe Zacharias tegen de politiemensen, van wie hij er een nog van school kende.
'Waren ze naakt?' vroeg de andere agent.
'Natuurlijk waren ze niet naakt.'
'De vader schijnt te denken van wel.'
'Dan heeft hij of zijn dochtertje een levendige fantasie, of hij liegt gewoonweg.'
'Kalm aan, Zacharias,' zei het oude schoolvriendje, die de kwestie niet wilde opblazen. 'We hebben een klacht gekregen, en je weet dat het onze plicht is die te onderzoeken.'
'Nou, dat heb je dan gedaan,' zei Joe, 'en ik heb je precies verteld wat er werkelijk gebeurd is.'
'Toch vind ik dat we nog een gesprek met de desbetreffende heren zelf moeten hebben,' zei de tweede politieman, hoewel Susanna en Joe al waren overeengekomen dat hun gasten onder geen enkele omstandigheid zouden worden uitgehoord.
'Nee,' zei Joe.
'We moeten onze plicht doen.'
'Dat zei je al,' wees Joe hem terecht. 'En ik heb de plicht ervoor te zorgen dat onze gasten hier rust en kalmte vinden; daar betalen ze voor.' Hij zweeg even. 'Luister jongens, als ik ook maar het minste vermoeden had dat de man en zijn dochtertje gelijk hadden, dan zou ik de eerste zijn om aan iets dergelijks een eind te maken.'
'Je zegt dat het absoluut onmogelijk is,Zacharias?' vroeg de man uit Phoenicia.
'Dat zeg ik,' beaamde Joe rustig. 'Oké.'
'Toch vind ik dat we die heren ook moeten ondervragen,' hield nummer twee aan.
'Als ik jou was, zou ik teruggaan en de vader van dat meisje eens wat verder ondervragen,' stelde Joe voor. 'Zorg ervoor dat hij haar eens om wat bijzonderheden vraagt over wat ze gezien heeft. Hoe die mensen eruitzagen.'
'Dat zal hij niet graag doen, Zacharias.'
'Dat is te begrijpen, maar je zou hem er eens op moeten wijzen dat ook anderen haar vragen zullen stellen, als hij deze zaak hogerop wil brengen.'
De zaak werd verder met rust gelaten, maar twee maanden later waren de twee zelfde politiemensen weer terug, en deze keer kwamen ze, duidelijk verlegen met de kwestie, naar Susanna's kantoor. Het gebeurde nadat een groep gasten van Hawke House 's middags was gaan zwemmen in een meer dat op een paar kilometer afstand van Bearsville lag.
'Wat is er aan de hand, heren?' vroeg ze. 'Heeft iemand geklaagd over naakt zwemmen? Want als dat het geval is, weet ik toevallig dat het niet waar is...'
'Nee, mevrouw,' zei de agent uit Phoenicia. 'Nee, om zoiets gaat het niet.'
'Om wat dan wel?' Ze probeerde haar geduld te bewaren. 'Wilt u niet gaan zitten? Een kopje koffie misschien?' Haar kantoor was gezellig ingericht, eenvoudig maar comfortabel, met eiken spanten aan het plafond, een mooi rood kleed op de glanzend geboende houten vloer en er stonden familieportretten die door Hawke of door Connie waren gemaakt. Ze had ze overal neergezet waar ze er een plaatsje voor had kunnen vinden.
'Nee, dank u, mevrouw,' zei de tweede politieman.
'U moet goed begrijpen, mevrouw,' zei Joe's vroegere schoolvriendje, en hij schuifelde wat verlegen heen en weer met zijn voeten, 'dat het niet om onze mening gaat. Er is ons alleen gevraagd enkele commentaren door te geven - het gaat niet eens om een officiële klacht, tenminste nog niet.'
'Waar gaat het om?'
'Ze zwemmen in een meer waar iedereen komt, mevrouw.'
'Ja.' Susanna zweeg even. 'Dat is toch niet tegen de wet, is het wel?'
'Nee, mevrouw.'
'Wat is dan het probleem?' Zelfs terwijl ze de vraag stelde, wist ze al wat er nu zou komen, en het vervulde haar met afschuw.
'Besmettingsgevaar, mevrouw,' zei de tweede agent.
Ze voelde hoe ze verstrakte van woede en dwong zichzelf kalm te blijven.
'Wilt u dat alstublieft nader toelichten?'
'Ik zou zo denken dat het heel duidelijk is.'
'Niet voor mij.'
De eerste politieman had een rode kleur gekregen. 'De plaatselijke politie zei dat er nogal wat mensen bij hen geweest waren die bang begonnen te worden dat er nu aids in het water zou zitten.'
Susanna haalde diep adem om kalm te blijven. 'Je kunt ze zeggen dat ze zich niet bezorgd hoeven te maken.'
'Weet u dat zeker?'
'Ja, dat weet ik zeker.'
'Maar de mensen die daar gingen zwemmen, hébben het toch, mevrouw?'
'Ik ben niet bereid daarover met u in discussie te treden.'
'Het zou beter zijn als u dat wèl deed, mevrouw.'
'Het zou mijn gasten niet helpen,' zei Susanna. 'En ik kan u verzekeren dat het totaal onbelangrijk is.'
'Men maakt zich bezorgd om de kinderen, mevrouw.'
'Ja, dat kan ik begrijpen,' zei Susanna, 'en daarom stel ik ook voor dat u de zaak uitlegt.'
'En hoe staat het dan met de vissen?'
'De vissen?'
'Er zit vis in dat meer, mevrouw.' 'O?'
'Ja, mevrouw, en de mensen zijn nu bang dat die vissen aids kunnen krijgen.'
'Ze hoeven zich niet bezorgd te maken.' Susanna zweeg even. 'En het is hiv, geen aids.'
'Hoe u het ook wilt noemen, ze vinden het geen prettig idee dat de vissen dat kunnen overbrengen.'
'Dat doen ze vast niet,' zei Susanna. 'Dat kan niet.'
'Weet u dat wel heel zeker, mevrouw?' vroeg de man uit Phoenicia.
Susanna schudde haar hoofd. 'Ik moet bekennen dat deze vraag me nog nooit gesteld is.'
'U bedoelt dat de mogelijkheid van besmetting door het water bestaat?' viel de andere agent onmiddellijk en op scherpe toon in.
'Als een drager een wond zou oplopen en er bloed in het water zou komen,' antwoordde ze langzaam en koeltjes, 'dan zou er misschien, theoretisch, een kans bestaan dat een net passerende forel een risico zou lopen.'
'Is dat soms een grapje, mevrouw?' vroeg de vinnige agent.
'Ik zie er niets grappigs in,' antwoordde Susanna.
'Nee, mevrouw,' zei Phoenicia. 'Wij ook niet.'
Het water en de forel werden volkomen veilig verklaard, en ook dat voorval had geen blijvende nare gevolgen, maar nu werden er door de staat vragen gesteld over de voorzorgsmaatregelen die de directie van Hawke House nam met betrekking tot de bescherming van de openbare gezondheid, en Susanna, Joe Zacharias en Pete bespeurden alleen een ietwat koelere houding van enkele plaatselijke bewoners met betrekking tot het huis.
Het was het voorval met de hond dat zich de volgende oktober voordeed dat Susanna de meeste ellende bezorgde, en dit zorgde ervoor dat men weer aan haar dacht. Gasten mochten hun geliefde huisdieren meenemen naar Hawke House. Het werd zelfs aangemoedigd als hen dat hielp zich te ontspannen, en de regels voor het houden van dieren werden zo losjes mogelijk gehanteerd. Tot de dag waarop een schnauzer, die Billy heette en aan een schrijfster van kinderboeken toebehoorde, van het terrein ontsnapte en werd teruggevonden terwijl hij amoureuze spelletjes speelde met een rasechte collie in een tuin een paar kilometer verderop. Op aandringen van de eigenaar werd de collie met tegenzin door een dierenarts afgemaakt, en er werd geëist dat Billy dit lot zou delen.
Toen de schrijver, gesteund door Susanna, weigerde dit te laten doen, verscheen er een brief in de Greene County Examiner waarin de eigenaar van de collie beweerde dat zijn hond niet alleen waardevol was, maar tevens de lieveling van zijn zoontje was geweest. De man zei dat het hem pijn had gedaan het dier te moeten laten afmaken, maar de veiligheid van zijn kind kwam op de eerste plaats. Als het Hawke House werd toegestaan te blijven functioneren, dan moest men daar zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van het grote publiek ernstiger opnemen, betoogde de man. Nu was er een wellicht gevaarlijk dier dat los in de omgeving rondliep, en dat was een bijkomend symptoom van de risico's die de samenleving had gevreesd toen een ex-model toestemming kreeg om een instelling te leiden die - als die al moest bestaan - toch zeker onder staatstoezicht moest worden gesteld.
Woedend nam Susanna zich voor de zaak eens even goed duidelijk te maken. Binnen enkele dagen had de Greene County Examiner aan Hawke House het recht op weerwoord gegeven dat bestond uit twee pagina's met foto's van de schrijfster en haar zo onheus betichte hond, en van Susanna, die ijverig aan het werk achter
haar bureau zat. Brieven stroomden binnen, bij de krant en in Hawke House, en tachtig procent steunde de zaak. Het verhaal ging de ronde doen en journalisten van de Boston Globe, de New York Times en People Magazine probeerden Susanna te interviewen.
'Is dit nu juist?' vroeg ze op een avond aan Pete toen ze hem opbelde. 'Ik bedoel, moet ik dat doen? Ik heb er het recht niet toe.'
'Je hebt het volste recht,' vertelde Pete haar.
'Misschien om over Hawke House te praten, maar niet om al te ver op de ziekte in te gaan.'
'Praat over dingen waar je alles vanaf weet, en verder nergens over,' zei Pete. 'Ga op je instinct af, Susanna. Dat heeft je tot nu toe nog nooit in de steek gelaten.'
De interesse, opgewekt door de artikelen in de Boston Globe en de New York Times, en vooral een twee pagina's grote bijdrage in People, had zowel een goede als een verkeerde kant. Hawke House werd een respectabele instelling genoemd, die goede bedoelingen had en geen winst nastreefde. De instelling werd geleid door mannen en een vrouw die hart voor de zaak hadden, en velen vonden dat zij de juiste benadering hadden in de strijd tegen aids. De schrijfster van kinderboeken sprong van de alfabetisch gerangschikte boekenplanken naar de tafels met bestsellers, en Billy, de amoureuze schnauzer, werd niet meer vernoemd. De vervelende kant van het geheel was het risico dat dit het eind van de anonimiteit kon betekenen voor zowel degenen die er verbleven als voor het project als zodanig. Iedereen die Hawke House wilde binnengaan, kwam tegenover groepen fotografen met een zoomlens te staan, die rondhingen in de buurt van de hekken die Susanna op advies van Joe Zacharias had laten aanbrengen. Veel van de rustige aspecten van het project moesten worden opgeofferd ter wille van het feit geaccepteerd te worden. De gasten konden, als ze hun privacy wilden handhaven, niet langer in de bossen gaan picknicken of dagtochtjes maken. Een tijdlang liepen de reserveringen terug, en namen daarna toch weer toe, maar Susanna en Pete wisten beiden dat de eenvoud die zij beiden hadden nagestreefd voorgoed verloren was gegaan.
Veertien dagen voor Kerstmis, toen Susanna terugkeerde na een verblijf van drie dagen in de stad, vertelde Joe haar dat Abigail een paar uur eerder onverwacht was aangekomen.
'Waar is ze?'
'Ik zag haar net nog op de eerste etage, terwijl ze een handje meehielp met het schoonmaken.
Susanna bleef met een ruk staan. 'Wat deed ze.'
'Ze hielp met schoonmaken,' zei Joe.
Susanna vloog de trap op, zag Abigail en trok haar meteen mee naar haar kantoor, zonder nauwelijks een woord ter begroeting.
'Waar is de brand?' Abigail, nu vijftien, nog steeds tenger en mooier dan ooit, was verbijsterd.
'Geen brand,' zei Susanna, die haar pakjes neerlegde. Ze was nog steeds in de war. 'Wat doe je hier?'
'Ik dacht dat je blij zou zijn me te zien.'
'O, schat, neem me niet kwalijk...' Susanna legde het laatste pakje neer en kwam op haar toe om haar te omhelzen. 'Ik vind het heerlijk je te zien! Ik was alleen nogal verbaasd toen Joe me vertelde dat je hier was - ik had er geen idee van dat je zou komen.'
'Ik kreeg opeens een idee,' zei Abigail. 'Connie zei dat ik eerst moest opbellen, maar ik dacht dat dat de verrassing zou bederven.'
Susanna hield haar een eindje van zich af. 'Laat me je eens goed bekijken.' Ze keek naar de prachtige, grote, bruine ogen, de mooie, gevoelige mond en het donkere haar met een gouden glans, dat over haar schouders viel. 'Je bent nog altijd het mooiste zusje in de hele wereld.' Ze omhelsden elkaar weer tot Susanna zich losmaakte. 'Hoelang dacht je te blijven?'
'Een paar dagen.'
'O ja?'
'Je ziet er niet uit alsof je dat fijn vindt,' zei Abigail stomverbaasd.
'Maar dat ben ik toch echt, schat. Heus!' Susanna beheerste zich met moeite. 'Ik ben alleen moe van de rit en van de stad, en ik wil wat plannen maken, zodat we onze tijd zo goed mogelijk kunnen gebruiken.' Ze keek naar de klok op de schoorsteenmantel en rangschikte haar gedachten. 'Oké. Terwijl jij een douche neemt, ga ik een half uurtje rusten, en daarna gaan we eens bekijken wat we zullen gaan doen.'
'Ik hoef me niet te douchen.'
'O ja, toch wel.'
'Nee, hoor. Ik heb net voor ik van huis ging een douche genomen.'
'Dan neem je er nu weer een.'
Abigail keek Susanna strak aan en werd nu duidelijk driftig. 'Ik kan je nauwelijks geloven!'
'Wat bedoel je?'
'Dat weetje heel goed.'
'Nee, hoor.' Susanna draaide zich om en vermeed Abigails beschuldigende blikken, terwijl ze zich bezighield met enkele papieren op haar bureau.
'Je wilt dat ik een douche neem omdat ik bezig was die badkamer schoon te maken, hè?'
'Wat zeg je?' Susanna bleef met haar papieren bezig.
'Je hebt me heel goed verstaan.' Abigails stem klonk woedend. 'Je bent bang omdat ik handdoeken, zeep en dergelijke heb aangeraakt die door iemand met het virus zijn gebruikt.'
'Zou je dat ook geen verstandige voorzorgsmaatregel vinden?' Susanna keek haar niet aan.
'Doe jij dat ook altijd?' vroeg Abigail. 'Zeg je tegen je kamermeisjes dat ze een douche moeten nemen na elke kamer die ze hebben schoongemaakt?'
'Overdrijf het nu niet!' Susanna keek haar nu aan en zag dat Abigail echt ontzettend nijdig was.
'Ik ben niet degene die dat doet,' antwoordde Abigail. 'Al vanaf de dag waarop Hawke House werd geopend, heb je me vrijwel verboden hier zelfs maar in de buurt te komen.'
'Nietwaar,' zei Susanna verontwaardigd.
'Je doet het wèl, en dat weet je zelf ook heel goed. Het was het ene excuus na het andere, elke keer dat ik er maar over dacht om je te komen opzoeken.' Abigail kwam nu goed op gang. 'Ik zei tegen Connie en Bryan wat je deed, en ze zeiden dat ik ongelijk had, maar ongeveer een halve minuut nadat je me hier ziet, wil je dat ik als een idioot weer onder de douche ga staan. Nog een wonder dat je geen fles lysol over mijn hoofd leeggiet.'
Susanna had een vuurrood hoofd gekregen. 'Doe niet zo belachelijk!'
'Ik ben niet degene die belachelijk doet, Susanna.'
Susanna trok haar mantel uit en hing die in de kleerkast. 'Neem dan géén douche,' zei ze gedwongen luchtig. 'Het kan mij niet schelen of je het wel of niet doet - je blaast mijn woorden wel erg op.'
'Maar het kan je wel schelen, hè?' Abigail was nog niet van plan het hierbij te laten, want ze had lang genoeg gewacht om eens precies te zeggen wat ze van Susanna's houding dacht. 'Als ik mezelf nu niet direct schoonspoel, zit je je vanavond tijdens het eten en verder de hele nacht zorgen te maken dat ik misschien een open wondje aan een vinger had en dat het virus daar vrolijk is ingedoken.'
'Je slaat wartaal uit, Abigail.' Susanna begon nu zelf ook boos te worden. 'Je weet wel beter; we weten beiden dat ik niet zo ben.'
'Toch wel - daar gaat het nu juist om.' Abigail was een beetje be
daard. 'Je geeft interviews aan allerlei kranten en zegt dan terecht dat de mensen niet zo bang moeten zijn voor allerlei dingen die er niet toe doen, maar waar ze toch bang voor blijven. Ik was zo trots op mijn grote zus, die nu eens duidelijk maakte hoe het werkelijk was en dat ook ronduit heeft verteld. Maar zodra het om mij gaat, schijnen alle regels opeens te veranderen.' Ze zweeg even. 'Net zoals toen Hawke ziek was en iedereen hem mocht omhelzen, behalve ik.'
'O, begin daar nu niet wéér over,' zuchtte Susanna.
'Ja, daar begin ik wel over,' hield Abigail vol. 'Ik was toen pas tien en kon er niet veel aan doen, maar ik ben nu geen klein meisje meer.' Haar gezicht stond strak van de spanning. 'Ik weet dat je alleen maar bang voor me was omdat je zoveel van me houdt, en ik weet dat je ook daarom zo lang uit mijn buurt bleef, zelfs nog nadat Hawke gestorven was, want je was nog steeds bang dat jij het kon krijgen.'
'Dat is nu allemaal voorbij,' zei Susanna zachtjes.
'Ja, goddank,' zei Abigail, 'en als je thuiskomt, ben je weer bijna normaal tegen me. Je laat me tenminste weer bij je, zoals vroeger, toen ik nog heel klein was.'
Susanna zonk neer op de sofa. Opeens voelde ze zich doodop.
'Maar je kunt er niets tegen doen, hè?' Abigail ging naast haar zitten.
Susanna haalde haar schouders op. 'Ik geloof van niet.'
'Nou, dan wordt het tijd datje eens gaat proberen er wèl iets aan te doen.' De vijftienjarige Abigail was nu minder heftig, maar bleef bij haar opvattingen. 'Om te beginnen: hoe denk je dat Tabbie zich voelt als je zo doet? Ze is ons zusje, zij ook, maar je bent tegenover haar nooit zo onredelijk geweest.'
'Tabbie is vijfentwintig,' zei Susanna rustig.
'Daar gaat het niet om,' hield Abigail vol.
'Ik denk van wel.'
Abigail schudde haar hoofd. 'Ik geef het op,' zei ze, en stond op.
'Waar ga je heen?' vroeg Susanna ongerust.
'Een douche nemen.'
'Je hóeft het niet te doen.'
'Dat weet ik, maar anders doe jij weer zo gek, en dat wil ik je niet aandoen.' Abigail bleef halverwege de paar passen naar de deur staan. 'Je maakt hier echt een probleem van, Susanna.'
'Dat weet ik.'
'Misschien moetje er eens met Pete over praten.'
'Hèb ik gedaan.'
'Misschien moet je het nog eens doen.'
'Misschien.'
Voordat ze Hawke House twee dagen later verliet, schoot Abigail Pete er over aan toen hij voor een paar uur overkwam uit de stad. Pete luisterde naar hetgeen ze te zeggen had, was rustig en geduldig totdat ze klaar was en was daarna zo neutraal als hij vond dat hij móest zijn.
'Dit is niet iets waarover ik met jou kan praten, Abigail.' Ze wandelden buiten bij de kale groentetuin; beiden waren tegen de koude decemberavond warm gekleed in donzen jacks en met een sjaal om.
'Waarom niet?'
'Om te beginnen zou het niet ethisch zijn.'
'En verder?' vroeg ze.
'Niets. Ik zei dat bij wijze van spreken, weet je. Niet ethisch is wat ik bedoelde, en misschien zou het ook niet juist zijn tegenover Susanna.'
'Omdat jullie partners in Hawke House zijn,' zei Abigail.
'Ja.'
'En omdat jij Susanna's therapeut bent.'
Petes groene ogen verraadden niets. 'We zijn in het verleden ook beroepshalve met elkaar omgegaan,' zei hij, en liep wat sneller door.
'En hoe staat het met de liefde?' vroeg Abigail, en met haar lange benen had ze totaal geen moeite hem bij te houden.
'Wat bedoel je?'
'Hoe staat het met het feit dat jij verliefd bent op Susanna?'
Pete knipperde even met zijn ogen, wendde snel zijn gezicht af en liep door.
'Ik wist het wel,' zei Abigail triomfantelijk. 'Ik heb al tijden geleden tegen Connie gezegd dat jullie verliefd op elkaar zijn, en zij vond dat ik gewoon te romantisch was.'
'Wie zegt dat dat niet zo is?'
'Je hebt het niet ontkend. Als er niets van waar was, zou je me onmiddellijk in mijn gezicht hebben uitgelachen.'
'Ik ben niet iemand die mensen in hun gezicht uitlacht,' zei Pete.
'Dat weet ik,' zei Abigail. 'Maar je weet best wat ik bedoel.' Ze grinnikte. 'Hoe dan ook, ik heb gelijk, en ik vind het geweldig.'
Pete bleef staan.'O ja?'
'Natuurlijk.' Abigail bleef ook staan en stak een gehandschoen- de hand uit om zijn arm aan te raken. 'We houden allemaal van je,
Pete. Als Hawke er niet was geweest, denk ik dat jij en Susanna elkaar al lang geleden hadden gevonden.'
Als Hawke er niet was geweest,' bracht Pete haar rustig in herinnering, 'dan hadden we elkaar nooit ontmoet.'
'Dat is waar.' Abigail keek even somber. 'Die arme Hawke.'
Pete zei niets. Even bleven ze naast een van de lege groentebedden staan waarvan de omgespitte grond met rijp bedekt was. Hun adem vormde wolkjes voor hun mond en neus en beiden dachten diep na.
'Susanna denkt niet over mij zoals ik over haar, weet je,' zei Pete ten slotte.
'Ik denk van wel.'
'Nee, hoor.'
'Misschien zie ik het dan verkeerd.' Abigail trok even haar schouders op. 'Maar ik geloof het niet.'
'Je moet me beloven datje hierover geen woord tegen haar zegt,' zei Pete plotseling dringend. 'Geen enkel woord!'
'Nee, nog niet, in elk geval.' Ze grinnikte weer. 'Niet voordat ik denk dat het enige zin heeft.'
'Wat voor zin zou het kunnen hebben?'
'Susanna heeft soms mensen nodig om haar dingen te laten zien die zich vlak voor haar ogen afspelen.'
'Ik wil niet dat je dit aan haar vertelt, Abigail. Oké?'
'Oké,' zei ze luchtig.
Pete kwam een stap op haar toe en deed of hij haar bedreigde. 'Geen woord, want anders...'
'Anders wat?' Ze keek hem lachend aan.
'Gewoon, want anders.' Pete zweeg en werd weer serieus. 'In hoofdzaak, denk ik, dat als jij iets zou zeggen, je voorgoed al mijn kansen bederft.'
'Dat zou ik nooit willen doen.'
'Goed zo.'
'Ik méén het,' zei ze. 'Ik wil dat jij mijn volgende zwager wordt.'
'Heus?' lachte Pete.
'Ja, hoor.' Abigail was even stil. 'Stel je eens voor hoe handig dat zou zijn als ik mijn eerste zenuwinstorting krijg.'
'Ik wist niet dat je daarvoor plannen koesterde.'
'Doe ik ook niet, maar ik krijg er ongetwijfeld een als jij Susanna er niet van weerhoudt mij een douche te laten nemen elke keer dat ik in Hawke House ademhaal.'
Later die avond, en weer terug in zijn huis in Eighth Street, schreef Pete in zijn dagboek.
Het is een fijne meid. Bijna volwassen, maar nog steeds Susanna's kleine zusje. Als ze eens wist. De hemel weet dat ik over ingewikkelde levens meer hoor dan de meeste andere mensen, maar dit leven is zo vol verdriet, in het verleden en het heden, dat het bijna meer is dan zelfs ik kan verdragen. En wat ligt er nog allemaal vóór Susanna, en voor Abigail, als zij de waarheid hoort. Ze vindt het leven nu nog zo gemakkelijk, met allemaal mooie rechte paden. Als Susanna en ik van elkaar houden, zegt Abigail, ga dan recht op je doel af. Doodeenvoudig. Als ze eens wist!
Naarmate de tijd verstreek, werd het moeilijker voor hem. Er waren viereneenhalf jaar voorbijgegaan sinds ze elkaar in het ziekenhuis hadden leren kennen. Ze was een tijdlang voor hem alleen Hawkes vrouw geweest; dat was in het begin. En later was ze Hawkes weduwe. Nu vrienden en partners in Hawke House, en hij was nog steeds haar therapeut, zoals Abigail had gezegd. Als Susanna hem ooit met andere ogen had bekeken, zou hij het onmiddellijk gemerkt hebben, het in haar ogen hebben gelezen, die ogen die hem zo veel deden, die weer een jongen van hem maakten, dolverliefd en dwaas. Hij zou het geweten hebben. Was dat écht ook het geval geweest wanneer hij er nooit verder over was gaan nadenken wat voor geheimen er verder nog in haar sluimerden?
Ik heb het vandaag met Abigail over beroepsethiek gehad, ingebeeld en stom als ik ben. Ik beschouw mezelf nog steeds als toch wel een goede therapeut, die ernaar streeft zijn patiënten te helpen. Maar in werkelijkheid ben ik een liegende lafaard, die zich achter zijn beroepsmasker verbergt, niet mans genoeg om zelfde waarheid over mijn persoon onder ogen te zien. Ik houd me voor dat zij me nodig heeft en ik haar daarom niet kan loslaten - ze heeft me nódig.
Wie houd ik nu eigenlijk voor de gek?
Het feit dat de anonieme brief, die als datum eerste kerstdag droeg en een dreigement tot afpersing bevatte, geadresseerd was aan Susanna's adres op Beekman Place, joeg haar nog meer angst aan dan anders het geval zou zijn geweest. Men dacht meestal dat zij in Hawke House woonde. Het vermelden van haar adres in de stad op de envelop vormde op zichzelf al een bedreiging; hij wist waar ze woonde, wat ze deed, waarheen ze ging.
Nadat ze de schok enigszins had verwerkt, was haar eerste reactie om naar haar bank op Third Avenue te gaan en opdracht te geven tot uitbetaling van de vijftigduizend dollar die hij vroeg. Geef hem het geld, zorg dat je hem kwijtraakt, maak je ervan af. Ze was al bijna buiten toen haar gezonde verstand weer de bovenhand kreeg. In de eerste plaats had ze niet zoveel geld om contant op te nemen. Zoals ze wel had geweten, was Hawke House een project dat geld blééf kosten. Ja, als ze tijd had, zou ze dat geld wel bij elkaar kunnen krijgen. Ze bofte dat het een mogelijkheid was, dat wist ze. Maar het zou niet eenvoudig zijn, en hij had haar nog geen gedetailleerde instructies gegeven, dus had ze geen keus: ze moest rustig blijven wachten.
Hij vindt het heerlijk op zich te laten wachten. Dat heeft hij toch altijd met je gedaan?
Haar tweede reactie was om Pete op te bellen. Omdat het oudejaarsdag was, zat hij tot de lunch vol met afspraken, en daarna moest hij nog naar twee ziekenhuizen op bezoek. Maar om drie uur had hij tijd, had hij haar gezegd.
'Er is iets gebeurd,' zei ze om vijf over drie tegen hem, veilig in zijn kantoor. 'En het lijkt me dat ik plotseling niet veel keus meer heb. Ik had niet met mijn verhaal tegen jou moeten ophouden toen ik er eenmaal mee bezig was, en nu kan ik geen kant op. Ik kan me niet meer verbergen. Ik moet de waarheid onder ogen zien, zodat ik weet wat ik moet doen.'
'Welke waarheid?'
Ze schudde haar hoofd. 'Later. Ik vertel het je allemaal nog wel.'
'Goed.' Pete stak een Marlboro op, leunde achterover op zijn stoel en zag haar ondanks haar precaire toestand even lachen. 'Wat is er?' vroeg hij.
'Jij,' zei ze. 'Dat gebaartje dat je met je sigaret maakt, de manier waarop je gaat zitten wachten, altijd geduldig, altijd vriendelijk.'
'Er zit niet veel anders voor me op.'
'Nee.' Susanna zweeg even. 'Ik denk dat je, toen ik je alles over Abigail vertelde - wel kon raden wie die man was, hè?'
Pete schudde zijn hoofd. 'Laat me geen raadseltjes oplossen, Susanna. Nü niet.'
'Oké,' zei ze. 'Het was Matthew Bodine. Die me verkracht heeft. Die me in dat hutje in de duinen opsloot. Hij is Abigails vader.'
'En de jouwe.' De blik in zijn groene ogen werd feller.
'Nee,' zei ze. 'Niet mijn vader.' Ze zag dat Pete's ontsteltenis enigszins afnam. Een trauma minder. 'Maar alle verhalen die ik je verteld heb over mijn ouders, die met mij in het klooster bij Brew- ster woonden - die waren allemaal niet waar.'
'Wat is er dan met je ouders gebeurd?'
'Ik herinner me mijn vader niet. Hij is gestorven toen ik twee jaar was.'
'En je moeder?'
'Ook dood.' Susanna zweeg weer. 'Maar dat is een verhaal op zichzelf.'
Pete inhaleerde diep. 'Ik dacht dat je me nu alles zou vertellen. Dat je het onder ogen wilde zien. Jóuw woorden.'
'Ja,' zei ze. 'Maar dat niet. Nóg niet, in elk geval.'
Hij knikte weer, maar zei niets.
'Matthew Bodine ging kort na mijn twaalfde verjaardag voor de nonnen werken,' ging ze door. 'Hij was in hoofdzaak de tuinman, zoals ik je al vertelde, maar hij was ook chauffeur en knapte verder karweitjes op in en om het klooster. Ik geloof dat hij zijn werk wel goed deed. Hij werkte rustig door, was stil en sterk en eerbiedig tegen de nonnen.' Ze zweeg weer even. 'Ik weet zeker dat zij hem vertrouwden.'
De eerste drie weken van Abigails leven kwam Bodine twee keer per week naar de hut, soms drie keer. Susanna had niet voldoende melk voor de baby, dus bracht hij flesvoeding mee en papieren luiers. Elke keer dat hij kwam, vroeg hij Susanna hoe ze zich voelde, en ze merkte dat hij bang was dat ze ziek zou worden, omdat ze de
eerste dagen na de bevalling enkele bloedingen had gehad, maar die waren opgehouden en nu werd ze dagelijks sterker. Bodine begon er opgeluchter uit te zien, meer zoals vroeger, maar Susanna was toch een beetje ontroerd dat hij zo zorgzaam deed. Hij had tegen haar gezegd dat hij voor haar en de baby zou zorgen en had zich aan zijn woord gehouden. Ze verwachtte al heel lang verder niets van hem.
'Ik ben plannen aan het smeden,' zei hij tegen haar toen Abigail achttien dagen oud was. 'Voor haar, voor jou,' voor ons alledrie.' Hij zei even niets en ging toen verder: 'Het wordt lente, de dagen worden langer en vóór we het weten, lopen hier overal mensen rond.'
'Waar moeten we heen?' vroeg Susanna, die de baby in haar armen wiegde.
'Ik weet het nog niet zeker, maar ik heb een plan. Ik denk dat we maar tegen iedereen zeggen dat ik je vader ben, en ook die van haar.' Hij krabde zich eens op zijn hoofd. 'Het verhaal is dan dat jullie moeder bij de geboorte van de baby gestorven is.'
'Maar ik ben haar moeder.' Susanna keek hem niet begrijpend aan.
'Dat weet ik, en jij ook, maar niemand anders mag dat weten, denk daaraan!' De oude hardheid klonk weer in zijn stem en was ook in zijn ogen te zien. 'Val me niet in de rede, hoor je!' Hij zag haar knikken. 'Oké. Het verhaal dat we iedereen zullen vertellen - ik bedoel iedereen - is dat jullie moeder net gestorven is, ergens in Vermont, zeggen we, waar we vandaan komen.' Hij keek haar weer strak aan. 'In Vermont, hoor je? Niet in Brewster, of ergens anders. In Vermont.'
'Vermont,' zei ze zachtjes.
'Hier ben ik dan, een weduwnaar met twee dochtertjes, die werk en een onderdak nodig heeft voor zijn kinderen. Ik ben een goede werker en zal zorgen enkele goede aanbevelingen te krijgen, en een blik op jou en de baby...'
'Abigail,' zei Susanna.
'Een blik op jou en Abigail,' ging hij door, terwijl zijn stemming beter werd naarmate hij zijn verhaal verder uitspon, 'en ieder met een beetje fatsoen zal zijn uiterste best doen om ons te helpen.' Hij knikte. 'Een van die grote huizen in de buurt van Boston zou me wel bevallen, denk ik. Mij en mijn kinderen.'
Abigail bewoog zich in haar armen, sloot even stijf haar ogen, kneep haar kleine pruimenmondje op elkaar en ontspande zich toen weer. Susanna keek neer op haar dochter en voelde de liefde door zich heen stromen, haar vullen en verwarmen.
'Vind je het een goed idee?' vroeg Bodine haar.
'Ik weet het niet.'
'Wen er maar aan, of je het leuk vindt of niet.' Hij was niet ronduit onvriendelijk, maar recht door zee. 'En wen eraan jezelf Bodine te noemen. Nu ben je mijn dochter, en zij is je kleine zusje. Begrepen?'
Susanna wendde haar blikken van de baby af en keek hem aan.
'Ik vroeg of je het begrepen had,' zei hij. 'Vergeet niet wat ik allemaal voor je gedaan heb, voor jou en haar. Vergeet niet dat jij degene was die zondigde. Vergeet niet wat er gebeurt als je ooit iemand vertelt wat er werkelijk is gebeurd.'
'Ik zal het niet vergeten,' fluisterde ze.
'En dat geldt voor altijd, van nu af aan,' zei hij. 'Begrepen?'
Susanna knikte. 'Begrepen.'
'Het meeste van wat er daarna gebeurd is, weet je. We kwamen bij de Van Dusens als Susanna en Abigail Bodine, de dochtertjes van Matthew Bodine. Ik speelde mijn rol zo goed mogelijk, verraadde mezelf bijna een paar keer, maar kon het nog net goed praten. Hij werkte voor Bryan en Connie even goed en overtuigend als hij voor de nonnen in het klooster had gewerkt. Hij kon heel slim zijn en heel voorkomend.
'Totdat hij Tabitha probeerde te verkrachten,' zei Pete.
Susanna knikte langzaam. 'Twaalfjarigen waren blijkbaar zijn zwakke punt. Die Kerstmis waarop hij me voor het eerst aanraakte, was ik net twaalf.' Ze hield op en wachtte tot Pete iets zou zeggen. 'Vraag je me nu niet waarom ik mijn mond hield, ook nadat dit gebeurd was? Hoe ik het klaarspeelde niets te zeggen?'
'Je was nog steeds bang voor hem.'
'O, ja, ik was vreselijk bang. Hij was weg, en ik wist - een deel van me wist - dat hij niet kon terugkomen omdat hij alles bedorven had op het moment dat hij een vinger naar Tabitha uitstak. Maar een groter deel van me geloofde dat niet helemaal, het deel dat maakte dat ik nachtenlang wakker lag, bang dat hij zou terugkomen, beneden zou inbreken of ergens door een raam naar binnen zou dringen.' Susanna zweeg even. 'En daar kwam nog een angst bij. Ik werd bang voor wat er zou gebeuren wanneer de Van Dusens de waarheid zouden ontdekken.'
'Wat dacht je dat er dan zou gebeuren?' vroeg Pete.
'Ik dacht dat ze ons er misschien uit zouden gooien,' antwoordde Susanna. 'O, ik bedoel niet letterlijk, zomaar de straat op. Maar ik wist dat als ze ontdekten wat hij mij had aangedaan, er een onder
zoek zou worden ingesteld en dat de politie er dan bij zou komen. Ik was bang dat Abigail en ik in zo'n geval naar een of andere instelling zouden worden gebracht, misschien zelfs van elkaar zouden worden gescheiden. We woonden toen al meer dan een jaar in Cohasset, tijd genoeg voor mij eraan gewend te zijn geraakt om te doen alsof Abigail mijn kleine zusje was in plaats van mijn dochtertje.' Ze zweeg even. 'Het was zo'n heerlijk gezin, Pete. Ik vond dat er maar weinig van me gevergd werd door met dit bedrog door te gaan, en zo bleven we een deel van dat gezin.'
'En hoe langer dat duurde,' veronderstelde Pete,'hoe moeilijker het werd met de waarheid voor de dag te komen.'
'Het werd onmogelijk,' zei Susanna. 'En, om je de waarheid te zeggen, nadat ik eenmaal die beslissing had genomen nadat hij was weggelopen, kwam het nooit meer bij me op om de waarheid te vertellen.' Ze zweeg voor ze weer doorging. 'Ik geloof dat ik ook mezelf bedroog, evengoed als ieder ander, zie je. Dat zie ik nu duidelijk in. Misschien heb ik het wel altijd geweten. Het zou te pijnlijk zijn geweest om alles te bekennen. Het was veel gemakkelijker het te begraven.'
Ze bleven nu beiden een tijdlang stil.
'Je zegt dat je ook jezelf beloog,' zei Pete. 'Hoe dicht kwam je er, volgens jou, aan toe om alles te vergeten wat er gebeurd was?'
'Heel dicht. Wanneer je een verleden hebt waarvan je zou wensen dat het nooit gebeurd was, is het verbazend gemakkelijk te doen alsof je alles bent vergeten. Natuurlijk doe je maar alsof, en je weet drommels goed wat je doet, dat je dingen verdoezelt, maar het kan, als het niet al te lang moet doorgaan tenminste.' Ze kromp even in elkaar. 'Ik ben een bedriegster, Pete. Als je het ronduit zegt, komt het daarop neer.'
'Hawke heeft hier nooit iets van af geweten?'
'Nóóit. Hij wist dat mijn echte naam niet Bodine was - dat ontdekte hij vóór we trouwden, toen hij mijn paspoort zag. Maar hij wist dat ik niet op alle bijzonderheden wilde ingaan en hij drong niet aan. Hawke drong nooit op iets aan. Later, toen we getrouwd waren en ik zijn voornaam ontdekte, die hij haatte, maakten we een afspraak - hij zou mij niets over mijn naam vragen als ik geen levende ziel de zijne zou vertellen.'
Ze lachte even, een van die droevige, spijtige lachjes van haar. 'Dus hij bleef gewoon Hawke, en noch mijn echtgenoot, noch mijn pleegouders, noch mijn pleegzusje, hebben ooit geweten wie ik in werkelijkheid was. Zelfs mijn eigen kind niet.'
Er viel weer een korte stilte tussen hen, verstikkend, zonder rust te geven.
'Wie ben je dan, Susanna?' vroeg Pete zachtjes.
'Dat is een goede vraag.'
Pete wachtte even en keek haar strak aan. 'Wat was er met je moeder aan de hand?' vroeg hij.
'Bodine vertelde me dat ze dood was,' zei Susanna,'vlak voordat hij ons uit de hut kwam halen. Hij zei dat ze aan kanker was gestorven.'
'Was dat waar?'
'Ja.'
'Wil je me niet wat meer over haar vertellen?'
'Nee.'
'Waarom niet?'
'Omdat de tijd daarvoor nog niet rijp is.'
Pete stak weer een sigaret op, de laatste in het pakje.
'Vertel me dan over hetgeen er gebeurd is. Wat je vandaag hierheen heeft gebracht.'
'Goed.'
Susanna pakte de envelop uit haar tas en gaf die aan hem. Pete maakte hem open, vouwde het enige velletje open en las. Zijn in de loop van de jaren volkomen getrainde gezicht bleef uitdrukkingsloos, maar zijn ogen werden donker van nijd.
'Bodine,' zei hij.
Susanna knikte. 'Bodine.'
'Wat wil je gaan doen?'
'Even overwoog ik om te betalen. Ik wilde alles doen om te voorkomen dat Abigail de waarheid te weten zou komen. Andere mensen, al dat gedreig met wat de waarheid voor me zou betekenen, voor mijn reputatie - al dat Sint-Susanna-gedoe - dat kan me niet schelen, dat doet me niets. Maar Abigail wel. En daarom gaat het!'
'Je zei "even overwoog ik". Je wilde werkelijk gaan betalen?'
'Inderdaad.'
'En nu?'
'Nu weet ik dat het geen zin heeft, dat hem geld geven nooit de zaak zou oplossen.' Susanna's kaak voelde stijf aan en haar ogen deden pijn. 'Het is afpersing, doodgewone afpersing, en iedereen weet dat daar nooit een eind aan komt, dat je ze nooit genoeg kunt geven.'
'Dat is zeker waar,' zei Pete.
Susanna stond op van de bank en liep naar het raam. 'Wat vind jij dat ik moet doen, Pete? Naar de politie gaan?' Ze schudde zelf al heftig haar hoofd. 'Dat doe ik niet. Dat is te veel gevergd, daar ben ik niet tegen opgewassen.'
'Ik denk dat je sterk genoeg bent.'
'Nee.' Ze schudde opnieuw haar hoofd. 'Ik heb al mijn kracht nodig voor wat ik wèl moet doen. Ik heb geen keus meer.'
'Je gaat het Abigail vertellen,' zei hij.
Susanna had het gevoel dat ze inwendig stierf.
'God sta me bij,' zei ze.
'Wanneer wil je dat doen?'
'Ik ga er nu vóór nieuwjaar naartoe, meteen nadat ik van jouw huis vertrek. Tabbie is met vakantie thuis en we hebben een familie-etentje - niets overdrevens. Bryan zei dat Connie doodop is van haar laatste reeks opnamen.' Susanna zweeg even. 'Ik vertel het ze vanavond nog niet. Morgen is vroeg genoeg. Op de eerste dag van 1992.'
'Een nieuw begin,' zei Pete.
'Zo zou je het kunnen noemen.'
De volgende ochtend, nieuwjaarsochtend, vond ze Abigail even na tien uur op White Moon Beach. Het was bitter koud en er stond een stevige wind, en ondanks dat een bleek waterzonnetje probeerde door de zware bewolking te dringen, dreigde de steeds zwaarder betrekkende hemel vanuit het westen binnen een uur de beloofde regen, of iets ergers, te brengen.
Abigail zat op een stuk rots niet ver van het strand en staarde naar de zee. Ze droeg een dikke trui, een spijkerbroek en laarzen, maar had niets op haar hoofd. Langzaam, met haar handen diep in haar zakken, liep Susanna op haar toe.
'Je vat kou.'
Abigail keek naar haar op en lachte, een lief en tevreden lachje. 'Ik voel me zalig.'
'Dit is altijd een van je lievelingsplekjes geweest,' zei Susanna. 'Ik zou niet weten waar ik het nieuwe jaar liever zou beginnen.' Abigail klopte op de rots naast haar. 'Kom bij me zitten.'
Susanna bleef staan, verloor zich in Abigails naar haar opgeheven gezicht, dat er zo openhartig en lief uitzag, zich totaal onbewust van wat er op komst was. 'Ik moet je iets vertellen,' zei ze, en haar stem stokte in haar keel.
'Wat?' Abigail merkte hoe gespannen haar zus was. 'Ga toch zitten, en vertel me wat er aan de hand is.'
Susanna liet zich op haar knieën op het natte zand zakken.
'Niet op de grond,' zei Abigail. 'Je bevriest nog.'
Susanna zei niets en bleef waar ze was. Abigail keek nu op haar neer en er veranderde iets in haar gezicht. Susanna merkte die ver
andering, zag de even opkomende angst, en ze besefte onmiddellijk dat Abigail bang was dat ze haar ging vertellen dat ze ziek was. Dat hielp haar er even aan te denken hoeveel Abigail van haar hield. Maar al wist ze dat ze met een paar woorden die angst kon opheffen, toch wachtte Susanna nog langer. Ze wilde goed in zich opnemen hoe het meisje nu over haar dacht - nu, vóór zij met haar woorden alles zou veranderen.
'Ik ben niet ziek,' zei ze eindelijk. 'Als je dat soms mocht denken.'
Abigails opluchting was bijna tastbaar. Susanna stelde de beslissende woorden nog even uit.
En toen begon ze.
Toen Susanna klaar was, zweeg Abigail. Ze bleef roerloos zitten, afgezien van haar lange haren, die door de stevige oceaanbries om haar heen werden geblazen. Haar gezicht leek een lijkbleek masker, en ze zag eruit alsof ze op het punt stond flauw te vallen. Maar dat deed ze niet, ze bleef alleen doodstil zitten, leek één geheel te vormen met het stuk rots waarop ze zat, en ze keek Susanna een tijd, die een eeuwigheid leek, recht in de ogen. Toen stond ze op en liep zonder een woord te zeggen weg.
'Abigail.' Susanna lag nog steeds op haar knieën, kon zich niet bewegen, kon alleen maar toekijken en zien hoe haar dochter wegliep. Het leek of haar benen zo stijf als die van een marionet waren, en zo ging ze van haar weg. 'Abigail, wacht!' Ze krabbelde overeind, maar haar benen, enkels en voeten waren verstijfd door de lange geknielde houding op koud, nat zand.
Abigail liep door, weg van haar.
'Abigail!' riep Susanna, maar haar stem scheen door de wind over de zee te worden verdreven, en ze wist niet zeker of haar dochter haar wel gehoord had. 'AbigailF riep ze, zo hard ze kon. Abigail begon hard te lopen.
Susanna volgde haar echter niet. Ze wilde het graag doen, liever dan wat ook, maar ze wist dat Abigail niet wilde dat ze haar volgde. Ze wilde, ze móest een tijdje alleen zijn. Wanneer ze daarvoor gereed was, zou ze wel terug komen. Als ze daar ooit voor gereed was.
Een klein uurtje later kwam ze terug. Susanna zat op het stuk rots en merkte al van enige afstand de agressieve houding van haar dochters schouders, haar vastbesloten tred, en ze voelde hoe haar maag van angst samenkneep. Toen stond Abigail vlak voor haar, en haar gezicht was nu eerder versteend dan bleek.
'Weten de anderen hiervan?' vroeg Abigail.
'Nee, nog niet. Ik vond dat ik het jou eerst moest vertellen.'
'Omdat je die brief hebt gekregen. Als dat niet gebeurd was, had je het me nooit verteld, hè?'
'Ik weet het niet.' Susanna bleef zitten, niet zeker of haar benen haar wel konden dragen als ze opstond.
'Als hij niet had geprobeerd je af te persen, zou je met je leugens zijn doorgegaan.'
'Misschien, voorlopig althans.' Susanna was vastbesloten nu zo eerlijk mogelijk te zijn, hoe pijnlijk dat ook was. Te weinig, te laat. Maar het was het enige dat ze nu kon doen, voorwaarts, weg uit die duisternis. 'Ik geloof altijd wel te hebben geweten dat ik het je eens zou moeten vertellen, maar ik zou liegen als ik zei dat ik al werkelijk een plan had gemaakt wannéér dat zou zijn.'
'Misschien als ik achttien was?' Abigails grote, expressieve mond was minachtend vertrokken, 'of op mijn eenentwintigste. Misschien als ik ging trouwen - hoewel dat voor jou blijkbaar geen enkel verschil heeft gemaakt - je hebt het zelfs nooit aan Hawke verteld, is het wel?'
'Nee,' zei Susanna. 'Ik heb het hem niet verteld.'
Abigail staarde op haar neer, en haar haren werden als een stralenkrans om haar hoofd geblazen. 'Wat bén jij eigenlijk voor iemand? Hoe kon je met iemand trouwen en dat alles voor hem verzwijgen? Ik bedoel, het is zo'n' - ze zocht naar het goede woord - zo'n belediging voor Hawke.'
'Ik denk niet dat hij het zo zou hebben opgevat als hij het had geweten.'
'Nou, hij heeft het dus niet geweten en hij is dood; we zullen dat dus nooit te weten komen.'
Susanna keek op naar haar dochter. Haar hele leven lang had ze Abigail nog nooit iets horen zeggen of zien doen dat opzettelijk wreed was, of zelfs maar onaardig. Ze kon moeilijk zijn, soms veeleisend, onhandelbaar, maar ze had het altijd vreselijk gevonden iemand te kwetsen. Zoals alle Van Dusens. Maar zij is een Bodine, zei een inwendig stemmetje. Het zijn aangeleerde en niet aangeboren eigenschappen. Susanna gaf zichzelf antwoord. Nee, deze reactie heeft niets met de genen van Matthew Bodine te maken, het kwam door de schok van het bedrog.
'Wil je niet gaan zitten?' vroeg ze na een poosje en ze schoof een eindje opzij om wat plaats op het stuk rots te maken. 'We kunnen ook terug naar huis gaan. Het is hier wel erg koud.'
'Sorry dat je het niet prettig vindt.' Abigail knielde op het zand zoals Susanna een uur geleden had gedaan.
Susanna sloot heel even haar ogen. Ze waren nog geen meter van elkaar af, maar de emotionele verwijdering tussen hen scheen haar even verschrikkelijk toe als de ergste weeën die ze zich van al die jaren geleden herinnerde.
'Ik houd van je, Abigail,' zei ze zachtjes. 'Ik heb van je gehouden vanaf het moment waarop je werd geboren.' Ze schudde haar hoofd. 'Ik hield al lang van tevoren van je, vanaf de eerste keer dat ik je in me voelde.'
'Je hield zóveel van me dat je me aan een andere moeder gaf,' zei Abigail.
'Wat zou jij dan gewild hebben dat ik deed? Ik was veertien jaar, en Bodine verteld me wat er gedaan moest worden.' Susanna probeerde zich in Abigails plaats voor te stellen, in dat nu verscheurde deel van haar hart. 'En vanaf het moment waarop ik Connnie leerde kennen en zij zo warm en lief bleek te zijn, zo heel bijzonder, wist ik dat we goed terecht waren gekomen.' Ze schudde haar hoofd. 'Dat klinkt bijna berekenend, hè?'
'Ja,' zei Abigail. 'Dat doet het zeker.'
'Misschien was dat ook zo, hoewel, als ik nu aan die tijd terugdenk, kan ik me nauwelijks voorstellen dat er enige berekening in me aanwezig was. Ik lag zó met mezelf overhoop, Abigail.' De voortdurende kille afwijzing op haar dochters gezicht verzwakte haar, maar Susanna vermand zich en ging verder. 'Je moet je eens voorstellen wat dit allemaal voor mij inhield - niet alles, ik wil niet dat je je óóit zult moeten voorstellen wat eraan voorafging. Maar de hele tijd dat hij me gevangenhield...'
'Je was niet opgesloten.'
'Maar ik had het gevoel dat ik dat wèl was. Bodine had tegen me gezegd dat hij het te weten kwam als ik bij daglicht ook maar één stap buiten zou wagen. Hij zei dat als ik het aan iemand, wie dan ook, vertelde, hij mij en jou zou vermoorden. Ik gelóófde hem.'
'Daar ben je toch veel te verstandig voor!'
'Toen niet. Tenzij je het niet willen sterven meerekent. Het niet willen dat mijn baby zou moeten sterven.'
Abigail schudde haar hoofd. 'Dat doet er eigenlijk niet meer toe, hè. Dat is allemaal verleden tijd, voorbij.' Ze stond op en liep rusteloos een paar stappen het strand op, dicht naar de oceaan toe, en draaide zich om toen Susanna opstond om haar te volgen. 'Misschien heb je toen niets kunnen doen,' zei ze, en verhief haar stem om zich boven het lawaai van de wind en de golven verstaanbaar te maken. 'Maar je had het tegen papa en mama kunnen zeggen, de hele waarheid, je had...' Ze zweeg, en Susanna zag tranen in haar donkere ogen glinsteren. 'Hoe moet ik je nu verder aanspreken? Verwacht je van me dat ik je mam noem?' Ze sprak het woord vol spot uit en veegde boos de tranen met de rug van haar gehand- schoende hand weg.
'Natuurlijk niet,' antwoordde Susanna rustig. 'Connie is jouw moeder, Abigail. Ze is voor ons allen een geweldige moeder geweest.' Ze zweeg weer. 'Ik zal het fijn vinden als je me verder gewoon als je zus blijft beschouwen.'
'Mijn zus, die me gedurende mijn hele leven belogen heeft.' Abigail wendde zich af, begon weer weg te lopen, ditmaal met grotere passen, en Susanna ging achter haar aan. Deze keer holde Abigail tenminste niet weg en ze liepen samen. De capuchon van Susanna's jack belemmerde haar te zien hoe haar dochter eruitzag. Ze duwde hem weg en de eerste regendruppels sloegen in haar gezicht, op haar wangen en in haar ogen; het leken wel naalden zo scherp.
'Ik kan niet ontkennen dat ik tegen je gelogen heb.'
'Een mooie moeder,' zei Abigail venijnig. 'Om het maar niet te hebben over mijn vader, de verkrachter.'
'Bryan is je vader.'
'Niet de biologische.'
'Nee, dat niet...' Plotseling zag Susanna het beeld van Matthew Bodine voor haar ogen, duidelijker dan in jaren het geval was geweest. 'Maar ik geloof niet zo erg in dat biologische vaderschap.'
'Wat een stomme opmerking!'
'Misschien, maar als ik naar jou kijk en me hem herinner, kan ik absoluut niet in erfelijkheid geloven. Je hebt mijn haren en mijn neus. Je hebt zijn kleur ogen, maar niet helemaal, en zeker niet de uitdrukking erin - jouw ogen zijn zo warm, zo mooi, en de zijne waren bruin, maar heel koud. Je bent vele malen intelligenter dan ik, en ook meer rechtdoorzee. Misschien zouden deze dingen jou nooit overkomen zijn, en ik betwijfel het of jij je mond had gehouden als het met jou was gebeurd.'
'Je hebt gelijk,' zei Abigail. 'Ik zou mijn mond niet hebben gehouden.'
Ze liepen verder, tegen de wind in. Vlak bij het water stond een klein bruin-wit vogeltje, een soort die Susanna niet kende.Het stond uit te kijken over de zee en fladderde zo'n beetje, maar verder kwam het niet.
'Je zogenaamde biologische vader is een beest,' zei Susanna verder, hoewel ze stilletjes wanhopig was, 'terwijl jij lief, warm, intelligent en aardig bent. Sommige van die trekken heb je geleerd van
Connie, Bryan en Tabbie, maar de meeste zaten in je. Jij bent gewoon jezelf, Abigail.'
Even verscheen er een wreed trekje op Abigails gezicht. 'Ik was er zo trots op de zus van de beroemde Susanna Van Dusen te zijn.'
Susanna voelde zich verdrietiger, angstiger worden. Met haar om zich heen wapperende haren, met haar brede schouders en lange gestalte, scheen Abigail opeens even imponerend als een van de furiën.
'Tot op de dag van vandaag bleef ik er trots op jouw zus te zijn - ik werd zelfs niet nijdig op je toen Hawke stierf, en later, al die keren dat je me niet bij je wilde hebben, uit angst dat ik hiv zou krijgen,' ging Abigail door.
'Begrijp je dat nu wat beter dan vroeger?' Susanna keek haar doordringend aan. 'Ik bedoel dat ik wist dat het niet juist of zelfs maar redelijk was, maar er was zo weinig dat ik kon doen om je te beschermen, zolang je leefde...'
'Dus je dacht dat je moest beginnen met te proberen mij geen aids te laten krijgen.'
'Ik denk dat ik begonnen ben toen ik Connie en Bryan toestond jouw ouders te zijn,' zei Susanna.
'Je zei dat je geen keus had.'
'Dat was ook zo, in het begin althans. Later had ik die af en toe wel, en ik geloof dat ik steeds het beste voor ons gekozen heb. Dat dacht ik tóen tenminste.' Susanna zweeg even. 'Het waren nog steeds beslissingen die op angst waren gebaseerd, maar ik weet wel dat, als hij ons niet naar dit gezin had gebracht, ik misschien heel anders had gekozen.'
'Moet ik me nu soms dankbaar voelen?'
'Nee, niet dankbaar. Misschien een beetje meer begrijpend.'
'Dat is niet zo.'
Te zeer verstijfd door de kou en de vochtigheid en te moe om verder te gaan, verlieten ze het strand en gingen naar huis terug. Abigail liep een eindje voor Susanna uit, alsof ze met hun fysieke afstand van elkaar wilde aanduiden dat dit gesprek afgelopen was en zij, in elk geval, niets meer te zeggen had. Zij wilde niets meer horen, kon het misschien ook niet verdragen om door te gaan met dit gesprek, en toen ze thuiskwamen, liep ze meteen door naar haar slaapkamer boven en deed de deur achter zich dicht.
Susanna vond de anderen in de keuken. Tabitha en Bryan bereidden de eerste lunch van het jaar, terwijl Connie in haar rolstoel bij de grote eiken tafel zat en bezig was een kruiswoordpuzzel in de krant op te lossen, met een kop koffie vóór zich.
Ze deed hun direct na terugkomst haar verhaal. Het was de derde keer in vierentwintig uur dat ze haar relaas had verteld en het werd elke keer gemakkelijker; de woorden kwamen bijna automatisch over haar lippen en het ging goed zolang ze niet naar hun gezichten keek terwijl ze praatte. Ze wist dat, als ze hen aankeek, ze niet verder zou kunnen gaan, het eind ervan niet zou halen. Toen ze daar eindelijk aankwam, ontdekte Susanna dat ze geen stap verder kon doen en geen vragen meer kon verdragen en ze zei tegen hen dat Abigail degene was die hen van nu af aan hard nodig had, en het enige dat zij wenste, was dat ze haar zouden steunen, voor haar zouden zorgen, zoals ze altijd hadden gedaan.
Een poos later op die vreselijke lange dag ging Connie naar Susan- na's kamer.
'Hoe gaat het met haar?' vroeg Susanna.
'Rustig,' antwoordde Connie, terwijl ze bij de deuropening bleef staan. 'Hoe gaat het met jou?'
Susanna schudde haar hoofd. 'Het spijt me zo,' zei ze.
'Waar moet jij in 's hemelsnaam spijt van hebben?' Connie reed nu de kamer in en duwde de deur achter zich dicht. 'Ik ben degene die spijt heeft - op dit moment in hoofdzaak omdat ik niet kan doen wat ik echt zou willen doen, en dat is uit die verdraaide rolstoel springen en mijn armen om je heen slaan.' Haar blauwe ogen stonden vol tranen.
'Is ze nog in haar kamer?' vroeg Susanna zachtjes.
'Ja.' Connie zag de wanhoop in Susanna's ogen. 'Ze komt er wel overheen, denk ik.'
'Denk je heus?'
'Natuurlijk.' Haar wereld is niet ingestort,' zei Connie verklarend. 'Alle mensen die van haar houden en van wie zij houdt, zijn er nog steeds en staan altijd voor haar klaar. Dat zal ze wel inzien.' Ze keek naar Susanna, die op een stoel voor het raam zat; ze keek aandachtig naar de mooie vrouw die ze jarenlang als een eigen dochter had liefgehad. 'Ik ril nog steeds als ik eraan denk wat jij hebt moeten meemaken.'
'Dat is al lang geleden,' zei Susanna.
'En sindsdien heb je er voortdurend onder geleden.' Connie was heel bezorgd. 'Abigail is erg geschrokken, maar ze heeft ook vijftien heerlijke jaren gehad, terwijl jij je kind moest opgeven, je terugtrekken en toezien hoe een ander - ik - haar van je overnam, haar van je stal.'
'Jij hield voor mij van haar,' zei Susanna. 'Je hebt voor haar ge
zorgd op een manier zoals ik niet had kunnen doen, niet op die leeftijd.'
Connie keek haar aan alsof ze haar werkelijk voor het eerst zag. 'Ik heb altijd geweten dat je een geweldige persoonlijkheid bent - je was zo rustig, zo volwassen toen je hier bij Bryan en mij kwam. Wij dachten al dat jou in het verleden vreselijke dingen waren overkomen, maar geen van ons beiden heeft ook maar één moment kunnen denken dat het iets was zoals je ons nu hebt verteld.'
'Waarom zouden jullie?' zei Susanna. 'Hoe zou iemand zich dat kunnen voorstellen?'
'Ik kan mezelf niet zo gemakkelijk vrijpleiten. Ik had het moeten weten. Je liefde voor Abigail was zó overweldigend, nam je zó totaal in beslag - en ik dacht dat het alleen maar kwam omdat jullie je beide ouders hadden verloren.'
'Dat was een normale veronderstelling.'
'Vind je?' Connie schudde haar hoofd. 'Ik was een vrouw van in de dertig, met een eigen kind van tien jaar - het is schandalig dat ik geen enkel teken bespeurde van wat jij allemaal had meegemaakt.'
'Het ging mij goed tegen de tijd dat ik hier kwam,' zei Susanna zachtjes. 'Ik was sterk, gezond en heel, heel gelukkig.'
'En dat is niets minder dan een wonder.' Connie rilde.
'Ik geloof niet in wonderen,' zei Susanna.
Het duurde even voor Connie weer iets zei. 'Toen Bodine Tabbie wilde verkrachten en jou en Abigail in de steek liet, begonnen Bryan en ik ons af te vragen of hij jou ooit had aangeraakt. Maar toen zetten we het van ons af, ten dele omdat jij zo tevreden leek, maar in hoofdzaak - denk ik - omdat het te vreselijk was om bij stil te staan.' Ze zweeg even. 'We dachten wel aan je moeder, en we vroegen ons af of zij het heel moeilijk had gehad met Bodine. En we bespraken wat voor invloed dat op jou kon hebben gehad.' Connie zweeg weer even. 'Heeft ze het moeilijk gehad?'
'Ik weet het niet,' zei Susanna.
'Je sprak altijd zo weinig over je moeder.'
'Er was niet veel te vertellen,' zei Susanna, en ze wendde haar gezicht af.
Bryan kwam even later en bracht haar een kop bouillon. Hij hield haar een tijdje in zijn armen, keek haar aan en wachtte alsof ze nog een klein kind was, terwijl ze de lepel naar haar lippen bracht en de soep begon te nuttigen, tot ze weer wat kleur op haar wangen kreeg.
'Ik ga de politie bellen,' zei hij ten slotte.