33

 

‘Nee, Ingrid, ik wil niet met je op vakantie. Ik wil nooit meer op vakantie.’

‘Fenna, wat is er aan de hand?’

‘Ik wil niet meer leven,’ zei Fenna zacht in de telefoon.

‘Fenna! Zeg niet van die rare dingen.’

‘Maar zo voelt het.’

‘Waarom?’

Fenna begon te huilen.

‘Maar wat is er dan? We hadden toch afgesproken dat we weer samen op vakantie zouden gaan. Ik heb hier allemaal reisgidsen liggen en ik heb al heel leuke dingen gevonden. De Canarische eilanden bijvoorbeeld. Daar spreken ze ook Spaans.’

‘Laura is dood,’ zei Fenna plompverloren.

‘Wat?’ riep Ingrid verbijsterd uit. ‘Laura? Je dochter?’

‘Ja.’

‘O, meid, wat verschrikkelijk. Zal ik naar je toe komen?’

‘Nee, laat me maar. Ik ben liever alleen.’

‘Maar je moet niet alleen zijn als je zo’n groot verdriet hebt.’

‘Liever wel.’

‘Zeker weten?’

‘Ja, echt.’

‘Maar,’ zei Ingrid vragend, ‘hoe kan het? Wat is er gebeurd? Ze was toch niet ziek?’

‘Een dronken automobilist.’

‘Meid, wat erg. Wat ontzettend erg.’

Fenna begon nu harder te huilen.

‘Ik kom eraan.’

‘Nee, laat me. Laat me alsjeblieft alleen zijn.’

‘Goed, als je dat prettiger vindt. Dan bel ik je gauw weer.’

‘Maar ik wil niet meer op vakantie.’

‘Dat begrijp ik, maar daar bel ik dan ook niet voor. Sterkte, Fenna. Heel veel sterkte.’

Fenna legde de hoorn op de telefoon en knikte. Ja, sterkte. Dat had ze wel nodig, maar waar haalde ze het vandaan? De mensen zeiden dat zo gemakkelijk, maar hoe kwam je aan kracht als er zoiets verschrikkelijks gebeurd was? Ze liet haar tranen komen, al kon ze het nog steeds niet geloven. Het bericht was te erg voor woorden. Ze had het ook niet willen geloven, toen Ben die ochtend bij haar gekomen was om het afschuwelijke nieuws te vertellen. Maar Ben had gezegd dat het echt waar was. De politie was bij Roel op zijn werk geweest om het te vertellen. Ze hadden Roel naar het ziekenhuis gebracht en hij had het zelf gezien. Laura was dood. Ze moest Ben wel geloven, maar ze wilde en kon het niet. Ben had voorgesteld dat ze ook naar het ziekenhuis zouden gaan en daar was ze inderdaad op ingegaan. Doodstil had ze staan kijken naar haar dochter, die in het mortuarium lag. Haar gezicht was onbeschadigd en daar was Fenna blij om geweest, maar haar ogen waren gesloten. Ze moest wel dood zijn. Ben pakte haar toen bij de arm en wilde haar wegleiden, maar Fenna had zich losgerukt, was naar Laura toe gelopen en had een kus op haar voorhoofd gedrukt. Ze was zo koud. Laura was zo koud.

Dat Kees was overleden, was vreselijk geweest, maar hij was tien jaar ouder dan zij en ergens had ze altijd geweten dat hij eerder zou gaan dan zij. Niet zo vroeg natuurlijk, maar wel eerder. Dat haar ouders zo snel achter elkaar waren overleden, was ook vreselijk geweest, maar ze hadden de leeftijd om te sterven. Laura kon niet dood zijn. Ze was nog maar drieënvijftig. Het kon niet, mocht niet. Laura was niet aan de beurt! Als er iemand moest overlijden, dan was zij het, Fenna met haar achtenzeventig jaar, maar niet Laura! Toch was het zo.

En toen belde Ingrid vrolijk op om over een nieuwe gezamenlijke vakantie te praten. Hoe kon ze ooit nog op vakantie als vandaag haar leven gestopt was met bestaan? Hoe kon ze ooit nog ergens van genieten als het kostbaarste dat ze had er niet meer was? Ze kon net zo goed zelf ook doodgaan. Eigenlijk was ze vanmorgen doodgegaan toen ze Laura daar zag liggen in dat kille mortuarium onder dat witte laken. Ze had niets meer om voor te leven. Niets.

Even schrok ze van die gedachte. Ze had Ben nog, en was die niet net zo kostbaar als Laura? Toch voelde dat anders aan. Natuurlijk hield ze van Ben. Minstens net zoveel als van Laura, maar hun band was anders. De band tussen haar dochter en haar was sterker, hechter dan tussen Ben en haar. Dat hoorde misschien niet, maar het was zo. Waarschijnlijk omdat Laura zich altijd beter kon uiten dan Ben en ze meer wist over Laura’s gevoelens dan over die van Ben. Natuurlijk zou ze net zo van slag zijn als het Ben was geweest die daar onder dat laken lag. Natuurlijk! Maar het was Ben niet. Het was Laura. Geboren midden in de oorlog. Nauwelijks mogelijkheden om kleertjes voor haar te maken, voeding genoeg, dat gelukkig wel, maar geen geld voor spullen, en al had ze geld gehad, spullen waren ook niet meer te koop. Gelukkig hadden haar ouders alles bewaard en kon ze Laura in dezelfde kinderwagen en wieg leggen als waar ze zelf ook in gelegen had, kon ze dezelfde katoenen luiers gebruiken die haar moeder ook voor haar gebruikt had, maar het was en bleef een armoedige start van haar leven, in een tijd waarin iedereen bang was en gespannen. Toch werd ze een vrolijke kleuter en later een vrolijke meid. Een mooie meid, waar veel jongens naar keken. Fenna was altijd trots geweest op haar mooie dochter. Wat hadden ze een heerlijk feest gehad toen ze vijftig werd, drie jaar geleden nu. Een halve eeuw nadat ze geboren was, en wat een verschil. Ze had prachtige kleren aan, ze had een eigen auto. Van armoede was totaal geen sprake meer en daar was Fenna zo dankbaar voor. Ze hadden de oorlog overleefd en ze waren omhoog geklommen. Het was hard werken geweest en niet altijd even gemakkelijk, maar Kees en zij hadden de kinderen toch kunnen geven wat ze nodig hadden en ze waren goed terechtgekomen. Ze hoefde zich geen zorgen meer te maken, want alles ging zo goed.

En nu dit. Laura was er niet meer. Ze was dood! Ze barstte opnieuw in snikken uit en dacht dat ze nooit meer op zou houden. Toch droogde ze haar tranen. Ze stond op. Ze moest naar Roel toe. Die had haar misschien nodig. En de kinderen. Monique en Peter. Die waren natuurlijk ook ontroostbaar. Iemand moest die kinderen opvangen, want Roel kon dat op dit moment misschien niet. Hij was een goede man en vader, maar het was altijd Laura geweest die er voor de kinderen was. Zij zat altijd thuis en was het luisterend oor en de troostende schouder voor hen. Ze belde een taxi, want ze wist dat ze nu zelf niet rijden kon. Ze trilde te veel en haar zicht was wazig door de tranen. Roel zat met de begrafenisondernemer aan tafel toen ze binnenkwam. Monique en Peter zaten er verslagen bij. Niemand was in staat beslissingen te nemen. Fenna zag ze zitten en haar hart voelde verscheurd. Laura, kijk toch wat je achterlaat! Jouw man, jouw kinderen. Hier zit alles waar je voor leefde en je bent er niet meer.

Monique zag haar en vloog op haar af. ‘Oma!’ riep ze uit. ‘Oma Fenna.’ Ze vloog haar in de armen en snikte het uit. Fenna streelde troostend over haar rug.

‘Die schoft!’ riep Peter woedend. ‘Die ongelooflijke schoft.’ Fenna begreep dat hij de automobilist bedoelde en ze knikte hem toe over het hoofd van Monique heen. Natuurlijk was het een schoft. Om dronken achter het stuur te gaan zitten...

‘Als ik hem tegenkom, vermoord ik hem,’ zei Roel toonloos.

Voorzichtig duwde Fenna Monique naar de tafel en liet ze het drieëntwintigjarige meisje plaatsnemen. Ze knikte naar de begrafenisondernemer en ging bij hen aan tafel zitten. ‘Lukt het hier?’ vroeg ze kalm.

‘Nee,’ riep Roel uit. ‘Natuurlijk lukt het niet. Ik moet een kist uitzoeken. Een kist!’ riep hij met wanhopige ogen. ‘Laura hoort niet in een kist, ze hoort hier bij ons te zitten.’

Waar Fenna de kracht vandaan haalde, wist ze niet, maar ze was in staat met de begrafenisondernemer te praten en Roel iets te kalmeren en toen even later de dominee kwam om de begrafenisdienst te bespreken, was het opnieuw Fenna die de dingen regelde, omdat Roel niet in staat was ook maar iets te bedenken. Het werd een mooie dienst, voor zover je dat zeggen kon van een rouwdienst, maar Roel, Monique en Peter zeiden het later tegen Fenna. Het was goed geweest. Heel goed. Precies zoals Laura dat gewild zou hebben als ze de kans had gekregen om het te zeggen. Ze begroeven haar niet ver bij Kees vandaan en de stoet maakte een kleine omweg om met de kist langs Kees’ graf te lopen. Fenna bleef even staan en keek naar de letters op de steen. Je was niet de man uit mijn leven, dacht ze in stilte, maar je hebt me wel het mooiste gegeven dat een vrouw zich wensen kan, en Laura hield van jou. Ze hield echt veel van jou. Nu komt ze naar je toe, Kees. Ontvang haar met open armen, zorg voor haar, zorg jij verder voor haar, want ik kan hier niets meer voor haar doen. Ze zuchtte en toen ze opkeek, keek ze recht in de ogen van Thom. Haar hart sloeg een paar tellen over. Hij was gekomen! Hun blikken hielden elkaar even vast, woorden waren niet nodig, ze voelde hoe hij haar vanaf die afstand troostte, kracht gaf om verder te lopen naar Laura’s graf.

Na de korte plechtigheid bij het graf, knielde Fenna in de rulle aarde en legde haar bloem op de kist, die ze in het gat hadden laten zakken. ‘Laura,’ fluisterde ze. ‘Laura, mijn meisje, ik kom over een poosje bij je. Echt, ik laat je niet lang alleen. Ik kom.’

Ze voelde hoe iemand haar omhoog trok en zonder te kijken wist ze wie het was. Ze liet zich meevoeren naar een ander pad en daar leunde ze tegen hem aan. Ze zeiden niets. Geen woord kwam over hun lippen. Ze stonden alleen maar dicht tegen elkaar aan en Fenna huilde, liet de tranen gaan die ze nog had en hij hield haar vast, stevig vast, tot ze weer op haar eigen benen kon staan. Ze keek hem aan. ‘Dank je, Thom. Dank je dat je gekomen bent.’

Hij glimlachte. ‘Ik wou dat ik meer voor je kon doen, maar dit moet zo ontzettend zijn, dat niemand je erbij kan helpen.’

Ze glimlachte terug. ‘Je geeft me kracht en die heb ik nodig. De kinderen zijn er nog, en Roel.’

‘Want anders?’

Ze haalde licht haar schouders op, maar hij voelde het en begreep het. ‘Anders heb je niets meer om voor te leven.’

Ze durfde geen ja te zeggen, want ze besefte opeens dat ze jarenlang voornamelijk geleefd had in de hoop dat zij ooit samen zouden zijn, maar ze wist ook dat ze die hoop al lang had opgegeven en dat ze alleen maar leefde op herinneringen en met de wetenschap dat hij van haar hield.

De warmte die het me geeft dat jij van mij houdt, draag ik altijd voelbaar bij me. Het geeft de dingen die ik doe en het leven dat ik leid, een gouden glans, maar ik leef er niet meer voor.; ik leef ermee, het maakt mijn leven gelukkiger; maar ik leef niet meer in afwachting van. Ik leefde voor mijn kinderen en kleinkinderen, niet meer hopend op jou.

Ze keek hem aan. ‘Ik hou van je,’ zei ze zacht, ‘en ik ben blij dat je in dit moeilijke moment bij me bent. Daar zal ik kracht uit putten.’

‘Ik ben altijd bij je, Fenna. In gedachten ben ik altijd bij je.’

‘Dat weet ik en dat voel ik ook.’ Ze keek hem vol liefde aan. ‘Dat voel ik elke dag.’

Hij pakte haar bij de arm en samen liepen ze naar het gebouw waar ze koffie konden drinken en Roel en de kinderen konden condoleren. Voor de deur bleef hij staan. ‘Fenna, ik ga naar huis. Ik bel je gauw als je dat goed vindt.’

Ze knikte. ‘Graag,’ zei ze zacht.

Even waren daar zijn lippen op de hare. Even was er zijn hand langs haar wang. Toen liep hij weg naar de parkeerplaats. Ze keek hem na. De man van wie ze zo intens hield dat ze er af en toe kapot aan gegaan was. De man die van haar hield met heel zijn hart.

Elf jaar had ik je niet meer gezien, lief, elf hele jaren lang, en toch voelde ik dat onze liefde onveranderd was, of misschien wel sterker geworden zelfs, en ik koester me erin, warm me eraan, haal er kracht uit om verder te gaan, want het leven gaat verder en ik moet verder, maar zonder jouw liefde was ik daartoe niet in staat.

En het lukte haar om binnen haar armen om Monique heen te slaan, die stond te huilen. Het lukte haar om Peter een hart onder de riem te steken. Het lukte haar om haar hoofd boven water te houden, al was ze na die dag nooit meer de vrouw die ze ervoor geweest was.