Deel 1 - Het inferno
1
Laag boven het deinende donkere water lag
de hond trillend in de schimmige duisternis onder in de boot. De
man, de zeer geliefde man, zijn baas, was naast hem aan het werk en
snapte niet waarom het dier zo angstig was. Hij maakte klokkende
geruststellende geluidjes en merkte niets van de gebeurtenissen op
de hoger gelegen kade. Mensen, begreep het beest, hadden een
zwakkere, inferieure vorm van bewustzijn. Soms merkten ze niet dat
er bloed in de buurt was...
De zwarte adem van de sirocco luwde. Op het kleine, eenzame Isola
degli Arcangeli, dat blonk in de korte glimp maanlicht, was het
stil. Toen ging de nachtwind nog harder en strakker waaien dan
daarvoor. Het iele geraamte van het indrukwekkende palazzo kraakte
onder het geweld. Stukken broos glas tuimelden uit vensters die de
afgelopen dag juist voor een deel waren hersteld door de
restaurateurs. Wolken zanderig stof geselden de goudkleurige steen
van het nabijgelegen woonhuis van de familie Arcangelo en sloegen
tegen de barokke ramen van het overdreven uitkijkpunt op de eerste
verdieping dat uitwelfde boven de lagune. Aan de andere kant van
het palazzo, in de glasblazerij, ooit de bron van het fortuin van
de familie, joeg de wind door het rookkanaal van de schoorsteen
omlaag, als een reus uit een andere wereld die in een papieren zak
blies, zocht de zwakke plekken op in alle hoeken en gaten, en liet
de hoge gammele deuren rammelen en het wanstaltige glazen dak met
de broze overspanning van oude houten steunbalken doorbuigen. De
zomerstorm uit de Sahara woei al drie dagen vrijwel onafgebroken
door de stad. Hij droeg droge verstikkende stof met zich mee dat
zoekend naar een schoon, helder en volmaakt iets wat het kon
bederven, door de kieren de fornace in stoof en de precieuze
processen verstoorde die daar plaatsvonden. De productie van goed
glas, die de laatste tijd beneden de maat was geweest, was nu lager
dan ooit. Overal heerste onrust. Zandhozen wervelden over de
kanalen en joegen achter elkaar aan door de smalle steegjes van het
eiland. Achter Murano, aan de overkant van de lagune, in het
eigenlijke Venetie, klotste kolkend donker water voortdurend over
de stenen aan de rand van het Piazza San Marco. De augustusstorm
had de normale afmattende vochtige warmte verdreven en er iets
onbekends voor in de plaats gesteld. Zelfs nu, kort na twee uur in
de ochtend, onder de vrijmoedige blik van een volle maan die door
de storm de kleur van roest kreeg, leek de lagune verstoken van
zuurstof. Achter het Isola degli Arcangeli lag een hele stad in de
fluitende zanderige sirocco naar adem te snakken. 6
Hij luisterde naar de razernij waarmee de storm zich op het broze
geraamte van de glasblazerij stortte. Het was of de zuchten van de
wind maat hielden met het zware, rokerige gepuf van de kolossale
primitieve oven voor hem. Geliefd en gehaat stond het gevaarte
midden in het vertrek. Het loeide wanneer harde windvlagen zich
door de bouwvallige gemetselde schoorsteen omlaagstortten en hun
snikhete adem over het smeulende vuur lieten gaan. Hij hoefde niet
op de temperatuurmeter te kijken om te zien dat het vuur te heet
was. De halfronde binnenkant van de oven was bijna witgloeiend en
te fel om naar te kijken. In zijn muil stond de kostbare pot met
het kolkende mengsel - gemalen cogoli-kiezels uit Istria en de soda
uit verbrand zeewier, precies wat een maestro uit Murano
vijfhonderd jaar geleden zou hebben gewild - een onderdeel van een
ongewis mysterie dat hij stuurde maar nooit helemaal beheerste. Een
uur geleden was alles normaal geweest. Maar toen hij even naar het
verlaten kantoor was gegaan en een paar glazen grappa had gedronken
om de nacht sneller te laten verlopen, had ze hem gebeld, hoewel
haar werk erop zat, en hem opgedragen het vurige beest eerder dan
anders te controleren. Ze had niet gezegd waarom ze hem naar de
fornace riep. En ze was er ook niet toen hij bij de glasblazerij
kwam, nadat hij in het toilet in het kantoor zijn gezicht had
gewassen en zijn mond met water had gespoeld om de dranklucht te
verbloemen. Een van de dubbele deuren stond op een kier en hij was
naar binnen gelopen, had hem achter zich dichtgetrokken en niemand
aangetroffen.
Hij schudde zijn hoofd en wilde dat de alcohol was uitgewerkt. De
oven was altijd lastig; dat kwam vooral door de ouderwetse manier
van stoken met zowel hout als gas, onderdeel van het geheime proces
van de familie Arcangelo. Maar nu begreep hij er helemaal niets
van. Terwijl hij stond te kijken, loeide het grommende, kreunende
monster opnieuw onder de schuivende massa van het gevensterde dak
en ademde toen eenstemmig met de wind uit. Uriel.
Het was net of ze samen tergend zijn naam fluisterden. Zijn vader
had een reden gehad hem zo te noemen. De familie Arcangelo was
altijd anders geweest, voor de tijd van zijn vader al, toen ze nog
gewoon welvarende scheepsbouwers waren die de laatste behoorlijke
squero in Chioggia dreven. Als kind opgroeiend in Murano was Uriel
zich altijd bewust geweest van de afstand tussen de Arcangelo's en
de anderen. Je kwam nooit een Bracci of een Bullo tegen die een
dergelijke last moest dragen. Ze zouden dag in dag uit genadeloos
zijn gepest op de eenvoudige, strenge school bij de kerk. Met Uriel
Arcangelo werd nooit de spot gedreven. Nooit vriendschap gesloten
ook, zelfs niet toen hij een van hen tot vrouw nam.
Misschien, zei de grappa smalend in zijn achterhoofd, wisten ze wat
de naam betekende.
Vuur van God. Engel der verschrikking.
Het was een van de vele wrede grapjes van zijn vader om van alle
vier zijn kinderen tweemaal een engel te maken, ieder met zijn
vaste rol. Michele, die hem zou opvolgen als capo, 'gelijk God'.
Gabriele, de sterke man bij de oven, de maestro met de pijp, die
ervoor zorgde dat het de familie goed ging. Of niet. Raffaela, de
verzoenster, die tussenbeide moest komen wanneer iets uit de hand
liep, het verstand van een vrouw moest laten spreken bij hun
beraadslagingen. En Uriel. De zwaarste, de eenzaamste taak. Uriel
de tovenaar, de alchemist, de omo de note van de familie, de
gefluisterde, bijna eerbiedige benaming van de Venetianen voor een
man van de nacht, de bewaarder van de geheimen, die waren
overgeleverd uit het kleine zwarte boekje dat vroeger altijd veilig
voor de nieuwsgierige blik van buitenstaanders in de jaszak van
zijn vader Angelo zat. Uriel sloot zijn ogen, voelde dat de hitte
uit de oven zich door het vertrek verspreidde en zijn huid
schroeide, en dacht aan die laatste dagen van Angelo, toen deze in
de ouderslaapkamer van het woonhuis naast het verdomde palazzo
- de bodemloze put die hen in de loop der jaren had leeggezogen -
langzaam de dood in gleed. Het beeld van die allerlaatste nacht zou
hem altijd bijblijven: hoe de oude man de anderen de kamer uit had
gestuurd, en hem - een jongen nog, de tienerjaren net voorbij -
opdracht had gegeven het boekje te lezen, de oude recepten te
bestuderen en die geheimen uit het hoofd te leren. Uriel had, zoals
altijd, gehoorzaamd. Zo goed, dat Angelo Arcangelo een bediende had
geroepen en het boekje voor hun ogen had laten verbranden, totdat
er alleen wat as in een oude pispot van over was. Zijn vader had
gelachen, maar niet vriendelijk, want dit was een test. De familie
Arcangelo zou altijd op de proef worden gesteld. Om middernacht was
Angelo Arcangelo dood, een bleek, stijf lijk op de witte lakens van
het antieke hemelbed waarin al zijn kinderen, die om hem heen
stonden, waren verwekt. Het tafereel stond Uriel nu, dertig jaar
later, nog altijd helder, onbarmhartig scherp voor de geest. De
recepten zaten veilig in zijn hoofd, wisselende mengsels van arseen
en lood, antimoon en veldspaat, die elk stonden voor een vorm of
een kleur die zich in de massa van de onbewerkte fritta zou vormen,
die in het binnenste van de oven ontstond en in iets moois zou
veranderen wanneer de volgende tovenaar, Gabriele de maestro, met
zijn armen van staal, zijn longen als blaasbalgen, zijn tang en
zijn pijp in de ochtend de flexibele, kronkelende vorm bewerkte. Zo
probeerde de familie Arcangelo brood op de plank te krijgen, niet
door bragozzi-barken te bouwen voor de vissersgeslachten van
Chioggia. Magie leverde hun geld op, hield hen in leven. Maar magie
was een hardvochtige en onberekenbare meesteres, die veeleisend was
en soms niet mee wilde werken. De laatste tijd vooral.
Angelo had een slimme, onfeilbare manier gekozen om die geheimen
door te geven. De herinnering aan zijn vader in die laatste
momenten, bleef Uriel altijd bij, het doodshoofdachtige gezicht dat
veelzeggend grijnsde alsof het wachtte op het moment dat de zoon
zou falen, zoals iedere omo de note, omdat hun vak
een onexacte kunst was, die volledig verknoeid kon worden door
een milligram te veel soda of een minieme verandering in de
verschroeiende hitte van 1400 graden van brandend hout en gas. Toch
had Uriel de recepten uit zijn hoofd geleerd, ze telkens herhaald,
in zijn synapsen gebrand, en gezworen dat er een dag zou komen dat
hij de moed had de demon te verslaan van zijn vaders laatste
vermaning:
'Schrijf ze nooit op, anders zullen de vreemdelingen je bestelen.'
Hij wachtte nog steeds. Zelfs nu, lang nadat zijn vader tot stof
was vergaan, ging hij bij de gedachte alleen al nog heviger
transpireren onder de geelbruine voorschoot die hij over een oud,
sjofel katoenen pak droeg.
Ooit zou dat moment komen. Maar tot die tijd zou de litanie van
recepten vanzelf, ongevraagd door zijn gedachten gaan, wanneer hij
met een bonzend hoofd van de drank wakker werd in het verblindende
licht van hun appartement in het woonhuis, of tijdens een van die
zeldzame momenten dat hij met Bella op het oude, krakende koperen
bed stoeide en een ander soort geheim in haar hete, strakke lichaam
probeerde te vinden, terwijl hij zich afvroeg waarom dit
tegenwoordig de enige manier was waarop ze konden communiceren.
'Bella,' mompelde hij bij zichzelf en hij schrok ervan hoe oud en
droog zijn stem klonk. Uriel Arcangelo was negenenveertig. Al zijn
nachten bij de oven, de vervloekte, geliefde oven met het vuur dat
de adertjes op zijn harder wordende wangen deed springen, hadden
hem de teint en de donkere, depressieve kijk van een oude man
bezorgd.
'Wat is dit?' schreeuwde hij boos tegen niemand. Hij hoorde alleen
het dierlijke geloei van de oven als antwoord. Hij begreep dit
vurige beest beter dan wie ook. Hij was ermee opgegroeid, had uren
lang geploeterd om zijn nukken en grillen de baas te worden. Hij
kende zijn vele luimen, niet een beter dan die lange, trage uren
waarin hij maar niet op temperatuur wilde komen. De oven was nog
nooit oververhit geraakt. De constructie van broos geworden ijzer
en baksteen was te zwak en liet te veel kostbare energie ontsnappen
door zijn gebarsten porien.
Uriel Arcangelo moest opeens ergens aan denken. Hij had heel wat
brandwonden opgelopen in de glasblazerij. Een keer was hij bijna
een oog kwijtgeraakt. Zijn gehoor was slecht; zijn reukzin
beschadigd bij een ander hachelijk incident. Maar er was nooit
brand geweest, een echte brand, zo'n vlammenzee die concurrerende
glasblazerijen van tijd tot tijd had stilgelegd. De gebroeders
Arcangelo waren daarom laks met veiligheidsmaatregelen. Ze volgden
de orders van de brandweer nooit tot in detail op. Het was altijd
goedkoper de steekpenningen te laten langsbrengen dan het werk uit
te voeren. De brandslang hing buiten aan de muur van de
glasblazerij als een stoffig opgerold serpent. Er was niet eens een
brandblusser in de buurt. Uriel hoestte. Er zat rook in de damp die
uit de oven kwam, een vreemde lucht ook. Zonder erbij na te denken,
uit gewoonte eigenlijk, haalde hij de platvink met grappa voor de
dag en nam een flinke slok. Hij was zich ervan bewust dat er een
paar druppels van de scherpe drank over zijn kin dropen en op zijn
bruine voorschoot vielen.
Ze zou het merken. Ze zou snuiven en ze zou hem aankijken, met die
Bracciblik, die gemene grijns vol haat en vertwijfeling die haar
trekken tegenwoordig zo vaak bedierf.
Er kwam een geluid uit het hart van de oven. Het was een geluid dat
hij nog nooit had gehoord, niet van gas, of hout, of glas. Een
zachte, organische explosie veroorzaakte een regen van vonken, die
uit de boze, oranje mond van het ding vlogen. Hun licht danste
stoffig weerspiegeld over het plafond. De sirocco loeide en deed de
glasblazerij schudden alsof het een gedroogde zaadbol was die heen
en weer zwiepte in de wind.
Uriel Arcangelo haalde zijn sleutelbos uit zijn zak, liep terug
naar de deur en stak er een in het oude insteekslot voor het geval
dat hij vlug weg moest zien te komen.
De oven had hulp nodig. Misschien was het meer dan een man aankon.
Als dat het geval was, kon hij tenminste snel naar buiten rennen en
de kade op gaan, naar het huis achter het palazzo, waar de anderen
lagen te slapen zonder zich bewust te zijn van deze ongewone
gebeurtenis die op slechts een paar meter afstand op hun
prive-eiland gestalte kreeg.
2
Ze riepen Piero Scacchi, de garzone de
note, maar in werkelijkheid was hij helemaal geen jongen. Scacchi
was drieenveertig, een boom van een kerel met de bouw en de houding
van de keuterboer die hij overdag was op de vlakke, groene velden
van Sant' Erasmo, het agrarische eiland van de lagune dat Venetie
het hele jaar door van verse groenten voorzag. Zijn moeizaam
verkregen oogst van artisjokken, roodlof di Treviso en felrode
trossen peperoncini was nog te klein om een man alleen dezer dagen
in leven te houden. Daarom had hij enkele maanden geleden, toen hij
had geaccepteerd dat er geen andere mogelijkheid was, met tegenzin
de familie Arcangelo benaderd, met Michele, de baas van het spul,
gesproken en zijn diensten aangeboden tegen een prijs die naar hij
wist zo billijk was, dat ze het eigenlijk niet konden afslaan. Het
was algemeen bekend dat de familie Arcangelo slecht bij kas was.
Het schijntje dat ze uiteindelijk bij hem bedongen, was
belachelijk, ook al werd het contant betaald om de belastingen te
omzeilen. Het was eenvoudig werk, met flexibele uren: hout en as
ophalen bij boeren en kleine leveranciers rondom de lagune en naar
het prive-eiland van de familie vervoeren dat aan de zuidkant van
Murano hing als een traan die op het punt stond te vallen. Hij
moest een beetje sjouwen, een beetje schoonmaken en zo nu en dan
illegaal vuil storten. Het werk hield Scacchi op het water, een
plek waar zowel hij als zijn hond van hield, ver weg van Venetie
met haar duistere steegjes en nog duisterdere mensen. Hij was
opgegroeid in de lagune, op de eenzame boerderij die zijn moeder
hem tien jaar geleden had nagelaten. Als Scacchi daar was, of op
zijn boot, had hij het gevoel dat hij thuis was, veilig voor de
stad en haar gevaren.
De Arcangelo's waren anders, net als hij, maar dit punt van
overeenkomst bracht hen niet dichter bij elkaar. De familie leefde
teruggetrokken en was zwijgzaam, op een manier die Scacchi triest
en soms bijna sinister vond. In weerwil van, of misschien juist
vanwege, zijn eenzame bestaan was hij een spraakzame, hartelijke
man die hield van een borrel en een geintje met zijn maten. Hij
voer na een bezoek aan de markt in Rialto in de vroege ochtend
nooit helemaal nuchter naar huis. Piero Scacchi kon gezellig zijn
als het hem uitkwam. Deze talenten werden op slag overbodig wanneer
de Sophia onder de smalle ijzeren brug doorvoer die het
prive-eiland verbond, dat de familie het Isola degli Arcangeli
noemde - een zelfverzonnen naam die hij pretentieus vond -, en
afmeerde bij de kleine steiger tussen het palazzo en het
gigantische huis, Ca' degli Arcangeli, waar ze woonden.
De familiegeschiedenis was algemeen bekend. Ze waren op aandringen
van wijlen hun vader uit Chioggia gekomen, hadden het
glasatelier overgenomen, geprobeerd de klok terug te draaien en een
weifelende wereld ervan te overtuigen dat het de moeite waard was
minstens twee keer zoveel te betalen voor een combinatie van
traditioneel en experimenteel werk dat bij de rest van het
voorspelbare opzichtige aanbod van Murano uit de toon viel. De
eerste jaren van nieuwigheid en succes, onder Angelo Arcangelo,
lagen al ver achter hen. Het gerucht ging dat de familie binnenkort
failliet zou gaan, of zou worden uitgekocht door iemand met een
beetje verstand van zaken. Dan zou Piero Scacchi weer een ander
bijbaantje moeten zoeken. Tenzij de marktprijs voor peperoncini
opeens steeg. Of er een ander wonder gebeurde.
Hij trok zijn kraag strakker om zijn nek tegen de stoffige wind en
zuchtte bij het zien van de hond. Het beest lag met zijn snuit
begraven onder zijn zachte, lange zwarte oren te trillen op de
planken van de motorsloep.
'Kijk niet zo zielig. We zijn zo thuis.'
De hond haatte de glasblazerij. Scacchi had het dier Xerxes genoemd
omdat het heer en meester was van de stille en verlaten plaatsen
waar ze samen gingen jagen. De stank van de oven, de rook, het
geloei van de vlammen... alles leek er alleen maar op uit te zijn
bange voorgevoelens op te wekken in zijn pientere, schrandere
zwarte kop. Op Sant' Erasmo, of in het moerasland van de lagune,
wanneer hij op zoek was naar de eenden die door Scacchi's altijd
accurate geweer waren neergehaald, was de hond in zijn element en
stortte hij zich onverschrokken in koud bruin slijk om het nog
warme lijf van een watervogel te halen die in het helmgras en de
tamarisken op de kusteilandjes was verdwenen. Hier drukte hij zich
voortdurend plat tegen de grond. Scacchi zou hem op de boerderij
hebben gelaten als de hond hem de kans had gegeven. Het geluid van
de astmatische motor van de boot was al genoeg om hem dolblij te
maken. Dieren hadden weinig besef van consequenties. Voor Xerxes
was elke handeling een prelude tot mogelijk plezier, wat ervaringen
uit het verleden daar ook tegenin brachten. Scacchi benijdde het
dier daar om.
'Xerxes...' zei hij. Toen hoorde hij iets, een vreemd, koortsig
gesis, gevolgd door iets wat op een schreeuw van een mens leek, en
even was hij even bang als het dier.
Hij draaide zich om naar de ijzeren voetbrug, een van de idiootste
verspillingen van Angelo Arcangelo, een groots ontwerp in
miniatuur, dat met behulp van een pijler en identieke, barokke
kraagliggers aan weerszijden niet meer dan dertig meter water
overspande. De korte centrale boog was overdreven hoog gemaakt aan
de zuidzijde, dicht bij de vuurtoren bij de vaporetto- halte en de
steiger waar Scacchi had afgemeerd. Aan deze kant stond er een
skeletachtige lange engel op met roestende rechtopstaande vleugels
van zeker vijf meter hoog, een beeld geheel van smeedijzer gemaakt.
Het zag eruit als een gekwelde geest gevangen in metaal. Om het
beeld heen zat elektrische feestverlichting. De rechterarm
was geheven en hield een toorts vast die hoog in de lucht
stak. Boven op de toorts brandde een echte gasvlam die voortdurend,
dag in dag uit, ter nagedachtenis aan de oude man, van brandstof
werd voorzien door de eigen methaantoevoer van de glasblazerij.
Piero Scacchi had net zo'n hekel aan het ding als de hond. Hij
luisterde nogmaals. Er was een menselijk geluid van het eiland
gekomen. Nu was het weg. Het enige wat hij hoorde, was de ijzeren
engel die boven het geloei van de wind uit suisde, sputterde en
plofte, terwijl de vurige toorts onregelmatig opvlamde. Hij had
geen verstand van gas. Hij was de nachtjongen, de bediende, iemand
die sjouwde en schoonmaakte, op metertjes tikte om te controleren
of ze niet in het rood schoten en een beroep deed op Uriel, de
arme, treurige Uriel, die de hele nacht met een fles grappa
opgesloten zat in zijn kantoortje, als er iets mis was. Piero
Scacchi wist niet veel van de verschillende apparaten in de
glasblazerij, alleen wat hij had opgestoken door naar Uriel te
kijken wanneer hij zonder een woord te zeggen naar de kranen en
schakelaars vloog, aanmaakhout in de fornace gooide, de zo
belangrijke vuren naar zijn pijpen liet dansen. Maar Scacchi wist
genoeg om te begrijpen dat er iets mis was. Misschien doofde de
wind de vlam van de stomme toorts van de engel, zodat er zuiver
brandbaar gas de nacht boven Murano in stroomde. Hoewel het
probleem eerder te weinig dan te veel gas leek te zijn. Terwijl hij
stond te kijken, ging de toorts opeens uit en slikte zijn vlam in
met een onverwachte, ploffende explosie. De hond jankte, keek naar
hem op en kwispelde met zijn pluimstaart. Hij had alle reden om weg
te gaan. Hij hoefde hier niet eens te zijn. Scacchi was hier alleen
om zichzelf de komende nacht wat werk te besparen. De Arcangelo's
kregen altijd waar voor hun geld. Toen ving de jager in hem weer
iets op. Opnieuw een mensenstem, onverstaanbaar, weggeblazen door
de sirocco voordat hij hem kon thuisbrengen.
'Xerxes...' zei hij, maar hij maakte de zin niet af.
Van de kade boven hem schoot iets loeiend de nacht in. Een lange
helle vuurtong, als van een boze draak, strekte zich een moment uit
in de zwarte lucht. De spaniel gilde. Piero Scacchi gooide zijn
jasje over de kleine, trillende gedaante, klauterde de glibberige
verraderlijke ladder naast de ankerplaats op en hoorde bij elke
stap het geschreeuw van een mens luider worden.
3
Er was iets mis met de vlammen in
de oven. En met de rook, een roetige zwarte sliert die uit de
ovenmond kwam en omhoogkringelde naar het schuddende dak. Uriel
wist hoe het vuur eruit hoorde te zien. Hij kon aan de hand van de
intensiteit van de hitte op de gebarsten bloedvaatjes in zijn
wangen al bepalen hoe het met het vuur stond.
Er zat iets vreemds in de muil van de koepelvormige constructie,
achter de pot met glas in wording, iets wat fel brandde en veel
rook verspreidde. Hij pijnigde zijn halfdronken hersens op zoek
naar een verklaring en vroeg zich af wat hij moest doen. Uriel
Arcangelo werkte hier al sinds zijn twaalfde. Het proces was zo
vertrouwd, dat hij er nauwelijks nog over nadacht. Op een normale
werkdag stapelde hij omstreeks vijf uur 's middags hout in de oven
en zette hij de gasbrander op 1250 graden Celsius voordat hij een
ruwe lading in de oven zette. De hele avond door gingen Bella en
hij van tijd tot tijd kijken om te zien of de temperatuur
geleidelijk aan steeg tot 1400 graden en om hout toe te voegen,
volgens de instructies van zijn vader, tot de oven zo heet was, dat
alle eventuele bellen uit het glas ontsnapten. Omstreeks drie uur
legde Uriel, en alleen hij, als omo de note, zijn laatste bezoek af
en begon hij de temperatuur langzaam te verlagen. Tegen zevenen in
de ochtend was het glas dat hij had gemaakt, soepel genoeg om door
Gabriele verwerkt te kunnen worden tot de dure en unieke bokalen en
vazen met het handelsmerk van de glasblazerij, een skeletachtige
engel, op de voet. In alle decennia van noeste nachtelijke arbeid
had hij nog nooit iets meegemaakt wat het schouwspel kon verklaren
dat hij nu voor zich zag: een oven die om onverklaarbare redenen
niet meer in de hand was te houden.
'Bella?' riep hij boven het loeien van het vuur uit, half hopend
dat ze er was. Niemand antwoordde. Er was slechts de roep van de
vlammen. Uriel Arcangelo haalde diep adem. Hij wist welke
beslissing hij moest nemen: de oven uitzetten zou betekenen dat ze
een hele dag productie verloren. De familie was al blut. Zo'n
tegenslag konden ze zich niet veroorloven. Alhoewel...
Er zat altijd een eenzaam, verbitterd stemmetje in zijn achterhoofd
als hij had gedronken. Alhoewel ze de laatste tijd vrijwel niets
hadden verkocht. Het enige wat ze zouden verliezen, was een stel
ongewenste artikelen die zouden worden opgeslagen in het magazijn,
bij de talloze dozen met identieke kostbare, mooie glazen objecten;
ze waren mooi, dat vond hij nog steeds, echte kunstwerken. Uriel
keek op zijn horloge en vroeg zich af of hij zijn broer moest
roepen. Het was nu bijna drie uur. Een dag kwijt was erg, maar niet
zo verschrikkelijk dat hij zich daarvoor de woede van Michele
op de hals moest halen. Bovendien was Uriel de omo de note. Hij was
aangesteld om deze beslissingen te nemen. Het was zijn taak, zijn
verantwoordelijkheid.
Hij liep naar de wirwar van oude methaanpijpen en de enorm grote
kraan waarmee de gastoevoer naar de branders werd gereguleerd. Hij
kon de temperatuur misschien wel met de hand bijstellen. Dat zou
hij inmiddels toch moeten doen.
Hij dacht eraan wat hij gemeend had te zien toen hij in de buik van
de oven keek en draaide zich om om naar de rookspiraal te kijken
die nog altijd omhoogkringelde naar de gevlekte maan die zichtbaar
was door het dak. Er was iets vreemds aan de hand en omdat hij niet
begreep wat, kon hij onmogelijk inschatten hoe groot het gevaar
was. Hij kon geen risico nemen met de oven. Als het monster zelf
beschadigd raakte, zouden ze veel meer dan een dag productie kwijt
zijn. Een langdurige sluiting zou het einde van het bedrijf als
geheel kunnen betekenen. Hij legde zijn beide handen op het wiel
met zijn vingers stevig op de vertrouwde plaatsen waar de verf
vanaf gesleten was en probeerde het negentig graden te draaien om
de gastoevoer helemaal af te sluiten. Michele mocht morgen klagen
wat hij wilde. Dit was een beslissing die niet kon wachten. Uriel
Arcangelo sjorde zeker een minuut met steeds meer kracht aan het
metaal. Het was zo heet dat hij zijn handen brandde. Het bewoog
niet, nog geen millimeter.
Hij hoestte. De rook werd dichter, werd zo dik dat hij van het
plafond weer omlaagzakte. Zijn hoofd was zwaar, suf. Hij probeerde
in gedachten de opties op een rij te zetten. De enige werkende
telefoon in de glasblazerij hing bij de deur. De familie Arcangelo
geloofde niet in mobieltjes. Als de boel uit de hand liep
- en daar moest hij nu rekening mee gaan houden - zat er niets
anders op dan Michele en de brandweer te bellen, het gebouw uit te
gaan en te wachten. Vertwijfeld stortte hij zich nog een keer op
het wiel. Er was geen beweging in te krijgen. Het zat muurvast,
door de hitte zelf misschien, of jaren achterstallig onderhoud.
Hij vloekte binnensmonds en liep met een laatste, enigszins
bevreesde blik op de oven naar de deur.
Hij was halverwege toen hij iets op zijn voorschoot voelde bewegen,
een merkwaardige, hete vinger die over zijn borst kriebelde. Hij
keek omlaag en wilde zijn ogen niet geloven. Ter hoogte van zijn
middenrif schoot vuur uit de stof. Een duidelijke, flinke vlam,
vergelijkbaar met die van een bijzonder grote kaars, kwam onder de
voorschoot vandaan alsof zijn eigen lichaam onder de huid een soort
inwendige brander had. En hij werd groter.
De vlam breidde zich flakkerend naar boven en zijwaarts uit. Hij
sloeg er met zijn mouw tegen, met als enig resultaat dat de stof
daar ook vlam vatte. Het vuur danste over zijn arm, dreef de
spot met hem, als de oven zelf die achter zijn rug steeds luider
pufte ...
Uriel. Uriel.
De lucht trilde. Opeens wist hij wat er was gebeurd. Een van de
branders was tot stof vergaan. De verschroeiende hitte had zich
door de pijp in de richting van de onbeweeglijke kraan gewerkt,
zich te goed doend aan het brandbare gas, het stukje bij beetje
verslonden.
De explosie trof hem vol in de rug, zo hard, dat hij gillend op de
stijve keiharde houten vloer viel. Hij voelde dat zijn tanden tegen
het versteende hout sloegen, dat er iets brak in zijn mond, zodat
er een pijn naar zijn hersenen schoot die daar heel veel andere
boodschappen tegenkwam: angst en vrees en een steeds flauwer
wordende overtuiging dat hij dit kon overleven als hij maar bij de
deur met de sleutel wist te komen, de magische sleutel die hij met
een vooruitziende blik slechts een paar lange minuten geleden in
het slot had gestoken.
4
Scacchi klauterde de roestige ladder op
en kwam wankelend met zo veel vaart aan land, dat hij direct op de
harde, stoffige stenen van de kleine kade van het eiland tuimelde.
Hij kroop verder op handen en voeten, terwijl hij tegen de harde
hete wind in op adem probeerde te komen. Zijn mobiele telefoon lag
nog in de boot. Hij had geen idee hoe hij snel iemand in de buurt
kon waarschuwen. Maar iemand moest het vuur toch zien, zelfs in dit
binnenwater bij Murano, op een eiland dat zijn kleine voetbrug naar
de buitenwereld altijd afgesloten hield nu er geen toonzaal voor
bezoekers meer was. Als het vuur oversloeg naar het palazzo, zou
het een bedreiging vormen voor het woonhuis zelf, waar de rest van
de familie Arcangelo lag te slapen in hun aparte slaapkamers
verspreid in het ruime gebouw.
De steekvlam die over de Sophia heen was geschoten, was snel
gedoofd. Dat was nog een geluk. Maar de kinderhoofdjes van de brede
kade bij de glasblazerij lagen bezaaid met glasscherven en hete,
gloeiende stukken smeulend hout. Hij had zijn handen al opengehaald
toen hij in de scherven viel en voelde de scherpe pijn van hete
splinters die in zijn huid prikten.
Vloekend krabbelde hij overeind en sjokte naar de half verbrijzelde
ruiten van de glasblazerij om te zien waar het menselijke geluid
dat hij zo-even had gehoord, vandaan kwam. De ramen liepen door tot
aan de grond om toeschouwers buiten de gelegenheid te geven het
proces binnen gade te slaan. Nu bruiste er een smerige storm van
stof en rook uit het gat dat de ontploffing in het midden had
geslagen. Hij schermde zijn ogen af tegen de zwarte, kolkende wolk
en probeerde zich een voorstelling te maken van de kracht die zo'n
verschrikkelijke schade had kunnen aanrichten.
Scacchi had geen ervaring met vuur. Branden kwamen op Sant' Erasmo
nauwelijks voor en op de boot hoefde je er vrijwel geen rekening
mee te houden. Met de verschroeiende adem van het machtige inferno
in zijn gezicht voelde hij zich dom en hulpeloos.
De oude brandslang hing op de hem bekende plek tegen de gemetselde
muur naast de dubbele deuren, opgerold als een dood serpent half
tegen een brandkraan aan die eruitzag alsof hij al jaren niet was
gebruikt.
Hij hoorde het gesis van ontsnappend gas en ook het geluid van
zo-even, nu nog harder en hoger: iemand die gilde in doodsnood.
Piero Scacchi slaakte een boze vloek, rukte de slang van zijn
haken, hees hem onder zijn ene arm en trok met zijn sterke
rechterhand aan de grote industriele kraan. Na veel moeite gaf hij
mee. Een vrij krachteloze straal water, waarschijnlijk gewoon uit
de zwakke hoofdleiding van het eiland onder normale druk, stroomde
weinig enthousiast uit de spuit naar buiten.
Hij liep voorzichtig naar de kapotte ramen, richtte de straal op de
dichtstbijzijnde vlammen die zich in het tondelachtige houtwerk
vraten en zag hoe ze met tegenzin kleiner werden en in een
sissende, stomende massa veranderden, zodat hij net genoeg ruimte
kreeg om dichterbij te komen. Scacchi schuifelde naar voren en ging
voorzichtig voor het glas en het heldere, zonachtige licht staan
dat uit de glasblazerij kwam. Door de enorme hitte werd elke
snelle, moeizame ademhaling een kwelling en begon de huid van zijn
gezicht samen te trekken en pijn te doen. Toen losten alle
gedachten aan zijn eigen hachelijke situatie op in het niets en
werd Piero Scacchi overspoeld door zorgen en verdriet om de mens
die, naar zijn weten, binnen zou zijn.
Scacchi rende naar de oude houten dubbele deuren, rukte de klink
omhoog en ging er met zijn hele gewicht aan hangen. Er zat geen
beweging in. Ze waren naar alle waarschijnlijkheid aan de
binnenkant op slot gedraaid. Hij kon voelen dat het stevige
mechaniek goed bestand was tegen zijn kracht. Uriel had
waarschijnlijk de sleutel, dacht hij, maar hij was te bang, te zeer
gegrepen door de vlammen misschien, om hem te gebruiken.
Scacchi hield zijn hoofd bij het hete, droge hout van de deur in
een poging zichzelf verstaanbaar te maken.
'Uriel! Uriel!' schreeuwde hij, zonder te weten hoe ver zijn stem
in deze vreemde, vurige wereld buiten zijn gezichtsveld zou dragen.
'De deur, man! De sleutel!'
Hij hoorde binnen geen enkel menselijk geluid meer, alleen het
triomfantelijke geloei van het inferno. Scacchi gooide de slang
neer en keek om zich heen of hij iets kon vinden, een ijzeren staaf
of een stuk hout, wat hij kon gebruiken om de ingang open te
wrikken. De kade was leeg op een paar dozen met gebroken glas na,
die klaarstonden om aan het nieuwe mengsel te worden toegevoegd.
Toen keek hij opnieuw naar de ramen en hij wist dat er eigenlijk
geen andere manier was. Hij had al eerder een paar mensen op de
lagune gered. Idioten van terra firma die stomme spelletjes met
boten speelden zonder zich bewust te zijn van de gevaren. Als hij
bereid was geweest voor hen zijn leven te wagen, was er werkelijk
geen excuus nu werkeloos toe te zien en een goed mens als Uriel
Arcangelo in deze vlammen om te laten komen.
'Geen keus,' mompelde hij en hij greep de slang onder zijn arm.
'Geen keus...'
Scacchi's aandacht verschoof naar het terras met kinderhoofdjes. De
hond had de boot verlaten om hem te zoeken. Het dier stond aan de
rand van de kade naar hem te kijken. Zijn verschrikte ogen
weerspiegelden de brand binnen en zijn zwarte vacht lag glanzend en
glad tegen zijn magere lijf. Xerxes moest van de Sophia, die
naast de ladder bij de ondergrondse goedereningang lag afgemeerd,
naar het trapje bij de brug zijn gezwommen. Hoe bang hij ook was.
De spaniel legde zijn kop in zijn nek en stootte een lang,
klaaglijk gejank uit. Scacchi keek naar de hond. Hij had het beest
vanaf zijn geboorte grootgebracht. Het deed alles wat hij vroeg.
Meestal.
'Blaffen,' sommeerde hij. 'Blaffen, Xerxes. Zo hard als je
kunt.'
Luisterend naar het opgewonden gekef dat steeds luider werd toen de
hond langs de waterkant heen en weer ging rennen, stopte hij de
slang onder zijn arm. Hij nam een grote hap lucht en vroeg zich af
hoelang hij daarmee toe kon in de hel die voor hem lag.
Sneeen en blauwe plekken. Rook en vuur. Uiteindelijk waren die
helemaal niet belangrijk wanneer er een mensenleven op het spel
stond. Piero Scacchi tikte met de ijzeren spuit van de versleten
slang een gat in het raam, maakte dit met zijn elleboog groter en
probeerde in te schatten wanneer het breed genoeg was om erdoor te
kunnen. Toen wierp hij zichzelf tussen de resterende punten en
scherven glas door zonder iets te voelen omdat dat een verlies aan
concentratie zou vergen en hij moest zich op dat moment op meer
dingen concentreren dan menselijkerwijs mogelijk was. Alles -
machines, muren, werktafels, houten balken en pilaren - leek in
brand te staan. Hij trad een wereld binnen die niet helemaal echt
was, een universum van vuur en pijn waar hij zich een armzalige
infanterist voelde die een eenzame strijd voerde tegen een leger
van vurige wezens. Een vuriger, bezielder dan de rest.
'Uriel,' zei hij opnieuw, dit keer zacht omdat hij niet zeker wist
of de woorden van enig nut waren voor de man die half mens, half
vurige geest was en gillend voor hem over de grond rolde. Het wezen
bleef even stil liggen en keek hem aan. Hij was, begreep Scacchi,
op dat moment niet echt menselijk, niet meer te redden, en wist dat
ook. De autoriteiten waren gearriveerd. Te laat, zoals altijd.
Hij keek met stille ontzetting toe toen twee waterstralen, dikke,
krachtige stralen - niet te vergelijken met zijn eigen zielige
poging - door de restanten van de ramen heen braken, er genadeloos
alle glas uit haalden en zo hard in het gebouw naar binnen drongen,
dat ze vuil van het metselwerk bliezen en van het geblakerde,
fragiele hout dat het dak van de glasblazerij trachtte te dragen.
Een enorme wolk stoom steeg op uit de oven en vermengde zich met de
rook; de vlammen sisten furieus vanwege hun naderende einde. Piero
Scacchi keek nogmaals naar wat er over was van de donkere gedaante
die als menselijke houtskool voor hem lag, en probeerde voor ogen
te houden dat dit een mens was geweest. Hij had Uriel aardig
gevonden. De treurigheid en het merkwaardige gevoel van verlies die
hij met zich mee leek te dragen, hadden hem altijd ontroerd.
Een stuivende straal water trof de oven zelf, viel op het
bijenkorfachtige bouwsel, vocht met de gloeiend hete stenen van het
bolronde dak. Het vuur was uit, gesmoord door een vloed van schuim
en water. Er was een soort overwinning behaald, te laat voor Uriel
Arcangelo, maar snel genoeg om zijn familieleden te redden, die
geisoleerde groep mensen die zich nu zouden verzamelen, meende
Scacchi, om getuige te zijn van de vreemde, onverklaarbare tragedie
die uit de nacht tevoorschijn was gespat en hun een verkoold lijk
had gebracht. Hij kon het niet laten naar voren te lopen en in de
buik van het monster te kijken. Er lag daar iets uit elkaar te
vallen in de kreunende gloeiende as, een duidelijk herkenbaar ding
dat misschien alles zou verklaren, alleen niet nu, want er zat
onvoldoende ruimte in Scacchi's hoofd voor de spanning die de vraag
wat het zou kunnen betekenen opriep.
Een luid gekraak achter hem maakte dat hij zich omdraaide. De
bijlen van de brandweermannen hadden eindelijk de aanval geopend op
de stomme houten deuren. Als de man binnen maar de kracht had
gevonden de sleutel om te draaien.
Als hij maar...
Scacchi knikte naar de witte, broze schedel, die plat en zonder
kaak op de hete as lag te glimmen en mompelde een woordeloze
zegen.
Een sterke arm greep hem bij de schouder, blafte tegen hem dat hij
opzij moest gaan. Hij haalde de vingers van de brandweerman weg en
keek de man in het gezicht met een blik die geen tegenspraak
duldde.
Daarna liep hij hoestend door de opengebroken deuren naar buiten.
Zijn ogen prikten van de rook en hij voelde dat zijn huid stuk was
door brandwonden van de hete stoom, sneeen en splinters die in zijn
handen zaten. Op de kinderhoofdjes van de kade stond de familie bij
elkaar tussen de brandweermannen en een paar mensen van de
plaatselijke politie. Twee personen werden vermist: Uriel en zijn
vrouw. Een woordeloze intuitieve gedachte, waarvan hij hoopte dat
het domme, door angst ingegeven speculatie was, vertelde Piero
Scacchi een mogelijke versie van wat er die nacht was gebeurd, en
waarom een man misschien liever stierf dan dat hij de sleutel van
een oud stel deuren omdraaide om zichzelf te redden. Vrijwel
onmiddellijk kwam Michele met vuurspuwende ogen op hem af en begon
vlak voor zijn gezicht met zijn benige hand heen en weer te
schudden, zodat zijn vingers af en toe Scacchi's pijnlijke wangen
raakten.
'Achterlijke idioot,' beet het hoofd van de familie hem trillend
van woede toe. Hij was een kleine man, bijna zestig. En hij droeg
een pak. De Arcangelo's hadden zich voor hun begrafenissen gekleed,
dacht Scacchi bij zichzelf, en toen vervloekte hij zijn eigen
onbeschaamdheid.
Michele begroef zijn twee miezerige vuisten in Scacchi's rokerige,
gescheurde jasje. 'Wat heb je gedaan, idioot? Nou?'
Scacchi haalde de handen van de man van zijn kleren en duwde hem op
zo'n manier weg, dat Michele begreep dat dit geen goed idee was,
geen daad die voor herhaling vatbaar was.
Gabriele stond zwijgend een stukje bij zijn oudste broer vandaan,
ook in een oud pak, met donkere, vochtige ogen naar het zwarte
glimmende water te kijken. Misschien wachtte hij op bevelen, zoals
altijd. Raffaela stond naast hem. Ze was nog in nachthemd en keek
Scacchi met glinsterende ogen van schrik en opwinding enigszins
meelevend, meende hij, en ook een beetje angstig aan. Een
ambulanceboot was gearriveerd. Een broeder kwam naar hem toe en
bekeek hem. Scacchi schudde zijn hoofd en knikte naar de
glasblazerij.
'Ik heb geprobeerd te helpen,' zei hij zacht achterom, half tegen
Michele, half tegen iedereen die wilde luisteren. Hij was zich
ervan bewust hoe oud, schor en vermoeid zijn stem klonk.