8 ESMEE
Het was donker toen Esmee wakker werd en ze het dwaallicht boven haar hoofd zag hangen. Ze stond op. Eerst hing ze haar steen Selene om haar hals, toen kleedde ze zich aan en daarna pakte ze de rugzak die al klaarlag.
Het was zover en echt verbaasd was ze niet. Niet meer in ieder geval. Iets had haar verteld dat het zo zou gaan en het vermoeden was sterker geworden toen ze Ramik had ontmoet. Meer dan een gevoel was het niet geweest, maar de stem vanbinnen die vertelde dat ze hem terug zou zien, was gebleven.
Hun kennismaking was ook blijven hangen. Apart, die Ramik, beter kon ze het niet formuleren. Erg intelligent leek hij niet, maar dat kon een vergissing zijn. Na hun eerste ontmoeting had ze hem niet meer gezien. Hij was toebedeeld aan Alslas. Al of niet in opdracht van Noma zweeg Alslas als het graf over zijn ervaringen met Ramik. Eigenlijk sprak niemand over hem sinds hij op Exus was aangekomen.
Nu was het zover. Zij was gekozen. Evenzeer een uitdaging als beangstigend. Decennia lang waren er geen elfen meer op aarde geweest en niemand wist precies wat hun daar te wachten stond. Ook Noma niet.
Omdat wolkenkind Riksja bijna haar zestiende levenstijd inging en had laten zien hoe begaafd ze was, verwachtte iedereen dat zij gekozen zou worden. Dat zij met Ramik naar de aarde zou gaan. Ze krijgen allemaal ongelijk, dacht Esmee, terwijl ze het dwaallicht in haar hand ving en doofde. In de ochtend, als de anderen wakker werden en hun ogen uitwreven, zou de groep wolkenkinderen het weten. Ze kon zich de reacties al voorstellen. Uiterlijk onbewogen, zoals hun geleerd was, maar onder elkaar zouden ze fluisteren: ‘Heb je het gehoord? Weet je het al? Het is Esmee.’ ‘Zij? Echt waar?’ ‘Ja, Esmee, zij is het!’
Ze sloot haar deur, liep de gangen door en naderde de zaal. Vanuit de deuropening zag ze de magiër al. Slenterend door de ruimte, zonder dat hij merkte dat de duisternis als een zwarte deken om hem heen was gevallen. Ze zag hem steeds grotere rondjes lopen, zijn staf voor zich uit zwaaiend. Een zachtgeel licht bleef achter waar zijn staf de grond had geraakt.
Esmee wist dat de gloed die achterbleef ondoordringbaar gebied was voor woord en beeld. Noma wilde niet dat iemand wist wat hij van plan was. Zeker Kranck niet. Aanhangers van Kranck en de weinige wolkenkinderen die op zijn hand waren, voelden op een of andere manier dat er iets speelde en dat wilde Noma voorkomen. Esmee had Ramik dan ook niet helemaal de waarheid verteld toen ze zei dat álle wolkenkinderen op de hoogte waren van zijn komst…
Het was Esmee opgevallen dat Noma de afgelopen tijd nog zorgvuldiger geweest was dan gewoonlijk. Hij had Kranck vermeden. Zelfs bij de wisseling van de lessen aan de groep van twaalf wolkenkinderen. Ook Esmee had om de andere maan les van Kranck, een magiër die altijd uit leek te zijn op een conflict. Esmee had vanaf het begin van haar opleiding partij gekozen voor Noma en altijd al een verschrikkelijke hekel gehad aan Kranck. Er waren echter wel een paar wolkenkinderen die Kranck op zijn hand wist te krijgen, en die er net als hij veel voor voelden om al hun magische krachten op een gewelddadige manier in te zetten. Ook wisten zij niets van de profetie over de voorganger. Noma had het verzwegen en zijn aanhangers geleerd hoe het in hun geest verborgen kon blijven.
Geruisloos ging ze de zaal binnen. Noma liep nog steeds rond. Kalm liep ze naar de haard. De magiër zou haar rust op prijs stellen en ze besloot hem niet te storen. Nog niet. De magische runen die ze met haar vingers en met hulp van haar maansteen spon, deden het droge loofhout in de open haard vlam vatten. Het vertrek baadde in een warme oranje gloed. Door de weerkaatsing van licht dansten vrolijke schaduwen de ruimte in, alsof ze mee wilden doen met deze onverwachte lichtvreugde.
Om haar meester nog meer te plezieren ontstak ze een dun staafje wierook. Het stokje verspreidde een krachtige geur van lavendel. Daarna ging ze bij de haard zitten. Toen hij klaar was en zijn ogen opende, knikte Noma ten teken dat ze de cirkel binnen kon stappen.
‘U hebt mij geroepen, Noma.’
‘Ik ben bijzonder blij dat jij het bent,’ zei hij.
Een vreemde opmerking, vond Esmee. Ze was ervan uitgegaan dat de magiër haar had geselecteerd. Wie anders had het dwaallicht verzonden?
‘In deze ruimte kun je vrij spreken,’ zei Noma, terwijl hij een heuptas en een steen die aan een zwart koordje hing van een tafel pakte. Als ze zich niet vergiste, waren het de spullen die Ramik bij zijn aankomst bij zich had.
‘Klopt, het is van hem,’ zei Noma zonder dat ze de vraag had gesteld. ‘Ik heb er wat handige spullen bij gedaan.’
Ze was niet verrast en vond het niet erg dat Noma haar gedachten las. Ze had hem lief als haar eigen vader.
‘Waar is hij?’ vroeg ze.
‘Hij slaapt.’
‘Nog steeds?’
Noma reageerde niet meteen. Hij schikte zijn mantel, die hij over de leuning van een bank had gehangen. ‘Ik heb een goede reden om hem in slaap te houden. Ik heb zijn gedachten gevolgd. Exus is hem behoorlijk tegengevallen. Hij begint te twijfelen of de keuze om mee te werken wel juist is. Een twijfel die ik niet gebruiken kan.’
Esmee schoof ongemakkelijk naar links.
‘Sorry Esmee, ik ben niet duidelijk genoeg. Niet schrikken van mijn openhartigheid, maar ik moet toegeven dat ik minder hoopvol ben dan ik al die tijd heb doen voorkomen. Het is de laatste decennia te vaak voorgekomen dat we er volledig naast zaten.’
Ondanks de waarschuwing schrok ze toch. ‘Is Ramik dan niet uitverkoren?’
‘Misschien wel, misschien ook niet. Op dit moment durf ik het niet met zekerheid te zeggen. Ik hoop het. Ik heb niet het eeuwige leven en Kranck zal de macht proberen te grijpen als ik er niet meer ben.’
Esmee kon er niets aan doen. Ze kromp in elkaar bij de zwaarte van zijn woorden. Woorden zwaarder dan zij ze wilde voelen. Als Noma zélf ging twijfelen… wat dan?
‘Ik dacht dat we konden vertrouwen op de voorspellingen,’ stamelde ze.
‘Dat moet ook, Esmee. Laat je door mij ook maar niet te veel van de wijs brengen. De hogepriesters geloven heilig in de profetieën. Ik heb misschien te veel meegemaakt,’ zuchtte Noma, terwijl hij zijn staf greep en met zijn vingers in een van de onderste inkepingen peuterde en er een steen uit haalde.
Ook al had Esmee hem niet eerder gezien, ze herkende hem onmiddellijk. De Mandala. De steen der stenen, kleurloos van buiten, maar van dichtbij en vanbinnen alle elementen omvattend waar elfen hun magie op baseren: water, vuur, lucht en geest in één steen bijeen. Zo op het oog een klein en onbelangrijk steentje, maar iedere elf wist beter.
‘Misschien kan ik op deze manier je zorg iets verlichten,’ zei Noma. ‘We gaan een wisseltruc uithalen. Ramik zal de Mandala dragen als hij op aarde is. Ik vermoed dat hij hem kan gebruiken.’
Esmee zag dat de magiër de vuursteen van Ramik en de Mandala in zijn hand hield. Kort werden alle kleuren van de regenboog zichtbaar, waarna de steen verschrompelde en er een vuursteen aan een zwart koordje voor in de plaats kwam. In zijn handpalm lagen nu twee identieke stenen en één daarvan gaf Noma aan haar.
‘Hang deze terug bij Ramik om zijn nek,’ zei de magiër. ‘Het is aan jou om te bepalen wanneer hij moet weten wat hij werkelijk draagt.’
Esmee zuchtte. Aan de ene kant was ze blij met de wetenschap dat de steen met hen mee zou gaan. Een machtig magisch wapen waar haar zilverblauwe maansteen schril bij afstak, maar wat kon Ramik ermee? Het verhaal ging dat de Mandalasteen een eigen wil kende, die aan macht won naarmate de drager oud en wijs was. Ze vroeg zich af of Ramik in staat zou zijn er iets zinnigs mee te doen.
‘Kom nu, Esmee. We moeten opschieten. Het is onrustig op Lorial; Osmar weet dat Ramik met mij is meegegaan. Hij is woedend en heeft het ook aan Klos verteld. Kranck heeft zo zijn vermoedens en is al naar hen op weg.’
Esmee knikte en pakte haar spullen. ‘Ik zal snel gaan.’
‘Je weet waar je moet zijn, Esmee. Gebruik je ogen en kijk, gebruik je oren en luister, volg je hart en doe wat goed voelt.’
Esmee nam de woorden in zich op en knikte opnieuw. ‘Ramik? Is hij… er klaar voor?’
De magiër grijnsde: ‘Wat heet klaar? Hij slaapt. Met mijn hulp een beetje dieper dan normaal. Het is jouw taak om ervoor te zorgen dat hij op aarde komt. Daarna is het afwachten. Sta hem zo goed mogelijk bij. Meer vraag ik niet van je.’
Ze knikte.
‘Veel geluk,’ zei hij vanuit de deuropening voor hij wegliep.
Esmee stond op. Het vuur liet ze branden. Nu kwam het erop aan. Alle beslissingen waren aan haar. Ook de moeilijke.
Vlot liep ze de gangen door naar zijn vertrek. Hij lag aangekleed en opgekruld op bed en, zoals Noma had gezegd, in diepe slaap. Tijdens het gesprek met de magiër had ze een besluit genomen. Het was misschien wreed om het op deze manier te doen, maar ze had de woorden van Noma goed verstaan. Als Ramik twijfelde en herrie ging schoppen, zou het begin van hun missie rampzalig zijn. Dat risico wilde ze niet nemen.
Ze pakte haar steen, sprak de formule en de steen gloeide op. De reukloze ring van rook verscheen meteen. Beheerst liet ze de kring uitwaaieren rond het bed. Ze wist dat hij de kou van de bezwering gauw zou kunnen voelen, maar niet zou ontwaken. De kring vloeide uit de palm van haar hand om zijn lichaam. De ijzige kou zou sterk optrekken tot in zijn botten. Het resultaat van haar bezwering werd langzaam zichtbaar. Ramik rilde, sloeg zijn armen over elkaar en opende zijn ogen. Glazig staarde hij de ruimte in en kreunde zacht. Een kort moment voelde Esmee iets dat leek op medelijden, maar ze schudde haar hoofd. Ze schoof het koord met de steen om zijn hals en deed zijn laarzen aan zijn voeten.
Volg je gevoel, had Noma gezegd en daar was ze precies mee bezig.
Ramik kreunde nog harder en trapte met zijn voeten tegen de spijlen van het bed. Ze trok hem overeind en hield hem rechtop. Door een waas moest hij nu kunnen merken wat er gebeurde. Hij zou willen gillen, maar er zou geen geluid komen. Ze greep Ramik onder zijn oksel en voelde de kou uitwaaieren tot aan haar tenen. Nu was het oppassen. De kou vertraagde haar denken en het zou werkelijk knullig zijn als ze verward raakte in haar eigen bezwering. Ze nam iets meer afstand en zette hem aan om te lopen.
In het begin kwamen ze langzamer vooruit dan ze wilde. Ramik stopte regelmatig en keek verwilderd om zich heen. Esmee was blij toen ze de gangen achter zich hadden en ze de frisse wind in haar gezicht voelde.
De nacht omhelsde hen als onverwachte bezoekers. De sterren waren getuigen van de mantel die ze stevig dichtsnoerde om haar lijf. De capuchon trok ze ver over haar gezicht. Het pad dat ze koos, liep glooiend omlaag, zo ging het sneller. Ramik had alle verzet opgegeven en liet zich als een slappe pop voortduwen.
Via een achterdeur bereikten ze de verborgen ruimte tussen de wolkheuvels. Met Ramik dicht tegen haar aan ontzegelde ze de geheime deur en volgde de steile trap omlaag. Hun vervoermiddel naar de aarde, de Acropol, stond erbij zoals ze hem de vorige keer had gezien. Een ronde bol. Glanzend en glimmend. Omgeven door magisch zilverdraad en vastgeklonken op een stevige schraag.
De deur van de bol was gesloten en ze drukte met drie vingers precies tegelijk op een punt erboven. Geruisloos ging de zijdeur open en voorzichtig schoof ze Ramik op de tweezitter. Ze moest bukken om er zelf in te komen en kroop naast hem. Haar handen bewogen snel om haar maansteen. De runensteen gaf voldoende licht om de rest van haar werk te voltooien.
Nog één keer haalde ze diep adem, toen trok ze aan de hendel voor haar neus en voelde de bol reageren. Een zachtroze gloed vulde de ruimte. Rustig trok ze aan de hendel naast haar zitting en voelde de Acropol losschieten uit zijn verankering. Steil schoten ze omlaag door de trechter die onder hen in het wolkendek zat. Er dwars doorheen. De nacht in.