De vloek

Wanneer ik mij verveel, op een vergadering of in de file, bedenk ik een vloek. Dan stel ik mij voor dat ik de macht heb om mensen die mij onrechtvaardig hebben behandeld te straffen. Als een boze fee verzin ik een onheil dat hun zal treffen.

Het moet een mooie wraak zijn, geen ziekte en geen ongelukken, die zijn mij te gemakzuchtig. Een vindingrijke vloek moet het zijn en als ik er een heb uitgekozen, spreek ik hem plechtig uit, met de uitdrukkelijke wens dat hij ook daadwerkelijk zal geschieden. Om een vriendin betaald te zetten dat zij mij jarenlang heeft bedrogen, heb ik de vloek over haar afgeroepen dat haar man een beeldschone vrouw met prachtige borsten zal tegenkomen, die smoorverliefd op hem wordt. Hij houdt erg van borsten en die vriendin is plat. Bijna plat.

Met zo'n vloek zijn ze wel een poosje zoet, denk ik zo. Voor die echtgenoot vind ik het niet zielig, die gun ik wel een verzetje en de minnares met borsten zal ongetwijfeld op den duur weer een nieuwe man ontmoeten, eentje die geen huwelijk met zich meezeult.

Het is nog een hoop werk om narigheid te verzinnen die in werkelijkheid zou kunnen voorvallen en precies de juiste schade aanricht. Als iedereen er ongelukkig van wordt, is het knoeiwerk en als het slachtoffer er alleen een slechte middag aan overhoudt ook.

'Help mij eens een vloek te bedenken,' vroeg een vriendin. Zij heeft een ex-schoondochter die ze niet kan uitstaan en die haar zoon tot wanhoop drijft door zijn kinderen tegen hem op te hitsen.

'Heeft ze een aardige moeder?' informeerde ik.

'Nee, dat is net zo'n kreng als zij,' was het antwoord.

'Je moet er even op wachten,' zei ik, 'maar wat zou je zeggen van vroeg intredende ouderdomsverschijnselen voor die moeder. Vergeetachtigheid, moeilijk ter been, verminderde zelfredzaamheid. En dat jouw schoondochter daar in haar eentje voor opdraait?'

Mijn vriendin begon te stralen.

'Denk er intussen maar vast aan,' raadde ik aan, 'dat geeft veel troost.'

Ik besef terdege dat mijn nevenfunctie als boosaardige fee me niet mooi staat, maar in de dagelijkse omgang ben ik tamelijk lankmoedig. Ik heb nog nooit ergens de ramen ingegooid omdat ik jaloers was of beledigd, geen leugens over mijn rivalen verspreid en geen bezittingen kapotgemaakt. Dat soort dingen zal ik niet gauw doen. Ik heb er het temperament niet voor.

Wraak moet bij je passen.

Ik las eens in de krant dat een man met een shovel op de woning van zijn voormalige vriendin was ingereden, omdat zij hem had verlaten voor een ander. Hij had een loonbedrijf, dus het gereedschap lag klaar.

In een documentaire over vreemdgaan, die ik jaren geleden heb gezien, kwam een welgesteld echtpaar voor van wie de man ervandoor was gegaan met zijn secretaresse. De verguisde echtgenote had een aanhanger gehuurd en de wijnkelder leeggehaald. Het was een mooie wijnkelder met zeer oude flessen wijn. Daarmee was de vrouw sinterklaas gaan spelen in de villawijk waar zij woonden. Bij elke huisdeur had ze een goede fles neergezet.

Wraak kan ook met eenvoudige middelen.

Een van de vrouwen van mijn aerobicsclub is huisvrouw. Zij is getrouwd met een tandarts die graag symposia bezoekt. Hij neemt zijn vrouw nooit mee, niet omdat het niet kan, maar omdat hij hoopt dat hij onderweg nog wat lekkers tegenkomt. Dat is al erg genoeg, maar hij vernedert haar bovendien door te zeggen dat haar Engels niet goed genoeg is om met buitenlanders te praten.

Op een dag ging hij naar een groot congres waar een galabal aan verbonden was.

'Pak mijn smoking in,' zei hij, 'en poets mijn zwarte schoenen.'

Zijn vrouw deed het, zoals ze alles uitvoerde wat hij opdroeg, maar plotseling had ze genoeg van haar droeve bestaan als voetveeg. Voor ze het jasje van de smoking zorgvuldig opvouwde, deed ze een paar scheppen korrels uit de kattenbak in de zakken.

De wraak van de ene persoon kan een bron van inspiratie voor de ander betekenen. Ik vertelde het verhaal van de smoking aan een vriendin, die een moeilijke tijd doormaakt met haar man.

Zij knapte er erg van op.

'Mijn zus heeft eens alle tweede knoopjes van de overhemden van haar man afgeknipt, toen hij kwam vertellen dat hij het met haar beste vriendin had gedaan,' zei ze geanimeerd.

'Dat is bijzonder,' antwoordde ik peinzend, 'meestal worden vrouwen kwaad op die andere vrouw, niet op hun eigen man. Is jou dat ook wel eens opgevallen?'

'Ze willen die man niet kwijt, dus nemen ze wraak op iemand die ze kunnen missen,' legde ze uit, 'maar mijn zus is driftig. Ze had het gedaan voor ze het wist.'

'Hoe liep het af?' vroeg ik.

'Ze is nog steeds bij Ome Henk,' antwoordde de achttienjarige dochter van mijn vriendin, die bij ons gesprek zat. 'Ik vind het stom. Het was zo'n goeie kans om van die sukkel af te komen. En ze heeft die knopen er zelf weer aangezet.'

Ik draaide me naar haar om.

'Wat doen jongeren eigenlijk als ze wraak willen nemen?' vroeg ik, want voor boze heks moet je toch een poosje gestudeerd hebben op het leven.

Ze dacht even na. 'Ik ken een meisje dat onverwacht bij haar vriend langsging en hem op de bank vond, met een ander. Ze heeft een bus paarse spray gekocht en zijn hele huis onder de grafitti gespoten.'

'Goed werk,' knikten haar moeder en ik. Het was even stil.

'Het geeft wel een hoop rommel,' zei mijn vriendin, 'en als het haar eigen huis was geweest, had het niet gekund.'

'Ik weet een vergelding die al die nadelen niet heeft,' zei ik, 'ik heb hem uit een boek van Scott Fitzgerald. Hij had een stormachtig huwelijk met veel ruzie en een scheiding met woede en verdriet. Scott Fitzgerald zei: "Een goed leven, dat is de beste wraak."'

Druk

Als mijn tante mij belt vraagt ze niet hoe het met mij gaat.

'Heb je het druk?' informeert ze.

'Zo druk als ik mij maak,' zeg ik dan diplomatiek.

Dat is het verkeerde antwoord. Druk is goed, druk betekent dat je wat voorstelt in de wereld. En als je het druk hebt, hoefje niet te helpen in het huishouden en hoef je niet over je relatie te praten. Ik ken een vrouw die al vijftien jaar getrouwd is met een man die ze volgens mij nooit ziet. Hij heeft het druk.

'Ik zie hem heus wel!' weerlegt zij, 'in het weekend en 's avonds aan tafel.'

Het is niet waar. In het weekend gaat hij met zijn vrienden tennissen of mountainbiken. Zij tennist ook, maar niet met hem en als ze samen uitgaan, zitten ze in het donker in de bioscoop. Zij heeft een baan buiten de stad en staat 's ochtends om zeven uur in de file. Hij is freelancejournalist en ligt dan nog te slapen. Van samen eten komt ook nooit wat, want ik zie hem altijd in het café. Borreltijd duurt voor hem tot sluitingstijd.

'Hij moet netwerken!' zegt zijn vrouw.

'Leuk huwelijk,' zeg ik.

'Ja hoor eens,' protesteert zij, 'hij werkt hard.'

Alle mannen werken hard, als je hun vrouw mag geloven. Maar ik denk helemaal niet dat mannen hard werken. Ze zijn wel bezig. Ze zitten achter een computer, ze telefoneren, ze zijn in bespreking, ze zijn onderweg. Ze zijn de hele dag van huis en hebben het razend druk met iets waarvan niemand precies weet wat het behelst.

In ieder geval zijn ze niet thuis of beschikbaar voor de ouderavond van de basisschool. Ze hebben geen tijd om boodschappen te doen en niet om met een kind naar de beugeltandarts te gaan. Dat doet hun vrouw, in de deeltijd die haar professionele vooruitgang om zeep helpt.

Ik ken een vrouw die een verhouding had met een getrouwde man. Zij zag hem altijd op zaterdagochtend en ten minste één keer door de week, na zijn werk. Dat was niet moeilijk te organiseren. Zijn echtgenote wist dat vergaderingen flink konden uitlopen en dat hij daardoor niet altijd op tijd kon zijn voor het eten. Dat leverde voor het liefdespaar heerlijke uurtjes in de schemering op, met een glas wijn en een borrelhapje. Op zaterdag deed hij de boodschappen. Dat kon wat tijd in beslag nemen, wisten ze thuis. Niemand zou het in zijn hoofd halen om aan papa te vragen of het nu echt drie uur moest duren.

In de zomervakantie ging zijn gezin vast naar de camping en kwam hij een week later. Hij werkte zo hard, dat hij onmogelijk drie weken vrij kon nemen, dat sprak vanzelf.

Anderhalf jaar duurde de romance, toen kwam de klad erin.

'Ik zat maar te wachten,' klaagde de minnares, 'hij beloofde dat hij zou komen, maar steeds vaker gebeurde er iets op zijn werk waardoor hij in tijdnood kwam. In het weekend kon hij niet meer met mij afspreken, want hij had het te druk om nog naar de supermarkt te gaan.'

Ik heb zelf ook een man gehad die hard werkte. Het was een parttime betrekking, maar hij had zijn handen er aan vol. Hij moest zich in de nieuwe computerprogramma's verdiepen die pas op de afdeling waren geïnstalleerd. Hij moest brieven schrijven en PowerPoint-presentaties voorbereiden. Als hij klaar was met zijn drukke bezigheden was het net te laat voor de metro, dus miste hij zijn trein, moest een half uur wachten en kwam om acht uur doodmoe bij mij aan.

'Hard gewerkt, schat?' vroeg ik en dan zuchtte hij alsof hij zojuist was teruggekeerd uit de zoutmijnen. Misschien hoort het wel bij het basispakket van een man. Hij moet zijn brood verdienen en hoe zwaarder de werkdruk, des te meer aanzien hij ontlokt aan de getuigen van al die inspanning.

Vrouwen hebben het ook druk met onzin, maar op een iets andere manier. Dat hoorde ik van mijn zus die geregeld op kantoren van instellingen komt. Ze begeleidt personeel in de gezondheidszorg.

'Ze reageren op ieder piepje, op alle binnenkomende mail, op elk telefoongesprek. Bij de minste stoornis houden ze op met waar ze mee bezig waren. Ze maken niks af,' vertelde zij, 'als er iemand aanklopt, mag die persoon altijd binnenkomen. Wij noemen dat leven met de waan van de dag.'

Ik ken een uitgeefster die zo werkt. Ze heeft succes, veel boeken die bij haar verschijnen worden bestsellers, maar zij is altijd doodmoe, doordat ze zich met alles tegelijk bezighoudt. Ik ga af en toe bij haar langs op kantoor. Ik kom alleen voor de gezelligheid en ik blijf nooit lang. Terwijl ik daar ben, steekt steevast om de vijf minuten een medewerker zijn of haar hoofd om de deur en vraagt: 'Heb je even?'

En dan heeft ze even.

'Dat hoeft toch niet?' heb ik eens gezegd, 'je bent de directeur hoor!'

Maar dat schijnt niets uit te maken. De directeur is er voor de werknemers.

'Bovendien storen de meeste directeuren hun eigen personeel net zo hard als andersom,' zegt mijn zus, 'dan is er een kwestie en wachten ze niet tot er een vergadering is. Ze halen meteen een werknemer uit zijn concentratie.'

'Die directeur is een man,' raadde ik.

'Vaak wel,' moest mijn zus toegeven.

Mannen kunnen niet wachten, want als je kunt wachten, heb je het niet druk.

Mijn belastingconsulent is sinds een poosje gepensioneerd. Je zou zeggen dat hij het er lekker van gaat nemen. Hij houdt van mooie muziek, hij leest graag boeken. Maar voor lezen en luisteren heeft hij geen tijd. Hij is de hele dag in de weer met brieven en formulieren, met e-mails en faxen.

'Wat doe je toch allemaal?' heeft zijn vrouw hem eens gevraagd, 'ga toch lekker de stad in. De zon schijnt, ga vissen!'

Daar werd haar man heel boos om.

'Ik heb het druk!' riep hij verontwaardigd.

'Waarmee dan toch?' vroeg zij.

'Met de financiële afwikkeling van de zaken,' zei hij waardig, 'en met de administratie. Daar had ik vroeger een secretaresse voor, maar al dat werk moet ik nu zelf doen.'

Alle gepensioneerden schijnen zichzelf omver te lopen van de drukte.

Ik was vroeger bevriend met een ouder echtpaar. Toen ze nog allebei werkten, spraken we in het weekend wel eens af. Dan gingen we fietsen of vogels kijken. Op een dag ging hij met pensioen en kort daarop hield zij ook op met werken. Als ik hen tegenwoordig bel, neemt zij altijd de telefoon op en zegt meteen dringend: 'Kan ik je zo terugbellen? Ik wilde net de deur uitgaan.'

Als ze dan later belt, blijkt het onmogelijk een afspraak te maken. Het weekend kan niet omdat er een kleinkind komt logeren, de maandag gaat hij biljarten, op dinsdag bridgen ze. Iedere dag is volgeplempt met bezigheden en terwijl we de blaadjes van de agenda omslaan, verstrijken de maanden bij voorbaat. Ik heb ze sinds vorig jaar mei niet meer gezien.

'Oudere mensen kunnen hun tijd niet meer doelmatig indelen,' zei een maatschappelijk werkster die veel met senioren te maken heeft, 'ze zijn de hele dag bezig met niets. En ze kunnen niet, zoals jonge mensen, een paar verschillende dingen op een dag doen. Daarom denk je dat ze het druk hebben. En zelf denken ze dat ook.'

Het zou best waar kunnen zijn. Ik kreeg eens een email waarin een man van drieënzeventig zijn dag beschreef:

'Om acht uur begin ik. Dan zet ik de computer aan om mijn mail te lezen. Daar zit een vraag bij. Het antwoord zoek ik op internet. Daar vind ik een verwijzing naar een andere site. Daar ga ik ook kijken. Dan weet ik nog een boek waar iets over dat geval in kan staan. Ik sta op om het boek te zoeken. Ik kan de passage niet vinden want de lettertjes zijn te klein. Ik moet dus mijn bril zoeken. Die ligt nog in de slaapkamer. Ik zie dat het bed nog niet is opgemaakt. Dat kan ik wel even doen. Dan loop ik terug naar mijn werkkamer. Wat wilde ik ook alweer doen? Iets opzoeken, maar dan zie ik dat de geranium water moet hebben. De gieter staat in de huiskamer, waar de ontbijtboel nog op tafel staat. Daar ligt ook de krant. Die had ik nog niet uit. Waar is mijn bril?'

Zo gaat die e-mail verder, wel drie bladzijden lang.

Ik heb hem niet uitgelezen. Ik heb er geen tijd voor, ook al heb ik het niet druk.

Woordverwarring

Ik ging op verjaarsbezoek bij een vriendin die tweeënvijftig was geworden. De visite bestond uit zeven andere vrouwen die de vijftig gepasseerd waren. Er waren geen mannen bij, want de jarige is niet alleen van haar eigen man gescheiden, ze heeft alle mannen de deur uit gedaan.

In de kamer was het een leven als een oordeel want er was een interessant onderwerp van gesprek: de overgang.

'Ik stond achter de toonbank een klant te helpen,' zei een zus van de jarige, die in een apotheek werkt, 'en toen kreeg ik me toch een flux de bouche!'

Voor het eerst die middag waren we een seconde stil. Toen barstte iedereen in lachen uit. Die zus is namelijk een verschrikkelijke kletskous.

'Je bedoelt het wel goed maar je zegt het verkeerd,' hielp de jarige. 'Je bedoelt een opvlieger.'

'Dat zei ik toch!' zei haar zus.

'Nee, je zei flux de bouche en dat betekent woordenvloed.'

De zus haalde haar schouders op. Zij begreep niet wat ze verkeerd had gezegd, bovendien was ze al aan het volgende verhaal begonnen.

Toen ik thuis was, probeerde ik te achterhalen hoe ze bij die Franse uitdrukking was gekomen. In het woordenboek stond geen lemma opvlieger en 'flux de sang' betekent geen toevloed van bloed, maar dysenterie.

Ik verbaas me altijd als mensen andere talen gebruiken om hun woorden kracht bij te zetten. Ze gaan er niet treffender door spreken. Bovendien is het Nederlands al moeilijk genoeg.

Ik heb een vriendin die aan woordverwarring lijdt. Als zij iets vertelt, verhaspelt ze allerlei woorden en gezegdes. Het komt doordat zij vaak geen idee heeft van de spelling. Ze heeft een erg rommelige schoolopleiding gehad. Haar ouders waren gescheiden en haar moeder werkte in de nachtdienst. Als er een jonger broertje of zusje ziek was, moest mijn vriendin thuisblijven van school en er was geen plek in huis waar ze rustig kon leren. Later is ze nog wel naar de avondschool gegaan om het tekort aan onderwijs in te halen, maar af en toe hoor je de hiaten. In plaats van cholesterol zegt ze chlorestol en café De Zeemeeuw noemt ze steevast De Zeeuwmeeuw. Ze zit op flamingodansen en haar neefje, dat een lichte vorm van autisme heeft, lijdt aan het syndroom van asperge.

Ik verbeter haar niet. Het lijkt mij niet plezierig om almaar een foutmelding te krijgen. Het helpt ook niet. Ik heb wel eens langzaam en duidelijk cholesterol gezegd, met de bedoeling een goed voorbeeld te geven.

'Ja, dat zei ik al, chlorestol,' antwoordde ze toen.

'Jouw vriendin praat helemaal niet zo slordig!' protesteerde een man, die haar ook kent, 'Je zou mijn zwager eens moeten horen. Die is de helft van de tijd niet te verstaan. Dat ligt aan zijn kunstgebit, maar ook aan de rare dingen die hij zegt. Hij heeft een zoontje dat niet helemaal goed is. Hij moet er steeds mee naar het concentratiebureau, zoals hij dat noemt. En laatst hadden we het over een meubelplaat die volgens hem gepasteuriseerd was. Het duurde nog best lang voor ik begreep dat het geplastificeerd moest zijn.'

Ik schudde mijn hoofd.

'Mijn vriendin wint,' zei ik resoluut, 'af en toe maakt ze het me zo moeilijk dat het lijkt of ik het cryptogram aan het oplossen ben. Weet jij wat gorilla's zijn?'

'Apen?' weifelde de man.

'Dat zou goed kunnen,' zei ik, 'maar een poosje geleden was ik met mijn vriendin in een tuincentrum. Ik wilde geraniums kopen voor mijn terras. Zij heeft veel verstand van planten. We hadden al een paar perken bekeken en te schraal bevonden, toen mijn vriendin ineens naar een uithoek in de plantenkas wees. "Kijk," zei ze, "daar staan ook nog gorilla's!"'

De man kwam niet meer bij van het lachen, maar mijn verhaal was nog niet uit.

'Toen we de gorilla's naar huis hadden gedragen, moesten ze nog in de aarde worden gezet. Dat was een groot karwei. We werkten flink door want het zou gaan regenen aan het eind van de middag. Tenslotte waren we klaar. "Ik ben blij dat het is gelukt," zei ik tevreden, "dankzij jouw hulp." "Prei!" zei mijn vriendin.'

'Prei?' vroeg de man verbouwereerd.

'Ze wilde prima zeggen en tegelijkertijd fijn,' legde ik uit.

Prei heeft trouwens nooit wortel geschoten, maar de gorilla's zijn een eigen leven gaan leiden. Ik zeg nog steeds gorilla's in plaats van geraniums en toen ik diezelfde man weer eens sprak, zei hij dat hij hanggorilla's had gekocht voor de bloembakken in zijn vensterbank.

Hij voegde ook nog een verhaal toe aan onze verzameling: hij zou samen met zijn zwager naar de veiling gaan, maar het duurde lang voor hij kwam opdagen.

'Waar bleef je toch?' vroeg de man.

'Ik was in de stad,' vertelde zijn zwager, 'en het begon ineens vreselijk te regenen. Ik had alleen een kort jasje aan. De pijpen van mijn broek waren kletsnat. Eigenlijk had ik meteen naar jou toe willen komen, maar ik ben toch maar langs huis gegaan om droge kleren aan te trekken. Want het was geen gezicht, die regenpijpen.'

Ik had inmiddels de kampioen van de woordverwarring ontmoet. Het is de buurvrouw van mijn zuster.

'Als je met haar praat, heb je een tolk nodig,' zegt haar man over haar.

Mijn zus beaamt dat: 'Ze kan moeilijke woorden niet uit elkaar houden. Ze zegt abattoir in plaats van aquarium. Ze wil het ook nog wel eens over asiel hebben. Ze beginnen alle drie met een a en ze hebben met dieren te maken. Er zit dus wel een soort lijn in.'

Ook met de beginletters van woorden is ze voortdurend in gevecht. De sleutel van de loods wordt de leutel van de sloots.

Buurvrouw schijnt in de wereld ook geregeld de weg kwijt te raken, terwijl ze volstrekt niet dement is. Ze zat eens met haar man in een restaurant, toen ze naar de wc moest. Op de terugweg nam ze de verkeerde deur en kwam op straat terecht. De ober zag het en bracht haar terug naar haar tafeltje.

'Hier is uw vrouw, meneer!'

Zelf moet buurvrouw erg lachen om de chaos die ze veroorzaakt. Ze hoort ook wel dat ze de gekste dingen zegt, maar dan is het al gebeurd.

Ze stond eens in een menigte op iemand zijn tenen. Het was met de Gay Pride.

'Het is hier ook zo kortjes bij dichtjes,' verontschuldigde ze zich. De man dacht dat ze nichtjes zei en keek haar boos aan. Zij wilde zich snel uit de voeten maken, maar ook niet onbeleefd zijn. Doei! had ze willen zeggen.

Het werd zwoei!

Het mes

Toen ik twaalf was, wilde ik op volksdansen. Ik schaam mij achteraf voor dat verlangen, maar in die tijd zag ik er niets verkeerds in. Wanneer er montere muziek klonk wilde ik, net als Bulgaarse of Litouwse vrouwen, in een gebloemde jurk met een schort en een wuivende zakdoek de traditionele horlepiep uitvoeren.

Mijn ouders hoorden mijn wens met weerzin aan, maar omdat ik aandrong, schreven ze mij in bij Haboniem, de enige vereniging waarvan zij wisten dat de leden zich nog wel eens te buiten gingen aan volksdansen. Ik heb niet lang op Haboniem gezeten, een paar weken, toen had ik mijn bekomst van het verenigingsleven en had ik de Hora geleerd. Dat is de dans die bij het lied Hava Nagila hoort.

Ik heb hem eens gedanst op een joodse bruiloft.

Er is nog een bladzij in mijn levensgeschiedenis die ik het liefst verzwijg: ik heb beha's verkocht op huiskamerbijeenkomsten. Ik was achttien en woonde een jaar in Amerika. Het was de bedoeling dat ik mijn geest zou vullen met de Amerikaanse cultuur en dat deed ik ook, maar met de verkeerde ingrediënten. Ik rookte mij een hersenversuffing aan marihuana, ik reeg kralen om uit te stralen dat ik bij de hippies hoorde, ik draaide psychedelische muziek en discussieerde over antipsychiatrie.

Op een dag werd ik benaderd door een mevrouw die huiskamerparty's organiseerde.

Zij vond mij wel geschikt als verkoopster, omdat ik in een studentenhuis voor meisjes woonde. In zo'n huis is het al party zonder dat je ook maar één tupperwarebakje of tubetje crème hebt uitgepakt.

Het zou een goudmijn worden. De beha die ik moest aanprijzen heette de Pennyrich Bra, vernoemd naar Penny Rich, die hem had ontworpen. Hij leek op een voedingsbeha, met een driehoek waar de borst doorheen stak en een klepje dat eroverheen werd bevestigd. Door zo veel mogelijk vetweefsel door het driehoekje te persen zouden de borsten op den duur groter lijken. Wilde een vrouw juist kleinere, dan werkte ze wat borstweefsel in de richting van haar oksels, buiten de driehoek.

Ik zou de beha onder de aandacht van de meisjesstudenten brengen en ik geloof dat ik er inderdaad twee of drie heb weten te verkopen. Toen was het gedaan met mijn carrière als partygastvrouw.

Achteraf is dat maar goed ook. Huiskamerparty's deugen niet. Ze stoelen op het idee dat je die wijven alles kunt laten kopen, als je er maar sherry bij serveert: 'Meid, kan jou wat schelen, Truus neemt er ook een!'

Die beha zag er trouwens niet uit. Ik heb hem een poosje gedragen, maar ik kreeg er bepaald geen beter figuur van.

Ik hoef misschien ook niet zo nodig een beter figuur. Dat schijnt heel Nederlands te zijn.

Zeepfabrikant Dove heeft een wereldwijd onderzoek naar schoonheid laten doen in samenwerking met de Amerikaanse universiteit Harvard. Aan tweeëndertighonderd vrouwen in tien landen werd de vraag gesteld hoe zij zichzelf vonden.

'Gewoon,' was het antwoord dat veel Nederlandse vrouwen gaven, 'gemiddeld, niet erger dan een ander.'

In Brazilië bleek meer dan de helft van de ondervraagde vrouwen al eens overwogen te hebben naar de chirurg te gaan, in Amerika en in Argentinië was dat dertig procent.

In Nederland droomt een op de vijf vrouwen van het mes. Dat is dus beduidend minder.

Ik lag laatst in bed naar de televisie te kijken. De man naast mij sliep al en ik verveelde me.

's Avonds laat zijn op de televisie, behalve het nieuws en wat herhalingen, alleen nog griezelige programma's te zien. Op het natuurkanaal at een krokodil een zebra op, op een van de zenders van de publieke omroep dreigde een man met een pistool een meid te vermoorden en in maar liefst twee programma's van de commerciële stations waren bloederige ziekenhuisoperaties aan de gang. Toen de ene operatie werd onderbroken voor de reclame schakelde ik naar de andere. Daar werd een vrouw aan een nieuw uiterlijk geholpen door een chirurg, een tandarts en een kapper. De kapper maakte sierlijke kringetjes van duim en wijsvinger voor hij behoedzaam aan het werk ging, de tandarts stond secuur te boren, terwijl de stem van de commentator uitlegde wat hier werd verricht. De chirurg sprak zelf tot de kijker. Terwijl zijn armen heftig harkten onder de huid van de verdoofde vrouw, verklaarde hij stellig dat het vet dat hij hier weg stond te zuigen nooit met sport en matigheid te bestrijden zou zijn geweest. De camera richtte zich op een glazen beker waarin het afgezogen vet gemengd met bloed sopte en borrelde. Rillend keek ik toe. De borsten van de vrouw zouden nog vergroot worden, de kaak versteld, de neus ingekort en rechtgezet. Na het herstel van de bloeduitstortingen werd zij opgemaakt en gekleed voor de vertoning.

'Is dat mijn mama?' fluisterde het dochtertje van de nieuwe Venus ademloos, toen zij haar moeder in avondjurk de trap af zag dalen.

'Jawel,' antwoordde ik vanuit mijn bed, terwijl ik hoofdschuddend toekeek hoe de vrouw haar mooiste ogenblik beleefde, 'maar later wordt ze weer gewoon. Dan wordt ze weer een vrouw met dagelijkse zorgen, met een rimpel tussen haar wenkbrauwen, de heupen iets te zwaar, de voeten niet in zilveren sandaaltjes maar in platte schoenen. De belichting is in het dagelijks leven ook bepaald minder mild.'

De man naast me werd wakker van mijn commentaar.

'Waar kijk je naar?' vroeg hij slaperig.

'Naar medische misstanden,' antwoordde ik.

Hij ging meteen rechtop zitten en keek mee naar het programma.

'Ik wil ook een extreme make-over,' zei hij, 'ik krijg brede heupen. Ik ga liposuctie laten doen. En ik wil mijn mondhoeken laten liften. Er zitten van die rare groeven. Het is net of ik altijd een ontevreden gezicht trek.'

Ik keerde me naar hem toe.

'Kijk eens naar mij,' dreigde ik, 'ik trek een héél ontevreden gezicht! Ik wil geen verbouwde man met een leeggezogen middel. Ik wil geen nep-jongere. Ik wil gewoon een man met rimpels en hier en daar een verzakking. Een man die ordentelijk oud wordt, zoals de natuur het bedoeld heeft en naast wie ik met vertrouwen een oude vrouw mag worden!'

Ik ben geen voorstander van cosmetische chirurgie. Ik ken drie vrouwen die een facelift hebben laten uitvoeren en één man. In het begin zagen ze er alle vier goed uit, net of ze uitgerust terug waren gekeerd van een goede vakantie. Maar na een paar jaar werd hun gezicht vreemd. Vooral de man ziet er geschonden uit. In het midden van zijn gezicht zit een strak eilandje met daaromheen plooien van huid die alsnog meedogenloos is gaan kreukelen en hangen.

Een van de vrouwen heeft na de facelift ook nog eens haar bovenlip laten opspuiten met een of ander goedje dat inmiddels korrelt. Dat kun je zien.

De andere is nog geen vijftig. Zij is erg mooi, maar ik ben bang dat het geen stand houdt. Een gelift gezicht gaat niet evenwichtig rimpelen. Dat kan ik dan weer zien aan de derde vrouw. Die kijkt de wereld aan met een stomverbaasde blik, doordat de huid boven haar wenkbrauwen te strak is weggetrokken. Maar, net als bij de gelifte man is het vel buiten het operatiegebied verder gegaan met het verval. Haar wangen zien eruit als het opgetrokken gordijn van een theaterpodium uit de achttiende eeuw.

Steeds meer mensen melden zich bij de chirurg.

Als ik tegenwoordig iemand van boven de veertig tegenkom die er goed uitziet, ga ik onmiddellijk op zoek naar sporen van botox, melkzuur of het mes. Om erachter te komen hoe oud die persoon in werkelijkheid is, kijk ik naar de handen en luister ik naar de stem. Als die kraakt, krast of bromt, is de spreker ten minste boven de vijftig.

Maar sinds kort kan ook de stem worden gecorrigeerd. In Philadelphia zit een keel, neus en oorarts die vroeger operazanger was en in zijn nieuwe hoedanigheid van medisch specialist stemmen lift.

Ik wist al dat het mogelijk was een stem hoger te laten klinken. Ik zag vroeger, toen ik nog psycholoog was, veel transseksuelen. Voor ze werden doorverwezen voor een geslachtsverandering, moesten ze een praatje met mij maken. Daarna kregen ze hun hormoonbehandeling en de plastisch-chirurgische aanpassingen.

Een van de lichamelijke ingrepen die man-naar-vrouw-transseksuelen konden laten uitvoeren, was de stemcorrectie. De stembanden werden dan ingekort, waardoor de spanning op de twee membranen toenam en het geluid hoger werd.

Er was niet veel vraag naar de stemcorrectie, want met de ingreep verdween het volume. De gelifte stem klonk iel. Je kon er in een café nog geen pilsje mee bestellen.

Uit een artikel over de Amerikaanse methode bleek, dat er een nieuwe techniek is ontwikkeld. In de stembanden wordt Cymentra gespoten, een mengsel van collageen en elastine. Een andere manier is een implantaat via de nek of een injectie met vet of hydroxylapatiet. Wat dat voor spul is, weet ik niet.

Het loopt storm bij de zingende KNO-dokter. Politici, radioverslaggevers, acteurs, verkopers en woordvoerders hebben zich gemeld om hun stem te laten optillen tot jeugdige hoogte. Dat kost 10000 dollar, maar die prijs schijnt geen bezwaar te zijn.

De enige cosmetische operatie die geen raar effect geeft, is de correctie van het bovenste ooglid. Wallen die onder de ogen zitten kun je ook laten weghalen, maar dat heeft niet veel zin. Die komen terug. Ik heb eens horen zeggen dat je aambeienzalf op je wallen moet smeren. Daar knappen ze enorm van op.

Als je bovenste oogleden gaan zakken, kun je ze gerust laten bijsnijden. Daar komen geen nadelige gevolgen van.

Ik had een vriendin die vijfennegentig is geworden. Op haar zesentachtigste zijn haar oogleden gefatsoeneerd omdat ze voor haar blikveld hingen. Zij zag er goed uit: een oude kop met levendige ogen.

Ik denk nog vaak aan haar. Zij wilde beslist niet jonger lijken dan ze was. Ze deed wel yoga om soepel te blijven, maar verder leefde ze onbezonnen.

'Je moet in het leven zoveel mogelijk plezier hebben,' vond ze. Ze stuurde me eens een citaat, dat ze op internet had gevonden:

'Tegen de tijd dat je het graf instapt moet je lichaam niet perfect gepoetst en goed onderhouden zijn, maar tot op de draad opgebruikt. Zo ga je de kist in, met een biertje in je linkerhand, een reep chocola in de rechter en op je gezicht een grijns van oor tot oor.'

Ladders

Ik ging bij mijn buurman langs voor een kopje thee en trof hem aan met een overhemd in zijn hand en een wanhopige blik in zijn ogen. 'Ik moet een knoop aanzetten,' zuchtte hij, 'en ik weet hoe het moet maar ik kan het niet. Stom hè?'

'Nee hoor,' troostte ik, 'als je niet als kind op handwerken hebt gezeten, leer je het nooit. Geef mij maar.'

Er zijn wel mannen die kunnen naaien. Kleermakers kunnen het uit hoofde van hun beroep en sommige chirurgen, maar de meeste mannen hebben een te grove motoriek. Het lukt ze niet een draad door het oog van een naald te prutsen en ze kunnen geen kleine steekjes maken zonder zichzelf te verwonden.

In mijn jeugd leerden alle meisjes breien, haken, naaien en borduren. Op de basisschool was er zelfs een leerkracht voor, de handwerkjuf.

Ik heb als kind honderden vilten beestjes gemaakt. Dat was mijn hobby. Later borduurde ik servetten en breide ik wel eens sokken. Op een dag hield ik ermee op, waarschijnlijk omdat handwerken niet mocht van de emancipatiecommissie. Een vrouw die serieus genomen wilde worden, leerde de bandenspanning van haar auto controleren of bergbeklimmen. Breien was vrouwenverraad.

Met de breikunst en de borduurlust is ook het nuttige handwerk verdwenen. Niemand stopt nog sokken, niemand zet meer lapjes op een versleten broek.

Vroeger werden zelfs nylonkousen versteld. Er waren winkels waar je de ladders in je kousen kon laten ophalen. Ik denk dat het is begonnen toen de nylons nog van zijde waren. Een zijden kledingstuk gooi je niet weg.

Later, toen er geen kousen meer werden gedragen maar panty's, verdween de beroepsgroep. Ik vertelde laatst aan een meisje dat aan het conservatorium studeert dat de beroemde sopraan Christina Deutekom als kousenophaalster was begonnen.

'Kousenophaalster?' herhaalde de studente niet-begrijpend.

'Als je vroeger een ladder in je kous had, werd die opgehaald,' legde ik uit, 'door een kousenophaalster. Maar ze zijn uitgestorven.'

'Jammer,' antwoordde zij, 'ik kan wel een kousenophaalster gebruiken. Weet je hoeveel panty's ik per week verslijt?'

'Vijf?' raadde ik.

'Acht! Sommige ladderen al als je ze aantrekt.'

'Je moet er zeep op smeren,' wist ik, 'of nagellak. Maar je kunt beter helemaal geen panty's kopen. Ik draag maillots, die ladderen niet.'

'Als ik een maillot aantrek, lijk ik net de voorzitster van een Duitse vegetariërsbond,' giechelde het meisje, 'ik heb veel te dikke benen. Alleen met zwarte panty's lijkt het nog wat. Maar bij zwarte kousen vallen zelfs heel kleine laddertjes op. En op zwart kun je ook geen zeep smeren. Misschien zou heel donkerrode nagellak kunnen.' Ze tuurde nadenkend naar haar benen.

'Weet je wat ik wel eens heb gehoord,' zei ik, 'dat je panty's in de diepvries moet leggen, dat ze dan niet zo gauw kapotgaan.'

'Moet je ze dan eerst uit de verpakking halen?'

Ik schoot in de lach.

'Nee, gek, dan vriezen ze vast en trek je ze zeker aan gort.'

'O ja,' antwoordde ze dommig, 'nou ik zal het proberen.'

Een paar weken later sprak ik de muziekstudente weer.

'Het is niet waar van de diepvries,' meldde ze.

Ze had het geprobeerd maar de panty's waren evengoed na een paar uur gaan ladderen.

'Maar ik heb heel goeie raad gekregen,' zei ze, 'en het is zo voor de hand liggend dat ik niet begrijp dat ik er zelf niet op gekomen ben. Mijn tante vertelde, dat ze een panty waar een ladder in zit, afknipt. Dan heeft ze dus een halve panty over. Als er weer een laddert, knipt ze die ook af en draagt die twee over elkaar heen.'

'Maar als er nou twee linkergedeelten kapotgaan?' vroeg ik.

'Als je er één binnenstebuiten keert, kun je hem aan het andere been dragen.'

Vroeger kregen alle meisjes huishoudelijke raadgevingen. Ze leerden ook koken, strijken en verstellen. Moeders, oma's en tantes droegen hun kennis over.

Mijn moeder deed dat ook, maar ze had een hekel aan koken. Van de weeromstuit wilde ze het haar dochters niet leren. 'Maak maar een blik open,' raadde ze aan toen ik probeerde te ontdekken hoe je spinazie moest klaarmaken of rode kool. Zij was er vast van overtuigd dat koken, tegen de tijd dat ik volwassen zou zijn, niet meer hoefde. Alles zou dan uit de diepvries komen, uit blik of uit een automaat.

Ze heeft ten dele gelijk gekregen. Zelfs al kun je geen keteltje water koken, kun je iedere avond een kant-en-klaarmaaltijd in de magnetron zetten. Dan kook je niet en eet je toch.

Ik heb wel andere huishoudelijke vaardigheden van mijn moeder geleerd: strijken, ramen lappen en stoffen, gootsteenkastjes soppen en wc's boenen. Ik kan een huishouden ordelijk laten verlopen, zonder dat er stapels wasgoed of vaat blijven staan.

Dat leren meisjes niet meer.

Feministische moeders vonden het niet verstandig hun dochters voor te bereiden op een slavenbestaan. Als je niet kunt wassen en strijken, kan niemand je ertoe dwingen, was de gedachte. Andere moeders probeerden hun zonen juist van alles bij te brengen. Soms lukte dat, maar meestal niet. Het gevolg is dat jongens niks kunnen en meisjes ook niet.

Ik heb een huishoudelijke vriend. Wanneer hij bij mij op bezoek is, trekt hij ongevraagd een schort aan en gaat het berghok opruimen. Hij kookt heerlijk en hij stofzuigt dat het een aard heeft. Afwassen doet hij ook. Als hij dat 's ochtends doet, na de avond ervoor, ben ik dankbaar. Maar als hij er in zijn tomeloze ijver direct na de maaltijd aan begint, houd ik hem nog wel eens tegen. Dan heeft hij een slok op en dat komt de zorgvuldigheid niet ten goede. Ik vind soms ongerechtigheid in de servieskast.

Een vriendin van mij heeft een man die zelfs in nuchtere staat het verschil niet ziet tussen schoon en vuil. Hij wil graag metroman zijn, dus pakt hij geregeld de stofzuiger en gaat ermee staan harken in de woonkamer. Als hij afwast, lijkt het wel of hij de borden leert zwemmen. Zijn moeder was eens op bezoek terwijl hij zijn kunsten vertoonde met een sopdoekje. Hij had het kleddernat gemaakt en zwierde ermee over het aanrecht. De troep spatte in het rond.

'Kind, doe je daar niks aan?' vroeg de schoonmoeder onthutst aan mijn vriendin.

'Had jij dat destijds niet kunnen doen?' bitste zij terug, 'toen had het misschien nog zin.'

Zij laat hem maar kliederen, dat is beter voor de verstandhouding. Huishoudruzie is niet goed voor liefdesrelaties.

Ik zeg ook niks als ik slordig afgewassen glazen tegenkom. Ik neem geen risico's. Wij hebben wel debatten over het huishouden, maar dat doen we op voet van gelijkheid. Hij beweerde laatst met klem dat je geen natte handdoeken in de wasmachine moet doen, omdat de was daar muf van gaat ruiken. Hij corrigeert mij ook als ik het wasgoed te dicht op elkaar aan het droogrek hang. Dan droogt het te langzaam en komt het weer erin. Volgens mij is dat allemaal onzin. Ik zou graag aan iemand willen vragen wie van ons tweeën gelijk heeft, maar ik ken niemand die verstand heeft van wasgoed. Die generatie leeft niet meer.

Geluk

Ik was bij mijn broer op visite. We zaten in de serre thee te drinken en we hadden het over depressies.

'Bijna iedereen die ik ken, slikt prozac,' zei ik, 'of seroxat, of zoloft, of dat andere merk dat ik niet kan onthouden.'

'Ik slik niks,' zei hij.

Ik nam niet de moeite antwoord te geven. Mijn broer is getrouwd met de leukste vrouw van de wereld, hij heeft drie beeldschone dochters van wie er twee piano spelen en één viool, ze kunnen alle drie goed leren en ze hebben hun zwemdiploma.

'Zou heel Nederland depressief zijn?' vroeg ik, 'of hebben alleen stadsbewoners een depressie?'

'Ik weet het niet,' zei mijn broer, 'misschien zijn ze niet eens echt ongelukkig. Maar de eisen zijn hoog. Als je een paar weken somber bent, moet je al naar de dokter.'

Het is waar. Wij vinden geluk een normale toestand. Je gaat de deur niet uit zonder je geluk. Als er een enquête over het levensgevoel wordt gehouden, meldt vrijwel iedere Nederlander dat hij gelukkig is. Zo hoort het. Als je geen gebroken hart hebt, niet in scheiding ligt, plotseling werkloos bent geraakt of een familielid hebt verloren, ben je gelukkig. Anders doe je iets fout.

Ik las in de krant dat er in Nederland zelfs een school bestaat waar les wordt gegeven in gelukskunde. Het is een verplicht vak, waar je ook een cijfer voor krijgt. De lesstof bestaat uit onderricht in vriendelijke bejegening, complimenten geven en ontvangen. De studenten gaan op zoek in zichzelf om hun eigen goede eigenschappen te ontdekken. Het doel is zelfvertrouwen op te bouwen. Mensen die zelfverzekerd zijn, presteren beter en zijn minder onderhevig aan stemmingsschommelingen.

Iedereen is gek op het vak gelukskunde, vertelde de leraar die de lessen geeft, maar zijn collega's reageerden aanvankelijk zuur. Zij vonden het flauwekul.

De docent schreef hun houding toe aan afgunst. Daar had hij begrip voor. Het valt niet mee om jonge mensen liefde voor wiskunde bij te brengen of voor Karel de Grote.

Hij bood de jaloerse leraren aan om ook een paar lessen gelukskunde te volgen. Dat hebben ze gedaan en sindsdien klagen ze niet meer.

De school waar de geluksspoeling plaatsvindt, staat in Limburg. Misschien verklaart dat het succes. Limburgers kennen een traditie van bidden en biechten. Ze zijn gewend aan geschenken uit de hemel, of in ieder geval van bovenaf. Ik denk niet dat Groningers zich zo gewillig tot de euforie zouden bekeren, of Zeeuwen.

Zelf zou ik vermoedelijk ook na twee lessen gelukskunde gaan spijbelen, maar ik heb gemakkelijk praten. Ik ga niet gebukt onder een slecht huwelijk, ik sta bijna nooit in de file, ik heb geen kinderen die onbesuisde dingen doen en ik heb vooralsnog geen ziekte of geldzorgen. En dan heb ik ook nog een zonnige natuur. Ik ben wel eens chagrijnig, maar nooit lang. Meestal staat er al gauw een montere gedachte in mij op, een plannetje om brood te gaan bakken of om naar het museum te gaan. Dat heeft niet iedereen.

Ik ken een vrouw die een lelijk humeur heeft. Ik ben bevriend met haar zus, dus zo heel vaak zie ik die vrouw zelf niet, maar ik krijg wel vaak het laatste nieuws over haar te horen. Ze is een moeilijk mens, vindt haar familie. Ze is teleurgesteld in het leven.

Ze heeft veel tegenslag gehad. Haar man was een verschrikkelijke vreemdganger. Ze is van hem gescheiden en woont met haar twee kinderen die allebei in de puberteit zijn in een lelijke flat in Almere. Haar gewezen echtgenoot betaalt weinig alimentatie en zij kan geen baan vinden.

Ze is gediplomeerd directiesecretaresse, een beroep waarin weinig werkloosheid bestaat, maar als zij solliciteert, komt ze nooit verder dan een eerste gesprek. Want de sollicitatiecommissie hoeft maar één blik op haar gezicht te werpen om vast te stellen dat ze niet in het team past.

Ze brengt haar dagen door met zeuren en klagen. Iedereen heeft haar gesmeekt eens aan de huisarts te vragen of ze geen pilletjes tegen de somberheid kan krijgen, maar ze wil niet naar de huisarts. En in therapie gaat ze ook niet.

'Ik heb familie die mij kan opvangen,' zegt ze, 'daar heb je toch familie voor?'

Ik moet er niet aan denken dat ik deel uit zou maken van haar familie of kennissenkring.

Ik vind eigenlijk dat je met andere mensen de leuke stukken van je leven moet delen, voor zover je kunt. Soms gebeurt er iets akeligs en is er iemand die je bijstaat, maar dat is een bijzondere gunst. Geen recht.

En wat deze vrouw doet, tart alle fatsoensregels. Als ze iemand tegenkomt die per ongeluk vraagt hoe het met haar gaat, begint ze haar klaagzang.

Mensen die haar kennen kijken wel uit en vragen nooit iets. Maar dat helpt niet. Dan blijft ze net zo lang bokkig zwijgen tot ze aandacht krijgt.

Voor andere mensen toont ze intussen niet de geringste belangstelling.

Een van haar nichten is er onlangs achter gekomen dat haar echtgenoot, van wie zij dacht dat hij alleen van haar hield, al twee jaar een geheime verhouding heeft met een collega. Het is zo klassiek dat ze zich schaamde om ermee naar buiten treden. Maar ten slotte heeft ze het toch verteld, want het stond zo raar dat zij en haar man nooit meer samen op feestjes kwamen. Iedereen toonde zijn medeleven, behalve deze vrouw.

'Hou maar op,' zei ze toen de nicht haar ook op de hoogte wilde stellen, 'mij hoef je niets te vertellen. Ik weet er alles van.'

En toen begon ze weer over haar man en haar scheiding.

Ik hoor alle verhalen via die zus en ineens vroeg ik mij af of deze vrouw werkelijk zo ongelukkig is. Misschien heeft ze wel lol. Ze heeft in ieder geval macht. Die heeft ze nooit eerder gehad. Ze is jarenlang voor niemand nummer één geweest. Haar kinderen hebben haar niet nodig. Ze is niemands beste vriendin.

Alleen in onhebbelijkheid kan ze nog uitblinken en dat doet ze dan ook met volle inzet. Iedereen praat over haar! Als een gesprek stil dreigt te vallen, is er altijd wel iemand die vraagt of een van de aanwezigen nog iets van Haar heeft gehoord. En ja hoor, er is altijd een laatste aflevering van het drama.

Ze is op een verjaardag geweest en heeft niemand gegroet. Ze dronk alleen een glas water en bleef maar een kwartier. Daarna hebben de zussen, de tantes, de nichten en neven nog wekenlang nagepraat over die verjaardag. Hoe erg ze weer was en wat dat nou toch is, met die vrouw!

Of ze was juist niet gevraagd voor een feestje omdat ze het toch telkens weer verpest. Dat is dan ook weer aanleiding voor allerlei bespiegelingen. Vooraf belt de hele familie elkaar om een weloverwogen besluit te nemen om haar inderdaad over te slaan bij de uitnodigingen en achteraf om gelijk te krijgen dat het echt niet anders kon.

Ik denk warempel dat deze vrouw het goed voor elkaar heeft. En ze is natuurlijk niet de eerste en de enige die erachter is gekomen dat je met slecht gedrag net zoveel wint als met lief zijn.

In mijn eigen kennissenkring zit er ook zo een. Zij heeft haar man nog en ik denk dat hij er niet over piekert om bij haar weg te gaan, want ze heeft hem al beloofd dat hij de kinderen nooit meer te zien krijgt als hij ook maar de s van scheiding uitspreekt.

Op de tiende verjaardag van hun dochter hield ze de tijd nauwlettend in de gaten, terwijl haar man de ballonnen ophing, de video opzette, de limonade inschonk en het uitpakken van de cadeaus begeleidde. Om precies drie uur riep ze: 'Leo! De taart!!'

'Ik kom eraan,' antwoordde hij buiten adem, 'even de...'

'De taart!!! Het is drie uur!'

Ik zat erbij en volgde de gebeurtenissen aandachtig. Binnen drie jaar mag de pot met prozac open voorspel ik. Voor wie het recept wordt uitgeschreven is nog niet duidelijk. Ik heb in een boek over moderne antidepressiva gelezen dat het middel ook helpt tegen een kwaadaardig humeur. Maar ik denk niet dat deze vrouw haar positie in gevaar wil brengen omwille van de huiselijke harmonie. Hij mag zijn mond vast opendoen. Slikken doet hij nu al.

Samen oud

Ik wandelde op zondag met mijn verloofde in het Kralingse Bos. Het was er druk. Gezinnen duwden kinderwagens langs de paden, kilometerwandelaars stapten in marstempo voort en overal renden Jack Russells. Een oud echtpaar kwam ons traag tegemoet geschuifeld. De man was slecht ter been en leunde op de arm van zijn vrouw.

'Worden wij later ook zo?' vroeg mijn verloofde vertederd.

'Ik denk het niet,' antwoordde ik, 'dat mannetje is heel klein en jij bent één meter negentig. Als jij op mij moest leunen, zou ik je niet houden. Maar ik denk niet dat jij stram wordt. Jij lijkt precies op je tante Truus en die loopt als een kieviet.'

'Zij is wel dement,' zei mijn verloofde bedenkelijk.

'Dat is ook heel zwaar,' gaf ik toe, 'maar daar kan ik wel tegen. Misschien word jij, als je dement bent, wel heel lief.'

Ik hoorde van een verpleegkundige die in de bejaardenzorg werkt, dat seniele senioren soms helemaal van karakter veranderen. Lieve mensen worden ineens kattig of humeurig en omgekeerd zouden loeders van vroeger zich bekeren tot zachtmoedigheid.

Ik weet niet of het waar is. Er bestaan nogal wat mythes over de ouderdom.

Het ideaal van de liefde is een lang en gelukkig huwelijk waarin opa en oma samen oud worden. Dat hoor je veel. Mensen die nog niet eens dertig zijn, die elkaar nu al plechtig beloven dat ze arm in arm de herfst van het leven in zullen gaan. Ze beseffen niet dat de winter die daarop volgt, grimmig kan zijn.

Ik heb een heel oude vriendin. Ik heb haar leren kennen toen ik een jaar of vijfendertig was en zij zevenenvijftig. Zij had allerlei abonnementen voor klassieke muziek en ballet. Als ze een kaartje over had, mocht ik mee. Tegenwoordig nodig ik haar uit als ik naar een concert ga. Van tevoren bel ik op en vraag hoe het met haar gaat.

Vroeger zei ze dan wat ze zoal had gedaan, wie ze had gesproken en welke voorstellingen ze had bezocht. De laatste tijd geeft ze voornamelijk medische verslagen. Ze heeft ongemakken. Die noemt ze haar PHPD-syndroom, Pijntje Hier, Pijntje Daar.

Ze laat zich er niet door weerhouden om uit te gaan, maar het kost haar steeds meer moeite.

Oude mensen zijn door hun lichamelijke ongemakken meer aan huis gebonden. Daar verlopen alle dagelijkse handelingen stroever dan weleer. Even de was in de wasmachine stoppen, een ontbijtbord naar de keuken brengen betekent een onderneming van een kwartier.

Als je alleen woont, is er niemand die ziet hoe lang je over ieder karweitje doet. Maar mensen die samen oud zijn geworden houden elkaar een meedogenloze spiegel van hun eigen aftakeling voor.

Terwijl de een moeizaam scharrelt, kijkt de ander wrevelig toe.

'Heb je die lege flessen al weggebracht?'

'Nee, wanneer had ik dat moeten doen? Je ziet toch dat ik bezig ben!'

Vooral wanneer de een nog wel van alles kan en de ander niet, klinkt er voortdurend een onaangename toon in de gesprekken.

Ik kom geregeld op bezoek bij een bejaard echtpaar. Hij is in de tachtig, maar nog helemaal gezond. Zij niet. Ze heeft versleten gewrichten en een zwak hart. Zij komt niet veel op straat en probeert uit alle macht te verhinderen dat haar man een leven buiten haar blikveld leidt.

'Waar ga je heen?' vraagt ze als ze hem in de richting van de kapstok ziet lopen.

'Ik wilde even de krant uit de brievenbus gaan halen.'

'Blijf je niet te lang weg?'

Hij blijft niet lang weg. Het doel van iedere stap op het tuinpad is zo snel mogelijk weer naar huis te gaan, waar zij met een verongelijkt gezicht op hem wacht.

'Wat duurde het lang!'

Van de verpleegkundige hoorde ik, dat het veel voorkomt dat oude echtparen elkaar in gijzeling houden.

'Je denkt dat het oergezellig is, zo samen oud zijn, met zijn tweetjes in de aanleunwoning. Maar de slijtage gaat vaak niet gelijk op en degene die er het best aan toe is, mag dan niks meer van die ander.'

Zij beschreef twee oude mensen van wie de man ook nog erg vief is.

'Hij zou kunnen fietsen of met de tram de stad in. Maar dat mag niet van haar. Zij heeft hem voortdurend ergens voor nodig. Als wij zeggen dat wij wel op haar passen, wimpelt hij het aanbod gauw af: ze heeft liever dat hij haar vest gaat pakken - "Nee niet dat blauwe vest, het beige!"'

Hij is de hele dag bezig opdrachten uit te voeren. Ze wil dat hij de verwarming hoger zet, de televisiegids pakt en gaat controleren of de plant op de vensterbank genoeg water heeft. Omdat hij zelf ook niet meer snel beweegt, doet hij er een poosje over voor hij van de ene plek naar de andere is gelopen. Haar ongeduldige blik zorgt ervoor dat hij ook nog fouten maakt. Hij laat de gieter uit zijn handen vallen en dan moet hij weer naar de keuken voor een dweil.

Je zou denken dat het een opluchting is als de afhankelijke partij ten slotte overlijdt en de voordeur weer opengaat. Daar ligt de wereld. Maar dat is niet altijd het geval.

Vrouwen die weduwe worden terwijl ze zelf nog goed gezond zijn, hernemen zich vaak wel heel goed. Ze zullen hun man nooit vergeten, ze denken iedere dag aan hem en praten ook veel over hem.

Mijn oude vriendin doet dat ook. Bij alle meningen die ze geeft, zegt ze wat Hans ervan had gevonden. Ze spreekt met liefde over hem. Hij had wel raad geweten wanneer ze een ingewikkeld formulier moet invullen. Hij hield ook zo van dieren, van muziek, van haar. Ik heb Hans niet gekend, maar op haar vijfenzeventigste verjaardag waren een paar familieleden die zachtjes fluisterden dat tante Cor toch lekker opgeknapt was, sinds oom Hans niet meer overal zijn zware bastoon over liet klinken.

De verpleegkundige zegt dat mannen het vaak veel minder goed doen als ze alleen overblijven, ook al stonden ze in continudienst voor hun invalide vrouw en kregen ze alleen snibbig commentaar.

Dat gebeurde ook met het echtpaar in de seniorenflat. Op een dag ging zijn vrouw dood. De familieleden hoopten dat hij zijn wereld weer iets groter zou maken. Dat hij weer zoals vroeger op zaterdagmiddag naar het café zou gaan. Daar zaten nog oude vrienden van hem, die net zo oud en gebrekkig waren, maar nog wel een glaasje lustten. Maar de man wilde niet. Hij vond er niks aan zonder zijn vrouw. Voor hem was het leven zinloos geworden.

Niemand had hem nog nodig. Hij ging voor de tweede keer met pensioen.

Lol

Het regende zo verschrikkelijk in het tropisch paradijs waar ik mijn vakantie doorbracht, dat ik het terrein van het appartementencomplex niet af kwam. Mismoedig sjokte ik naar de bar om een exotische cocktail te bestellen. Daar bleek het verrassend gezellig. Er klonk vrolijke muziek en jonge meiden dansten met elkaar en met de palen van de overkapping. Niet met de mannen. Die keken toe. Ik schoof aan bij een groepje toeschouwers.

'Moeten jullie niet dansen?' vroeg ik.

Twee van hen slopen snel weg. Ze hadden dansangst. Voor geen prijs wilden ze met hun broek staan schudden tegenover een meid die haar heupen kon laten wervelen als palmbladeren in de wind.

De andere mannen deden net of ze me niet hadden gehoord. Alleen een van hen keek mij aan.

'Ik heb al een meisje,' verklaarde hij, 'en ik hoef geen stewardess.'

Ik keek naar de dansende meiden.

'Zijn dat stewardessen?'

Hij knikte.

'Ze hebben lol. Ze hebben altijd lol en soms vragen ze je mee uit eten. Dan moet je de hele avond grappen maken. Daar ben ik niet voor in de stemming.'

Ik bestelde een Sweetheart's Delight en nam een voorzichtig teugje. Mierzoet.

'Wat is er met je?' vroeg ik.

'Mijn meisje en ik zitten in een dip.'

Ik wachtte af.

'We zijn al negen jaar met elkaar. Over de meeste dingen zijn we het eens. We willen allebei géén kinderen, we zijn gek op sport en op dieren, we laten elkaar vrij om met onze vrienden uit te gaan en we stellen elkaar geen vragen waar we het antwoord niet op willen horen. Dat is toch goed?'

Ik maakte een instemmend geluid.

'Ik ga niet met andere vrouwen, want ik vind niemand leuker dan haar. Maar ik wil wel stappen. Stappen tot het 's ochtends licht wordt.'

'Wat ga je dan doen?'

'Ik hou van dansfeesten, met een pilletje op. Dan drink ik de hele nacht spa blauw en ik dans. Dan wel. Om zeven uur 's ochtends kom ik thuis. Zij staat dan net op het punt om te gaan hardlopen en ze is boos.'

'Al negen jaar?'

'Nee, de laatste tijd. Ze vond het vroeger allemaal best wat ik deed, maar nu zegt ze dat ze liever een man heeft die thuisblijft.'

Ik schudde afkeurend mijn hoofd.

Je moet nooit tegen een man zeggen dat hij thuis moet blijven. Hij heeft er de verkeerde gedachten bij. Voor hem is het net of zijn moeder hem roept om andijvie te komen eten.

Vrouwen denken dat het stikgezellig wordt als je samen op de sofa zit. Je kunt nog eens een gesprek voeren of eensgezind naar de televisie kijken. Je vertelt elkaar wat je die dag hebt beleefd. Door de verbondenheid krijgt zij ook zin om te vrijen. Als dat niet genoeg reden is om lekker thuis te blijven!

Maar een man heeft het gevoel dat hij op de sofa iets belangrijks mist. Hij wil wel thuiskomen, maar liever na gedane zaken. Als hij zeker is dat er niets meer gebeurt in de wereld, waar hij bij had moeten zijn. Als er geen andere kerels staan te pronken, die hij op hun plaats had moeten zetten. Als hij voldoende heeft laten weten wat hij van de voetbalwedstrijd vond.

De enige manier om een man naar huis te lokken is door hem het idee te geven dat daar iets gebeurt dat hij niet graag zou missen. Dat gaat niet lukken met een kopje thee.

'Hoe moet dat nu?' vroeg ik.

Hij maakte een hulpeloos gebaar.

'Ik weet het niet. Doordat we steeds ruzie hebben, wil ik helemaal niet meer naar huis. Ik blijf steeds langer weg.'

'Wat doe je trouwens hier? Waar is je vriendin?'

'Die is al terug naar Nederland. We kregen zo'n bonje, dat ze weg wilde. Ze heeft haar vlucht omgeboekt en nu zit ze thuis, in de kou. We sms'en wel.'

Op hetzelfde moment gaf zijn telefoon een signaal. Hij pakte hem op en verdiepte zich in zijn berichten.

Lang geleden heb ik een cursus psychodrama gevolgd. Ik weet niet of die techniek nog steeds in gebruik is in de groepstherapie.

Het gaat zo: de persoon die aan de beurt is om zijn probleem te bespreken, mag een tafereel opvoeren, bijvoorbeeld: mijn vrouw begrijpt mij niet. Een van de groepsleden speelt de echtgenote. De hoofdpersoon gaat tegenover haar zitten en zegt: 'Je begrijpt me niet.'

'Ja maar,' zegt de vrouw, 'jij begrijpt mij ook niet.'

Dan gaat een groepslid achter de man staan en zegt: 'Ik verlang zo naar liefde.' De man kijkt op en protesteert: 'Nee zo is het niet, ik verlang zo naar vrijheid.'

'Goed zo!' komt de therapeut die de regie heeft, tussenbeide, 'nu spreek je je ware gevoel uit!'

De vrouw krijgt ook iemand achter zich die denkt dat hij of zij beter weet welk gevoel er achter de gesproken woorden ligt en zo worden de geheime emoties duidelijk.

Ik denk dat de vrouw die de sms'jes stuurt misschien inmiddels kinderen wil. Dat zou ik zeker eens naar voren brengen als ik psychodramatisch achter haar stond.

Ze is zesendertig. Wat vijfjaar geleden nog voelde als vrij en avontuurlijk, ziet er een paar jaar voor de onvruchtbaarheid intreedt uit als een gemiste kans.

Een vrouw die overweegt of ze kinderen wil, ziet geen kwijlende baby voor zich of een jengelend kind. Ze ziet zichzelf, tien jaar ouder en ze vraagt zich af of ze tegen die tijd iemands moeder zal zijn. Daar hoeven mannen lang niet zo ernstig over na te denken. Ze hebben vijftien jaar langer tijd om te twijfelen en dan kunnen ze nog altijd aanschuiven als hulpsinterklaas. Er zijn beduidend meer eenoudergezinnen waar de vader ontbreekt dan andersom.

Ik bekeek de gedreven stapper. Zou hij een geschikte vader zijn? Hij leek mij tamelijk stabiel, lang niet zo rusteloos als hij zichzelf beschreef.

Ingespannen tuurde hij naar het schermpje van zijn telefoon en zag niet dat er inmiddels een mooie stewardess in zijn buurt stond te dansen. Ze had een jurk aan met een stervormig borduursel dat het licht weerkaatste. Ze leek een juweel dat speciaal voor hem schitterde. Hij zag niets.

Ik glimlachte naar het meisje en maakte een bewonderend gebaar. Ze hield op met dansen en kwam naar me toe.

'Zullen we op de bar gaan staan?' stelde ze voor.

'Welja!' riep ik gretig en ik volgde haar.

Even later stond ik boven op de bar te dansen met een prachtige stewardess. Ik ben niemand zijn moeder en tot nu toe heb ik lol.

Buiten wonen

Toen mijn moeder oud werd, kon ze steeds moeilijker op namen komen. 'Hoe heet ie ook alweer?' vroeg ze telkens. Later waren het niet alleen de namen, maar ook woorden die haar ontschoten, en op den duur leken onze gesprekken op een duet. Zij bepaalde de melodie, ik vulde de tekst in. Daar ben ik erg goed in geworden. Wanneer iemand even aarzelt voor hij verder spreekt, klinkt mijn stem al uit het souffleurshok. Soms verbeter ik de spreker.

''s Winters zie je in de weide vaak de krasvogel,' vertelde een natuurliefhebber, 'die lijkt precies op de koperwiek.'

'De kramsvogel,' corrigeerde ik.

Hij keek me beduusd aan. 'Inderdaad, de kramsvogel. Hoe kwam ik nou op krasvogel?'

Vanaf dit incident ga ik door voor vogelkenner, wat ik volstrekt niet ben. Ik kende de naam kramsvogel doordat ik vroeger een stadse verloofde had, die op het platteland was gaan wonen en het daar onmiddellijk op een vogelkennen had gezet. Hij vertelde mij de namen van wat er zoal rondvloog.

Het was mijn eerste kennismaking met de ornithologie. Thuis had ik niks geleerd. Mijn ouders waren Amsterdammers. Zoals natuurliefhebbers geanimeerd over de roofvogelstand kunnen praten of over het oranjetipje dat je niet meer ziet wanneer de pinksterbloemen bloeien, zo praatten zij over het Waterlooplein, dat helemaal veranderd was, en over het parkeerprobleem in het centrum. Hun huis stond in Scheveningen, maar hun hoofd woonde nog in Amsterdam en niet aan zee.

'Lekker dat je zo buiten bent opgegroeid!' zei iemand eens tegen mij. Bij die woorden keek ik stomverbaasd op, want zo had ik nog nooit tegen Scheveningen aangekeken. Wij gingen alleen naar het strand als het mooi weer was. In de winter hadden mijn ouders er niks te zoeken en aan wandelen in de duinen deden ze niet. Ik heb mijn hele jeugd lang niet geweten dat de zee ook bij de natuur hoort.

De plattelandsverloofde leerde mij niet alleen vogelnamen maar ook die van vlinders, bomen en planten. Ik kan tegenwoordig vertellen wat fluitekruid is en hoe lisdodden eruitzien, ik kan de grote vos van de atalanta onderscheiden.

Maar toen iemand mij laatst een buitenmens noemde, heb ik toch tegengesproken. Ik moet er niet aan denken dat ik een huisje in de modder zou hebben, waar geen winkels zijn en geen cafés. Dat hoeft ook niet. Er is genoeg natuur in de stad.

Dat weten buitenmensen niet. Zij denken dat de vogels rechtsomkeert maken als ze de bebouwde kom naderen. Ze zijn ervan overtuigd dat alleen op het platteland echte stilte heerst. Ze vergissen zich. Het is buiten een enorme herrie. Op de weiden rijden trekkers rond met ploegen, gierwagens, maaimachines, schudmachines en apparaten die het hooi oprollen. Ze zijn van het voorjaar tot in de late zomer in bedrijf, want met één keer zaaien en maaien komt de boer niet toe. Door al die onrust slaan de vogels op de vlucht. Ze gaan naar een plek waar ze ongestoord kunnen broeden: in de stad.

In het nieuwbouwcomplex waar ik woon, vliegen in de lente gierzwaluwen rond, op zoek naar een broedplaats. Die kan ik hen bieden. Ik heb maar liefst drie gierzwaluwnestkasten hangen, die ik van de beheerder van de flat heb gekregen. Hij leverde er ook nog een geluidsinstallatie bij en een cd'tje met geluiden waardoor gierzwaluwen worden aangelokt. En inderdaad kwamen ze luisteren, maar daar bleef het bij. Na het zingen gingen ze de kerk uit.

Ik hoopte inmiddels op andere vogels en warempel streek op een dag een ekster neer op mijn balkon en na verloop van tijd een Vlaamse gaai.

'Roofvogels,' oordeelde een kennis die geregeld de meest zeldzame zangvogeltjes in zijn achtertuin waarneemt.

'Als je mooie vogels wilt aanlokken, moet je voedsel ophangen.'

Hij leerde mij hoe je zelf een vetbol kunt maken door ossenwit te smelten en er zaden door te roeren. Ik kocht een paar zakken duivenvoer en een doos frituurvet, ging aan het werk en aan het eind van de middag hingen er vier voedselbollen op mijn terras. Al gauw kwamen de mezen. Ze kondigden hun komst aan met vrolijk getwieter en stortten zich op de rijk gedekte tafel. Ik belde onmiddellijk met mijn vogelvriend.

'Ik heb mezen!' meldde ik trots.

Twee dagen later belde ik hem opnieuw: 'Ik heb muizen.'

Het scheelde maar één klinker.

'Ophouden met voeren,' was zijn onverbiddelijk advies. De mezen lieten zich niet meer zien. De muizen wel. Als je er één ziet, heb je er twintig, heb ik wel eens gehoord. Ik had er die ochtend zeven geteld.

'Jij zou buiten moeten wonen,' vond de vogelvriend.

'Buiten wonen is niet goed voor mij,' weerlegde ik, 'ik zou omkomen in de geiten en de kippen en nooit meer iemand zien.'

'Bij ons op het dorp hebben ze een buurthuis,' zei hij, 'daar komen veel mensen, want we hebben een druk verenigingsleven.'

'Brrrr,' zei ik, want ik ken die buurthuizen wel. Ik kom er geregeld, niet als verenigingslid, maar als spreker. Ik vind het aan het eind van de avond nooit jammer dat ik niet mag blijven. Want vogels mogen het uitstekend doen in de stad, stadsmensen horen niet op het platteland. Ze gaan er raar van doen.

Ik heb nogal wat kennissen die in Frankrijk zijn gaan wonen. Ze hebben zonder uitzondering schitterende huizen of huisjes gekocht, met een rustieke rozenstruik die tegen de gevel groeit, en een oude kastanjeboom die precies genoeg schaduw geeft boven het picknickterras. In het begin zijn de bewoners zielsgelukkig. Ze eten stokbrood met Franse kaas, ze leren Frans, zodat ze met de buren kunnen keuvelen. Na verloop van tijd verstaan ze ook Frans. Dan horen ze dat de buren het vaak over Algerijnen hebben, die volgens hen niet deugen, dat ze steeds dezelfde grappen maken en dat ze een hekel hebben aan al die Nederlanders die huizen kopen in Frankrijk.

'Dat gaat om Nederlanders die daar een tweede huis hebben,' protesteerden twee kennissen van mij, die inmiddels acht jaar in Frankrijk wonen, 'wij zijn echte Fransen geworden.'

Ik zei niks terug, want ik wilde hen niet beledigen, maar de waarheid is, dat zij nog veel gekker zijn geworden van al dat buitenwonen, dan al die tweede-huisbezitters.

In het begin ging het nog wel. Ze genoten van het klimaat, ze maakten jam van de opbrengst van de frambozenstruiken. In de zomer ontvingen ze gasten en lieten met trots zien hoe goed ze het hadden. Maar na een paar zomers begonnen ze tegen al die visite op te zien. 'Dat zit hier maar te schransen!' klaagden ze, 'en even meehelpen met snoeien en wieden is te veel gevraagd! We-hebben-vakantie, zeggen ze en dan gaan ze een boekie zitten lezen. Al onze gasten zeggen hetzelfde: we-hebben-vakantie en we-willen-een-boekie-lezen.'

Inmiddels hebben ze alle gasten de deur uitgekeken. Als ze jam maken, geven ze nog geen potje weg aan een ander en het enige waar ze nog belangstelling voor hebben is het verenigingsleven in de gemeenschapszaal, die ieder Frans dorp heeft.

En voor de natuur, vanzelfsprekend, vooral voor de vogels. Maar die heten niet langer koolmees en vink. 'Wij hebben de mésange gezien,' schreven ze laatst, 'en de pinson.'

Ik heb opgezocht wat muizen zijn in het Frans: souris. Sores, dat scheelt ook maar één klinker.

Roddelen

Ik kwam een collega tegen, in de supermarkt. Ze schrijft scenario's. We wonen in dezelfde buurt maar we spreken elkaar niet vaak. Bij de ontbijtgranen bleven we staan en namen in een hoog tempo alle nieuwtjes door: de literaire prijzen, de hoon van oude schrijvers voor alles en iedereen die na hen is geboren, de publieke omroep die alle goede radioprogramma's afschaft, het liefdesleven van alle collega's voor zover wij op de hoogte waren.

'En hoe gaat het met Je-weet-wel?' vroeg ik.

Mijn collega boog zich samenzweerderig naar mij over.

'Even roddelen,' kondigde ze aan.

Ik schoot in de lach. 'Wat waren we dan daarnet aan het doen?' vroeg ik.

Ze protesteerde verontwaardigd.

'Dat was geen roddel! Dat was bijpraten. Roddelen is kwaadspreken.'

'O ja,' gaf ik toe. Ik wilde haar vooral niet ontmoedigen.

Over Je-weet-wel vertelde ze, dat zijn vrouw hem de huiselijke omgang had verboden, omdat hij zich met van alles bemoeide, maar zelf niets bijdroeg aan de gezelligheid. Hij is nogal driftig van aard, vooral wanneer het niet zo wil lukken met de literatuur.

'Kan Papa niet weg?' had zijn jongste dochter gevraagd.

'Echt weg is een beetje moeilijk,' zei haar moeder, 'maar ik zal zien wat ik kan doen.'

Sindsdien mag Je-weet-wel niet meer in de huiskamer komen voordat het avondeten is opgediend. En direct na het journaal moet hij terug naar zijn werkkamer.

'Hij vind het zelf niet zo erg,' vertelde mijn collega, 'hij zegt dat hij nu beter opschiet met zijn boek. Je weet wel, dat boek over zijn vader waar hij nu al vijfjaar mee bezig is.'

Ze nam een pak muesli van het schap en legde het in haar boodschappenkar.

'Ik moet aan het werk,' zei ze spijtig.

'Ik ook,' zei ik, 'bewaar de verhalen voor me!'

'Allemaal roddel en achterklap!' riep ze nog, terwijl ze op weg ging naar de kassa.

Het kan mij niks schelen of roddelen een kwalijke bezigheid is of niet. Ik vind het enig, bovendien is het nuttig. Door je mening aan die van een ander te toetsen, kom je tot een dieper inzicht. Een roddelgenoot weet nog wel eens een detail waar je niet van op de hoogte was en twee rechters zijn rechtvaardiger dan één.

Het is ook handiger om je ergernis met een buitenstaander uit te leven dan met degene om wie het gaat. Die is vermoedelijk toch niet bij machte zijn leven te beteren.

Ik heb een jeugdvriend die met een vreselijke vrouw samenwoont. Hij is een beetje weerloos, dat is zijn charme, maar dat hij zich zo laat overheersen door dat loeder van hem, vinden zijn hele familie en vriendenkring onverdraaglijk.

'Moet je horen wat er nu weer is gebeurd!' begint vrijwel ieder gesprek dat wij over hem hebben. Hijzelf is niet te redden. In het verleden zijn er wel mensen geweest die hebben geprobeerd hem te benaderen om onze bezorgdheid mee te delen, maar hij bleek niet ontvankelijk.

'Misschien houdt hij echt van haar,' opperde een gemeenschappelijke vriend weifelend.

'Welnee, hij is gewoon bang!' vinden anderen.

En dan bespreken we weer hoe het zich allemaal zo heeft kunnen ontwikkelen.

Toen zij hem leerde kennen, was hij net ontslagen als liefdespartner door het meisje met wie hij had willen trouwen. Hij raakte aan de drank, ging niet meer naar zijn werk en was volstrekt stuurloos. Deze vrouw troostte hem, nam hem zijn fles af en heeft hem vervolgens tussen haar kaken gegrepen om hem niet meer los te laten. Dat vindt hij lekker veilig, maar wij krijgen hem nooit meer te spreken zonder dat Cerbera er naast zit.

Doordat wij onderling over de arme man kunnen roddelen, hoeven we hem verder niet lastig te vallen met onze mening. Hij wil toch niet bij haar weg. En na een half uur vergaderen over hoe erg zij is, voelen we ons opgelucht en kunnen we hem weer onbevangen tegemoet treden. Het is zelfs een beetje leuk, want als er weer iets Ergs voorvalt, is er een aanleiding om een nieuwe belronde te maken. 'Had ik je verteld dat ik Dinges weer heb gesproken?'

'Nee!' is het gretige antwoord, 'vertel eens, hoe gaat het nu?'

Misschien ben ik wel zo dol op roddelen doordat ik geen vaste betrekking heb. Ik kom aanspraak te kort. Op de Nederlandse werkvloer worden de hele dag nieuwtjes uitgewisseld.

Ik heb geen werkvloer, ik zit thuis.

Op de Nacht van de Filosofie heb ik een schrijver eens op het podium over dat onderwerp horen spreken.

'Schrijvers zijn eenzaam,' verklaarde hij ernstig, 'ze zien maar weinig mensen, want hun bedrijf vereist afzondering. Ze hebben wel collega's maar die zien ze zelden, omdat die ook in eenzaamheid hun werk doen.'

Ik zat in de zaal en luisterde met een al even plechtig gezicht, want ik vond het een indrukwekkende uitspraak. Hij is alleen niet waar.

Ik ben helemaal niet eenzaam en voor zover ik weet zijn andere schrijvers dat ook niet, behalve als ze een ontoegankelijk karakter hebben, zodat andere mensen hen mijden.

Op diezelfde avond van bezinning zag ik collega Palmen stralend rondzwieren en ook collega Grünberg genoot van de aandacht die hem ten deel viel. Iedereen keek naar hem en fluisterde zijn naam. Zoveel belangstelling beleven reguliere werknemers meestal pas na vijfentwintig jaar trouwe dienst of wanneer ze begraven worden.

Maar in één opzicht gaf ik de spreker gelijk: ik ontmoet mijn collega's maar zelden en dat is jammer. Ik zou daarom graag naar kantoor gaan. Ik heb een romantische voorstelling van kantoren. Ik denk dat het daar stikgezellig is. In mijn verbeelding kom je er 's ochtends binnen, trek je je natte jas uit en begin je over het weer. Dan is er koffie of thee en een krant die je even inkijkt. Een voor een komen de anderen binnen en vertellen wat zij hebben meegemaakt. Dan ga je naar de e-mail kijken en je stuurt een berichtje aan de collega die twee bureaus verderop zit. Hij kijkt grinnikend op. Dan komt een kwibus van de afdeling boekhouding met een vraag over facturen. Je flirt met de systeembeheerder. Hij belooft dat hij langs zal komen om speciale aandacht aan je problemen te geven. De collega aan het bureau tegenover je doet haar mond open om iets te zeggen, bedenkt zich en geeft een heimelijk teken: ik vertel het je straks wel. Bij de koffieautomaat of bij de kopieermachine komt ze met het verhaal dat ze zoeven niet in het openbaar wilde vertellen. En dat vervolgens wel het hele kantoor doorgaat.

'Je bent niet wijs,' zei een kennis die op een grote redactie werkt, 'bij ons op de afdeling wordt gewoon gewerkt, niet geroddeld en een collega is heus iets anders dan een vriendin.'

Maar ik ben niet van mijn kantoorfantasieën af te brengen en onlangs kreeg ik steun uit een onverwachte hoek, namelijk de wetenschap.

Er is een internationaal vergelijkend onderzoek gedaan naar de gevolgen van achterklap op de werkvloer. Uit de resultaten bleek dat in Nederland verschrikkelijk wordt geroddeld. Wij staan op de derde plaats wat betreft kwaadspreken. Alleen de Engelsen en de Fransen waren erger. Roddelen heeft economische gevolgen. Bedrijven met een levendige roddelcultuur dalen gemiddeld acht dollar in aandelenwaarde, terwijl ondernemingen waar weinig geruchten rondgaan juist zeven dollar stijgen.

Het schijnt aan de samenwerking te liggen. Waar veel kwaad wordt gesproken, heerst minder vertrouwen. Bovendien zijn mensen die staan te kwebbelen niet aan het werk.

De werkvloer heeft niet alleen een economische, maar wel degelijk ook een sociale functie, en zelfs de liefde schijnt er welig te tieren. Professor Iteke Weeda heeft een onderzoek gedaan waaruit bleek dat juist in tijden van economische recessie veel werknemers verliefd op elkaar worden. Als mensen onzeker zijn over het voortbestaan van het bedrijf waar ze werken, van de maatschappelijke welvaart en van hun vooruitzichten, staan ze open voor troost en bemoediging.

'Emotionele uitspattingen treden op wanneer mensen onder druk staan,' zegt professor Weeda, 'verliefdheid kan een gemis, kwetsbaarheid of onzekerheid wegnemen.'

Ik had die theorie al eerder gehoord, in een iets andere vorm: in tijden van gevaar worden de mensen ook verliefd. Een onderzoeker heeft eens een parcours ontworpen met een enge touwbrug waar proefpersonen elkaar overheen moesten helpen. Twee weken voor het experiment hadden de deelnemers kennis met elkaar gemaakt en aan de hand van een vragenlijst gezegd wat ze van elkaar vonden. Na het parcours moesten ze opnieuw opschrijven hoe de verstandhouding was. Die was plotseling veel inniger en er was zelfs sprake van betovering.

Nu wil het toeval dat ik ook eens over een touwbrug ben geholpen, door een collega die, net als ik, meedeed met een overlevingsweekend dat ons werd aangeboden door een reclamebureau. Ik kan me volstrekt niet herinneren waarom ik daar was, maar de naam van die man staat me nog precies bij: Willem Buitenweg, journalist.

Een paar weken geleden belde hij me. Het was meer dan tien jaar geleden dat ik hem had ontmoet.

'Jij weet niet meer wie ik ben...' begon hij, maar ik onderbrak hem.

'Ik weet het nog precies!' riep ik uit. 'Jij bent Willem, van de touwbrug!'

En mijn hart sprong op.

We wisselden alle wetenswaardigheden uit die we maar konden bedenken en toen hadden we het ineens over Je-weet-wel. Die bleek hij ook te kennen en hij wist zelfs het laatste nieuws.

Hij mocht weer in de huiskamer komen van de familie. Ze hadden hem gemist. Doordat hij op zijn kamer niemand tot last zat te wezen, deed hij niets verkeerd. Ze hadden niemand om over te roddelen.

De jungle

Er stond een uitnodiging op de voicemail: 'Ga je weer eens mee naar een parenclub?'

Ik luisterde verrast. Ik had de man die het bericht had ingesproken in geen jaren meer gezien, vijf jaar om precies te zijn. Zo lang was het geleden dat ik in een parenclub was. Ik doe niet meer aan openbare erotiek, want ik heb vaste verkering en die verloofde houd ik liever voor mijzelf.

In de tijd dat ik de man van de voicemail ontmoette, was ik anderhalf jaar vrijgezel. In die periode ging ik wel eens naar bijeenkomsten waar de vrije liefde werd bedreven.

Een bezoek aan een parenclub klinkt frivoler dan het is. Het gaat er overwegend bedaard toe. Het toegangsbeleid is tamelijk streng. Alleen tweetallen zijn welkom. De ruimte is strikt verdeeld in graden van intimiteit. Aan de bar wordt beschaafd gepraat, in de danszaal gedanst en in de kamers waar seks wordt bedreven gelden strakke gedragsregels. Je mag niets ondernemen waar een ander niet van gediend is. Voor de avond begint, precies om elf uur, zitten de mensen aan de bar te wachten. Dan worden de tekens uitgelegd. Een opgeheven hand betekent ga weg of dit wil ik niet en dient gerespecteerd te worden, op straffe van verwijdering uit het paradijs. Na het voorwoord gaat iedereen naar de kleedkamer om lingerie of badkleding aan te trekken. De kleedkamers zijn gescheiden. Wat dat betreft lijkt een parenclub wel een zwembad.

Ik vond de openbare liefde destijds een uitkomst. Het is voor vrouwen niet zo eenvoudig om voor het plezier met iemand te vrijen, zonder ander oogmerk dan lichamelijke nieuwsgierigheid. Vriendelijke mannen willen niet met een vreemde mevrouw mee en mannen die dat juist wel willen zijn vaak niet aardig. Ze voelen zich de bink omdat ze denken dat ze een onverbiddelijke verovering gemaakt hebben. Die lol gunde ik ze niet en zo kon het gebeuren dat ik lang niemand had voor de seks.

De man die op mijn voicemail stond heb ik destijds in een parenclub ontmoet. Hij was aardig en stelde geen vragen die de erotische spanning teniet zouden doen. Bovendien was hij bedreven in de ayurvedische massage.

In de parenclub was geen gelegenheid voor een uitgebreide behandeling met warme olie en veel handdoeken.

'Zullen we een keer buiten afspreken?' vroeg hij toen. Met buiten bedoelde hij de verre wereld waar mensen eerst een avond uit eten gaan of naar de bioscoop voor ze hun ondergoed uittrekken. Ik stemde toe.

'Ik ga je verrassen,' beloofde hij.

Op de afgesproken zaterdagmiddag ontmoette ik hem in een café. Op het eerste gezicht herkende ik hem niet. Hij was wat kaler dan ik mij herinnerde en niet zo zelfverzekerd.

'We gaan eerst boodschappen doen,' kondigde hij aan.

Ik had geen idee waar we heen gingen.

'Het eerste gedeelte moeten we lopen,' zei hij met een blik op mijn sandalen.

We gingen een winkelpromenade op. Bij de drogist bleef hij staan.

'Hier verkopen ze ayurvedische massageolie,' zei hij.

Na de boodschappen, namen we een bus naar de parkeerplaats waar zijn auto stond.

Het hotel waar hij mij mee naartoe nam, lag langs de snelweg, een populaire uitspanning waar vertegenwoordigers een uitsmijter komen eten en waar oude echtparen dineren, omdat er geen knoflook in de bloemkoolsaus zit.

'We nemen een themakamer,' zei de man.

'Wat is een themakamer?' vroeg ik.

Hij zweeg even. 'Dat zul je zo dadelijk wel zien. Ik moet even iets voorbereiden.'

Ik ging aan een tafeltje in het restaurant zitten om thee te drinken, terwijl hij bezig was.

Het was het eind van de lunchtijd. De borden werden afgeruimd, de obers liepen met gefronste wenkbrauwen op te schieten.

Na een minuut of twintig verscheen mijn minnaar weer. Hij was een beetje zenuwachtig. Ik volgde hem naar de lift.

De kamer waar wij ons herdersuur zouden doorbrengen, had de wildernis als thema. Op de muur stonden palmen afgebeeld en apen die zich aan lianen door een oerwoud slingerden. Er zat ook een toekan op een tak.

De sprei van het bed had een giraffenmotief en over de fauteuil was een polyester pantervel gedrapeerd. In de deuropening deinsde ik even terug. Op zoveel decor had ik niet gerekend.

'Zullen we in bad gaan?' vroeg de man.

Ik knikte.

Het bad was al volgelopen en dampte. Het water rook naar patchouli-olie. Langs de rand en om de wastafels heen stonden waxinelichtjes te branden.

'Wacht, ik vergeet de muziek!' riep de man en haastte zich de kamer in om zijn audioset te halen.

Na het bad mocht ik op bed gaan liggen terwijl hij de olie verwarmde.

'Hè, wat jammer,' hoorde ik hem mompelen, 'nu heb ik toch nog iets vergeten.'

Wat het was verstond ik niet. Ik gluurde over mijn schouder en zag hem verwoed in een gebloemde toilettas rommelen. Ik kneep mijn ogen dicht en probeerde mij te concentreren op wat komen ging.

Later, toen ik het verhaal eens aan een vriendin vertelde, hoorde ik dat veel clandestiene paren gebruik maken van datzelfde motel. Zij was er ook vaak geweest met een schaduwverloofde. Ze namen altijd een gewone kamer, maar wel een met een groot, rond bad.

Ik was nogal onthutst dat zo'n beschaafd hotel deel uitmaakt van het slechte pad.

'Dat je dat niet wist,' lachte zij, 'heel Nederland staat vol discrete hotels, wat zeg ik? De hele wereld!'

Ze bleek gelijk te hebben.

Een vriend van mij werkt achter de ontvangstbalie van een hotel in Amsterdam, een keurige zaak waar nette mensen logeren.

'Maar als een man en een vrouw 's middags om een uur of twee inchecken, vertel ik maar niet dat het ontbijt 's ochtends van zeven tot tien is,' zei hij.

Ik heb in het verleden een paar keer in hotels gelogeerd waar uitsluitend geliefden komen om zich in het geniep te goed te doen aan elkaar. Ik was met mijn eigen man. We konden nergens in de stad een kamer krijgen en belandden tot twee keer toe in een dergelijk hotel. De ene keer overkwam het ons in Luik, de andere keer in Brussel. Het waren vieze kamers. Er lag stof en de sprei die op het Brusselse bed lag had vlekken. Die in Luik was hoogpolig, maar in plaats van lange zachte haren had de sprei stekels. Het liefdesvocht was erin gaan zitten.

'Dat is wel héél armoedig,' zei de receptionist met een vies gezicht, 'de meeste hotels die gelegenheid bieden zijn netjes en een beetje onpersoonlijk. Dat is het plezierigst.'

Ik dacht aan de themakamer en aan Japan. In Japan wordt veel geld verdiend met hotelkamers die door geliefden worden gebruikt.

Ze heten Love hotels en ze zijn zo populair dat de uitbaters van gekkigheid niet weten wat ze moeten doen om elkaar te overtreffen in originaliteit. De kamers zijn uitgerust met een draaiend bed, een seksstoel, een bamboe badmat die voorkomt dat je uitglijdt terwijl je samen spartelt, met massageapparatuur of een karaokeset. Er zijn ook themakamers. Geen namaakwildernis, maar serieuze sm-kamers met zwepen, handboeien en een wandrek. Of kinderachtige kamers, in Hello Kitty-roze. Japanners schijnen de verboden kinderliefde opwindend te vinden. Wanneer een volwassen vrouw een donkerblauw schooluniform aantrekt met een witte onderbroek, gaan heel wat Japanse mannen stamelen van opwinding.

Daar kun je op neerkijken, maar ik geloof dat Nederlandse mannen graag verpleegsters zien en Engelsen schooljuffrouwen wanneer ze de seks uit de verkleedkist halen.

Maar verhitter nog dan de liefdesdans van de Japanse paren die de hotels bezoeken is de concurrentiestrijd tussen de managers. Er schijnen meer dan 17000 liefdeshotels te zijn die met elkaar de aandacht van 99000000 potentiële klanten moeten trekken.

Op een dag waait de Japanse mode misschien over uit het verre oosten en is het gedaan met de ingetogen parenclubs in Nederland. Dan zal ik weemoedig terugdenken aan de nylon pantersprei en aan de beleefde gesprekken aan de bar in Partnerclub Sylvia.

Ik stond daar eens te praten met een flamboyante travestiet.

'Je moet wat calendulazalf op je huid smeren,' raadde hij aan terwijl hij naar mijn bikinilijn wees, 'dan krijg je geen rode vlekken.'

Ik volg dat advies nog steeds op en het helpt inderdaad. Mijn bikinilijn is onberispelijk maar niet langer in het openbaar te zien. Ik heb de voicemailman niet teruggebeld.

Hormonen

Ik had een kater. Dat kwam natuurlijk door de drank, maar dat zei ik niet. Ik beweerde dat het aan de hormonen lag, aan de overgang. Niemand sprak me tegen. Het zou ook best waar kunnen zijn. Ik heb eens gelezen dat vrouwen, tegen de tijd dat de menstruatie in aantocht is of wanneer er een andere verandering in hun hormoonhuishouding plaatsvindt, gevoeliger worden voor alcohol. Dan zijn ze soms na één glas al dronken.

Mannen hebben dat niet. Ze zijn wel aan hormoonschommelingen onderhevig, maar die dienen zich veel minder heftig aan dan bij vrouwen.

De hormoonspiegels van vrouwen rijzen en dalen met de voorbereidingen voor een eventuele bevruchting. Ze passen zich ook aan als er geregeld andere vrouwen in de buurt zijn. Vrouwen die iedere dag met elkaar werken, worden ongeveer allemaal tegelijk ongesteld.

Ik weet nog dat ik dat ontdekte. Ik gaf toen twee keer per week les op een school voor verpleegkundigen. Er werkten voornamelijk vrouwen. Op een dag kwam een van de collega's chagrijnig de koffiekamer binnen. Ze snauwde een groet en verontschuldigde zich direct: 'Sorry, ik moet ongesteld worden.'

'Ik ook!' riep een andere docent uit.

'Ik ook!' zei een derde, 'maar dat is niets bijzonders. Wij zien elkaar elke dag.'

Ze begon te vertellen over de gelijktijdige cyclus van vrouwen, maar hield snel haar mond, toen een manlijke collega binnenkwam. Ze vond het kennelijk een onderwerp dat hem niets aanging. Achteraf vind ik dat jammer. Misschien had hij ons kunnen vertellen of hij zich bewust was dat hij onze cyclus wel degelijk meemaakte.

Ik las een poosje geleden een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift over een onderzoek bij paaldanseressen. De vraag was of er een verschil in begeerlijkheid aan te tonen viel tussen paaldanseressen in verschillende stadia van hun cyclus. De onderzoeksgroep was verdeeld in drie categorieën: vrouwen die op het moment van het experiment een eisprong beleefden, danseressen die ongesteld waren en een controlegroep, die in het midden van hun cyclus verkeerde en de anticonceptiepil gebruikte, waardoor er geen eisprong plaatsvindt of geen menstruatie.

De uitkomst was overtuigend. Terwijl ovulerende danseressen vijfenzeventig keer per avond werden uitgenodigd op schoot van de manlijke toeschouwers te komen zitten, overkwam het meisjes die ongesteld waren maar veertig keer. De overige danseressen hadden een score die daar tussenin lag.

De meeste mannen weten niet dat ze gevoelig zijn voor de hormonale toestand van vrouwen. Ze denken dat ze altijd wel openstaan voor toenadering, zeker als het een mooie meid betreft.

Maar ook de mannen die niets van paaldanseressen moeten hebben en gelukkig zijn met hun eigen geliefde, reageren op haar hormonale berichten.

Wanneer er een ei rijpt in het vooronder van zijn vrouw, stijgt zijn testosteronspiegel, zodat hij meer animo krijgt voor de seks. Als zij zwanger is, maakt zijn lichaam prolactine aan. Dat is een hormoon dat zorgzaam gedrag oproept. Hij wordt erdoor geschikt gemaakt voor het vaderschap. Zo heeft de natuur dat ingericht. Zonder hormonen kwam er niets van de voortplanting terecht. Maar ze bemoeien zich ook met zaken waar ze niets mee te maken zouden moeten hebben.

Een psycholoog uit Groningen heeft onderzoek gedaan naar de werking van het antistresshormoon cortisol. Cortisol dempt de werking van adrenaline, de stof waar je zenuwachtig van wordt. Als er een aanleiding is om je druk te maken, vloeit er eerst adrenaline door het bloed. Om weer rustig te worden, maakt het lichaam cortisol aan.

Van die stoffen zie je aan de buitenkant niets, maar aan het gedrag van mensen merk je dat ze hun werk doen.

Er bestaat volgens de psycholoog een verschil tussen de manier waarop mannen en vrouwen hun spanningen laten afvloeien.

Sommige mannen gaan aan de slag. Ze gaan iets met een auto doen, met gereedschap in de schuur of achter de computer. Een probleem dat zich niet direct laat oplossen verdwijnt vanzelf naar de achtergrond wanneer hij iets anders omhanden heeft.

Er zijn ook mannen die dat niet kunnen. Die worden stil en somber. Vanbinnen woedt een orkaan van adrenaline en er is onvoldoende cortisol om die tot bedaren te brengen.

Vrouwen schijnen zich meer op de groep te gaan richten wanneer er iets verontrustends gebeurt. Ze gaan bellen met vriendinnen en zoeken elkaar op. Dat is geen nieuws, maar dat daarbij een hormoon vrijkomt wel!

Winkelen zou ook hormonaal aangestuurd gedrag zijn. Niet de dagelijkse boodschappen, maar het gretige winkelen, waarbij een vrouw op jacht gaat naar kleren of schoenen.

Ik zou dat soort beweringen graag afdoen als baarlijke onzin, want ik vind het idee dat ik door hormonen weerloos de winkel ingedreven word onverdraaglijk. Maar misschien is het zo. Het gebeurt mij wel eens, in tijden van grote drukte, dat ik een verlangen naar de Hema in mij voel opstaan.

'Wat zou ik graag nieuwe sokken uitzoeken,' denk ik dan, 'of een tefalpan!'

Wanneer die gedachte eenmaal heeft postgevat, wil ik ook nieuwe T-shirts en een blauwe rok. Het zijn de antistresshormonen, die mij dat vermoedelijk influisteren of de hormonen van de leeftijd.

Ik herken de drang bij andere vrouwen.

Ik ging eens met een vriendin naar Brugge. Wij genoten van de oude gebouwen, wij bezochten maar liefst vijf musea en toen begon het te regenen. Op een terras zitten was er niet meer bij. We besloten een warenhuis in te gaan.

Zodra we binnenstapten, leek het wel of we betoverd waren. We marcheerden van de ene afdeling naar de andere en overal pasten we truien, keurden we jurken, kozen we ondergoed en betastten we jassen, tot we moe maar voldaan weer naar buiten gingen, met maar één daadwerkelijke aankoop.

Het zou mooi zijn als de stijging van de spiegel van het winkelhormoon gepaard ging met een scherpe blik voor kwaliteit. Dat is vermoedelijk niet het geval. Ik ken veel vrouwen die in de periode die voorafgaat aan hun menstruatie hartstochtelijk aan het inkopen slaan en dan steevast met de verkeerde kleren thuiskomen. Ze kiezen een roze hemdje met spaghettibandjes waar hun dochter al te oud voor zou zijn, ze schaffen schoenen met hoge hakken aan waarvan ze weten dat ze er geen drie meter op kunnen lopen.

Behalve door winkeldrift kan ik onder invloed van hormonen ook bevangen raken door huishoudlust.

Dat is ook een bekend verschijnsel. Mijn moeder vertelde mij al dat het bestond. Zij lapte voor ze ongesteld moest worden de ramen, iets wat ze de rest van de maand verfoeide. Ik neem de plinten af en geef de kamerplanten pokon. Onlangs heb ik schoenen gepoetst. Toen ik daarmee klaar was, wilde ik de keukenkastjes gaan soppen, maar hield me nog net in.

'Dit is waanzin!' bedacht ik en ik ben toen al mijn vriendinnen gaan bellen. Dat hielp. Toen ik had opgehangen waren de hormonale golven gaan liggen en dobberde ik weer in een oceaan van rust.