*
Op de ochtend van zijn verjaardag kreeg de pinguïn post. Ah, dacht hij. Gelukwensen. Jaja.
Maar het waren brieven van de dieren die hij had uitgenodigd en die hem schreven dat zij helaas niet kwamen. ‘Wegens de weersomstandigheden bij u ter plaatse’ schreven ze.
Het vroor, het stormde en zware stukken ijs vielen met donderend geweld uit de zwarte hemel naar beneden om de pinguïn heen.
Wegens de weersomstandigheden hier ter plaatse... dacht de pinguïn. Wel ja! Alsof het hier niet het mooiste weer ter wereld is! Het sneeuwt, het vriest, het stormt, het is koud, het is grimmig, het is guur, het is onherbergzaam... wat willen ze nog meer? Het is hier alles!
Hij klom woedend op een klein ijsheuveltje, liet de storm recht in zijn gezicht blazen en riep: ‘Het is ook nooit goed!’
Maar niemand hoorde hem.
Straks krijg ik het nog warm, dacht hij bitter.
Hij deed zijn jas open en liet zich insneeuwen.
Zo zat hij daar en vierde zijn verjaardag. Hij at een ijskoude taart en neuriede iets schrils. Ik had het kunnen weten, dacht hij.
Toen hij de taart op had leunde hij achterover en liet zijn neus bevriezen. Geleidelijk begon hij zijn verjaardag gezellig te vinden.
Soms is het wél goed, dacht hij aan het eind van de ochtend.
En zonder dat dat zijn bedoeling was sprong hij op en riep, boven de storm uit: ‘Soms is het wél goed!’
Hij riep het zo hard dat ver weg in het bos en zelfs in de woestijn en op de oceaan de dieren hem hoorden.
Zij keken elkaar met grote ogen aan.
‘Zo zo,’ zeiden ze. ‘Soms is het dus wél goed.’ Ze hadden dat nooit geweten. Ze schudden elkaar de hand en besloten dat te vieren.
Niet lang daarna werd er in de hele wereld gedanst en gegeten, en keek iedereen vrolijk. En telkens als de een zei: ‘Soms is het wél goed’, antwoordde de ander: ‘Zoals nu.’
Wat een dag, dacht iedereen.
Toen het avond werd stak, ver weg, op de pool, alleen het hoofd van de pinguïn nog boven de sneeuw uit. Het ging harder vriezen, de storm wakkerde nog iets aan en miljoenen sterren flonkerden aan de hemel.
De pinguïn keek omhoog, rekte zich uit en riep: ‘Een enkele keer!’ Dat heb ik vergeten erbij te roepen, dacht hij.
De meeste dieren lagen toen al onder een tafel of mompelden nog: ‘Soms is het goed‘ en ‘Zoals nu’ en hoorden niets meer. En de enkeling die de woorden van de pinguïn hoorde wist niet wat hij bedoelde. Waarschijnlijk niets, meende hij.