Deel 2
“Kom, we gaan.”
“Wacht even, ik pak nog even een extra blocnote.”
“Verwacht je zoveel te gaan schrijven dan?”
“Iets in me zegt dat ik het nodig heb.”
“Hoe meer je schrijft, hoe minder je ziet.” Jason kijkt Terence met matte ogen aan en besluit voor de zoveelste keer er maar niet op in te gaan. Hij weet inmiddels dat Terence het niet slecht bedoelt. Het is alleen zo jammer dat het elke keer wel zo overkomt.
Veel tijd om te klagen heeft hij niet: er zijn twee doden gevonden en dus hebben ze haast. Met de airco op maximaal, het is immers bijna achttien graden buiten, rijden ze naar de villawijk ten oosten van het park. “Maar goed dat het niet in het park is”, zegt Jason. “Je weet hoe ’t hoofd is… Nu kunnen we tenminste zonder zijn hijgende adem in onze nek ons werk doen.” Terence trapt spontaan op de rem. “Hé, wat doe je nou?!”, roept Jason. Zonder opzij te kijken wijst hij naar rechts en zegt Terence, kalm: “Daar is het gebouw van Burgerzaken. Als je een rustig baantje zoekt, moet je nu uitstappen en ambtenaar worden.”
“Doe niet zo achterlijk, man. Ik zeg gewoon maar wat.”
“Bedenk liever wat de reden van een schietpartij in één van de duurste wijken van de stad kan zijn geweest. Fantasieën over de adem van ’t hoofd in je nek bewaar je maar voor thuis.”
“Verdomme Terence, wanneer wordt je eens enigszins normaal?” Zonder antwoord te geven trekt Terence weer op en rijden ze zwijgend naar het huis van Richard.
“Dag Paul. Wat heb je gezien?”
“O, hallo Terence.” Jason krijgt een kort knikje ter begroeting van Paul waarna hij zich weer tot zijn grote voorbeeld richt. “Twee lichamen. Er is er eentje neer geschoten. Richard Bloom. De ander heeft zichzelf gedood. Althans, zo ziet het eruit. Geen ID, dus nog even geen naam.”
“Heel goed, Paul. Altijd ruimte open laten voor andere scenario’s.” Terence loopt het huis binnen en laat Paul zeer tevreden bij de deur achter.
“Zelfmoord”, concludeert Jason als hij Lucas’ hoofdwond en het pistool in diens hand ziet. Terence knikt voorzichtig. Zijn aandacht gaat meer uit naar het andere slachtoffer. Hij ligt met opgetrokken benen op z’n zij en Terence verwacht een buikwond te zien. Hij knielt neer bij de man en onderzoekt zijn romp. Niets. Er is alleen een schotwond in de rechter schouder te zien. Hm, denkt Terence. Vreemd.
“Een moord en een zelfmoord, zo te zien.” Jason is naast Terence komen staan.
“Hij ligt raar.”
“Sorry?”
“Hij ligt raar.”
“Hoezo?”
“Als je in je schouder geschoten wordt, dan trek je weliswaar samen van de pijn, maar daarna zou hij toch minstens met zijn andere arm 112 hebben moeten kunnen drukken. In plaats daarvan ligt hij opgerold op de vloer, niet eens met zijn hand op deed wond, laat staan in de buurt van een belpoging.”
Jason kijkt om zich heen en ziet een vast toestel staan. Hij moet toegeven dat het denkbaar is dat de aangeschoten man in ieder geval een poging daartoe gedaan zou hebben. Hij ligt echter zo’n acht meter van de telefoon vandaan.
Gezien de hoeveelheid bloed die hij verloren heeft, was er in ieder geval een zekere hoeveel tijd tussen het schot en het stoppen van het hart. Jason baalt er al niet meer van dat zijn partner zulke dingen in één oogopslag ziet. Nou ja, eigenlijk wel, maar hij negeert die gevoelens zoveel mogelijk. Een paar maanden geleden, toen hij er weer eens faliekant naast zat met zijn theorie, heeft hij zich er maar bij neergelegd: de man is nu eenmaal briljant. Laat ik er maar zoveel mogelijk van leren, dacht hij toen. En zo ook vandaag.
“Ik wil een volledig onderzoek van Peter”, zegt Terence streng, alsof iemand bij een zachtere toon met hem in discussie zou gaan. “Van allebei. Misschien was de zelfdoder onder invloed van iets.”
“Of iemand”, flapt Jason eruit. “Hoezo?”
“Volgens mij is dat de leider van die nieuwe religieuze stroming. Daar is iets over op tv geweest en laatst stond hij met z’n hoofd in de krant. Ja, nou herinner ik z’n gezicht weer. Volgens mij is dat hem.”
“Paul!” De agent bij de deur had zijn oren al de hele tijd gespitst gehouden, je wist immers maar nooit. En verdomt, na maanden van straat- en bewakingswerk roept dé Allbay zijn naam weer eens. “U riep, meneer?”
“Wij zeggen je en jij tegen elkaar, Paul. Bespaar me je etiketten. Ken jij deze man van tv?”
“Van tv? Eens even kijken.” Paul buigt zijn gedraaide hoofd iets naar het slachtoffer toe. “Ja, nu je het zegt. Dat is die genezer. Ik kende zijn echte naam niet, vandaar… Nee, klopt. Die is in korte tijd razend populair geworden. En hierdoor…” Hij breekt zijn zin af in het besef dat de grap misplaatst en onprofessioneel over zou komen.
“Nou”, gniffelt Jason evengoed, “iemand had toch ook de pest aan hem en wel zodanig dat hij deze wond niet meer kon genezen.” Terence lacht niet, en dus Paul ook niet. Een moment van stille overdenking volgt. Paul denkt: ben ik nu nog verder nodig of zal ik weer naar de deur lopen? Jason denkt: dat was toch best grappig? Misschien niet zo gepast, maar dat kun je van hem ook niet altijd zeggen. En Terence denkt: hoe kan een schouderwond maken dat je niet kunt lopen, of zelfs maar kruipen?
Zomaar een paar tellen stilte, ieder met zijn eigen zorgen. Dan worden ze alle drie opgeschrikt door een hysterisch gegil: Angelique is thuisgekomen. Had ik toch beter weer naar de deur kunnen lopen, denkt Paul, als hij de krijsende vrouw op veilige afstand van haar man probeert houden.
Twee uur en een dubbel aantal kalmeringstabletten later (ze hield gewoon niet op met haar oorverdovend ‘nee! nee!’ krijsen), zit Angelique evengoed nog steeds heftig te trillen. Ze probeert wat thee te drinken maar krijgt het kopje steeds niet bij haar mond. Ze prevelt zachte woordjes, onverstaanbaar. “Geef me maar een seintje als ze kan praten”, zegt Jason weinig geduldig. De vrouw, hoe belangrijk ze ook is als partner van de neergeschoten goeroe, heeft hem behoorlijk van zijn stuk gebracht met haar herrie en langdurige wild om zich heen slaan en trappen. Hij wil de omstandigheden goed bekijken. Kleine dingetjes zien. Een papiertje, een flintertje folie, sporen van een derde persoon wellicht. Iets waarmee hij thuis kan komen, iets toe kan voegen. Langzaam loopt hij door de woonkamer waar hij meer in de weg loopt dan goed doet.
Het labteam is net begonnen met hun onderzoek en hij besluit maar even in de keuken te gaan kijken. Daar vindt hij de gewone dingen. Beetje vuile vaat op het aanrecht, kruidenrekje, keukenmachine, broodtrommel, afvalemmer. Hij kijkt erin en ziet vooral groente afval. Hij opent een paar kastjes: pannen, borden, servies… Hé, een agenda op het barretje. Hij opent hem op vandaag: leeg. Een paar dagen terug, ook leeg. Hm, hier is de laatste tijd niet veel gebeurd, denkt hij. Onwillekeurig bladert hij ook vooruit. Op zaterdag ziet hij een schuin geschreven telefoonnummer staan, zonder naam. Het zijn mannencijfers, weet Jason. Daarvoor heeft hij genoeg handschriften onderzocht. Tja, denkt hij, als ik nu alleen een neergeschoten man had, zou je nog kunnen denken dat het een nummer van een maîtresse is en dat de vrouw… Maar ja, de dader ligt hier voor mijn voeten. Wat zou ik me eigenlijk nog druk maken? Goed, hij heeft schijnbaar niet geprobeerd te bellen, maar misschien was de pijn zo groot dat hij in shock is geraakt. Wie ben ik om te stellen dat je met een doorboorde schouder gewoon verder zou moeten kunnen lopen?
“Ik ken hem”, fluistert Angelique. “Bent u de partner?”, vraagt Terence. “Ik ken hem”, herhaalt ze. “Is het uw man?”, probeert Terence. “Ik zei nog… stuur hem weg.” Ze heeft het over de andere dode, realiseert Terence zich. “Weet u zijn naam?” Angelique schudt langzaam haar hoofd. De pillen doen hun werk, onwillig komt ze in de realiteit: twee doden in haar woonkamer, één ervan is haar man. De ander is die vervloekte discipel, de aanstichter van al dit kwaad.
Als hij nou maar naar haar had geluisterd… Dan… dan… Huilend laat ze haar hoofd zakken. Terence geeft haar een paar tellen en vraagt: “Waar kende u hem van?” Angelique haalt diep adem en zoekt alle kracht die ze nodig heeft bij elkaar. Dit wil ze graag vertellen, ook al is het allemaal te laat. “Hij kwam aan de deur. Jehova’s, u kent ze wel.” Natuurlijk kent Terence ze, maar de minachting in haar woorden herkent hij niet. Hij knikt en humt, in de hoop dat ze direct verder gaat. Dat doet ze: “De eerste keer heeft hij ze nog weggestuurd, maar blijkbaar heeft hij daarbij iets gezegd wat die daar geraakt heeft.” Ze haalt haar schouders op als teken dat ze nog steeds niet kan begrijpen wat dat dan geweest zou moeten zijn. “De volgende dag stond hij er alweer en vroeg naar Richard. Toen zei ik nog dat-ie hem weg moest sturen, maar hij wilde niet naar me luisteren…” Even zwijgt ze. Terence heeft geduld, omdat het zinvol is op dit moment. “En nu dit…” Nieuwe tranen. Meer van de stress dan van verdriet, meent Terence, maar dat kan ook zijn omdat hij zelf nooit verdriet toelaat. “Was er een ruzie tussen hen?”, probeert hij het verhaal inhoudelijk te krijgen. “Geen idee. Ik ben de laatste weken bij m’n zus geweest. Hij was zo druk met zijn… zijn… messias-ding, dat het voor mij niet meer houdbaar was om nog hier te zijn. Ik kwam alleen maar even langs om…” Ze stokt. “Kent u de naam van de andere man?” Angelique schudt haar hoofd, van ongeloof, niet als antwoord op de vraag. Een nieuwe tranenwaterval begint. Dit gaat nu verder niets worden, beseft Terence. “Bedankt voor uw tijd mevrouw.” Hij staat op en loopt de keuken uit. Dan herinnert hij zich Paula, draait zich om, loopt terug en zegt tegen Angelique: “Het spijt me van uw man, mevrouw.
Sterkte…”, zegt hij, nog steeds onwennig. Daarna loopt hij naar Jason toe.
“Nog iets gevonden?”
“Nee, niets. Maar goed, wat moet je nog vinden als de dader hier voor ons ligt?” Terence schudt zijn hoofd. “Het is niet de dader?”, vraagt Jason verbaasd. “Hij ligt raar”, herhaalt Terence zichzelf. “De pijn kan hem toch doen verstarren? In shock?” Opnieuw knielt Terence bij Richard neer. Jason heeft op zich gelijk: het kàn ook de shock zijn. Maar dat is het niet, schiet het door hem heen. “Kijk”, zegt hij, op het onderzoek vooruit lopend, “het bloed lijkt hier vandaan gekomen te zijn. Er zit hier alleen vlees en daar ga je niet direct dood van.” Met lichte gêne kijkt Jason naar de onderzoekers. Die lijken met hun blikken te zeggen dat Terence nu toch echt zijn verstand verloren heeft. Eén vermoord, één zelfmoord. Zonneklaar, zelfs voor hen. Hij haalt zijn schouders iets op als antwoord: Ik snap het ook niet, maar ik doe maar mee…
“We zullen Peter af moeten wachten. En ik wil weten wie die ander is. Is er al een tekening gemaakt?”
“Dat denk ik…”
“Dat vraag ik niet.”
“De tekening is gemaakt, meneer”, roept één van de onderzoekers. “Mooi, dan kunnen we gaan. Wil iemand er voor zorgen dat mevrouw Bloom bij haar zus komt?” Zonder het antwoord af te wachten loopt hij naar Paul. “Extra goed afsluiten straks, ook de tuin. Voor je het weet krioelt het hier van de volgelingen. Kaarsje branden mag, de tuin in niet.”
“Doe ik.”
“Dank je, Paul.”
“Graag gedaan… Terence.” Opnieuw krijgt Jason alleen een knikje. Ere alleen wie ere toekomt, denkt hij.
“En dat nummer heb je natuurlijk op één van je vele blocnotes opgeschreven?”
“Nou… eigenlijk niet. Ik dacht, de moordenaar ligt hier, dus om overspel kan het niet gaan.” Hoofdschuddend zegt Terence: “De naamloze schutter kan de buitenechtelijke liefde geweest zijn.”
“Homo-overspel?”
“Waarom niet?”
“Tja… geen idee eigenlijk.”
“Je moet wel een idee hebben. Daarom zit je in dit vak, omdat je veel ideeën hebt. En om alles wat het onderzoeken waard is, op te schrijven. Wat doe je nu als de vrouw de agenda verbrand?”
“Dat gaat ze toch niet doen?”
“Hoe weet je dat?”
“Ze is compleet over haar toeren.”
“Juist daarom. Bel Paul even…”
“Je maakt een grapje. Dan rij ik nog liever terug.”
“Nee, want ik rij en ik rij nooit terug. Alleen maar heen. Jij belt Paul of ik doe het.” Terence laat het gas al los. “Oké, ik bel wel.” Verdomme wat een gezeik zeg, moppert Jason in stilte.
“En?”
“Tirsa Arun. Woont in het noorden van de stad. Ze zou gebeld worden door Bloom. Is volgens haar nooit gebeurd.”
“Waarom zou hij haar bellen?”
“Omdat ze ziek is en ze wilde door hem genezen worden.”
“O… klinkt logisch. Heb je laten controleren of hij haar inderdaad nooit gebeld heeft?”
“Uiteraard”, loog Jason. “Nou, niettemin is het goed om dat soort dingen meteen op te pakken. Informatie zit in de kleinste hoekjes.” Ja ja, meneer de leraar, denkt Jason en wacht even tot Terence weg is om alsnog het nummer te laten controleren.
Terence googelt op ‘Richard Bloom’ en krijgt een grote berg hits. Eén van de bovenste links is het inmiddels beruchte artikel en aandachtig leest hij het door.
Een religieuze daad?, vraagt hij zich af. Een soort wraakactie, wellicht. Het zijn scherpe woorden, dat is duidelijk, en zoiets kan kwaad bloed zetten. Ook bij hen wiens zesde gebod ‘gij zult niet doden’ luidt. Straks het adres van de Jehovagetuigen opzoeken. Misschien komt de schutter uit hun club en is dit nog maar het begin. Je weet het nooit. De herkenning van de tekening zal niet al te veel tijd moeten kosten. Hij kende Bloom overduidelijk. Geen braak- of vechtsporen, dus is hij gewoon binnengelaten en hebben ze eerst wat gepraat.
Mogelijk over het artikel. De emoties lopen hoog op en hij schiet. Tot zover is het logisch. Maar die wond… en die houding. Daar is iets mee. Peter bellen, vragen of hij haast kan maken. Als ik geen zekerheid over de doodsoorzaak heb, kan ik weinig meer doen dan wachten. Hij mompelt in zichzelf, tegen een denkbeeldig publiek. Gewoon, midden op de afdeling.
Het nadeel van mijn werk is dat het bestaat uit veel wachten. Wachten op reacties, wachten op uitkomsten van onderzoeken, wachten tot mensen gekalmeerd zijn en zinvolle zinnen spreken, wachten op een kroongetuige. Alles draait steeds om informatie, die er altijd al is, ook als het je nog niet bereikt heeft. Het creëert een honger die alleen met het juiste antwoord gestild kan worden. De honger maakt je onrustig en je gaat bewegen, richtingsloos. Op zoek naar opvulling van de leegte die de vragen geslagen hebben. Daarmee loop je weg van het hiaat in je kennis, weg van het zo moeilijk te dragen niet-weten. Om dit werk uit te kunnen voeren, heb je schouders nodig die niet bezwijken onder de druk die de kloof tussen jou en de dader op je heeft. Je nek moet uit puur eiken bestaan, om niet te buigen voor de tijd die schreeuwt om antwoorden. Ik, Terence Allbay, ben uit zulk hout gesneden.
In ieder geval, denkt hij, weer in de realiteit, eerst maar even dat adres opzoeken.
“Geloven doe je maar in je eigen tijd, Allbay”, bast ’t hoofd naast hem als hij het artikel over Bloom ziet. “Dit is onderzoek”, antwoord Terence neutraal.
“Onderzoek? Je hebt je dader toch al? Hij lag dood naast het slachtoffer. Of heb je er misschien overheen gekeken.” Het hoofd lacht luid om zijn eigen grap.
Het is geen breed geaccepteerde eigenschap, lachen om jezelf, maar voor hemzelf wel een prettige. Als hij het aan zijn medewerkers over moet laten, lacht hij de hele week niet. “Ik ben er niet zeker van dat hij door de schotwond is omgekomen.” De lach vervliegt: “O, in de naam van de Almachtige, weet toch eens wanneer je moet stoppen! De goeroe is dood. Neergeschoten door ofwel een religieuze vijand ofwel iemand uit zijn eigen groep die een greep naar de macht deed. Welke van de twee varianten het is, weten we binnen een paar dagen en maakt niet eens iets uit. Stempel erop en klaar ermee.”
Voor Terence is niet zomaar iets klaar. Alles moet kloppen, ook al zou de dader gevonden zijn. Hij heeft nog maanden in zijn eigen tijd aan de zaak van Lee gezeten. Het is omdat hij zelf vond dat hij er niet verder mee kwam, anders was hij er nooit mee opgehouden. Tijd is geen belemmering voor deze man. Zodra er iets is gebeurd, valt precies te achterhalen hoe het gegaan is.
Het probleem in de casus Lee is dat alleen Lee zelf door een bekentenis het laatste stukje informatie kan geven. In de verschillende bezoeken die hij aan Lee gedaan heeft, is er niet één woord over zijn lippen gekomen. Hij zat daar maar, te staren. Niet eens vol haat omdat hij opgepakt is. Zelfs leek het niet alsof hij platgespoten was. Gewoon, een uiterlijk kalme man die je zwijgend aankijkt. Meerdere bezoekuren lang. Geen woord.
’t Hoofd was laaiend toen hij ontdekte dat Terence nog met de zaak bezig was.
En nog wel in zijn eigen tijd. Hij gaf hem dan ook meteen een waarschuwing.
Gelukkig voor Terence vond hijzelf niet lang daarna ook dat hij met z’n neus tegen de muur van een doodlopende weg stond te duwen. Lee zou nooit iets toegeven. De enige reden die Lee zou kunnen hebben, om mee te werken, was om stafvermindering te krijgen. Omdat een bekentenis zou hem juist langer binnen zou houden, was de hoop daarop zinloos. Gelaten zoals het is, was er voor hem nog een kleine kans op gratie, zij het pas over heel veel jaar. Toch, beter een minieme kans, dan geen.
“Als Peter aannemelijk maakt dat het schot de doodsoorzaak is, zet ik persoonlijk die stempel”, lokt Terence ’t hoofd uit.
“Ik ga direct Peter bellen!” Glimlachend kijkt Terence hem na. Dat is even handig, een baas die niet kan wachten, denkt hij.
Omdat het waarschijnlijk is dat hij morgen, vrijdag, niet alles af zal kunnen krijgen, neemt hij de rest van de dag vrij om zo wat uren voor de zaterdag te hebben. Bijkomend voordeel: geen Jason. Neem ik gewoon Paul weer eens mee. Die jongen groeit in zijn vak.
“Ik ben de rest van de dag thuis”, roept hij rond. “Tot morgen”, zegt hij apart tegen Lisa, sinds een paar maanden de vervangster van Paula. “Prettige avond, Terence.”
Aanvankelijk wilde niemand dat de plaats van Paula opgevuld zou worden. ’t Hoofd begreep dat en vond het zelf ook erg moeilijk om het lege bureau te laten innemen door een nieuwe kracht. Wie het ook zou worden, het zou altijd Paula’s bureau blijven. De werkzaamheden stapelden zich echter op en na een maand of drie kon het niet meer door de anderen op de afdeling opgevangen worden. In een emotionele vergadering is toen uiteindelijk met veel weerzin besloten om haar functie toch maar vacant te stellen.
Paula’s bureau hebben ze echter een kwartslag gedraaid en er is een ander tegenaan gezet. Zo hoefde niemand fysiek haar plek in te nemen. Lisa, de vervangster, wist waar ze aan begon. Ze kende Paula niet persoonlijk maar wist als collega natuurlijk van de gebeurtenis af. Haar eerste dag heeft ze direct gevraagd of ze alle collega’s tegelijk even iets kon vertellen. Met veel begrip en empathie vertelde ze dat ze wist dat ze nooit Paula’s lege plek zou kunnen vullen. En dat ze dat ook niet wilde. Ze zei dat ze naast haar zou blijven werken, alsof ze op een lange vakantie was. De afdeling was geraakt door Lisa’s woorden en Terence nam haar in het begin een beetje onder zijn vleugels, zo goed en kwaad als hij dat kan. Na een tijdje kreeg ze een eigen plek in het team. Precies zoals ze gezegd had.
Ze is wat netter en wat zakelijker dan Paula, die nog wel eens giechelend de afdeling op kon komen fladderen. Altijd keurig gekleed, op tijd, correct sprekend en het werk precies af volgens afspraak. Niets op aan te merken.
Evengoed mist Jason Paula nog elke dag, soms wel elk uur. Zijn gevoelens voor haar zijn door het gedwongen afscheid eerder toegenomen dan verwaterd. Thuis schrijft hij regelmatig brieven aan Paula. Lange, lieve brieven.
Over wat er die dag gebeurd is, of over hoe hij wenst dat ze bij hem is, of over zijn huwelijk dat de laatste tijd zelfs iets verbeterd is, of gewoon zomaar iets.
Niets bijzonders. Als hij haar maar even kan spreken. En als hij uitgetypt is, wist hij alles weer. Deze brieven zijn niet bedoeld om te versturen.
Waarheen…?
Met de ramen dicht en de airco hoog, rijdt Terence naar huis. Hij voelt een vreemde blijdschap over zich komen, wat vreemd is voor iemand die zojuist twee lijken en een compleet gebroken vrouw gezien heeft. Daar gaat de blijdschap dan ook niet over. Het is het besef dat alles goed zal komen. Een vrolijk vertrouwen, ondanks alle ellende. Met een tevreden blik op zijn gezicht kijkt hij opzij, waar zijn medereizigers vechten om een plaatsje in de rij. Hij kan er naar kijken zonder zich kwaad te maken. Als hij plots voor een invoeger moet remmen, blijkt dat een eigenschap te zijn die niet iedereen heeft. En zelfs dat vindt hij vandaag niet erg.
“Hallo Madina, wat eet ik vanavond?”
“O, meneer Allbay, u laat me toch zo schrikken.” Waarom belt die man niet gewoon als hij eerder thuiskomt?, denkt ze. Ik krijg nog eens een hartverzakking van hem. “Soep en pasta.”
“Kan ik dat ook koud eten?”
“Eh… als u wilt.”
“Mooi, wil je het dan in de koelkast zetten voor je weggaat? Ik ga nog even werken…”
“Dat zal ik doen, meneer. En werkze.” Ergens hoort Terence het wel, maar hij is er nog steeds niet aan gewend er iets mee te doen. Voor de tweede keer die dag herinnert hij zich Paula, loopt terug en zegt: “Dank je. Jij ook.”
Op Paula’s begrafenis heeft hij haar in stilte toegezegd haar woorden te blijven herinneren en dus minimaal ‘dank je’ en ‘sterkte’ te zeggen als dat passend is.
Het is alweer enkele maanden geleden en nog elke dag heeft hij er moeite mee.
Zowel met zijn goede voornemen, als met het feit dat ze weg is. De eerste maanden heeft hij zichzelf vrijwel constant verweten dat hij beter zijn best had moeten doen om Lee te stoppen. Ik had het moeten zien, dacht hij maar. Nacht in, nacht uit. Pas sinds kort kan hij zonder al te veel zelfverwijten terugdenken aan wie ze was. En dan vooral zijn eerste en direct laatste avond die hij samen met haar doorbracht. Een avond waarop Paula, als enige op deze planeet, heeft gezien hoe Terence zijn hart op een kier zette. Om hem na het afschuwelijke nieuws met een harde klap weer dicht te doen en met extra sloten te verzegelen. Zijn gedrevenheid om Lee alsnog als dader aan te kunnen wijzen voor de twee andere moorden, kwam hoofdzakelijk voort uit een even lieve als mislukte poging om aan zijn voorzichtige genegenheid voor Paula alsnog uiting te geven.
“Nog nieuws?”
“Mogge Terence. Ja, we hebben een naam: Lucas Greyfield.”
“Familie, vrienden?”
“Ja, zijn broer, Floris Greyfield Hij belde. Herkende hem van de tekening. Ze woonden bij elkaar in één huis en was juist van plan zijn broer als vermist op te geven omdat hij hem al twee dagen niet gezien had.”
“Pas na twee dagen?”
“Ze spraken elkaar niet zoveel meer sinds Lucas een volgeling van Bloom was geworden. Hij noemt hem overigens steevast Richard. Ik weet niet of dat…”
“Doet er niet toe. Voor wanneer heb je de afspraak staan?”
“Geen afspraak. Mocht niet van ’t Hoofd…”
“Je moet dingen ook niet vragen, je moet dingen doen.”
“Deed ik ook niet, hij stond toevallig aan mijn bureau toen ik het telefoontje door kreeg vanochtend. Hij stond trots te vertellen dat hij vandaag met de fiets gekomen was en via zijn pak was gereden en hoe mooi de lente wel niet is en bla, bla, bla.” Lisa moet haar lach inhouden, bang om gehoord te worden.
Jason kijkt achterom en ziet haar glimmende gezicht. Het is voor het eerst sinds haar start op de afdeling dat hij haar even een lachje terug gunt. “Ik bel Peter wel even.”
“Peter? Hoezo?”
“Ik heb een deal met ‘t hoofd. Als Peter stelt dat de kogel hem gedood heeft, laat ik de zaak los. Zo niet, dan drink ik deze beker tot op de bodem leeg…
“Peter, met Terence. Hoe laat heb je een antwoord? “
(…)
“Als het je vóór de lunch haalt, betaal ik La Vita e Bella.”
(…)
“Ja, als je wilt vanavond.”
(…)
“Doe dat maar.”
“En? Lukt het nog voor de lunch?”
“Hij gaat het proberen, zegt hij. Wat die man allemaal doet voor een hapje Italiaanse smurrie…”
Peter is een man van zijn woord. Voor de lunch is bij hem ook echt voor de lunch. Helaas voor de twee wachtende rechercheurs luncht Peter pas ergens rond half twee, zoals ze dat rond de Middellandse zee gewoon zijn te doen. De mannen doden de tijd met meer internet, Jason haalt koffie voor Lisa - die niet weet wat d’r overkomt – en ze lijken plots druk bezig met een andere zaak zodra ’t hoofd op de afdeling is. Gaat het in één bedrijf ooit anders?
Dan, om achttien onzalige minuten over één, verschijnt het langverwachte gezicht van Peter om de hoek van de deurpost. “Iedereen die iets over Richard Bloom wil weten, moet nu opstaan”, zegt hij in een ongehoord speelse bui. In een reflex springen Terence en Jason overeind. Zonder het te besluiten gaat ook Lisa staan. De drie mannen kijken haar met een prettige verbazing aan.
Onnodig beschaamd gaat ze direct weer zitten. “Nee, kom er ook bij”, stelt Terence voor. Langzaam en met een beetje kleur op haar wangen, voert ze het voorstel uit. “Goed”, zegt Peter, en op slag is de sfeer zakelijk serieus. “Om maar met het belangrijkste te beginnen: hij is niet aan de schotwond overleden.”
“Ik zei het…”
“Althans… de kogel had hem niet hoeven doden.”
“Hoe bedoel je?”, vraagt Jason. “Op zich had hij, na geraakt te zijn, bij een telefoon kunnen komen. De ambulance was dan op tijd geweest en in het ziekenhuis had zijn wond verbonden kunnen worden. Dan had hij nu met ons kunnen praten en uitleggen wat er, volgens hem, gebeurd is.”
“Maar…?”
“Maar zijn toestand toen hij geraakt werd was al kritiek. Uit de ongewone verkramping van de buikspieren en darmen, en de eerste resultaten van het bloedonderzoek blijkt dat er sprake moet zijn geweest van een vergiftiging.”
“Vergiftiging? Als hij hem toch al neer zou schieten, waarom dan eerst nog gif in hem stoppen?” Jason heeft daar nog nooit van gehoord, en Jason heeft van heel veel zaken gehoord. “Misschien heeft hij hem eerst willen laten lijden”, suggereert Peter. “Onwaarschijnlijk.” Terence tuit zijn lippen om nog meer te concentreren. “Vergiftiging is een koele, berekende daad. De schietpartij was uiterst emotioneel. Niet alleen heeft de schutter zichzelf van het leven beroofd, ook miste hij de nuchtere daadkracht om zijn slachtoffer met zekerheid om te brengen. Bloom lag ongetwijfeld nog te kronkelen toen Greyfield voor de tweede maal de trekker overhaalde. Zelfs al ben je in paniek of verward, als je iemand dood wilt, zorg je ervoor dat je je doel bereikt. Na het blijven bewegen van Bloom had er een tweede schot moeten komen. Bij voorkeur door zijn hoofd. Het gif is door iemand anders toegediend.”
“Of door zichzelf”, zegt Lisa. Weer wordt ze zwijgend aangekeken. “Sorry”, zegt ze en slaat haar ogen neer.
“Niks sorry, uitstekend opgemerkt”, complimenteert Terence haar. “Nergens blijkt nog uit dat Bloom niet zelf iets genomen heeft. Misschien wel per abuis.”
“Dan is het schieten dus geen moord, maar poging tot doodslag, met de dood als gevolg. Zeldzaam”, mijmert Jason. “Niet persé”, corrigeert Terence zijn partner nog maar eens. “De vergiftiging kan op zichzelf dodelijk zijn geweest.
Dan is er nog steeds sprake van moord, ook al is die door Greyfield versneld.
Weet je welk gif het is, Peter?”
“Nee, nog niet, maar dat moeten we morgen duidelijk kunnen hebben. Dan kan ik ook antwoord geven op je vraag of het gif op zichzelf dodelijk was, zowel als soort als in dosering. En als Bloom het inderdaad zelf ingenomen heeft, hebben we te maken met een dubbele zelfdoding.”
“Zeldzaam, echt heel zeldzaam”, herhaalt Jason zichzelf. “Verdomme”, bromt Terence. “Wat?”
“Zul je net zien dat ’t hoofd de zaak zo voldoende opgelost vindt. Het kan moord zijn, maar het hoeft niet. Zijn er aanwijzingen bij Bloom te vinden waaruit zou kunnen blijken dat hij het gif niet zelf, niet vrijwillig, heeft ingenomen?” Peter kijkt even schuin naar boven en graaft diep in zijn overvolle geheugen. “Los van sporen in zijn keel, die er niet zijn want die heb ik al gecontroleerd, zou dan moeten blijken dat er meerdere keren gif is toegediend. Een zelfdoding door middel van het over een langere periode innemen van gifstoffen lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Wat jullie?” Jason en Terence knikken. Lisa wil iets zeggen, maar durft, ondanks het zojuist ontvangen compliment, het niet. “Verder zijn er geen sporen van een gevecht, verwondingen met een voorwerp of geslachtsgemeenschap.” Terence ziet de verbazing op Lisa’s gezicht over de laatste opmerking. “Het zal niet de eerste keer zijn dat iemand zijn vriendin met een ander aantreft en vreemdganger daarop neerknalt. Daarom controleert Peter zulke zaken altijd.” Lisa knikt voorzichtig. Meestal hoort ze maar half wat de heren met elkaar bespreken en ze moet nog een beetje wennen aan de klinische kijk op de zaak met de twee doden. “Of”, completeert Peter zijn collega, “er is sprake van sodomie, bijvoorbeeld door de schutter.”
“Of door Bloom”, valt Jason hem bij, “als reactie waarop Greyfield hem neerschiet.”
“Vinden jullie het goed dat ik weer met mijn eigen werk verderga?”, vraagt Lisa met enige afschuw op haar gezicht en loopt zonder het antwoord af te wachten terug naar haar eigen bureau.
“Ze moet nog het een en ander leren”, zegt Jason stoer. “Wíj moeten nog het een en ander leren want we hebben nog geen vastgestelde dader”, zegt Terence. Jasons machoblik verdwijnt snel en vraagt aan Peter of hij nog meer informatie heeft. Die somt nog wat kleinigheden op, waarna hij aanstalten maakt weer naar zijn lab te gaan. “Heren, ik hoop morgen de naam van het gif te hebben.” Terwijl hij wegloopt, zegt hij nog: “Terence, ik kom om zes uur hier naartoe. Oké?”
“Voor een toxisch mengsel Italiaanse kruiden en wijnen zeker?”, roept Terence hem na. Peters hartelijke lach sterft langzaam uit.
Waarom is Terence zo vriendelijk tegen Peter?, vraagt Jason zich af. Tuurlijk, hij heeft zijn hulp bij elke casus hard nodig, maar dat geldt voor meerdere mensen om ons heen. Wat maakt dat hij juist hem als enige wel redelijk sociaal tegemoet treed? Niet dat ik jaloers ben, dat is het niet. Al zou hij mijn diner in De Librije betalen, dan nog ging ik niet met hem aan één tafel eten. Ik ben blij dat zijn bureau daar staat en niet tegenover mij. Hij zit trouwens erg in de loop, zo vlak bij de deur. Daar zou ik niet aan moeten denken. Leidt veel te veel af.
Niet dat hem ooit iets stoort. Hij zou nog temidden van een rockconcert rustig verder kunnen werken. Dat is dan ook de enige eigenschap van hem die ik ook zou willen hebben.
Dat laatste was natuurlijk een leugen van Jason. Hij zou maar wat graag de intuïtie van Terence bezitten. Met één blik een crime scene bekijken en direct de essentie eruit halen. Gewoon, door te kijken, zonder iets te moeten zien. Eerlijk zijn, en dan vooral tegen jezelf, is geen makkelijke opgave. De geheime brieven die hij aan Paula schrijft kun je nog plaatsen in het vakje ‘strikt privé’, maar je eigen tekortkomingen laten zich niet zomaar wegstoppen. En omdat Jason daar toch goed zijn best voor doet, komen ze als onvrede en irritatie bij hem terug. Jammer, want het is heus waar een goede vent, inclusief gevoel voor humor en een groot hart. Dat laatste staat weliswaar vooral open voor iemand die er niet meer is, maar evengoed kan hij liefhebben en dat is al meer dan veel andere mensen kunnen zeggen. Vaak schuilt er achter het gefluisterde ‘ik hou van jou’ een zee vol van bevestigingsbehoefte, eenzaamheidsangst en ontkende afhankelijkheid. ‘Ik heb je nodig’ is niet zelden eerlijker. Maar goed, ik dwaal af. Al is het wel zo dat Jason Terence nodig heeft om echt de gedroomde specialist te worden, en dat hij daarin niet zo eerlijk is. Evengoed, terug naar Terence. Die staat voor het raam en mompelt in zichzelf: Het nadeel van afhankelijkheid is… dat je wederom moet wachten. Het enige goede wat er nog in zou kunnen zitten is dat je probeert om onafhankelijk te worden. Dat je verder gaat zonder datgene waarvan je eerst overtuigd was dat je het nodig had. Het voelt als reizen zonder koffer, èn zonder kaart. Onzekerheid groeit als kool, duizenden vragen schieten door je heen. Waar, hoe, wie, waarom? Verwarring licht op de loer, voor je het weet ga je terug naar je veilige afhankelijkheid. Maar niet als je vertrouwt.
Niet als je weet, in plaats van gelooft, dat elke stap die je doet, omdat je voelt dat je zo moet lopen, onweerlegbaar juist is. Ook als iedereen roept dat je de verkeerde weg ingeslagen bent, ga je onverstoorbaar je door. Dit is een pad dat alleen voor de ijzersterken is, de onwrikbaren. Voor hen die tegen de storm in net zo hard lopen als met de wind mee. Ik, Terence Allbay, ben zo iemand.
Terence draait zich van het raam weg, negeert de lachende gezichten van twee collega’s, en begint te zoeken. Of het nu gif A of gif B is, denkt hij, het is evengoed een stof dat je lichaam aanvalt en volgens Peter in ieder geval ook in de darmen grote schade heeft aangericht. Stel, mijmert hij verder, het is iets als een oneetbare paddestoel. Gewoon als voorlopige hypothese. Iemand doet dat door zijn eten. Mevrouw Bloom, of een van de mensen waar hij recent op bezoek is geweest. Het moet dus een bekende zijn geweest, want sporen van dwangvoeding zijn niet gevonden. Dat sluit een wraakactie van een of andere gepikeerde kerk alweer vrijwel geheel uit. Laat ik eerst eens een lijst maken met de meest nabije mensen om Bloom heen. Naast zijn vrouw en de inmiddels niet meer als verdachte aan te merken Greyfield, zullen dat wel zijn trouwste volgelingen zijn. Wie zou mij daar de namen van kunnen geven? De broer van Greyfield wellicht. Ondanks dat ze elkaar de laatste tijd nauwelijks meer spraken, zal hij daarvan de namen toch wel weten. Ik heb alleen geen zin om met Jason te gaan, denkt hij terwijl hij naar de kapstok loopt. “Ik ga even een ice coffee halen. We kunnen nu toch niet veel doen. Ben met een uurtje terug.”
“Dat wordt dan een hele grote beker”, grapt Lisa. Terence kijkt haar zwijgend aan en loopt daarna weg. Jason kijkt even om en zegt: “Niks van aantrekken, dit is zijn gewone doen. Dat hij soms enigszins vriendelijk tegen jou doet, heeft alles te maken met de plaats die je vervangt.”
“O…”, zegt Lisa beteuterd. “Sorry”, haast Jason zich, “ik bedoel niet dat jij niet… Eh, wat ik wil zeggen is…” Hij staat op en loopt op Lisa af. “Dat je je het niet persoonlijk aan moet trekken als hij bot en lomp doet. Het is juist heel bijzonder dat hij af en toe goedemorgen terug zegt.”
“Ja, alleen maar omdat ik Paula vervang.”
“Nee… zo bedoelde ik het niet. Het is juist omdat zij iets in hem heeft losgemaakt, waardoor hij is gaan proberen iets minder een sociale Neanderthaler te zijn.”
“En, lukt dat?”
“Nou ja, bij ons nog steeds niet, maar bij jou is hij geregeld voor zijn doen heel vriendelijk.”
“En bij Peter.”
“Ja, daar zat ik net ook over na te denken. Dat is één van de weinige collega’s die hij uit laat praten, en zelfs naar luistert.”
“Ook wel logisch, Peter heeft essentiële informatie voor hem.”
“Ja, maar dat hebben er meer en bij hen is hij ook… zichzelf.”
“Da’s op zich een goede eigenschap.”
“Wat… niemand willen horen of zien en werken alsof je hier alleen zit?”
“Nee, jezelf zijn.”
“O, dat. Ja… op zich wel ja.” Jason heeft geen zin om nog langer over Terence te praten, zeker niet nu hij even weg is. Zonder het gesprek echt af te ronden loopt hij terug naar zijn bureau. Lisa vraagt zich af wie van de twee nu het lastigst is om mee om te gaan.
“Paul, met Terence. Heb je klein uurtje?”
“Is het officieel?”
“Voldoende. Ik ga iemand een paar vragen stellen. Geen verdachte, niets aan de hand.”
“En Jason?”
“Die bewaakt het fort. Ik pik je over tien minuten op.””
“Eh… oké. Wat zeg ik hier?”
“Gewoon, dat je met mij weg moet.”
“Ja maar, als ze vragen gaan stellen?”
“Paul, luister. Je moet weg. Met mij. Niemand gaat dan vragen stellen. Ik zou namelijk wel eens antwoord kunnen geven.” Paul lacht nerveus en zegt dat hij alvast naar de deur toe loopt. Hij doet niets liever dan met Terence op stap gaan en het is inmiddels alweer veel te lang geleden. Aan de andere kant weet hij dondersgoed dat Terence de afspraken overtreedt door zonder Jason op stap te gaan. Niet dat het hem aangerekend zou worden, maar toch… Hij is als de dood dat hij een smetje op zijn naam krijgt. Paul denkt dat je alles volgens de regels moet doen, om hoger op te komen. Het is feitelijk de enige manier om schieroneindig op hetzelfde plekje te blijven hangen. Veranderen betekent het oude over boord zetten, inclusief de wetten en lokale cultuur. In de praktijk betekent dat: regels overtreden.
Zo nonchalant mogelijk, maar toch met een licht paranoïde blik in zijn ogen, kijkt Paul of niemand hem ziet vertrekken. Tientallen mensen zien hem, maar hij valt niet op. Als Terence zijn arriveren kenbaar maakt met een lang claxonsignaal, schrikt hij op. Arme jongen, denkt Terence. Hij heeft het in zich, maar er moet eerst nog een hoop uit.
“Waar gaan we naartoe?”, vraagt Paul als hij eenmaal recht zit en niet meer achterom kijkt of iemand hem heeft zien wegrijden. “De broer van een dode.”
“Hmm, goede titel voor een boek.”
“Nee, dat is het niet. Halfbroer of stiefbroer, dat zou nog net kunnen, maar gewoon broer is niets. Iedereen heeft wel een broer en als één van de twee sterft, blijft altijd achter: de broer van een dode.”
“De broer van Bloom?”, vraagt Paul maar, om van onderwerp te veranderen.
“Nee, Greyfield. De andere dode. Bloom heeft in tegenstelling tot wat ik net verklaarde, geen broer. En voor je het probeert: ‘De dode zonder broer’ is geen goede titel voor een boek.” Volgens mij is hij een beetje chagrijnig, denkt Paul.
Laat ik m’n mond maar even houden. Voor je het weet vraagt hij me niet meer mee. En wat dan?
Tijdens de korte rit naar het park zwijgen de twee heren. Terence heeft een hekel aan zomaar een gesprekje om de stilte op te vullen. De afwezigheid van woorden geven hem juist zijn beste ideeën. Woorden zijn eigenlijk hoorbare chaos. Als een brullende Vesuvius na de verhelderende stilte. Hun afwezigheid is de noodzaak voor inzicht en kalmte. Paul wordt er vooralsnog niet rustiger door.
Het lijkt Floris alleen maar logisch dat er een rechercheur en een agent op zijn stoep staan. Zonder verdere vragen laat hij hen binnen en na een simpel handgebaar gaat het bezoek op de bank zitten. Ze hoeven niets te drinken. Tot zover niets vreemds. Maar dan stelt Terence zijn vraag over de mensen die dicht bij Richard stonden, zijn trouwste volgelingen. Na een korte pauze, waarin hij zijn verbazing overkomt, vraagt hij: “Niet om me met uw werk te bemoeien, maar waarom wilt u dat weten? Mijn broer heeft hem toch omgebracht, dan is het verder toch niet meer nodig om…?”
“U begrijpt dat ik u over ons onderzoek geen informatie kan geven, zelfs niet als uw broer van de hoogstwaarschijnlijke dader.”
“Hoezo hoogstwaarschijnlijk? Hij heeft toch gewoon gedaan?”
“Hij heeft onmiskenbaar het schot gelost. Nogmaals, ik kan niet op de details van het onderzoek ingaan, maar laat ik zeggen dat het volledig uitgesloten is dat er geen medeplichtige is. Daarom mijn vraag of u namen kent van mensen die veel met Bloom optrokken. Los van uw broer en zijn vrouw.”
“Een medeplichtige?” Floris, toch al van slag door de bizarre gebeurtenis, moet dit even verwerken. “Oké… een tweede persoon dus?” Terence knikt beheerst. “Hm, eens denken. Ja, hij had het niet lang geleden over een vrouw.
Hij was er behoorlijk emotioneel over. Ik hoorde hem erover aan de telefoon.
Maar u wilt natuurlijk een naam…”