SANTIAGO, CHILI

WOENSDAG 2 MEI

DRIE WEKEN GELEDEN

Jonathan Wyatt besloot te wachten alvorens zijn doelwit te vermoorden.

Hij was Christopher Combs door heel Chili gevolgd, van het ene afgelegen dorp naar het andere, de bergen in, en weer terug naar de hoofdstad, zich constant afvragend wat de leugenachtige schoft in zijn schild voerde. Om niet opgemerkt te worden, had hij Combs niet al te dicht op de huid gezeten en geen contact gelegd met de mensen die zijn vijand had bezocht. En nu zat zijn doelwit veilig verschanst in een dure suite van het Ritz-Carlton, die hij voor tien dagen bleek te hebben gereserveerd à vijfhonderd dollar per nacht, wat heel wat vragen opriep over Combs’ salaris bij de overheid. Als extra belediging lag Combs momenteel in de spa van het hotel om de knopen uit zijn achtenvijftig jaar oude rug te laten masseren.

Wees geduldig.

Dat had hij zichzelf de afgelopen acht jaar steeds voorgehouden.

Maar het viel niet mee.

Wyatt had binnen de inlichtingenwereld bekendgestaan als een man van weinig woorden. Hij sprak sporadisch, en deed dat met opzet, omdat het anderen er vaak toe bewoog hun mond voorbij te praten. Zwijgen was een kunst die hij als geen ander onder de knie had gekregen, en hij wist hoe ze hem achter zijn rug hadden genoemd.

De sfinx.

Maar dat had hem niets kunnen schelen.

En nu maakte het niet meer uit.

Zijn twintigjarige loopbaan als geheim agent was acht jaar geleden beëindigd.

Dankzij Christopher Combs en Cotton Malone.

De laatstgenoemde had de aanklacht tegen hem ingediend, en de eerstgenoemde had hem verzekerd dat die ongegrond zou worden verklaard, dat de administratieve hoorzitting ‘slechts een formaliteit’ betrof. Er waren twee agenten omgekomen in een gevaarlijke situatie. Malone gaf hem de schuld van het sneuvelen van beide agenten en noemde hen onnodige slachtoffers. Hij was verontwaardigd geweest over de aantijgingen. Hij en Malone hadden in de val gezeten en lagen onder vuur, terwijl er drie agenten in de buurt waren die konden helpen. Aangezien hij de leiding had, besloot hij ze erbij te roepen, maar Malone had bezwaar gemaakt. Dus had hij Malone knock-out geslagen met de kolf van zijn revolver en ze alsnog in de strijd geworpen.

Malone diende een aanklacht in.

Dat was de reden waarom hij hem haatte.

Het goudhaantje van Magellan Billet en Stephanie Nelle, het hoofd van de afdeling. Hij had de verhalen gehoord over alle onderscheidingen die door Malone waren geweigerd, en dat hij zo goed als niets fout kon doen. Ex-marinecommandant. Jurist. Piloot. Je kon het zo gek niet bedenken of Malone kon het.

Zelfs als getuige tegen Wyatt was hij geloofwaardig geweest.

De raad van bestuur – blijkbaar gemachtigd om mensen in het veld achteraf de maat te nemen – hoorde de verklaring van Malone en drie anderen, en oordeelde vervolgens dat hij inderdaad roekeloos had gehandeld.

Hij werd op staande voet ontslagen, zonder enige vorm van vergoeding.

Chris Combs was zijn directe chef geweest. Een onderdirecteur die, zoals Combs hem vol trots had toevertrouwd, weldra directeur zou worden. Om daar zeker van te zijn, had Wyatt geverifieerd of Combs ook echt de volgende was die voor promotie in aanmerking kwam. Hij had vijf jaar onder hem gewerkt, en zijn eigen successen hadden Combs ongetwijfeld hoger de ladder op geholpen. Combs had herhaaldelijk zijn dank betuigd en hem verteld dat hij een onderdirecteur nodig zou hebben. Twintig jaar aan ervaring maakte Wyatt beslist tot een geschikte kandidaat. Hogerop komen was iets wat hij altijd in zijn achterhoofd had gehouden.

De boodschap was duidelijk geweest.

We maken samen carrière.

Maar in plaats van hem te steunen bij de hoorzitting, had Combs hem verraden en verklaard dat de bevinding van roekeloos gedrag, naar zijn mening, gerechtvaardigd was.

Combs kreeg zijn directeurspost.

Wyatt had zijn ontslag gekregen. De afgelopen acht jaar had hij op contractbasis klussen geklaard voor diverse inlichtingendiensten die zijn ervaring goed konden gebruiken, maar verder niet hun vingers aan hem wilden branden. Ze betaalden fantastisch, maar waren geen vervanging voor zijn oude werkgever.

Hij wilde zijn carrière terug. Maar die was geruïneerd.

Wraak?

Dat leek het enige wat er voor hem overbleef.

En hij was geduldig geweest. Hij had Combs constant in de gaten gehouden. Wachtend op het juiste moment.

Nu dus.

Combs had twee weken verlof genomen en was in zijn eentje naar Chili gevlogen. Hij deed iets buiten de inlichtingendienst om.

Wat precies?

Dat wilde hij eigenlijk toch weten.

Dus terwijl Combs zich vermaakte in het Ritz-Carlton, en voordat hij de schoft zou vermoorden, besloot hij daarachter te komen.

Hij minderde snelheid toen hij met de huurauto Turingia binnen reed. Het piepkleine Chileense gehucht dank te zijn bekendheid aan een populaire warmwaterbron. Op aanplakbiljetten stond te lezen dat astma, bronchitis, maag- en darmklachten en zelfs een droge huid konden worden genezen – zolang je maar betaalde.

Hij reed rond een druk centraal plein.

Aan de ene zijde verrees een okerkleurige kerk, geflankeerd door een winkelgalerij. De wonderlijk ouderwetse aanblik werd alleen ontsierd door de lange staken van elektriciteitspalen. Een woonwijk ten westen van het plaatsje leek meer op het Engelse platteland: houten huizen, schuine daken en bomen vol bloesems. Hij was de oude vrouw op het spoor gekomen omdat hij Combs een paar dagen geleden naar haar huis was gevolgd. Ze woonde te midden van een stel hoge araucariabomen, die met hun dikke dennentakken naar de hemel reikten. Het huis, een gebouw met één verdieping, kon wel een lik verf gebruiken, en het tinnen puntdak zat vol roest. Twee paarden graasden binnen een omheining. Hij reed behoedzaam over een hobbelig laantje en parkeerde bij een hek, voorzien van een latwerk met dagwindes.

De voordeur werd opengedaan door een schriel vrouwtje met glanzend grijsgoud haar. Blauwe aderen vertakten zich over haar spichtige armen, en levervlekken bespikkelden haar polsen. Ze leek tegen de zeventig te lopen, maar er lag een levendige blik in haar lichtbruine ogen. Toen hij zichzelf voorstelde, trok ze schijnbaar geamuseerd haar wenkbrauwen op, waarna ze hem een glimlach toewierp met een gebit als van een halloween-pompoen, slechts hier en daar een tand.

Ze nodigde hem uit binnen te komen en sprak Engels met een licht Duits accent. Hij nam plaats op een canapé, gestoffeerd met roze katoenfluweel, terwijl zij achteroverleunde in een bovenmaatse stoel, overtrokken met een gebloemde hoes.

Ze bleek Isabel te heten.

‘En wat kan ik voor u doen?’ vroeg ze hem.

‘Een paar dagen geleden is er iemand bij u langs geweest.’

‘Ja, dat klopt. Een ongedurig baasje.’

‘Waar kwam hij voor?’

Ze bestudeerde hem met een berekenende blik, een zenuwtrekje liet haar rechteroog trillen. Ze ademde moeizaam in en uit. Alleen het tikken van een klok verbrak de stilte.

‘Hetzelfde als waar u voor komt, zo te zien,’ zei ze. ‘U lijkt mij ook een ongedurig type.’

Ze probeerde hem uit de tent te lokken. Prima. Dat spelletje kon hij ook spelen. ‘Woont u hier al lang?’

‘Al mijn hele leven. Maar mijn familie komt uit Heidelberg. Na de oorlog kwamen mijn ouders hierheen. Mijn vader heeft dit huis gebouwd. Voor een derde met zijn hart, een derde met zijn handen, en een derde met zijn verstand.’

Hij glimlachte, in een poging haar op haar gemak te stellen.

‘Een oude Duitse wijsheid,’ merkte ze op.

‘Was uw vader soldaat?’

‘Mijn hemel, nee. Hij werkte voor de posterijen. Hij geloofde dat Duitsland na de oorlog nooit meer hetzelfde zou zijn, dus vertrok hij. Hij had ongetwijfeld gelijk.’

Hij besloot terug te komen op wat hij wilde weten. ‘Wat wilde meneer Combs van u?’

‘Hij liet mij twee foto’s zien, een man en een vrouw, en wilde weten of ik ze van gezicht kende. Ik vertelde hem dat ze vroeger in de buurt van Lago Todos los Santos hadden gewoond, aan de grens met Argentinië.’

‘Waarom waren die foto’s zo belangrijk voor hem?’

Ze kneep haar wenkbrauwen fronsend samen. ‘Waarom bemoeit u zich met zijn zaken?’

Hij besloot dat eerlijkheid misschien het beste zou werken. ‘Hij en ik hebben een schuld te vereffenen.’

‘Dat zie ik. U doet uw best om uw gedachten te verbergen, maar uit uw gezicht, uw ogen, spreekt duidelijk wat u werkelijk bedoelt. De Bruine Eminentie was hetzelfde.’

Hij begreep haar niet.

‘Eeuwen geleden,’ zei ze, ‘had je in Frankrijk de Rode Eminentie. Kardinaal Richelieu, de eerste minister van de koning. De assistent van Richelieu, Père Joseph, stond bekend als de Grijze Eminentie. Net als zijn superieur was hij een schimmige figuur, allebei bedreven in het manipuleren van de macht. Het rood en grijs verwees naar hun gewaden.’ Ze aarzelde. ‘Bruin was de kleur van het naziuniform. Martin Bormann was de Bruine Eminentie.’

Hij dacht aan wat hij wist over Martin Bormann. Niet veel. Hij was Hitlers privésecretaris. De poortwachter van de Führer. De op één na machtigste man in het Derde Rijk.

‘De man op de foto die Herr Combs mij liet zien. Hij was de Bruine Eminentie, hoewel hij zich toen Luis noemde.’

‘En de vrouw?’

‘Ze noemde zichzelf Rikka, maar ze was Hitlers weduwe.’

Die naam kende hij wel. Eva Braun. Ze trouwde met Hitler in april 1945, vlak voordat ze allebei zelfmoord pleegden in de Führerbunker.

‘Wat wilt u nu eigenlijk zeggen?’

In haar waterige ogen verscheen een geïrriteerde blik. ‘Herr Combs was niet zo verbaasd als u.’

‘Wat vond hij van uw informatie?’

‘Heeft hij u bedrogen?’

Deze oude vrouw was goed. Een simpele vraag, zomaar uit het niets, bedoeld om hem een emotionele reactie te ontlokken.

‘Hij is een leugenaar.’

‘Precies wat ik dacht. Hij loog tegen mij. Maar hij wilde weten waar het tweetal op de foto’s had gewoond. Zijn vragen verrasten mij, eerlijk gezegd. Er was een tijd waarin mensen jacht maakten op de Bruine Eminentie. Niemand bekommerde zich om de weduwe, want ze dachten allemaal dat ze dood was. Er waren zelfs maar weinig mensen die haar gezicht of naam kenden. Maar hij? Veel mensen wilden hem te pakken krijgen. Hij was een quetrupillán.’

Hij kende het woord niet en vroeg wat het betekende.

‘Een Chileense uitdrukking,’ zei ze. ‘Stille duivel. Een beetje zoals u.’

Hij negeerde haar sneer. ‘Wat is er met Bormann en Braun gebeurd?’

‘Ze gingen uiteindelijk ergens wonen waar niemand hen kon vinden.’

Hij besefte dat de wereld er decennia geleden heel anders had uitgezien. Geen satellieten, televisie, mondiale kranten of internet. Jezelf schuilhouden was veel eenvoudiger, waardoor menig oorlogsmisdadiger erin was geslaagd ongemerkt te verdwijnen.

En twee mensen in het bijzonder, van wie bijna heel de wereld dacht dat ze dood waren.

‘Waar zijn ze dan gebleven?’

Ze gaf geen antwoord.

‘Hebt u hier ooit over gesproken voordat Combs langskwam?’

‘Niemand heeft mij die vragen ooit eerder gesteld. Waarom zouden ze? Ik ben een oude vrouw die een rustig leven leidt. Wie weet er überhaupt dat ik besta?’

‘Chris Combs.’

‘Dan moet u zichzelf de vraag stellen: hoe heeft hij mij gevonden?’

Hij had geen idee.

‘U gelooft mij niet?’ vroeg ze. ‘Ik zie het in uw ogen. U komt bij mij aan huis en stelt al die vragen. Ik heb u eerlijk antwoord gegeven, maar toch gelooft u mij niet.’

Wat hij geloofde deed er niet toe. ‘Hoe reageerde Combs op wat u vertelde?’

‘Hij wilde een bevestiging. Ik zie dat u er net zo over denkt.’ Ze hees zichzelf langzaam overeind. ‘Ik zal het u laten zien, net zoals ik het hem heb laten zien.’

Op de dag dat Combs hier verscheen, had Wyatt ge wacht bij de hoofdweg, verdekt opgesteld in de bossen, vanwaar hij de oprijlaan goed in de gaten kon houden. Combs was iets meer dan een uur gebleven en daarna teruggereden naar Santiago. Wyatt had geen idee wat er zich tijdens het bezoek had afgespeeld.

Isabel slofte naar de deur. ‘Toch vreemd.’

Hij vestigde zijn blik op haar toen ze bleef stilstaan.

‘U ziet er niet uit als een nazi-jager.’

‘Dat ben ik ook niet.’

‘Maar u bent een jager. Dat weet ik wel.’

Hij volgde Isabel naar buiten en liep achter haar aan een schuur binnen, waar in donkere schaduwen landbouwgereedschap stond weg te roesten. Kauwtjes hadden gaten in het dak gepikt en aan de dwarsbalken hingen zwaluwnesten. Op een rottende stapel vademhout zat een grote grijze kat, die hen begroette met een langgerekt gemiauw.

Isabel schuifelde naar een afgesloten vertrek aan de andere kant van de schuur. Haar vuile jurk hing rond haar magere lijf als een jas aan een spijker, en aan haar voeten droeg ze sandalen met touwzolen. Ze duwde langzaam een houten deur open, waartegen de oude scharnieren zich krijsend verzetten. In een ruimte van zo’n tweeënhalve vierkante meter stonden drie koffers op elkaar.

‘Die liggen hier al tientallen jaren,’ zei ze.

Hij stapte naar binnen. Een muis schoot voor zijn voeten weg.

Ze glimlachte. ‘Evi is dol op muizen.’

Hij reikte naar de bovenste koffer en opende het deksel.

Er regende stof vanaf.

In de koffer zaten verscheidene bezittingen. Bovenop lagen kleren – een windjack met een dubbele rij knopen, een stel regenlaarzen, en een mouwband met een hakenkruis.

‘Die zijn van mijn vader.’

‘Ik dacht dat hij ambtenaar was,’ zei Wyatt, terwijl hij de rest van de koffer doorzocht.

‘Als je hogerop wilde komen bij de overheid, moest je lid van de partij zijn.’

Hij pakte een hartvormig halssieraad van zilver, waarop een vergulde achtpuntige zonnekrans was bevestigd. Dieper in de koffer vond hij een schouderriem en een paar voddige kaphandschoenen.

Toen drong het tot hem door. ‘Uw vader zat bij de SS?’

‘Dat lijkt mij wel.’

Haar toon begon hem tegen te staan.

Hij zag een stapel beschimmelde bonnen die met een rafelig touwtje samen waren gebonden. Hij bekeek de bovenste bon. In de linkerhoek stonden de twee sigrunen afgedrukt, naast de woorden STANDORT-KANTINE, met daaronder de onheilspellende naam BUCHENWALD. Rechtsonder stond RM 2 geschreven.

‘Wat zijn dit?’ vroeg hij.

‘De bewakers in het kamp werden uitbetaald in bon nen. Ze konden er in de kampkantine eetwaren en diverse andere artikelen voor kopen. Die zijn elk twee Reichsmark waard.’

‘Buchenwald was een vernietigingskamp. Wat deed uw vader daar?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Mijn oudere broer. Hij was een bewaker bij de doodshoofdeenheid. De SS-Totenkopfverbände.’

Hij hoorde de Duitse trots in haar stem.

‘Is hij omgekomen in de oorlog?’

‘De Russen hebben hem afgeslacht.’

Hij liet de bovenste koffer op de aarden vloer zakken en begon de tweede koffer te doorzoeken. Nog meer kleding, oude kinderspulletjes, en een curieus item: een schrijfmachine, de zwart metalen behuizing gehavend en aangetast door roest.

‘Die was van mijn vader. Gebruikt tijdens de oorlog.’

Zijn oog viel op de toetsen. De rij met cijfers had zoals gebruikelijk een tweeledige functie. Boven de 1 verscheen een puntkomma. Boven de 6 en 7 zag hij ronde haakjes. Andere cijfertoetsen hadden eveneens leestekens als alternatief. Maar boven de 5 stond een dubbele sig-rune. SS. De schrijfmachine was blijkbaar aangepast aan de wensen van het regime.

Hij begon zijn twijfels te krijgen over Isabel en haar vader.

Hij opende de laatste koffer.

Die zat boordevol met brieven en oude kranten. Hij haalde een van de bundels eruit.

De kat wandelde binnen en Isabel aaide het dier. ‘Wat ben je toch een grote meid, Evi.’

Hij keerde zich om naar Isabel, die nog altijd de kat streelde. ‘Is de naam Evi soms een verwijzing naar Eva Braun?’

‘Natuurlijk. Haar beste vrienden gebruikten die bijnaam. Zelf noemde ik haar ook zo. Dus heb ik elke kat die ik sindsdien heb gehad naar haar vernoemd, ter nagedachtenis.’

Zijn geduld begon op te raken. ‘Waar bent u eigenlijk opuit?’

Ze bleef de kat aaien. ‘Hoe bedoelt u?’

Hij zette een stap in haar richting. Haar ogen vertoonden geen spoor van angst. Ze bleven hem ijzig aankijken, als twee groene knikkers.

‘U en Herr Combs worden in de luren gelegd.’

‘Door wie?’

‘De Bruine Eminentie.’

Hij had het rekensommetje eerder gemaakt. ‘Hij is allang dood.’

‘Hij wel, zijn opvolgers niet.’

Misschien was Combs naar hen op zoek? ‘Wat zijn die van plan?’

Haar ogen vlamden op. ‘Ze zijn het enige wat we nog hebben.’

‘Wie zijn we?’

‘De getrouwen onder ons.’ Haar blik stond strak, vol nijd.

‘Dat is lang geleden. De oorlog is voorbij.’

‘Toch zijn u en Herr Combs nog altijd geïnteresseerd. Herr Combs wist dat mijn vader voor de Führer heeft gewerkt. Dat was de reden waarom hij mij opzocht. Hij wist ook dat Hitler wilde dat Bormann de oorlog zou overleven. Mijn vader kreeg een brief van Hitler persoonlijk, waarin hem werd opgedragen om alles te doen wat de Bruine Eminentie verlangde. Dus heeft mijn vader zijn hele leven Martin Bormann verscholen gehouden.’

Hij wachtte tot ze weer het woord nam.

‘Er doken overal Bormanns op. Voor degenen die jacht op hem maakten, viel er genoeg te zoeken, maar het bleek nooit om de echte Bormann te gaan.’

Hij herinnerde zich vaag dat hij daarover had gelezen. Overal in Brazilië, Argentinië, Bolivia en Paraguay hadden mensen beweerd Bormann te hebben gezien. Een paar Bormanns hadden zich zelfs aangegeven bij de autoriteiten, omdat ze op hun oude dag uit gewetensnood alsnog berecht wilden worden, maar ze bleken uiteindelijk allemaal krankzinnig te zijn of aan wanen te lijden.

‘Waarom is dat nu nog belangrijk?’

‘Wat u bedoelt is: waarom vond Herr Combs het belangrijk?’

Dat was precies wat hij bedoelde.

‘Bormann was geen Hitler. De Führer was bijzonder. De politici vóór hem spraken neerbuigend. Bormann sprak neerbuigend. Hitler sprak met óns.’

Ze leek haar hart te willen luchten, dus liet hij haar begaan.

‘Ik heb Hitler vaak een toespraak zien houden op het witte doek. Dan kwam hij een zaal binnen marcheren op de maat van een of ander vrolijk legerdeuntje. O, wat hield ik van die muziek. Hij droeg altijd zijn naziuniform en prachtig blinkende laarzen. Het was zo mooi om te zien. Mensen gingen staan terwijl hij sprak, zoals het hoorde. Hij hield van hen, en zij hielden van hem.’

Ze klampte zich vast aan een boosaardige illusie. Maar als de herinnering haar aan het praten kreeg, was hij bereid haar dat pleziertje te gunnen.

‘Wat is er met Bormann gebeurd?’ vroeg hij opnieuw.

Ze spuwde op de vloer. ‘Hij was een vuile schoft. De Führer heeft een vreselijke vergissing begaan door hem te vertrouwen.’

‘Waarom vertelt u mij dit allemaal?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Waarom niet? Zoals u zegt, het is lang geleden.’

‘Zou u –’

‘Ik praat niet meer met u.’

Ze begon de schuur te verlaten, met de kat pal op haar hielen.

‘U spreekt met grote bewondering over het verleden,’ probeerde hij. ‘Bent u zelf een nazi?’

Ze bleef staan, draaide zich om, en nam hem met een arrogante houding van triomf in zich op.

‘Ik ben een trouwe volgeling van mijn Führer.’

Toen slenterde ze weg.

Zijn bezoek aan de oude vrouw had hem verontrust. Het was totaal niet wat hij had verwacht. Hij had nooit gedacht dat Martin Bormann, Eva Braun en Adolf Hitler de onderwerpen van hun gesprek zouden zijn.

Voordat hij Turingia achter zich liet, parkeerde hij de auto onder een paar schaduwbomen en gebruikte zijn smartphone om toegang te krijgen tot het internet. Daar vond hij een beknopte samenvatting van het leven van Martin Bormann.

Bormann werd op 17 juni 1900 in Halberstadt geboren, als de zoon van een voormalige Pruisische regimentssergeant-majoor. Hij ging vroegtijdig van school af om op een boerenlandgoed in Mecklenburg te werken. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog diende hij kort als kanonnier in een regiment van de veld-artillerie, waarna hij zich aansloot bij het rechtse Vrijkorps Rossbach. Hij werd uiteindelijk lid van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij, alwaar hij werd aangesteld als de regionale persofficier voor Thüringen en daarna, in 1928, als zakelijk leider. Vanaf 1928 tot 1930 was hij verbonden aan het SA-opperbevel en in oktober 1933 werd hij een Reichsleiter van de partij. Een maand later werd hij als afgevaardigde van de nazipartij gekozen in de Reichstag. Van juli 1933 tot 1941 was hij kabinetschef op het ministerie van de plaatsvervangende Führer, Rudolf Hess, waar hij de functie had van privésecretaris.

Daar begon hij aan zijn ongemerkte opmars naar het centrum van de macht, waarbij hij gaandeweg leerde omgaan met het bureaucratisch mechanisme van de nazipartij en Hitlers vertrouwen won. Naast het regelen van Hitlers persoonlijke financiën hield hij toezicht op de gouwleiders (Gauleiters) en rijksleiders (Reichsleiters), de partijleden die de verschillende deelstaten in het Rijk bestuurden. Vanwege zijn bruutheid, boerse gedrag, gebrek aan beschaving, en schijnbaar onbeduidende rol werden zijn kwaliteiten onderschat door de nazitop. De vlucht van zijn mentor Rudolf Hess naar Groot-Brittannië stelde hem in de gelegenheid om in Hess’ voetsporen te treden.

In mei 1941 werd hij hoofd van de partijkanselarij. Tot het eind van de oorlog was Bormann de fanatieke hoeder van de orthodoxe nazileer. Hij was een aartsfanaticus wanneer het aankwam op het rassenbeleid, antisemitisme en de Kirchenkampf, de strijd tussen de kerken. Tegen het eind van 1942 had hij zich opgewerkt tot Hitlers privésecretaris, in welke functie hij vermoeiende administratieve details afhandelde en Hitler overhaalde om zijn eigen plannen goed te keuren. Op bevel van Hitler om ‘het belang van de natie te laten prevaleren boven zijn persoonlijke gevoelens en zichzelf te redden’, ontvluchtte Bormann op 30 april 1945 de Führerbunker nadat Hitler was overleden. Verslagen over wat er nadien is gebeurd, lopen sterk uiteen. Volgens sommige werd Bormann gedood door een antitankgranaat tijdens een poging om door de Russische linies te breken. Er bleven echter twijfels bestaan, en vanaf 1946 kwamen er talrijke meldingen binnen van mensen die beweerden Bormann te hebben gezien. In oktober 1946 werd hij in Neurenberg bij verstek ter dood veroordeeld, maar zijn ware lot blijft onbekend.

Alle andere websites die hij vond, bevestigden dezelfde informatie. Niemand wist wat er werkelijk was gebeurd. Vervolgens las hij alles wat hij over Eva Braun kon vinden.

Braun werd in 1912 te München geboren als de dochter van een onderwijzer, in een katholiek gezin uit de middenklasse. Ze ontmoette Hitler voor het eerst in 1929 in de studio van diens fotograaf en vriend Heinrich Hoffmann. Braun werd Hoffmanns kantoorassistente en werkte later in een fotolaboratorium, waar ze foto’s van Hitler hielp ontwikkelen. Als fris ogende, atletische blondine hield ze van skiën, bergbeklimmen, turnen en dansen.

Na de dood van Geli Raubal, Hitlers nicht, met wie hij een langdurige liefdesaffaire onderhield, werd Braun zijn maîtresse en nam ze haar intrek in zijn appartement te München. In 1935, na een mislukte zelfmoordpoging, bracht Hitler haar onder in een villa te München, dicht bij zijn woning. In 1936 verhuisde ze naar Berchtesgaden, waar ze optrad als Hitlers gastvrouw. Er werd alle mogelijke moeite gedaan om haar verhouding met Hitler geheim te houden, aangezien de Führer zogenaamd alleen toegewijd was aan het vaderland. Weinig Duitsers wisten van haar bestaan af. Zelfs Hitlers naaste bondgenoten wisten niet zeker of ze een verhouding hadden, omdat Hitler elke suggestie van intimiteit vermeed en dikwijls vernederende en kleinerende opmerkingen maakte over haar intelligentie. Ze bracht het merendeel van haar tijd door met sporten, mijmeren, het lezen van goedkope romannetjes, en het bekijken van romantische films. Maar haar loyaliteit aan Hitler wankelde nooit. In april 1945 voegde ze zich bij Hitler in de Führerbunker, waar ze uiteindelijk samen met hem zelfmoord pleegde.

Diverse websites opperden de mogelijkheid dat een of beiden van hen de oorlog hadden overleefd, samen met Hitler, maar Wyatt vond nergens een verwijzing naar een serieuze historicus die dat ooit als een realiteit had beschouwd.

Toch deed Isabel dat wel.

Hij besloot opnieuw te doen wat Combs dagen geleden had gedaan en reed terug naar Santiago, waar hij dezelfde met bomen omzoomde boulevard en de boekhandel terugvond. De winkel lag niet ver van het Plaza de Armas, in het hart van de stad, ongeveer halverwege een winkelgalerij met pittoreske boetieks. Ernaast bevond zich een eetcafé, met achter glas een assortiment aan heerlijke camembert- en cheddarkazen. Hij had zich daar de vorige keer, terwijl hij op Combs wachtte, te goed gedaan aan gekruide worst en salami.

Aan het andere eind van de boulevard sloegen de klokken van de kathedraal halfvier. Vanaf de vulkanen die in het westen verrezen kwamen onweerswolken aandrijven, en de middagzon verdween geleidelijk achter een deken van dikke stapelwolken. Vóór het vallen van de avond zou het gaan regenen.

Maar tegen die tijd zou hij ergens anders zijn.

Hij ging de winkel binnen. Het getinkel van een belletje kondigde zijn komst aan.

‘Buenas tardes,’ zei hij tegen de eigenaar, een dikke prop van een kerel met een zwarte borstelsnor.

De man groette terug en stelde zichzelf in het Engels voor als de eigenaar, Gamero. Hij droeg dezelfde vlinderdas en stoffen bretels die zijn ronde lichaam hadden gesierd toen Combs de winkel bezocht.

‘Ik moet u even spreken.’

Hij toonde vijf biljetten van honderd Amerikaanse dollar om het belang van zijn verzoek te benadrukken.

‘U hebt geluk. Het is rustig vandaag. Er zijn momenteel geen klanten.’ Gamero plukte het geld uit Wyatts handen. ‘Ik zal de winkel wat eerder sluiten.’ De eigenaar waggelde naar de deur en draaide het slot om. Toen verscheen er een glimlach op de vlezige lippen van de man. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’

‘Ik zou graag willen horen wat u aan Christopher Combs hebt verteld.’

Het gezicht van de man kreeg een verbaasde uitdrukking. ‘Twee van jullie? Op zoek naar hetzelfde?’

‘En dat is?’

Gamero schudde zijn hoofd, gebaarde dat hij mee moest lopen, en leidde hem voorbij een gerafeld gordijn naar de achterkant van de winkel. Blijkbaar had het gebouw ooit een bank gehuisvest, want er was uit die tijd een ijzeren kluis overgebleven. Hij keek toe terwijl Gamero de bronzen cijferknop ronddraaide en de kluis ontgrendelde, waarna hij de zware zwarte deur langzaam opende.

‘Kijk zelf maar. Net als Combs. Als u mij nodig hebt, ik ben in de winkel.’

Hij betrad de kluis en trok aan de ketting die vanaf een kale gloeilamp aan het plafond bungelde. Tegen de ene muur stonden acht archiefkasten. Er was nog een deur, maar die zat dicht met een hangslot. Toen hij de archiefkasten nader bekeek, zag hij dat ze in roestige en slechte staat verkeerden. Wat waarschijnlijk niet veel goeds voorspelde over wat de tijd had aangericht met hun inhoud.

Hij trok een van de laden open.

Die zat volgepropt met gehavende mappen en vergeelde papieren. Hij pakte een paar willekeurige vellen en bekeek het schrift, veelal in vage typeletters.

Duits.

Hij kon er niets van lezen.

Hij onderzocht de andere laden. Ook die zaten boordevol paperassen.

Blijkbaar was dit een of ander geheim Duits archief. Op veel van de bladzijden maakten hakenkruizen onderdeel uit van het briefhoofd.

Hij hoorde het deurbelletje aan de voorkant van de winkel.

Daarna twee plofgeluiden, alsof er ballonnen klapten.

Vervolgens opnieuw het belletje.

Hij verliet de kluis en liep terug naar de voorkant. De winkel was verlaten. Niemand te zien. Buiten voor de etalageruiten liepen mensen af en aan over het trottoir. Auto’s zoefden voorbij op de boulevard erachter. Gamero lag echter met zijn gezicht op de vloer in een plas van zijn eigen bloed.

De plofjes waren afkomstig geweest van een wapen met geluidsdemper. Twee uitschotwonden bespikkelden de schedel van de man.

Hij voelde aan zijn pols.

Niets.

Hij liep naar de winkeldeur en deed die aan de binnenkant op slot. Daarna sleepte hij Gamero achter de toonbank, uit het zicht van de ruiten.

Hij moest afmaken waar hij mee begonnen was.

Denkend aan de gesloten deur in de kluis, fouilleerde hij het dode lichaam en vond een stel sleutels. Hij trok zich terug achter het gordijn, begaf zich weer de kluis in, en opende het hangslot aan de deur.

Hij gaf een rukje aan de ketting van nog een gloeilamp.

De ruimte was niet veel meer dan een inloopkast. Aan de stenen muren hingen rijen planken die doorzakten onder het gewicht van een collectie memorabilia.

Uniformen, borstbeelden, sabels, pistolen, allemaal versierd met sig-runen en swastika’s. Hij telde twintig flodderige exemplaren van Mein Kampf. Er stond ook keramiek, het merendeel dierenfiguren en beeldjes. Een ervan, een pop van een SA’er, bracht de Hitlergroet. Met daarnaast stenen bierkroezen, helmen en een speeldoos die het nog altijd deed.

Was Gamero een verzamelaar? Of een handelaar?

Had dit de interesse van Combs gewekt?

Hij hoorde een geluid, voor in de winkel. In de stilte leek alles harder te klinken. Hij liep terug naar het gordijn en tuurde erlangs. Buiten zag hij twee mannen. Een van hen was bezig het deurslot te forceren, terwijl de ander ervoor stond, in een poging het zicht van voorbijgangers te belemmeren.

Hij wilde graag weten wat dit tweetal kwam doen, dus trok hij zich diep terug in het gebouw en glipte achter een wand van opgestapelde dozen. De stapels reikten tot aan het plafond en elke kartonnen doos puilde uit van de boeken. Hij wist zich er net achter te wringen toen het belletje klonk. Door de kieren tussen de stapels zag hij de twee kerels langs het gordijn komen en naar de kluis lopen. Allebei hadden ze een koffertje bij zich, dat ze op de grond legden voordat ze naar binnen verdwenen. Hij hoorde de metalen laden krijsend opengaan en het geluid van papier dat door de lucht dwarrelde. Toen hoorde hij nog meer dingen op de grond vallen.

Ze waren klaarblijkelijk ook de kast met memorabilia aan het leeghalen.

Een van de mannen keerde terug voor een van de koffers.

Er verstreken een paar minuten, en toen verlieten ze allebei de kluis.

De tweede koffer werd geopend en Wyatt zag vier bundels grijskleurig materiaal, gewikkeld in doorzichtig plastic. Alle vier werden verderop in de gang op de vloer gelegd: twee aan de ene kant, twee aan de andere kant. Uit elk ervan stak een zwart rechthoekje.

Hij wist precies waar hij naar keek.

Plastic explosieven met ontstekers bediend op afstand.

Ze zouden een verwoestend hete bal van vuur veroorzaken, en nadien zou er weinig overblijven. Het zou weliswaar duidelijk om brandstichting gaan, maar niet traceerbaar zijn. Als ze slim waren, gebruikten ze ontstekingsmechanismen van materialen die in de explosie zouden verdampen. Het soort ontstekers dat hij altijd had gebruikt toen hij een gewaardeerd Amerikaans geheim agent was.

Nu was hij er niet meer zeker van wat hij was.

Een hoer, die alleen werd ingehuurd wanneer er niemand anders beschikbaar was.

Dat was hoe hij zich voelde.

De mannen verlieten het pand door de voordeur, waar het belletje hun vertrek aankondigde. Hij ging ervan uit dat ze eerst van het gebouw zouden weglopen voordat ze de boel tot ontploffing brachten.

Dat betekende dat hij misschien nog een minuut had.

Hij verliet halsoverkop zijn schuilplek en rende door de donkere smalle gang, tot hij op een deur in de achtermuur stuitte. Hij schoof de grendel opzij, gooide de deur open, en holde een steeg in die zich achter een rij gebouwen uitstrekte. Terug bij de straat hield hij zijn pas in, ging de hoek om en wandelde rustig over het trottoir, waar hij opging in de massa, één huizenblok verwijderd van de hoofdingang van de boekhandel.

De middag werd opgeschrikt door een explosie.

Maar hij bleef doorlopen, naar waar zijn auto op hem wachtte.

Hij verliet Santiago en reed terug naar Turingia, een rit van veertig minuten over bergwegen met weinig tot geen verkeer. Hij moest Isabel op tijd zien te bereiken. Als die mannen Gamero hadden vermoord, kon zij evengoed een doelwit zijn. Hij wist niet goed waarom hem dat iets kon schelen, maar hij maakte zich ongerust over de oude vrouw.

Waar was Combs bij betrokken geraakt?

Het was absoluut niet wat Wyatt had verwacht.

Het kwam er niet eens bij in de buurt.

Bij aankomst in Turingia nam hij gas terug en reed langs winkels die hun deuren gingen sluiten, waarna hij het plaatsje weer op hoge snelheid verliet. Hij kreeg de boerderij in het oog. Alles lag er vredig bij. Hij hobbelde in de auto over de onverharde oprijlaan en parkeerde bij de schuur.

De voordeur van het huis stond open.

Hij stapte snel uit de auto en rende naar de ingang, waar hij abrupt stopte en luisterde of hij iets kon horen bewegen.

Geen in de wind ruisende bomen. In de verte alleen het kwaakconcert van kikvorsen.

Hij tuurde langs de deurpost.

Het was muisstil.

Hij stapte naar binnen en zag, rechts van hem, het verschrompelde lichaam van Isabel, onderuitgezakt in een schommelstoel naast de open haard, een kogelgat in het hoofd.

Er hing een zurige geur van dood in de warme lucht.

Te laat.

Blijkbaar hadden ze eerst Isabel bezocht.

Hij sloot de ogen van de oude vrouw, want hun in het niets starende blik was verontrustend. Evi kwam op een holletje door de voordeur naar binnen en nestelde zich tegen de levenloze benen van Isabel. De grote grijze kat leek verontwaardigd door het gebrek aan aandacht van haar baasje en trok zich terug in een lege stoel.

Hij moest het huis doorzoeken.

Maar waar zocht hij naar?

Hij had geen flauw idee.

Het oppervlak van de woning besloeg ongeveer negentig vierkante meter. In de slaapkamer zag hij een blond houten tafel, met op het glanzende tafelblad een grote, dikke kaars, omwikkeld met verse araucariatakken. Boven de kaars hing een portret van Adolf Hitler, zijn fanatieke blik opgeheven naar de hemel. Ongelofelijk. Bijna zeventig jaar na dato, en deze vrouw vereerde nog altijd een waanzinnige gek.

Hij bestudeerde de rest van de schaars gemeubileerde kamer, starend naar de treurige restanten van het leven van een oude vrouw. In één hoek van de kamer stond een kachel overdekt met geglazuurde tegels. Een kast met in Beierse stijl beschilderde deuren, die in het midden opengingen, bleek kleding te bevatten. Tegenover het smalle bed stond een dressoir van essenhout, en daarop prijkten drie zwart-witfoto’s in een dof zilveren lijst. Op een ervan zag hij een man in een SS-uniform. Zijn gezicht ontdaan van emotie, alleen een uitdrukkingsloze blik, alsof het bijna pijn zou doen om te glimlachen. Op de achtergrond doemde de kust van een meer op, omringd door hoge sparren.

Hij doorzocht de laden van het dressoir en keek daarna vluchtig onder het bed. Op de stoffige vloerplanken lagen stapeltjes enveloppen.

Hij schoof ze onder het bed vandaan.

Alle enveloppen hadden een Zuid-Afrikaans poststempel en een mannelijk handschrift. Ze waren stuk voor stuk geadresseerd aan Isabel in Turingia. Hij opende een van de enveloppen. De brief was in het Engels geschreven en ondertekend door ene Gerhard Schüb. Hij bladerde de andere enveloppen door. De data liepen van de late jaren veertig tot halverwege de jaren vijftig. Hij besloot ze mee te nemen.

Hij vestigde zijn aandacht weer op het dressoir en de andere twee foto’s. Op een ervan stonden kinderen, elk rond de zeven of acht jaar oud. Twee jongens en drie meisjes, gekleed in een pak of een rok alsof ze naar de kerk gingen, samen poserend, een vrolijk samenzijn. De laatste foto toonde twee mannen. De ene was dezelfde man als op de andere foto, ditmaal zonder zijn SS-uniform. Hij droeg een lederhose; de leren korte broek werd opgehouden door bretels, verbonden door een versierde borstriem waarop een glimmend hakenkruis te zien was. Zijn bovenlijf werd bedekt door een lichtgekleurd overhemd, zijn benen omhuld door kniekousen, en over zijn schouders hing een wollen cape. De andere man op de foto was kort en had een brede borstkas en dun zwart haar. Hij droeg een dubbelknoops pak met een nazimouwband. Wyatt nam het oudere gezicht goed in zich op en zag een geforceerde glimlach zonder ontblote tanden, een strakke kaak, en een argwanende blik.

Hij besloot de foto’s ook mee te nemen.

Dit was weliswaar zijn zaak niet, maar voordat hij Combs omlegde wilde hij weten wat tot deze twee moorden had geleid.

Hij vond zijn weg terug naar buiten, waarbij hij de omgeving nauwlettend in de gaten hield, maar er was niets wat alarmbellen deed rinkelen.

Met de brieven en foto’s in zijn hand stapte hij in zijn auto en vertrok.

Na een halfuur rijden kwam hij uiteindelijk in een stadje dat volgens het bord Los Arana heette. De hoofdweg deelde de plaats in tweeën: een rustige woonwijk in het zuiden en winkels in het noorden. In het centrum lag een grasrijk plein, met hier en daar wat lindebomen. Tussen de twee torens van een oesterkleurige kerk doemde – omlijst als een architectonisch ornament – de kegel van een verre vulkaan op. De straten waren grotendeels verlaten. Vermoedelijk omdat het al zo laat op de middag was.

Hij parkeerde de auto bij een geopend wegrestaurant.

Binnen waren veel tafels bezet door mannen, hun voorhoofd vuil en hun haren door de war. In de lucht hing een sterke zweetgeur. Arbeiders die hard hadden gezwoegd. De dikke hamsandwiches die de meesten aten, zagen er goed uit, dus bestelde hij er ook een, samen met een karaf wijn.

Onder het eten las hij de brieven.

7 februari 1948

Onze aankomst in Bloemfontein is zonder noemenswaardige gebeurtenissen verlopen. Dit is een vreemd oord, Issie. Het ligt ruim vijftienhonderd meter boven de zeespiegel, de lucht is helder en licht. Je ziet overal stukjes Europa. Waterraderen, boerderijen, rozentuinen. Er wordt bijna voortdurend strijd geleverd met droogte, ongedierte en buiten hun oevers tredende rivieren. Luis klaagt onophoudelijk. Hij vindt het hier maar niets. De Unie van Zuid-Afrika is een verscheurd land. Er zijn twee hoofdsteden. Johannesburg in het noorden is het politieke centrum. Bloemfontein, hier in de Vrijstaat, is het centrum van de rechtspraak. Waarom dat zo is, kan niemand uitleggen, hoewel er stemmen opgaan om beide in Bloemfontein te verenigen. In de Vrijstaat bemerk je overal de Nederlandse invloed. Velen hebben het nog steeds over de Boerenoorlog, die pas zo’n honderd jaar geleden eindigde. Ze herinneren zich nog altijd de concentratiekampen. Luis vertelt mij graag dat de Britten het concept hier hebben uitgevonden, toen ze tijdens de oorlog dertigduizend vrouwen en kinderen vermoordden. Alles wat Brits is, wordt hier hartgrondig gehaat, en dat doet Luis deugd.

Ik zou willen dat je dit land kon zien. Bruine vlaktes bezaaid met wat de lokale inwoners peperstruiken noemen, de ijzerkleurige koppies die door het laagland breken. De bergen met platte toppen aan de horizon. We hebben onze intrek genomen in een huis aan de rand van de stad. Het staat in de schaduw van gombomen. Je zou zo verrukt zijn over de bougainville die tegen de muren klimt. Erachter liggen een schuur en een stal. Er draaien watermolens boven bronnen. Zonder water zou er niet meer overblijven dan een dorre woestijn. Het allermooist is de avond. Dan daalt de stilte neer over het veld en kleurt het zilver in het maanlicht. Onze honden verzamelen zich onder de ramen. Het is goed dat ze er zijn, want ze houden de leeuwen op afstand.

De honden kennen geen angst. Was ik maar zo moedig.

23 mei 1948

Ik mis je, Issie. De tijd verliest hier bijna alle betekenis.

Een paar dagen terug was ik getuige van een merkwaardig tafereel. Luis en ik reden naar een stadje ten westen van hier. Het plaatsje stelt niet veel voor, afgezien van een winkel met een rood dak, een Nederlands Hervormde kerk en een benzinestation. Er zou een boerderij worden geveild, en daar wilde Luis bij zijn. Wat een vreemd schouwspel was dat. Meubels opgestapeld in het zonlicht, de geldschieter als veilingmeester, de eigenaar in vodden, zijn vrouw en kinderen in tranen. Luis’ bod werd te laag bevonden en hij slaagde er niet in het eigendom te bemachtigen. Daar was hij niet erg over te spreken. Hij gaf mij een preek en zei dat er op deze wereld geen plaats is voor de zwakken. Volgens hem zaaien ze verwarring onder de sterken door mededogen op te wekken, en om die reden moeten ze worden geëlimineerd. Hij had geen greintje medelijden met het gezin dat dakloos was geworden. Ik had wel met hen te doen. Hoe kon dat ook anders? Maar Luis leek alleen vervuld van minachting.

Hij is een hardvochtig mens, gevoed door haat en nog meer door spijt. Rikka maakt een moeilijke tijd door. Hij wil niet met haar gaan zwemmen of een boottocht over de rivier maken, of simpelweg onder de bomen zitten en van de dag genieten. Ze probeert het leven draaglijk te maken. Is het niet voor hem, dan voor zichzelf. Hij probeert het haar naar de zin te maken door haar met luxe te omringen. Hun huis staat vol zilver, mahonie-hout en boeken. Maar er komt nooit iemand op bezoek. Hij duldt geen bezoekers. Sinds we in Zuid-Afrika zijn, is hij steeds achterdochtiger geworden. Hij wordt elke dag verteerd door die ziekelijke twijfel. Hij is zo afhankelijk van mij. Vreemd eigenlijk. Dat deze machtige man mij nodig heeft om te doen, zeggen en zien wat hij niet kan. Hij wordt verlamd door angst, en ergens ben ik daar blij om.

14 januari 1950

We zijn weer verhuisd. Ditmaal dichter naar de grens met Basutoland, in de oostelijke hooglanden. Er was mij beloofd dat ik voor de kerst mocht gaan, maar ik heb nu te horen gekregen dat Luis mij hier wil houden. Hij is nog steeds afhankelijk van me. Ik lijk de enige te zijn die hij vertrouwt, voor zover je dat woord kunt gebruiken bij een man zoals hij. Ik betwijfel of hij ook maar iets of iemand vertrouwt. Ik beloof je, Issie, ik zal het onderwerp snel weer bij hem ter sprake brengen.

Onze nieuwe boerderij is prachtig. Het landgoed is gekocht met de opbrengst van de goudmijnen. Het was slim van Luis om te investeren. Hij blijft leven als een kluizenaar. Er zijn maar weinig mensen die zich zo ver in het oosten wagen. Ik ben nog altijd de boodschappenjongen die naar Bloemfontein reist. Boeken zijn mijn voornaamste taak. Hij verslindt er meer dan een dozijn per maand. Om de drie weken rijd ik naar de stad, want dan komt er een nieuwe zending aan. Amerikaanse boekenclubs voorzien hem van het merendeel van zijn leesvoer. Het is zijn enige pleziertje, en Rikka moedigt hem daarbij aan, want dan valt hij haar minder lastig uit verveling.

Hij is boosaardig en verdient geen enkele luxe in zijn leven. Het is dat het mijn plicht is, anders zou ik een eind maken aan deze schijnvertoning. Maar dat kan ik niet. Dat ligt niet in mijn aard, zoals je vast wel weet.

Tijdens het lezen raakte Wyatt steeds meer gefascineerd.

Elke brief werd afgesloten met voor eeuwig en altijd de jouwe, liefs Gerhard. Ze waren met tussenpozen geschreven over een lange periode, en gaven een indringend beeld van Schübs leven in Zuid-Afrika.

Martin Bormann kon hem duidelijk niet veel schelen, maar zijn genegenheid voor Isabel bleef onverminderd groot.

19 november 1950

Dit land is een feest voor carnivoren. Wist je dat biefstukken, karbonades en koteletten veel beter smaken wanneer je ze buiten onder de sterrenhemel met je handen eet? Dan zijn ze veel lekkerder dan binnen op een bord. O, Issie, ik zou alleen willen dat je hier was. Maar dat is onmogelijk. Luis weet niets van deze brieven en zou woedend zijn als hij het te weten komt, maar ik moet mijn gedachten met iemand kunnen delen, en jij, mijn schat, bent de enige die ik volledig vertrouw.

Twee dagen geleden reisden we naar een boerderij in het zuiden. Een andere gast vertelde ons dat we niet over de Boerenoorlog moesten beginnen. De Afrikaners op de boerderij hadden vernederende verliezen geleden door toedoen van de Britten en koesterden nog een diepe afkeer jegens hen. De oorlog is al zo lang geleden, dus verbaasde ik mij over de waarschuwing. Ondanks onze inspanningen om het onderwerp te vermijden, sprak onze gastheer openlijk over hoe de Britten alle vrouwen en kinderen bijeendreven en gedwongen in kampen onderbrachten, hun manier om de Boeren te breken, om de kommando’s tot overgave te dwingen. Maar het werkte averechts. De Boeren vochten harder. Pas toen gevangengenomen kommando’s ertoe werden verleid om tegen hun vroegere strijdmakkers te vechten – met de belofte dat hun geliefden uit de kampen zouden worden bevrijd – werd het verzet van de Boeren gebroken. Velen accepteerden de uitnodiging, en hun verraad heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat de Boeren de oorlog verloren. Onze gastheer had een naam voor die mannen. Hensoppers. Ik vroeg wat dat betekende en hij vertelde: ‘Een hands-upper, iemand die zijn handen omhoogsteekt.’ Toen spuwde hij op de grond om mij te laten zien hoe hij over verraders dacht.

15 maart 1951

Ik sta op het punt om naar het noorden te rijden voor mijn wekelijkse trip om Luis’ boeken op te halen, en wat speciale benodigdheden voor Rikka. Ze is de laatste tijd erg geïnteresseerd in breien. Ze maakt de mooiste dingen, hoewel er hier weinig behoefte is aan sjaals of truien. Die lijkt ze alleen te breien om Luis te irriteren, want hij roept constant tegen haar dat het tijdverspilling is. Ze schept er duidelijk genoegen in om hem op de kast te krijgen. Luis heeft zwaar geïnvesteerd in de goudmijnen en strijkt enorme winsten op. Hij heeft zelfs wat van die rijkdom gedeeld, waardoor ik in staat ben om een aangrenzende lap grond te kopen en een woning te bouwen. Het is een zandstenen gebouw met een lemen dak, omgeven door een kersenboomgaard. Het heeft ook een stoep, waar ik ’s avonds ga zitten om naar de zebra’s, lierantilopen en gazelles te kijken. Het is mijn thuis, Issie, en deze ene keer ben ik Luis dankbaar.

23 juni 1954

Luis heeft al een paar weken een pesthumeur. Hij heeft boeken gelezen over de oorlog. Volgens een ervan zou Goebbels ooit hebben gezegd: ‘Bormann is geen man van het volk. Hij beschikt niet over de kwaliteiten om de echte taken van het leiderschap te vervullen. Hij is slechts een administrateur, een klerk, meer niet.’ Brutale woorden, zei Luis, van een lafaard die zichzelf en zijn vrouw en kinderen heeft vermoord. Luis zegt de vreselijkste dingen over de Führer. Hij heeft niets dan minachting voor hem. Hij vertelt mij dat elke politieke beweging een revolutionair nodig heeft. Iemand om de macht te grijpen, op wat voor manier dan ook. Maar zodra dat is gelukt, moet de macht worden overgedragen aan degenen die capabeler zijn op het gebied van organisatie en bestuur, degenen die het beheer kunnen voeren, en zij zijn uiteindelijk degenen die regeren. ‘Wees trots dat je een bureaucraat bent,’ zegt hij tegen me. ‘Want de wereld wordt geregeerd door klerken.’

Gerhard Schüb was duidelijk niet Isabels vader of broer geweest, noch enig ander familielid. Hij was blijkbaar iemand met wie ze een relatie had gehad, maar ze waren van elkaar gescheiden omdat Schüb verplicht werd de Bruine Eminentie te dienen.

Geen wonder dat ze Bormann haatte.

Hij vond slechts één brief die verschilde van de rest. Hoewel de envelop aan Isabel was geadresseerd, was het overduidelijk niet het handschrift van Schüb.

9 april 1955

U kent mij niet, maar ik weet dat u heel lang met Gerhard hebt gecorrespondeerd. U zult nu al enkele maanden geen brief van Gerhard hebben ontvangen, en de reden daarvoor zal moeilijk te accepteren zijn. Dat was het voor ons ook. Gerhard is drie maanden terug overleden. Hij leed al geruime tijd aan allerlei kwalen. Maar een verkoudheid die hij opliep ging over in griep, daarna in een longontsteking, en hij is vredig in zijn slaap gestorven. Hij had het vaak over u en ik weet dat hij ernaar verlangde u weer te zien, maar dat is nu helaas niet meer mogelijk. Ik vond dat ik u dit fatsoenshalve moest laten weten, want de brieven die u na zijn dood hebt verstuurd maken duidelijk dat u niet op de hoogte bent van wat de Heer heeft besloten. Ik wil u oprecht condoleren met uw verlies. Gerhard was een goed mens. We zullen hem voor altijd missen.

Met innige deelneming,

Gordon Donaldson

Wyatt voelde mee met de oude vrouw. Starend naar de stapel enveloppen, besefte hij dat ze voor deze brieven had geleefd. In gedachten zag hij haar wachten tot er weer post kwam, verlangend naar die ene brief waarin stond dat Gerhard eindelijk vanuit Zuid-Afrika naar Chili zou terugkomen.

Maar dat was nooit gebeurd. En nu was ze dood.

Hij wilde weten wie haar had vermoord en waarom.

Toen hij klaar was met eten, verliet hij het restaurant.

De avond was gevallen, en lichte sterren fonkelden aan een heldere hemel. Er kwam een paartje aan, de armen om elkaar heen geslagen. De man en de vrouw liepen langzaam, genietend van de rust.

Hij stapte opzij om ze langs te laten.

Een ogenblik later stormden de twee geliefden terug en voelde hij de loop van een pistool tegen zijn nek.

‘Blijf staan,’ zei de man in zijn oor.

Uit de duisternis doken nog twee mannen op, met geweren in de hand. Had hij een moment eerder nog een fatsoenlijke kans gemaakt, nu was dat onmogelijk geworden.

De man beklopte Wyatts jas, maar vond niets. De brieven werden uit zijn hand gehaald.

‘Lopen,’ zei de man.

Hij werd weggeleid van het restaurant, in de richting van een geparkeerde pick-up. Hij klom erop. De twee mannen met de geweren deden hetzelfde en bewaakten hem op een smerige laadbak die naar mest rook.

Ze reden vanaf het stadje de achterliggende bossen in. Aan weerszijden van de weg sprongen verschrikte dieren het struikgewas in en uit. Sommige staken het wegdek over, net aan de rand van de koplampen van de truck, hun amberkleurige ogen dansend als sterren. Hij lette goed op welke route de truck nam en meende dat ze in oostelijke richting reden, met voor hen een brede vlakte, glanzend onder een heldere maan. De vlakheid van het land werd nu en dan verstoord door de grillige schaduwen van groepjes bomen.

De truck verliet het asfalt en hobbelde zich een weg door hoog gras, in de richting van een van de bosschages. Hij besloot dat de ruigheid van het terrein in zijn voordeel zou werken. Na een paar honderd meter stopte de truck pal voor de bomen. Voordat de man en de vrouw uit de bestuurderscabine konden klimmen, ramde hij zijn elleboog in het gezicht van de bewaker die rechts van hem zat. Hij wrong het geweer uit de greep van de tweede bewaker en gaf hem een ferme uppercut, waardoor de man over de zijkant in het gras tuimelde. Hij richtte de loop van het geweer op de kerel die nog in de laadbak lag en vestigde zijn aandacht op het tweetal uit de cabine.

Maar die deden vreemd genoeg niets terug.

‘Dit is niet nodig,’ zei de bestuurder, wijzend naar de bomen. ‘Daar. Hij wacht op u.’

Hoewel hij wist dat hij het beter niet kon doen, volgde hij met zijn ogen de vinger van de man naar een groepje dicht op elkaar staande bomen, met daartussen een open plek. Naast een bulderend vuur stond een korte, dunne gestalte. De gelaatstrekken waren niet zichtbaar, alleen de zwarte omtrek van de gekrompen gedaante.

Wyatt sprong van de truck, het geweer in de hand, en sjokte door het kniehoge gras. Toen hij naderbij kwam, voelde hij de kilte van de avond wijken voor de knetterende vlammen. Hij zag dat het vuur in toom werd gehouden door een stenen cirkel.

Het geweer hield hij voor zich gericht.

Hij probeerde zijn chaotische gedachten te concentreren.

‘Goedenavond,’ zei de oude man. ‘Ik ben Gerhard Schüb.’

Hij liet het geweer zakken en zag in gedachten weer de manhaftige soldaat in het SS-uniform, die hij op de foto op Isabels dressoir had gezien.

Dit was niet dezelfde persoon.

De oude man ging in een houten lattenstoel dicht bij het vuur zitten. Hij zag ziekelijk bleek. Ingevallen wangen, ogen met rode aders, een afgemat gezicht. Twee diepe groeven liepen van zijn haviksneus naar de hoeken van zijn mond. Zijn kale schedel en pezige lichaam hadden de vaalwitte kleur van iemand die niet gewend was om buiten te komen, maar als hij Schüb was, zou hij een leven lang onder de Afrikaanse zon hebben doorgebracht. Bruinblauwe ouderdomsvlekken bespikkelden zijn wangen en voorhoofd en de rug van zijn knokige polsen. Maar het waren vooral de ogen die de aandacht van Wyatt trokken. Ze stonden helder en levendig, als de gloeiende as van een uitdovend vuur, en bewonderden koortsachtig de vlammenzee.

‘U kunt Schüb niet zijn,’ zei hij.

De oude man keek weg bij het vuur. ‘Nee. Ik ben niet de man van wie Isabel hield. Hij is lang geleden gestorven. Maar hij was een goed mens, die een goed leven leidde. Dus nam ik zijn naam aan.’ Hij sprak met de rasperige stem van een roker.

‘Wie bent u?’

‘Hebt u uw vader gekend?’

Hij aarzelde even en zei toen: ‘Ja. We waren zelfs heel hecht met elkaar.’

‘Bewonderde u hem?’

‘Zeker.’

‘U hebt geluk.’

Het verschrompelde gezicht liep over van minachting. ‘Isabel was een goed mens. Maar ze voelde een grote loyaliteit jegens het Derde Rijk. Ze ontmoette Gerhard Schüb in Chili. Ze waren allebei jong, ze werden verliefd. Ze leerde ook Eva Braun kennen. Schüb werd naar Afrika gestuurd, door de vader van Isabel, samen met Bormann en Braun. Zoals u nu weet, is hij nooit meer teruggekeerd naar Chili.’

‘U wilde dat ik die brieven vond?’

‘Ze waren voor u achtergelaten.’

‘Hoe wist u dat ik terug zou komen?’

Schüb bleef even zwijgend zitten, daarna zei hij: ‘Er is iets wat u moet weten.’

En de oude man begon te vertellen.

Zijn toon was hypnotiserend, droefgeestig.

De woorden waren nauwelijks hoorbaar boven het geknetter van de vlammen.

30 april, 1945. Het humeur van de Führer was steeds slechter geworden sinds de generaals hem de dag daarvoor hadden geïnformeerd dat Berlijn was gevallen en een tegenoffensief waarmee hij het Derde Rijk dacht te kunnen redden, niet in gang was gezet. Hij raakte buiten zichzelf van woede toen hij hoorde dat Himmler op eigen houtje vredesonderhandelingen hield met de geallieerden. Dat maakte hem wantrouwig tegenover alles wat met de SS te maken had, inclusief de cyanidecapsules die ze voor de bunker hadden geleverd.

‘Ze zijn nep,’ brulde hij. ‘Die kippenboer Himmler wil dat ik levend gepakt word, zodat de Russen mij kunnen vertonen als een beest in een dierentuin.’

Hij betastte een van de capsules en beweerde dat het maar een slaapmiddel was.

‘Ik word overal omringd door vijanden,’ klaagde hij.

Om er zeker van te zijn dat het gif was, begaf hij zich bovengronds en keek toe terwijl er een capsule aan zijn favoriete Duitse herder werd toegediend. De snelle dood van de hond leek hem tot tevredenheid te stemmen. De Führer daalde weer af in de bunker en gaf zijn twee privésecretaresses een capsule, waarbij hij opmerkte het te betreuren dat hij geen beter afscheidscadeau kon geven. Ze bedankten hem voor zijn attente gebaar. Hij was vol lof over hun dienstbaarheid en had graag gezien dat zijn generaals net zo trouw waren geweest.

Eerder was iedereen naar de bunker ontboden. Hitler verscheen met Bormann. De ogen van de Führer toonden het doffe waas dat ze recentelijk hadden gekregen, een haarlok plakte tegen zijn bezwete voorhoofd, en hij bewoog zich schuifelend voort met een pijnlijk ogende kromme rug. Roos lag in schilfers, zo dik als stof, op zijn schouders en de rechterkant van zijn lichaam trilde onbeheersbaar. Het Duitse volk zou verbaasd zijn geweest wanneer ze hun grote leider zo verzwakt hadden gezien. De staf werd in een rij opgesteld, en de Führer schudde iedereen de hand.

Bormann keek zwijgend toe.

Bij zijn vertrek mompelde Hitler: ‘Alles is in orde.’

Het einde was nabij. Deze man, die puur op karakter een land compleet in zijn macht kreeg, stond op het punt een eind aan zijn leven te maken. De opluchting onder de aanwezigen was zo groot dat ze zich naar boven haastten en een dansfeest hielden in de kantine van de Rijkskanselarij. Officieren, die de mensen onder hen een paar dagen eerder nog geen blik waardig hadden gekeurd, schudden de hand van hun ondergeschikten. Iedereen leek te beseffen dat het naoorlogse Duitsland heel anders zou worden.

Rond het middaguur kwam er slecht nieuws.

Russische troepen hadden de Rijkskanselarij bezet. De Tiergarten was ingenomen. De Potsdamer Platz en Weidendammerbrug waren gevallen.

Hitler hoorde de rampzalige berichten onbewogen aan.

Om twee uur ’s middags lunchte hij met zijn secretaresses en kokkin. Zijn vrouw, Eva, die normaal gesproken met Hitler at, was er niet bij. Ze waren amper een dag getrouwd. Zo’n merkwaardig huwelijk. Het strijdgewoel. De betonnen muren. Een vochtige schimmelgeur die alles doordrong met de stank van gevangenschap. Beiden verklaarden dat ze van zuiver arische afkomst waren en vrij van erfelijke aandoeningen. Goebbels en Bormann traden op als officiële getuigen. De bruid en bruidegom glimlachten nauwelijks.

Een vreemd soort voldoening te midden van overweldigend falen.

Na de lunch verscheen Hitler samen met zijn vrouw, en werd iedereen weer bijeengeroepen. Er volgde nog een afscheid zonder veel emotie, waarna de Führer en Eva Braun naar hun privévertrekken terugkeerden.

Binnen een paar minuten klonk er één pistoolschot.

Bormann was als eerste in de kamer. De geur van cyanide deed zijn ogen tranen, zodat hij zich moest terugtrekken terwijl de lucht opklaarde. Hitler lag languit op de linkerzijde van de bank, met in zijn schedel een kogelgat zo groot als een zilveren Reichsmark.

Eva Braun lag op haar rechterzij.

Op de tafel naast haar was een vaas met tulpen en witte narcissen omgevallen, waardoor er water op haar blauwe jurk was gemorst. Nergens op haar lichaam viel bloed te bespeuren, maar rond haar lippen waren de resten te zien van een glazen ampul.

Er werd een wollen deken gehaald, en daar werd Hitlers lichaam in gewikkeld. De lijfknecht van de Führer, Linge, en Dr. Stumpfegger droegen het lijk naar de oppervlakte. Bormann wikkelde het lichaam van Eva Braun in een deken. Hij nam het op de schouder en droeg haar de kamer uit. Een van de bewakers riep hem, en hij bleef staan in de gang. Er volgde een korte woordenwisseling, en Bormann legde het lichaam in een aangrenzend voorvertrek. Hij handelde de zaak met de bewaker af, waarna hij het lichaam van Eva Braun overdroeg aan Kempka, die haar op zijn beurt overdroeg aan Günsche, en die gaf haar toen aan een SS-officier, die het lijk naar de tuin van de Rijkskanselarij droeg.

De twee lijken werden zij aan zij gelegd en overgoten met benzine. In de verte bulderden Russische kanonnen en iemand meldde dat Iwan op nog geen tweehonderd meter was genaderd. Er ontplofte een bom en de rouwdragers zochten dekking in een nabijgelegen portiek. Bormann, Burgdorf, Goebbels, Linge en Kempka keken toe terwijl Günsche een lap met benzine doordrenkte, hem aanstak, en daarna de brandende lont op de lichamen gooide.

Er laaide een gordijn van vlammen op.

Iedereen ging in de houding staan, bracht de Hitlergroet, en trok zich daarna terug.

‘Ze hebben zo veel verwoest,’ zei Schüb. ‘Al die doden. En dan eindigt het zo.’

‘Wat doet dat ertoe?’

‘Het doet er heel veel toe. Want ziet u, toen ze het lijk van Eva Braun neerlegden, was er iets veranderd. Iets wat toentertijd niemand opviel. Maar wie kon het ze kwalijk nemen? Er gebeurde zo veel in korte tijd.’

Hij wachtte.

‘Haar blauwe jurk was niet meer nat.’

Binnen enkele uren na Hitlers zelfmoord trok Bormann het uniform van een SS-generaal-majoor aan, propte papieren in een leren overjas, en ontvluchtte de Führerbunker. Op de Weidendammerbrug kwam hij onder bazookavuur te liggen, maar hij wist te ontkomen met slechts lichte verwondingen. Hij vorderde een toevallig passerend voertuig en reed naar een andere ondergrondse bunker, die Adolf Eichmann in het geheim had laten bouwen, voorzien van voedsel, water en een generator. Hij bleef daar een dag, waarna hij uit Berlijn ontsnapte en richting het noorden trok, verkleed als boswachter.

Over de Deense grens vond hij een reddingsbrigade die daar weken eerder was gestationeerd. Hij had zichzelf al maanden daarvoor op de tocht voorbereid door twee voorraden gouden munten te begraven: de ene in het noorden, de andere in het zuiden. Hij had ook bankbiljetten op een geheime plek verstopt, en kunstschatten die later verzilverd konden worden. Zijn politieke positie verschafte hem toegang tot Lufthansa, vrachtschepen en u-boten, en in de eerste maanden van 1945 had hij van dat privilege gebruikgemaakt om alles uit Duitsland te transporteren wat hij misschien in de komende jaren nodig zou hebben.

Tegen het eind van 1945 zat hij in Spanje. Daar bleef hij tot maart 1946. Zijn gezicht bleef onbekend tot oktober 1946, toen zijn foto, na zijn veroordeling voor oorlogsmisdaden, overal in Europa werd opgehangen. Op dat moment besloot hij het continent te verlaten, maar niet voordat hij Eva Braun in veiligheid had gebracht.

Ze leken in veel opzichten op elkaar. Tijdens de oorlog werd Braun bewust op de achtergrond gehouden, buiten de publiciteit, gedwongen om in de Beierse Alpen te blijven. Alleen mensen in Hitlers intieme kring kenden haar, zodat het voor haar gemakkelijk was om ongezien in de naoorlogse wereld op te gaan.

Op 15 april was ze, tegen de instructies van Hitler in, naar Berlijn teruggekeerd om hem te vertellen dat ze zwanger was. Hitler nam het nieuws kalm op, maar wachtte veertien dagen voordat hij eindelijk met haar trouwde. Tijdens die periode trof hij, via Bormann, voorbereidingen voor haar ontsnapping. Rond 22 april wist Hitler dat hij de bunker nooit levend zou verlaten. Braun zei dat ze dan ook niet meer wilde blijven leven. Ze wilde samen met Hitler sterven.

Maar daar wilde hij niets van weten, vooral niet nu ze zwanger was.

Er werd door Bormann een vrouwelijke SS-kapitein uitgekozen, die qua lichaamsbouw en uiterlijk op Braun leek. De vrouw was trots op het feit dat ze de Führer tot op het laatst mocht bijstaan. Op 30 april betrad ze de bunker, een uur voordat Hitler en Braun zich voor de laatste keer in hun kamer zouden terugtrekken. In de verwarring die er die dag heerste, werd de vrouw door niemand opgemerkt. Het was gebruikelijk dat er mensen kwamen en gingen. Onder toezicht van Bormann beet ze op een cyanidecapsule en beëindigde haar leven. Haar lichaam, gekleed in een blauwe jurk die identiek was aan de jurk die Braun zou dragen, bleef verborgen in een aangrenzend voorvertrek.

Na de dood van Hitler kwam Bormann als eerste de slaapkamer binnen. Hij legde een laken over Brauns lichaam, zogenaamd om haar waardigheid te beschermen. Hij vermoedde dat alle aandacht naar Hitler zou uitgaan, en hij had gelijk. Braun hoefde alleen stil te blijven liggen en te doen alsof ze dood was. Bormann droeg haar de slaapkamer uit, en na te zijn geroepen door de bewaker, legde hij haar tijdelijk neer in een voorvertrek. Dat was niet van tevoren gepland, maar het gaf Bormann een mooie gelegenheid om de lichamen te verwisselen. Hij liet Braun achter in het voorvertrek, terwijl haar vervangster samen met Hitler werd verbrand in de tuin van de Rijkskanselarij. In de chaos die volgde, verliet Braun de bunker, vermomd en verkleed als de SS-kapitein die een paar uur eerder was gearriveerd.

Ze werd met een van de laatste vluchten vanuit Berlijn overgevlogen naar Oostenrijk. Vanaf daar reisde ze per trein naar Zwitserland, zoals duizenden andere ontheemde vrouwen. Doordat Bormann haar had voorzien van nieuwe identiteitspapieren en geld, verliep haar reis zonder problemen.

Ze wist uiteindelijk Spanje te bereiken, en daar bleven ze allebei tot de lente van 1946, onder de bescherming van een plaatselijke fascistenleider. Een Griekse sympathisant regelde dat ze op een olietanker naar Zuid-Amerika konden, dus reisden ze naar Chili. Na de oorlog hadden nazi’s daar hun toevlucht genomen, veelal op zwaar beveiligde estancia’s ten zuiden van Santiago. Bormann vond het er te druk, zodat hij en Braun in het merendistrict bij de Argentijnse grens gingen wonen, totdat Afrika lokte en hij weer de Atlantische Oceaan overstak.

‘Bormann herinnerde Eva Braun er constant aan dat ze haar leven aan hem te danken had,’ zei Schüb. ‘Hij vond het heerlijk om keer op keer te vertellen hoe ze de oorlog had overleefd, en welke rol hij daarbij had gespeeld. Het was zijn manier om haar duidelijk te maken wie de baas was, ervoor te zorgen dat ze wist dat hij de enige reden was waarom ze nog ademhaalde.’

Wyatt was verbaasd over wat hij hoorde. Hij was nooit zo geïnteresseerd geweest in geschiedenis, maar zelfs hij begreep het historisch belang van wat Schüb vertelde.

‘Ze zijn in Afrika getrouwd.’

‘Waarom?’

‘Ze was opnieuw zwanger, en hij wilde dat het kind wettig zou zijn.’ De oude man zweeg even. ‘Hun relatie verliep heel moeizaam. Haar dode echtgenoot, de man van wie ze echt hield, had tegen haar gezegd dat ze Bormann moest vertrouwen. Ze probeerde gehoor te geven aan Hitlers wens, maar Bormann was geen gemakkelijke man. Gelukkig was hun eerste minachting voor elkaar wat minder geworden voordat de oorlog ten einde liep. Bormann was degene die haar geld gaf. Die in haar onderhoud voorzag. Ze respecteerde zijn macht.’

Er viel een moment stilte.

‘Bormann had een eigenaardig karakter,’ zei Schüb. ‘Hij was in staat om miljoenen mensen te vermoorden, en toch maakte hij zich er zorgen over dat zijn nakomeling een bastaard zou worden genoemd.’

‘Wat is er met Hitlers kind gebeurd?’

‘In januari 1946 beviel Braun van een flinke, gezonde baby. Dat was nog toen ze in Spanje woonden. Ze kwamen pas begin 1947 in Chili aan. Het kind maakte die overtocht niet. Bormann haalde het bij de geboorte weg bij de moeder. Hitler had hem opgedragen voor Braun én het kind te zorgen. Maar dat is nooit gebeurd.’

Hij begreep het. Zodra Hitler dood was, bepaalde Bormann wat er gebeurde.

‘Eva Braun bloedde dood tijdens de bevalling van Bormanns kind. Dat was in 1954.’

Boven in de lucht klonk een gedempt geluid, alsof er een briesje opstak. Hij keek omhoog en zag vogels – hun silhouetten vlogen voor de maan langs. Geen overhaaste of chaotische vlucht, maar een pelgrimstocht.

‘Ze verschuilen zich in de nacht,’ zei Schüb. ‘Ze komen weer terug bij zonsopgang.’

Hij bleef kijken tot de laatste van de silhouetten in het duister was verdwenen. Hij wendde zich tot Schüb en zei: ‘Hebt u Isabel en de boekhandelaar vermoord?’

De adem van de oude man stokte. Hij leek te aarzelen.

Toen draaide Schüb zijn hoofd als een uil en sprak: ‘Nog even geduld, meneer Wyatt, en dan zal ik u alles vertellen.’

Hij vroeg zich af of dat goed nieuws was.

Dan zal ik u alles vertellen.

Waarom?

Die geheimen waren heel lang verborgen gehouden. Waarom alsnog onthullen? En dan nog wel aan iemand die ze kon doorvertellen.

Hij begon zich af te vragen of de volgende kogel voor zijn hoofd was bedoeld.

‘Christopher Combs is een probleem geworden,’ zei Schüb. ‘Hij ziet zichzelf als een schatzoeker. Wist u dat van hem?’

Hij schudde zijn hoofd.

‘Hij is ook een nazifan. Hij houdt er in het geheim een behoorlijke collectie op na.’

‘Hebt u die gezien?’

‘Ik heb wat mensen gestuurd om een kijkje te nemen.’

‘Doet Combs onderzoek naar u?’

Schüb grinnikte. ‘Dat is wel het laatste wat hij doet. Nee, hij zit achter het goud aan.’

Hij luisterde terwijl Schüb uitlegde dat in de nadagen van de oorlog de Reichsbank in Berlijn was leeggehaald, waarna de inhoud naar de Alpen in het zuiden werd vervoerd, naar de Alpenfestung, zogenaamd het laatste bolwerk van het Derde Rijk. Al dat kapitaal kwam via het spoor vanuit Berlijn naar Mittenwald. Het Amerikaanse leger was niet ver weg, en de tijd drong. Er waren goudstaven, kisten met ongemunt goud, zakken met munten, en miljoenen aan buitenlandse valuta. Alles hoorde te worden verborgen in geheime opslagplaatsen in de bergen. Een deel ervan werd daadwerkelijk begraven door een speciaal legerdetachement. Maar na de oorlog was er slechts een fractie van de buit teruggevonden.

‘Er bestaat grote onenigheid over de vraag hoeveel er precies werd begraven,’ zei Schüb. ‘Latere onderzoeken wezen erop dat Amerikaanse soldaten misschien zelfs een deel van het goud hebben ontdekt en het zelf hebben gehouden. Ik heb FBI-rapporten gelezen uit die tijd, nadat ze naar Duitsland waren geroepen om een onderzoek in te stellen. Dat leverde geen definitieve conclusies op. Maar als de Amerikanen het goud van de Reichsbank hebben gevonden, was het nog altijd maar een deel van de totale inhoud van de bank.’

Schüb reikte in de binnenzak van zijn jas, haalde een stuk papier tevoorschijn, en gaf het aan Wyatt.

28 april 1945

Levering van de Reichsbank-activa in Mittenwald is zonder incident verlopen. Er werd een inventaris gemaakt, die het volgende opleverde:

364 zakken goud (2 baren per zak; in totaal 728 baren)

4 kisten ongemunt goud

25 kisten met goudstaven (4 staven per kist)

2 zakken met gouden munten

11 kisten goud, met een gewicht van 150 kilo

20 kisten met gouden munten

Alle drukplaten van bankbiljetten zijn in het Walchenmeer geloosd, overeenkomstig de originele instructies. Er zijn opslaglocaties gekozen op de noordelijke berghellingen, op hoogten variërend van 100 tot 200 meter, en gedurende de nacht zijn de opslagruimtes voorbereid. De opslag vond plaats in de loop van 25 en 26 april en werd voltooid op de 27ste.

‘Dat is een Engelse vertaling van een Duits memorandum uit die tijd. Velen noemen het leeghalen van de Reichsbank in Berlijn de grootste bankroof uit de geschiedenis.’

Wyatt gebaarde met het papier. ‘Waarom is dit niet in het Duits?’

‘Omdat u die taal niet spreekt.’

Hij was onder de indruk. ‘Wat weet u nog meer over mij?’

‘Dat u Combs op de voet hebt gevolgd. Hij heeft u acht jaar geleden verraden en u uw carrière gekost. Ik neem aan dat u hier bent om definitief met hem af te rekenen.’

‘U bent goed op de hoogte.’

‘U deed gewoon uw werk, en was daar goed in. U verlangde weinig meer dan loyaliteit en respect. Daar kan ik in komen. Maar Combs liet u natuurlijk vallen als een baksteen.’

De puzzelstukjes begonnen in elkaar te vallen. ‘Combs kwam hierheen en begon vragen te stellen. Hij wist Isabel en de boekhandelaar op te sporen. Hij stak zijn neus in zaken die u geheim wilde houden.’

‘Niet alleen ik. Er is nog iemand. U vroeg mij zo-even of ik Isabel en de boekhandelaar heb vermoord. Ik heb geen van beiden vermoord. Maar de boekhandelaar, Gamero, was van plan om Combs bepaalde documenten te verkopen, zoals de memo die u vasthoudt. Ik probeerde hem ervan te weerhouden, maar hij was veel te hebzuchtig. Isabel. God zegene haar. Ze was verbitterd en boos en praatte te veel. Helaas had mijn broer niet zo veel geduld als ik.’

‘Heeft hij ze vermoord?’

‘Mijn broer is een lastige man. Hij pakt ons gemeenschappelijk probleem op een heel andere manier aan. Moorden gaat hem makkelijk af. Wat dat betreft lijkt hij veel op zijn vader.’

‘En wie is dat?’

‘Martin Bormann. Hij was het kind dat werd geboren tijdens hun verblijf in Afrika.’

Hij had nog een vraag maar die kon wachten.

‘Mijn broer werd de erfgenaam van het familiefortuin. Tijdens de oorlog hield Bormann toezicht op het Adolf Hitler Donatiefonds voor de Duitse Industrie. Of, zoals de geschiedenis het heeft genoemd, Hitlers Premie. Het geld kwam van Duitse industriëlen. Sommigen betaalden vrijwillig, anderen hadden wat aanmoediging nodig. Het was de prijs die de rijken betaalden voor het privilege om te profiteren van het Rijk. Bormann beheerde dat fonds, en velen verdachten hem ervan dat hij een groot deel van dat kapitaal wegsluisde naar buitenlandse bankrekeningen. Ze hadden gelijk. Gamero’s archiefkasten bevatten afschriften van die overboekingen.’

‘Een beetje dom, vindt u niet? Om dat op papier bij te houden.’

Schüb glimlachte. ‘Dat was hun grote fout. Nazi’s schreven graag alles op. Neem nu die memo. Die beschrijft de verplaatsing van een grote goudschat op een moment dat het veel beter zou zijn geweest om niets te zeggen.’

Daar kon Wyatt het alleen maar mee eens zijn.

‘Gamero was de zoon van een Duitse immigrant. Na de oorlog week zijn vader, met talloze anderen, uit naar Chili. Sommigen hadden hier familie wonen, nazaten van de oorspronkelijke Duitse emigranten die tijdens de negentiende eeuw, op aanmoediging van de regering, neerstreken in centraal Chili. Gamero’s vader was een hoge diplomaat voor Buitenlandse Zaken geweest en had het geluk dat hij gedurende de oorlog in het buitenland woonde, zodat hij daarna ongestraft elke betrokkenheid bij oorlogsmisdaden kon ontkennen.’

‘Wie bent u?’ vroeg hij, want dat wilde hij oprecht weten.

Schüb staarde naar het vuur, nog altijd onderuitgezakt in de stoel. ‘Ik ben een man die gebukt gaat onder een zware last. Ik denk dat u zich daar wel iets bij kunt voorstellen.’

‘Ik kwam hier om een persoonlijk onrecht te wreken. Uw problemen interesseren mij niet.’

‘Waren de mijne maar zo simpel als die van u.’

Er viel een stilte tussen hen.

‘Mijn broer is dood,’ zei Schüb. ‘Ik heb hem daarnet zelf vermoord.’

‘Waarom leef ik nog?’

‘Ik wil u iets laten zien.’

Hij volgde Schüb door het gras, terug de bossen in, en een breed pad op. Na een wandeling van tien minuten, waarbij zijn gastheer geen woord sprak, kreeg hij de vesting in het oog. Het lange, massieve bouwwerk lag genesteld tegen de top van een steil oplopende helling, de grijze muren overgoten met een geeloranje natriumgloed.

Ze kwamen bij een verhard weggetje en liepen over de helling omhoog naar de hoofdingang. Buiten de muur stond één bewaker, gewapend met een geweer.

‘Mijn broers kasteel,’ zei Schüb. ‘De bewaker is van mij.’

‘En waar woont u?’

‘Niet hier.’

Wyatts ogen dwaalden langs de burcht met al zijn gebouwen. Verspreid over de muren zag hij verticale raamstijlen en koekoek- en erkervensters. Ze liepen een binnenplaats op, waar enkele auto’s stonden. Achter sommige bovenramen gloeide licht, maar de meeste ramen doemden donker op, zonder een teken van leven.

Een verlichte deur leek de toegang tot het kasteel te zijn. Ze liepen verder over de kasseien, langs de donkere auto’s.

Binnen was alles weelderig ingericht – Duits en middeleeuws. Precies zoals hij had verwacht.

‘Mijn broer was buitengewoon trots op zijn afkomst.’

Schüb leidde hem een trap op en daarna een slaapkamer in. Wyatts blik bleef rusten op het enorme bed met Jacobeaanse bolpoten. Boven het hoofdeinde hing een reusachtig olieverfschilderij waarop de aartsengel Michaël stond afgebeeld, die met zijn zwaard ongeruste reizigers de weg toonde naar de hemel.

Toen viel hem het paneel op. Aan het andere eind van de kamer, half verscholen in een nis.

Een stenen plaat, die op een kier stond.

Ze liepen erheen en stapten naar binnen. Een stenen trap, bekleed met een rode loper, wentelde in een smalle kring omlaag. Ze daalden langzaam af en kwamen uiteindelijk op een gepolijste grijze tegelvloer te staan, starend naar een naziuniform. De droge lucht was duidelijk klimaatgeregeld en bevochtigd. De ruwe stenen muren, gepleisterd en ook grijs geschilderd, getuigden nog van de tijd waarin ze uit het rotsgesteente waren gehouwen. Het vertrek liep kronkelend verder, de ene ruimte ging over in de andere. Wyatt zag vlaggen en banieren, zelfs een replica van een of ander ss-altaar. Talloze beeldjes, een set speelgoedsoldaatjes op een kleurrijke kaart van het vroegtwintigste-eeuwse Europa, helmen, sabels, dolken, petten, uniformen, windjacks, pistolen, geweren, halssieraden, schouderriemen, ringen, juwelen, kaphandschoenen, foto’s, en een aanzienlijk aantal schilderijen die door Hitler zelf waren gesigneerd.

‘In totaal liggen hier zo’n drieduizend items,’ zei Schüb. ‘Het resultaat van een leven lang verzamelen. Misschien is dit wel de grootste nazicollectie ter wereld. Zoals ik zei, mijn broer verloochende zijn afkomst niet.’

Wyatts blik dwaalde alweer vooruit, waar hij nog meer memorabilia zag. Schüb bleef stilstaan bij een etalagepop zonder hoofd, een van de vele poppen, die allerhande kleding uit de jaren dertig toonden.

‘Dit was het zomertenue van een Sturmbannführer. Een mooie witte jas met zilveren knopen, een IJzeren Kruis, een scharlakenrode mouwband, en een gouden ruiterinsigne op de linkerborstzak. Hitler verordonneerde dat de jas alleen gedragen mocht worden tussen een april en dertig september, en dan alleen nog door de hoogste officieren tijdens ceremoniële gelegenheden in Berchtesgaden. Het was ondenkbaar om hem elders in het jaar of ergens anders te dragen. Indrukwekkend, vindt u niet? De nazi’s waren er goed in om de rotte plekken met een mooi vernislaagje te bedekken.’

Hij was in een macabere wereld terechtgekomen en de spectaculaire aanblik deed zijn hoofd duizelen. Hoewel hij ergere dingen had gezien, had hij nog nooit zoiets vreemds gezien.

‘Wanneer ik dit allemaal zie,’ zei Schüb, ‘moet ik denken aan mijn jeugd. Mannen die in het geheim mouwbanden met hakenkruizen droegen. Halssieraden. Schouderriemen. Kaphandschoenen.’ De oude man wees naar een porseleinen bassethond. ‘Gevangenen in Dachau maakten die voor de ss.’

Wyatt staarde naar de glanzende witte hond.

Iets voor hen eindigde het onderaardse labyrint bij een houten deur.

Schüb draaide zich naar hem om. ‘Voordat we daar naar binnen gaan, is er iets wat u moet weten.’

Bormann keek toe terwijl Eva Braun kronkelde en het uitgilde van de pijn. Ze verzette zich tegen de geboorte, hoewel de verloskundige haar nadrukkelijk had verteld dat ze moest ontspannen. Haar benen verkrampten toen de volgende wee haar lichaam teisterde. Er viel de afgelopen paar maanden geen land met haar te bezeilen. Al had het feit dat ze constant op de vlucht waren geweest, de zaken duidelijk gecompliceerd. Ze hadden elkaar uiteindelijk ontmoet in Barcelona. Hij was vanuit het noorden uit Duitsland vertrokken, via Denemarken en Nederland. Zij kwam uit het zuiden, beginnend in Zwitserland, vanwaar ze met de trein naar Italië was gereisd en vervolgens door Frankrijk. Het huis in Barcelona had tijdens de oorlog gediend als een veilige locatie. Om geen risico te nemen, had hij hen nog een keer verplaatst – dieper het binnenland van Spanje in, naar een anonieme plek die híj had uitgekozen. En hij alleen. De Führer was dood. Hij had nu de leiding.

Alles zou nu heel anders gaan.

Braun gilde opnieuw.

Haar zwakheid aanhoren begon hem de keel uit te hangen.

Ze gilde weer.

‘Wanneer houdt dit een keer op?’ vroeg hij aan de verloskundige. Ze was een Spaanse die gelukkig Duits sprak.

‘De baby komt eraan.’

Bormann stond achter de vrouw, haar hoofd weggedoken tussen Brauns gespreide benen. Elke enkel was vastgebonden aan een stijl van het bed. Braun trok de linten strak, maar de dikke stijlen hielden stand.

‘Schiet op,’ zei hij.

‘Daarvoor moet u bij God wezen,’ zei de vroedvrouw, zonder haar hoofd om te keren.

Nog een gil doorkliefde de kamer. Het was maar goed dat de boerderij zo afgelegen lag.

De verloskundige stak haar handen uit, terwijl Braun met haar tanden knarste. ‘Nu. Pers zo hard je kunt.’

Brauns hoofd kwam omhoog van het bed. Even kruiste Bormanns blik die van haar. Hij wilde haar zeggen dat ze haar kop moest houden en bevallen, maar het einde leek in zicht. Braun klemde haar kaken op elkaar, haar gezicht verwrongen, al haar aandacht er schijnbaar op gericht om de baby uit haar baarmoeder te krijgen.

‘Ja,’ zei de vroedvrouw. ‘Ja.’

Braun perste harder. Ze ademde uit met korte pufjes. Het zweet droop van haar af. De vrouw greep tussen Brauns benen en Bormann zag een hoofdje verschijnen, gevolgd door schouders, armen, borst, en ten slotte benen toen de foetus tevoorschijn kwam.

‘Wat is het?’vroeg hij.

De verloskundige negeerde hem. Ze hield haar aandacht gericht op het kind dat ze nu in haar armen wiegde, de navelstreng voerde terug de baarmoeder in. Braun had zich ontspannen en leek buiten westen.

Hij kon de baby niet goed zien, dus stapte hij dichterbij.

‘Wat is het? Zeg op,’ eiste hij.

‘Een jongen.’

Had hij dat goed gehoord? ‘Werkelijk?’

‘U klinkt verbaasd.’

Hij wist zijn emoties te verbloemen. Niemand mocht weten wat hij dacht. ‘Ik denk aan de vreugde die hij zijn moeder zal bezorgen.’

‘Het is fijn om een zoon te hebben.’

De verloskundige richtte haar aandacht weer op Braun toen de placenta naar buiten kwam. Hij deed een stap opzij. Een zoon. Hitlers zoon. Hij herinnerde zich wat zijn voormalige grote leider tegen hem had gezegd nadat Braun in de Führerbunker had onthuld dat ze zwanger was. Er was geen woede, geen vreugde. Alleen stille berusting. Maar Hitler had gewild dat het kind bleef leven, waarbij hij de droom koesterde dat zijn nakomeling de beweging op een dag zou laten herrijzen. Dus had hij Bormann van zijn taken ontheven en hem opgedragen ervoor te zorgen dat zowel Braun als het kind de oorlog overleefde. Bormann had die verantwoordelijkheid alleen op zich genomen om te kunnen ontsnappen aan het doodvonnis dat Berlijn was. Hij had toch al niet willen blijven en er bij Hitler op aangedrongen om naar de Alpen in het zuiden te vluchten. De fanatieke idioot weigerde. Hitler had zelfs geloofd dat hij genoeg soldaten op de been kon brengen om de oprukkende legers van de Amerikanen en Russen tegen te houden.

Hij keek omlaag en zag dat de vroedvrouw de navelstreng had afgebonden en het weefsel had weggeknipt. Het kind begon te huilen, en de vrouw veegde zijn gezichtje schoon met een natte doek.

‘Wat een mooi kereltje,’ zei de verloskundige.

‘Geen gebreken?’

‘Niet dat ik kan zien.’

Dat was niet wat hij wilde horen.

‘Geef hem aan mij.’

De vrouw legde de huilende baby in zijn armen. De hoofdhuid werd bedekt door wat plukjes zwart haar. Hij vroeg zich af hoe Adolf Hitler het zou hebben gevonden om hier te zijn, om zijn zoon vast te houden, om te bewonderen wat hij en Eva Braun ter wereld hadden gebracht. Hij zou hoogstwaarschijnlijk niets hebben gevoeld. Hitler had zich graag vertoond met kinderen, maar alleen omdat ze het perfecte middel vormden om zijn politieke imago op te vijzelen.

Hij legde de baby naast de nog altijd bewusteloze Eva Braun.

Toen haalde hij de luger tevoorschijn, die hij sinds zijn vertrek uit de Führerbunker bij zich droeg, en schoot een kogel door het hoofd van de verloskundige.

Het lichaam van de dikke vrouw smakte tegen de vloer.

Eva Braun vertrok geen spier. Ze was volkomen uitgeput. Hij zou haar vertellen dat de baby stierf bij de geboorte en dat de vroedvrouw was doodgeschoten vanwege haar incompetentie. Ze zou zijn woorden niet in twijfel trekken. Waarom zou ze? Ze waren nu met elkaar verbonden. Hun levens waren voor eeuwig met elkaar verstrengeld.

En dat vond hij prima.

Ze had ook haar leuke kanten, en in de jaren die voor hem lagen had hij het vrouwelijk gezelschap nu eenmaal niet voor het uitkiezen. Maar hij moest op zijn hoede zijn. Hij had gezien hoe een vrouw een man tot de ondergang kon drijven. Dat zou hem niet overkomen. Eva Braun zou doen wat haar werd opgedragen, of anders zou hij ook haar een kogel door de schedel jagen.

Hij droeg het kind de kamer uit.

Buiten, in de schaduw van een veranda aan de voorzijde van de boerderij, zat een man. Bormann liep naar hem toe en overhandigde hem de baby. ‘Voed hem op als je eigen kind.’

De ogen van de man glinsterden van trots. ‘Is dit zijn zoon?’

‘Geen twijfel mogelijk.’

‘Ik hoorde een schot.’

‘De vroedvrouw deed wat ze moest doen.’

De man knikte. ‘Er mogen geen getuigen zijn.’

‘Alleen jij en ik, oude vriend.’

‘Ik zal hem goed opvoeden.’

‘Dat kan mij verder niet schelen. Ik heb mijn plicht gedaan.’

Een leugen. Hij hoorde het kind zelf op te voeden. Maar hij wilde niet meer herinnerd worden aan Adolf Hitler.

De man stond op van zijn stoel en zei: ‘Leef nog lang, oude vriend.’

‘Dat ben ik wel van plan.’

En Bormann keek toe terwijl zijn bezoeker wegliep naar een auto in de schaduw van een grote iep, met het kind in zijn armen.

Schüb beëindigde zijn verhaal.

Stemmen verbraken de stilte.

Ze klonken ergens achter hen.

Schüb negeerde het geluid, stapte naar voren en greep een touwhandvat om de deur te openen.

Ze betraden zo te zien een grafkamer, een ruim vertrek verlicht door wandlampen. Tegen een muur aan de overkant stonden boekenkasten, beschenen door schijnwerpers aan het plafond. De planken wemelden van de boeken, in alle soorten en maten, dicht op elkaar gepakt in rijen. Maar het opvallendste in de kamer waren twee sarcofagen, allebei overspoeld door blauwwit licht. De buitenkant was van marmer: de ene grijs, de andere roze. De twee kisten waren bijna even groot.

‘De lichtroze doodskist bevat het stoffelijk overschot van mijn moeder,’ zei Schüb. ‘Eva Braun. De andere is van Bormann.’

‘Uw broer was de zoon van Bormann, die in Afrika is geboren,’ zei Wyatt. ‘Maar dan bent u de baby die in Spanje is geboren. U bent de zoon van Adolf Hitler.’

Schübs gelaat stond droef en berouwvol.

Toen zag Wyatt de goudstaven, opgestapeld tot zo’n anderhalve meter hoog. Hij telde minstens zes stapels op pallets. ‘Er moet hier voor honderden miljoenen dollars aan goud liggen.’

‘Iets meer dan een miljard, om precies te zijn.’

‘Is dit Hitlers Premie?’

‘Wat ervan over is.’

Hij had nog nooit zo veel puur goud gezien.

Hij liep erheen en tilde een van de staven op. Die woog missschien wel vijftien kilo. Hij keek aandachtig naar de bovenzijde, half verwachtend dat er een hakenkruis in het goud was gestempeld. Maar er was niets te zien.

‘Ze zijn niet meer te herleiden naar de nazi’s,’ zei Schüb. ‘Die sporen zijn allang uitgewist.’

‘Is dit het goud van de Reichsbankroof? Dat aan het eind van de oorlog in de Alpen werd verborgen?’

‘Deels wel. En nog wat van de premie. Waar het overige vandaan komt, valt niet te achterhalen. Bormann eigende zich al die geheime voorraden toe.’

Hij herinnerde zich hoe Isabel Bormann had genoemd.

Een quetrupillán. Stille duivel.

‘Dit is het goud van de duivel?’

Schüb knikte. ‘Zo zou je het inderdaad kunnen noemen.’

‘Hoe heeft Bormann het allemaal hier gekregen?’

‘Dat was eigenlijk vrij simpel. Veel van wat er in de bergen werd begraven, waren zakken met ijzeren staven en gewoon papier. Het echte goud en papiergeld werden verder naar het zuiden gebracht, naar Oostenrijk, waar het jarenlang bleef liggen. De man die mij vanaf mijn geboorte heeft opgevoed, hield begin jaren vijftig persoonlijk toezicht op het uiteindelijke transport naar Chili. Het nam enkele jaren in beslag, maar het werd volbracht.’

‘Hoe is dat allemaal geheimgehouden?’

‘Er waren mannen die nog steeds geloofden in het Rijk. Ze deden hun werk en namen alles wat ze wisten mee het graf in. Ze begrepen wat ze moesten doen. En elk van hen wist ook dat hij, of zijn familie, door de anderen zou worden doodgeschoten als hij iets onthulde.’ Schüb zweeg even en nam een teug adem. ‘Ze waren maar met weinig, en uiteindelijk gingen ze allemaal dood. Bormann overleefde hen echter. Hij had een grote afkeer van menselijke dwaasheden, en iedereen die hem kende, zoals de echte Gerhard Schüb, was zich van dat feit bewust. Zwakte of emotie was iets wat hij niet toeliet, en hij kende geen genade voor degenen die hem iets hadden aangedaan. Hij wenste zijn vijanden naar de hel, en in zijn hart liet hij ze daar al branden. Hij was, heel simpel gezegd, een wraakzuchtig man.’ Schüb zweeg. ‘Of een duivel, zoals u zei.’

‘Toch waren er mensen die hem dienden.’

Schüb slenterde troosteloos rond de stapels goudstaven en bekeek het glimmende metaal in de koele gloed van de lampen. ‘Dat is waar.’ Hij gebaarde naar de boekenplanken. ‘Tegen het eind van zijn leven onderhield Bormann meer contact met mijn adoptievader. Bormann begon zijn gedachten op papier te zetten. Dat deed hij ook al ten tijde van Hitler. Hij maakte werkelijk overal aantekeningen van. “De reddingsboei van de administrateur”, zoals hij het verwoordde. En hij hield heel nauwkeurig dagboeken bij. Al noemde hij ze zelf handleidingen. Voor zijn dood gaf hij de dagboeken aan mijn broer. Braun hield ook privédagboeken bij, die Bormann bij hem in bewaring gaf. Ik heb ze allemaal gelezen. Braun schreef vooral over Hitler, Bormann en wat het lot haar had toebedeeld. De dagboeken van Bormann zijn veel uitgebreider. Die heb ik ook gelezen. Daarom weet ik wat ik nu weet.’

Wyatt keek naar de planken, naar de boekdelen in uiteenlopende vormen, maten en kleuren.

‘Mijn broer heeft ze zorgvuldig bewaard. Ze staan hier al vele jaren onder de grond. Ik verzeker u dat ze allemaal echt zijn en elke test kunnen doorstaan die een expert erop los wil laten.’

Hij richtte zijn aandacht weer op de doodskisten. ‘Waarom liggen de lichamen hier?’

‘Mijn broer vond dat ze geen anoniem graf in Afrika verdienden. Het is zijn familie.’

‘Maar niet de uwe.’

Schüb stapte naar de kleinste sarcofaag. Die van Eva Braun. Hij streelde zachtjes de buitenkant. ‘Als ze dit eens wist.’ De oude man viel even stil. ‘Gek idee dat ze nooit een van haar kinderen heeft gezien.’

Hij hoorde opnieuw stemmen achter de deur.

‘Onze laatste bezoeker is gearriveerd.’

Hij draaide zich om en zag Chris Combs, die onder bedreiging van een vuurwapen naar binnen werd geleid. Hij had niet meer met Combs gesproken sinds de hoorzitting, en eigenlijk hadden ze toen ook niet echt met elkaar gepraat. Combs had hem simpelweg verraden door middel van zijn verklaring onder ede, terwijl hij ernaar had zitten luisteren. Hij had later bewust geen contact gezocht. Die dag zou wel komen, had hij zichzelf vele malen voorgehouden.

Er verscheen een sprankje hoop in Combs’ ogen toen hij Wyatt in de gaten kreeg. ‘Ben jij ook hun gevangene?’

‘Niet dat ik weet.’

‘Wat heeft dit dan te betekenen?’

Eindelijk drong de omgeving tot Combs door, met name het goud. ‘Heilige Moeder Maria. Het bestaat dus toch.’

‘Dat doet het zeker,’ zei Schüb.

‘Ik wist het. Ik heb het al die tijd geweten. Ik heb jarenlang de archieven doorzocht, in de hoop iets op het spoor te komen. En eindelijk vond ik aanwijzingen.’ Combs wendde zich tot Wyatt. ‘Daarom ben ik hierheen gekomen. Om ze na te trekken.’

‘Dankzij jou zijn er twee mensen dood,’ zei Wyatt.

‘Ik heb niemand vermoord.’

‘Nee,’ zei hij. ‘Je gaf alleen anderen een reden om te moorden.’

Er verscheen een niet-begrijpende blik op het gezicht van de leugenaar. Toen vroeg Combs aan Schüb: ‘Wie bent u?’

Wyatt besloot voor hem te antwoorden. ‘Hij is de zoon van Adolf Hitler.’

‘Je maakt een grapje.’

‘Ik ben bang van niet,’ zei Schüb. ‘Ik ben genetisch verbonden met een onmetelijk kwaad, hoewel ik gruwel bij alles wat ook maar iets met het nationaalsocialisme te maken heeft. Waar sommigen de euvele moed hebben om het goede in nazisme te prediken en het slechte te ontkennen, voel ik alleen maar walging voor alles waar het voor stond.’

‘Waarom ben ik hier onder bedreiging van een vuurwapen naartoe gebracht?’ vroeg Combs. ‘Ik werk voor een Amerikaanse inlichtingendienst. Zoals u vast wel weet.’

‘Deze man, Wyatt, is naar Chili gekomen om u te doden. Wist u dat?’

‘Is dat waar?’ vroeg Combs aan hem.

Hij knikte.

‘Kom op, Jonathan. Het is acht jaar geleden. Ik kon niet anders. Dat weet je. Ik moest je laten gaan. Als ik je bij die hoorzitting was blijven verdedigen, zouden we allebei de laan uit zijn gestuurd. Ik was van plan om je naderhand opdrachten toe te spelen, en dat heb ik ook gedaan.’

‘Daar heb ik niet om gevraagd. Ik wilde dat je je belofte nakwam.’

‘Er zijn twee agenten gesneuveld in dat pakhuis. Jij hebt ze daar naar binnen gestuurd.’

‘Dat is het risico dat we allemaal lopen. Ik lag onder vuur. Malone lag onder vuur. We hadden hun hulp nodig. Daar zijn ze voor. Maar jij hebt mij verraden om jezelf te beschermen.’

‘Ik weet het. Ik weet het. Het was een moeilijke beslissing voor ons allebei. Maar die raad van bestuur had je sowieso schuldig bevonden, ongeacht wat ik had gezegd. Dat wist ik.’

‘Als jij, als mijn chef, tegen hen had gezegd dat je geen probleem had met mijn manier van optreden, hadden de zaken heel anders kunnen lopen.’

‘Dat weet je niet.’

‘En dankzij jou zullen we het nooit te weten komen.’

‘Waarom niet Cotton Malone? Waarom ben je niet kwaad op hem? Hij heeft de aanklacht ingediend.’

‘Dat ben ik niet vergeten.’

‘Luister, Jonathan. Ik heb ervoor gezorgd dat er voldoende opdrachten jouw kant op kwamen. Ik weet dat je daar aardig mee hebt verdiend. Ik kan ervoor zorgen dat er nog veel meer komt.’

‘Daar krijg ik mijn carrière niet mee terug.’

Combs bleef zwijgend staan.

‘Herr Combs,’ begon Schüb. ‘In dit vertrek vindt u alles wat u zocht. Dit is de nalatenschap van mijn halfbroer. De laatste bewaarder van alle geheimen. Hij verborg de laatste restanten van het Derde Rijk. Ik heb hem heel mijn leven veracht, maar dat was geheel wederzijds. Helaas waren we tot elkaar veroordeeld omdat we dezelfde moeder hebben en een gemeenschappelijke erfenis. Het verschil is dat ik dat verleden haatte. Hij aanbad het.’

Combs stond bij de grootste sarcofaag, de doodskist waarin Bormann lag. ‘De geschiedenis zal herschreven moeten worden.’

Schüb reikte onder zijn jas en haalde een pistool tevoorschijn.

De oude man richtte het pistool recht op Combs en schoot drie keer.

Door de inslag van de kogels wankelde Combs achteruit tegen de wand met dagboeken. Daarna vuurde Schüb nog twee kogels in de schedel. Combs gaf geen kik. De aanval kwam te onverwachts om te reageren. Zijn ogen kregen simpelweg een lege starende blik toen het leven hem verliet, en hij op de vloer viel.

‘Dat is al de tweede die ik vandaag heb vermoord.’

Hij wuifde met zijn hand. Het teken voor de twee mannen die Combs hadden binnengebracht om te vertrekken.

Wyatt stond er zwijgend bij.

‘Toen het erop aankwam, merkte ik dat u twijfelde of u hem wel zou vermoorden,’ zei Schüb. ‘U hebt het over wraak, maar uw woede is meer dan dat. Meer persoonlijk.’

‘Ik heb eerder mensen gedood.’

‘Maar dat was in het heetst van de strijd. Deze strijd is acht jaar koud. Zou u in staat zijn geweest te doen wat ik net heb gedaan?’

Die vraag stemde hem tot nadenken.

Hij had weliswaar mensen gedood, maar nooit in koelen bloede.

Zou hij daartoe in staat zijn geweest?

‘Het is tijd dat u gaat,’ zei Schüb. ‘Iemand moet van dit alles op de hoogte zijn. Iemand moet de waarheid kennen. Daar heb ik u voor uitgekozen. Maar onthoud goed dat ik geen nazi was. Ik heb er niet om gevraagd dat het bloed van Hitler door mijn aderen stroomt. Mijn broer verlangde ernaar mij te zijn. Hij heeft mij dat vaak genoeg verteld. Ik wilde iemand anders zijn. Daarom heb ik Gerhards naam aangenomen. Mijn meelijwekkende poging tot verlossing.’ Hij zweeg een moment. ‘Die man daar, Christopher Combs, dwong mij ertoe een laatste confrontatie aan te gaan met mijn broer. Na al die jaren had iemand ons eindelijk gevonden. Mijn broer droomde van roem. Ik hoopte op anonimiteit. De wereld mag dan veranderd zijn, maar ze blijft in veel opzichten hetzelfde als zeventig jaar geleden. Haat steekt nog altijd de kop op. Gevoelens van onverdraagzaamheid kunnen worden gemanipuleerd. Het gewone volk is makkelijk om de tuin te leiden.’

Er klonk droefheid en berouw door in zijn woorden.

Hij begreep het. ‘Het is voor u ook voorbij.’

Schüb klemde zijn handen om het marmer van Eva Brauns kist. ‘Dat is het al heel lang. Ik ben de zoon van Adolf Hitler. Hebt u enig idee hoeveel mensen er zijn die dat geweldig zouden vinden? Ik zou hun idool worden.’ Schüb nam hem onverholen in zich op. ‘Zelfs jij, Wyatt. Wanneer je naar mij kijkt, denk je aan hem, waar of niet?’

Hij kon niet liegen. ‘Ja. Maar u bent Hitler niet.’

‘Weinigen zullen dat onderscheid maken. Ik zal voor altijd zíjn zoon blijven. Een kind van Eva Braun, de weerzinwekkende hoer die hier ligt, onder dit marmer. Want laat daar geen misverstand over bestaan, ze was een hoer. Niets meer en niets minder. Ze heeft geprofiteerd van het bloed van miljoenen mensen, al die tijd haar liefde betuigend voor een maniak. Ook haar genen wil ik niet meedragen.’

Schüb hield nog altijd het pistool vast. Krachtige emoties speelden afwisselend over zijn gezicht.

Hij voelde met hem mee.

Alles moet ooit eindigen. Acht jaar geleden was het zijn carrière. Sindsdien had hij een gevoel van wrok gekoesterd tegen Chris Combs.

Dat was nu verdwenen.

Het was tijd voor Schüb om met zijn verleden af te rekenen.

‘Het ga u goed,’ zei hij.

‘U ook. Mijn mannen hebben de opdracht gekregen u met rust te laten. Ze zullen dit allemaal afhandelen. Het kasteel wordt afgebrand. Ik neem aan dat ze het goud zullen houden, wat mij ergens wel toepasselijk lijkt. Na alles wat er is gedaan om deze rijkdom te vergaren, blijkt alles voor niets te zijn geweest en wordt het meegenomen door onbeduidende zielen.’

Wyatt vertrok en liep door de kronkelende gangen naar de voet van de wenteltrap die omhoogvoerde.

De afgelopen uren waren zonder meer opzienbarend geweest.

Hij hoorde de plof van een schot, als een ballon die klapte onder een deken.

Hij zag het tafereel voor zich. Gerhard Schüb had precies hetzelfde gedaan als zijn biologische vader. Hij had zichzelf van het leven beroofd. Maar waar Hitler stierf als een lafaard om te ontkomen aan de repercussies van wat hij had aangericht, had de zoon zelfmoord gepleegd in een daad van wanhoop. Normaal gesproken zou zelfmoord als een zwakte worden gezien, het gevolg van een zieke geest of een verlaten hart.

Hier was het de enige manier om aan alles een eind te maken.

Elk boek moest een keer gesloten worden.

Wat hem terugbracht op de vraag die Chris Combs had gesteld. Waarom niet Cotton Malone? Waarom ben je niet kwaad op hem? Combs had gelijk. Malone had de aanklacht ingediend.

Had hij Combs kunnen vermoorden?

Absoluut. Schüb had hem die moeite simpelweg bespaard.

Daarna had de oude man gedaan wat hij moest doen.

Net zoals hij dat moest doen.

Cotton Malone?

Thuis wachtte hem een klus die hem wel eens de mogelijkheden kon bieden om die schuld eindelijk in te lossen. Een andere directeur, Andrea Carbonell van de Nationale Inlichtingendienst, had gebeld en wilde hem inhuren. Ze had veel geld geboden en hem genoeg over de opdracht verteld om te weten dat er hier een kans voor hem lag.

Chris Combs.

Eén uitgeschakeld.

Cotton Malone.

Nog één te gaan.