-1-

Hij was een zwaargebouwde man en hij reed in een grote auto, een groene Ford Zephyr. Hij bracht voor de derde keer een bezoek aan het huis met de naam Braeside in Orchard Drive, Matchdown Park, en iedere keer parkeerde hij zijn auto op het stuk gras langs de weg. Hij was begin dertig, had donker haar en hij zag er goed uit. Hij had een aktentas bij zich. Hij bleef weliswaar nooit erg lang, maar Louise North die met haar man Bob op Braeside woonde vond het altijd prettig hem te zien en liet hem glimlachend binnen.

Zo lagen de feiten en iedereen was er nu wel van op de hoogte dat er iets tussen hen was. De Airedale terriër van de familie Winter, die in het huis aan de overkant woonde, hield de hele buurt gedienstig op de hoogte van de bezoeken van de grote man. De Airedale stond de hele dag op wacht achter zijn hek en blafte alleen tegen vreemde mensen, niet tegen degenen die in de buurt woonden. En nu blafte hij woedend, terwijl de man het pad naar het huis van North opliep, aanbelde en een halve minuut later naar binnen ging, nadat hij zachtjes iets tegen Louise had gezegd. Nadat hij aldus zijn plicht had gedaan, besnuffelde de hond een met zwarte aarde bedekt bot en begon eraan te knagen. De vrouwen die hij met zijn uitbarsting had gewaarschuwd, trokken zich een voor een terug van hun ramen en dachten na over wat ze zojuist hadden gezien.

De bodem was voorbewerkt en het zaad gezaaid. Deze enthousiaste tuiniersters hoefden alleen nog maar hun oogst aan geroddel binnen te halen en het te verkopen over de heg en achter hun kopjes thee.

Susan Townsend, die naast Braeside woonde, was de enige van hen die niets met die handel te maken wilde hebben. Zij zat iedere middag bij het raam te typen en als de hond blafte, keek ze net zo goed als de anderen even op. Zij verbaasde zich over de bezoeken van die man, maar er was bij haar geen sprake van ongezonde nieuwsgierigheid zoals bij haar buurvrouwen. Haar eigen man had haar precies een jaar geleden verlaten en de bezoeken van die man aan Louise North brachten bij haar pijnlijke herinneringen boven, terwijl ze dacht dat die al verbleekt waren. Overspel mag dan opwindend en prikkelend lijken voor mensen die er niet bij betrokken zijn, het had haar in een peilloze diepte van eenzaamheid gestort. Ze liet het aan haar buren over om zich af te vragen waarom die man kwam, wat Louise wilde, wat Bob ervan dacht en wat de gevolgen ervan zouden zijn. Uit persoonlijke ervaring wist ze er alles van en het enige wat zij wilde, was doorgaan met haar werk, haar zoon opvoeden en nergens in betrokken worden. Veertig minuten later ging de man weg en weer blafte de Airedale terriër. Toen zijn bazin er aan kwam hield hij er plotseling mee op en ging op zijn achterpoten staan, wrong zich daarbij als een buikdanseres in allerlei bochten en kwispelstaartte tegen de twee kleine jongens die zij van school had gehaald. Susan Townsend ging naar haar keuken en zette water op. Het zijhek sloeg dicht.

'Het spijt me dat we zo laat zijn, liefje,' zei Doris Winter, terwijl ze haar handschoenen uitdeed en zich op de dichtstbijzijnde verwarmingsradiator nestelde. 'Maar Paul kon zijn pet niet vinden en toen hebben we ongeveer vijftig kastjes afgezocht.’

‘Roger Gibbs had hem op de speelplaats gegooid,' zei Susans zoon braaf. 'Mag ik een koekje?'

'Nee, dat mag je niet, want dan bederf je je eetlust.’

‘Mag Richard hier blijven?'

Zo'n vraag kun je moeilijk met 'nee' beantwoorden als de moeder van de eventuele gast erbij is. 'Natuurlijk,' zei Susan. 'Ga je handen wassen.'

'Ik ben ijskoud,' zei Doris. 'Ik heet Winter en van nature ben ik winters.' Het was maart en het weer was zacht, maar Doris had het altijd koud, ze was altijd gehuld in lagen truien, vestjes en dassen. Ze ontdeed zich geleidelijk van de buitenste lagen, schopte haar schoenen uit en drukte haar voeten tegen de radiator. 'Je hebt geen idee hoe ik je benijd om je centrale verwarming. Dat brengt me meteen op wat ik wilde zeggen. Zag jij wat ik zag? Dat Louises vriendje weer bij haar op bezoek was?’

‘Je weet helemaal niet of hij wel haar vriendje is, Doris.’

‘Ze zegt dat hij komt omdat ze centrale verwarming willen laten aanleggen. Ik heb het haar gevraagd - ik ben zo brutaal als de beul, vind je niet - en dat was haar antwoord. Maar toen ik er met Bob over begon, kon ik wel merken dat hij geen flauw idee had waar ik het over had. 'Wij krijgen geen centrale verwarming,' zei hij, 'dat kunnen we ons niet veroorloven.' Wat moet je daar nu van denken?'

'Dat is hun zaak en dat moeten ze zelf maar uitzoeken.’

‘Ja natuurlijk, daar ben ik het helemaal mee eens. Ik ben beslist niet geïnteresseerd in het onverkwikkelijke privé-leven van anderen. Maar ik vraag me toch wel af wat ze in die man ziet. Hij is bepaald niet iemand om over naar huis te schrijven en Bob is een droom van een man. Ik heb hem altijd verreweg de aantrekkelijkste man in de buurt gevonden met zijn koele, frisse charme.’

‘Het lijkt wel of je het over een deodorant hebt,' zei Susan, ondanks zichzelf glimlachend. 'Zullen we naar de kamer gaan?' Met tegenzin maakte Doris zich los van de radiator en met haar schoenen in de hand en een spoor van kledingstukken achter zich aan, volgde ze Susan naar de huiskamer. 'Toch geloof ik niet dat het er werkelijk op aan komt of je knap bent,' ging ze hardnekkig door. 'De menselijke natuur is een vreemd iets. Ik weet dat uit de tijd dat ik verpleegster was...'

Onmerkbaar zuchtend ging Susan zitten. Als Doris eenmaal op het chapiter van haar verpleegsterstijd kwam en de verschillende facetten van de menselijke eigenaardigheden die je op de zaal van een ziekenhuis kon waarnemen, dan kon ze nog uren doorgaan. Ze luisterde met een half oor naar de onvermijdelijke vloed anekdotes.

'...En dat was maar één voorbeeld. Het is onbegrijpelijk dat er mensen zijn die verliefd worden op volslagen monsters, terwijl ze getrouwd zijn met mensen die bijzonder knap zijn. Ik denk dat ze gewoon eens wat anders willen.’

‘Dat denk ik ook,' zei Susan effen.

'Maar stel je voor dat je iemand volkomen vertrouwt en dan ontdekt dat je aldoor bent bedrogen. Ze leggen het met iemand aan en maken je gewoon belachelijk. O, m'n lieve kind, neem me niet kwalijk. Wat heb ik gezegd? Ik had het niet over jou, ik sprak in het algemeen, ik was...'

'Het doet er niet toe,' viel Susan haar in de rede. Ze was eraan gewend dat men tactloos was en ze stoorde zich ook niet aan het gebrek aan tact, maar wel aan die praters die zich ineens bewust werden van het feit dat ze een flater hadden begaan. Zij stonden erop om het weer ongedaan te maken, excuseerden zich en begaven zich in lange verhandelingen om aan te tonen dat Susan een buitengewoon geval was. Dat deed Doris nu dan ook, terwijl ze zenuwachtig giechelde en in haar nog steeds koude handen wreef. 'Ik bedoel, natuurlijk legde Julian het achter je rug om aan met hoe-heet-ze-ook-weer, Elizabeth, terwijl jij dacht dat hij werkte. En jij bent al net zo goedgelovig van aard als die arme Bob. Maar hij deed het tenminste niet in zijn eigen huis, is het wel? Hij heeft Elizabeth nooit hier mee naar toe genomen,' voegde Doris er doorzichtig aan toe, 'dat weet ik wel zeker. Anders zou ik het wel hebben gezien.'

'Daar ben ik van overtuigd,' zei Susan.

De twee kleine jongens kwamen naar beneden, hun armen vol met autootjes. Susan installeerde ze aan tafel en hoopte dat Doris de wenk zou begrijpen en weg zou gaan. Misschien was ze overbezorgd, maar tenslotte was Paul het kind uit een verbroken huwelijk en op haar rustte de verantwoordelijkheid hem te laten opgroeien zonder een verwrongen beeld van het huwelijk. Ze keek naar Doris en schudde vluchtig haar hoofd. 'Hoor die hond van mij eens,' zei Doris een beetje al te opgewekt. 'Het is een wonder dat de buren nog niet klagen.' Ze liep snel naar het raam, raapte ondertussen de verspreide kledingstukken op en schudde haar vuist naar de Airedale terriër, een gebaar dat hem tot razernij bracht. Hij stak zijn grote wollige kop over het hek en begon hartverscheurend te janken. 'Stil Pollux!' Susan vroeg zich vaak af waarom de hond naar een van de Tweelingen was genoemd. Orchard Drive mocht blij zijn dat de Winters geen Castor hadden om hem gezelschap te houden. 'Deze keer is het de nieuwe broodbezorger die hem aan het blaffen maakt,' zei Doris. 'Hij blaft nooit tegen ons of tegen jou of tegen een van de andere buren. Daar blijkt wel uit dat hij het doet uit angst en niet uit agressiviteit, wat de mensen er ook van mogen zeggen.' Ze keek boos naar haar zoon en zei, alsof hij in plaats van rustig een boterham te eten er bij haar op had aangedrongen om te blijven: 'Nou, ik kan hier niet de hele avond blijven rondhangen. Ik moet papa's avondeten nog klaarmaken.'

Susan ging bij de kinderen zitten en at een boterhammetje. Als er geen papa was om het eten voor klaar te maken, dan was er geen enkele noodzaak om het alleen voor jezelf te doen en dan moest je bij de thee wel iets eten. Paul propte nog een laatste chocoladebiscuitje in zijn mond en begon met een minuscuul rood brandweerautootje over het tafelkleed en de borden te rijden. 'Niet aan tafel, lieverd.'

Paul keek haar boos aan en Richard, wiens handen jeukten om een kipwagentje te pakken, stopte z'n handen gauw onder tafel en keek heel braaf. 'Mag ik alstublieft van tafel, mrs. Townsend?’

‘Ja, dat mag. Jullie hebben toch geen kleverige handen?' Maar beide jongens lagen alweer op de grond om hun wagenpark te laten rijden, waarbij ze op een wat overdreven realistische manier het ronken van de motoren nadeden. Ze schoven op hun buik over het vloerkleed op weg naar Susans bureau. Dat was een Victoriaans mahoniehouten geval met allerlei nisjes en vakjes. Susan kon zich voorstellen dat het een grote aantrekkingskracht had op een jongetje van vijf jaar, dat gek is op speelgoedautootjes en ze deed wel eens een oogje dicht wanneer Paul de vakjes gebruikte als garages, haar dozen met schrijfpapier als opritten en haar doosjes met lintjes en bandjes als draaischijven. Zij schonk zich een tweede kopje thee in en schoot overeind, terwijl ze thee op haar schoteltje morste, toen een doosje met paperclips op de grond viel en de paperclips overal in het rond vielen. Terwijl Richard, als voorkomende gast, zich haastte om ze op te rapen, legde Paul een kleverige hand op het manuscript van miss Willingale en begon het als racebaan te gebruiken. 'Nu is het wel genoeg,' zei Susan beslist. 'Gaan jullie maar naar buiten tot het bedtijd is.'

Ze waste de theespullen af en ging naar boven. De kinderen waren de weg overgestoken en staken door de tierelantijntjes van het smeedijzeren hek Pollux hun speelgoed toe. Susan deed het raam open.

'Jullie moeten aan deze kant van de weg blijven,' riep ze. 'Zo meteen wordt het hier veel te druk met auto's.'

De Airedale kwispelde met zijn staart en hapte speels naar de motorkap van een vrachtautootje dat Paul naar hem uitgestoken had. Susan, die de laatste tijd niet half zo veel aan Julian had gedacht als vandaag, herinnerde zich ineens hoe hij Pollux een levend stukje bont placht te noemen. Om deze tijd kwam Julian altijd thuis, als eerste van de forensende echtgenoten. Pollux was er nog steeds, onveranderd, de kinderen hadden zoals gewoonlijk in de voortuin rommel gemaakt met hun speelgoed - de kersebomen begonnen te bloeien en in de huizen gingen de eerste lichten aan. Slechts één ding was veranderd: Julian zou nooit meer thuiskomen. Hij had altijd een hekel gehad aan Matchdown Park, die verfoeilijke forensenbuurt zoals hij het noemde, en nu had hij een flat in New Bridge Street op tien minuten afstand van zijn kantoor. Hij zou nu wel op weg zijn naar huis en Elizabeth kon nu genieten van zijn briljante geest, zijn spot, zijn eeuwige gezeur over het eten en zijn leerrijke opmerkingen. Elizabeth zou de vreugde en de opwinding, maar ook de grootst mogelijke ergernis beleven, tot de dag kwam dat Julian iemand anders vond. Hou er mee op, zei Susan streng tegen zichzelf, hou er mee op. Ze begon haar glanzende, blonde haar, dat sinds haar scheiding dunner en minder glanzend was geworden, te borstelen. Soms vroeg ze zich af waarom ze zich nog zoveel moeite gaf. Er was niemand die haar zag behalve een kleine jongen, want de kans dat er vrienden kwamen was praktisch nihil. Echtparen wilden op bezoek gaan bij andere echtparen en niet bij een gescheiden vrouw, die het nadeel had niet de schuldige partij te zijn, wat haar interessant zou hebben gemaakt. Sinds ze gescheiden was, had ze praktisch geen van die gezellige vriendinnen zonder kinderen gezien. Minta Philpot had een keer opgebeld en toen ze hoorde dat Susan geen man op sleeptouw had en evenmin plannen had om te hertrouwen, was haar toon merkbaar koeler geworden. Wat was er geworden van Lucius en Mary, van de mooie en dromerige Dian en haar man Greg? Misschien zag Julian ze wel, maar hij was dan ook Julian Townsend, redacteur van Certainty, de zeer gezochte man, iemand die meetelde.

De kinderen waren nu veilig aan het spelen op het grasveld en de eerste van de naar huis terugkerende echtgenoten, Martin Gibbs, was al gearriveerd met een bos bloemen voor Betty. Dat maakte in ieder geval geen pijnlijke herinneringen bij haar wakker. Julian was niet iemand die zijn vrouw met bloemen verraste en Susan mocht zich in het verleden gelukkig prijzen als ze op haar verjaardag bloemen kreeg.

En daar kwam Bob North, precies op tijd.

-

Hij was een lange, donkere en bijzonder knappe man. Zijn kleding was niet opvallend, maar hij droeg die met een natuurlijke elegance en zijn mannelijk uiterlijk behoedde hem ervoor er uit te zien als een fotomodel. Zijn gezicht was te klassiek gevormd om te voldoen aan de eisen van het witte doek, toch leek hij ook niet op een gigolo en het was allerminst een veritaliaanst gezicht. Het was een echt Engels gezicht, Keltisch, met een lichte huidskleur, openhartig.

Sinds zij twee jaar geleden op Braeside waren komen wonen, had Susan naast hen gewoond. Maar Julian verachtte zijn buren, hij vond ze burgerlijk en de dikhuidige Doris was de enige die ondernemend genoeg was om de Townsends haar vriendschap op te dringen. Susan kende Bob net voldoende om door het raam vluchtig naar hem te zwaaien.

Hij zwaaide terug op dezelfde nonchalante manier, nam het contactsleuteltje uit de auto en liep naar het trottoir. Secondenlang stond hij te staren naar de sporen die de groene Zephyr in het gras had gemaakt. Zijn gezicht zag er enigszins zorgelijk uit, maar toen hij zich omdraaide en een blik naar boven wierp, trok Susan zich snel terug, want zij wilde zijn blik niet opvangen. Aangezien ze eens zelf de bedrogene was, wist ze hoe snel ze met Bob North zou kunnen meevoelen, maar ze wilde niet betrokken worden bij de problemen van de Norths. Ze ging naar beneden en riep Paul binnen.

Toen hij in bed lag, ging ze bij hem zitten en las de dagelijkse aflevering uit het boekje van Beatrix Potter voor. Met zijn krachtige trekken en zijn vlassige haar leek hij precies op zijn moeder, hij had niets dat hem op Julian deed lijken. 'Nu moet u het nog eens voorlezen,' zei hij toen ze het boek dichtdeed. 'Je bent een grapjas. Het is tien voor zeven. Tien voor zeven.’

Ik vind het een leuk boek, maar ik geloof niet dat een hond ooit op bezoek zou gaan bij een kat of een bos bloemen voor hem zou meenemen. Het is belachelijk om iemand bloemen te geven. Ze verwelken toch weer.' Smalend lachend rolde hij heen en weer in zijn bed. Terwijl Susan hem opnieuw instopte overdacht ze dat hij misschien toch wel wat op Julian leek.

'Ik heb al uw papieren opgeruimd,' zei hij, terwijl hij één oog opendeed. 'Ik mag wel met mijn autootjes op uw bureau spelen als ik alles weer opruim hè?'

'Ja, dan mag het wel. Maar ik wed dat je de tuin niet hebt opgeruimd.'

Hij deed onmiddellijk of hij doodmoe was en trok de dekens over zijn hoofd.

'De ene dienst is de andere waard,' zei Susan en ze liep de tuin in om de autootjes, die op het grasveld en in de bloemperken verspreid lagen, op te rapen.

De straat lag verlaten en het begon te schemeren. De lantaarns, die er uitzagen als groenachtige, doorschijnende juwelen, gingen één voor een aan en het hek van de Winters wierp een fantastische schaduw over de weg, die leek op kant dat gemaakt was door een reuzehand.

Susan was in het vochtige gras speelgoed aan het zoeken, toen ze van achter de heg een stem hoorde. 'Ik denk dat dit het eigendom is van uw zoon.' Susan voelde zich enigszins belachelijk, want ze kroop op handen en voeten, maar ze stond op en nam het vijf centimeter lange vrachtautootje aan van Bob North. 'Dank u,' zei ze. 'Hij zou het erg hebben gevonden als hij dit kwijt zou zijn geweest.’

‘Wat is het eigenlijk?'

'Een soort bezemwagen. Hij heeft het met Kerstmis gekregen.’

‘Dan is het maar goed dat ik het zag liggen.’

‘Ja, dat is het zeker.' Ze verwijderde zich van de heg. Dit was het langste gesprek dat ze ooit met Bob North had gevoerd en ze voelde dat hij het met opzet erop aan had gestuurd, dat hij naar buiten was gekomen met het doel met haar te praten. Hij stond weer te staren naar de sporen in het gras. Ze tastte naar een autootje onder een seringestruik. 'Mrs. Townsend - eh, Susan?'

Ze zuchtte zachtjes. Niet dat ze het erg vond dat hij haar bij haar voornaam noemde, maar het zou kunnen betekenen dat hij op vertrouwelijke voet met haar wilde komen. Ik ben net zo erg als Julian, dacht ze.

'Neem me niet kwalijk dat ik zo onbeleefd was,' zei ze. 'Helemaal niet. Ik vroeg me alleen af...' Hij had donkerblauwe ogen, van een gemarmerd, rokerig blauw, die hij nu afwendde van de hare. 'Je zit altijd bij het raam te typen, nietwaar? Schrijf je of zoiets?'

'Ik typ manuscripten uit voor een bepaalde schrijfster.' Hij was natuurlijk helemaal niet geïnteresseerd in die kant van de zaak, maar ze probeerde hem op een ander onderwerp te brengen. 'Ik zou er niet aan denken...'

'Ik wilde je vragen,' viel hij haar in de rede, 'of je ooit... nou ja, of je vandaag...' Zijn stem stierf weg. 'Ach, laat maar.’

‘Ik kijk niet zo vaak uit het raam,' loog Susan. Ze was diep in verlegenheid gebracht. Misschien een halve minuut lang stonden ze met neergeslagen ogen zwijgend tegenover elkaar. Susan speelde nerveus met het autootje in haar hand en toen zei Bob North ineens:

'Jij hebt geluk dat je een zoon hebt. Als wij, mijn vrouw en ik...' Dat helpt niet, riep Susan bijna hardop. Kinderen kunnen de ouders niet bij elkaar houden. Lees je geen kranten? 'Ik moet naar binnen,' stamelde ze. 'Tot ziens.' Ze glimlachte wat onbeholpen. 'Dag Bob.’

‘Dag Susan.'

Dus Doris had gelijk, dacht Susan met tegenzin. Er was iets aan de hand en Bob begon het te vermoeden. Hij stond aan het begin van een situatie, waarin zij zichzelf anderhalf jaar geleden had bevonden toen Julian, die zich altijd precies aan de kantooruren had gehouden, om vijf uur begon op te bellen om te zeggen dat hij laat zou thuiskomen.

'Elizabeth?' had hij gezegd toen Susan dat onvoorzichtige telefoongesprek had aangenomen. 'O, die Elizabeth. Dat is een meisje dat me aan m'n hoofd zeurt om haar vervelende artikelen over koken op te nemen.'

Wat zou Louise zeggen? 'O, die man. Dat is een man die me aan m'n hoofd zeurt om centrale verwarming te laten aanleggen.' Ze moest zich maar weer eens aan miss Willingale wijden. Paul had niet overdreven toen hij zei dat hij haar bureau had opgeruimd. Het was zo netjes als het maar kon zijn, het papier op een stapeltje en de twee ballpoints links van de schrijfmachine. Hij had zelfs haar asbakje leeggemaakt.

Zorgvuldig zette ze alle autootjes weg in hun dozen voor ze ging zitten. Dit was het twaalfde manuscript in acht jaar dat ze voor Jane Willingale had voorbereid. Iedere keer leek het op het omvormen van een lelijke jonge eend in een volmaakte zwaan, als de enorme hoeveelheid vlekkerige krabbels werden herschapen in een vlekkeloos geheel, duidelijk en netjes getypt. Je zou inderdaad van zwanen kunnen spreken. Vier van de twaalf boeken waren succesromans geworden en de rest ervan lag daar niet ver van af. Toen ze nog Julians secretaresse was, had ze al gewerkt voor miss Willingale en na haar huwelijk en na Pauls geboorte was ze ermee doorgegaan. Er was geen enkele reden om haar in de steek te laten nu ze was gescheiden. Bovendien verschaften de romans haar, afgezien van de voldoening die het haar gaf om goed werk te leveren, een enorm plezier. Dat was tenminste zo tot ze aan het boek begon dat ze nu onder handen had en ontdekte dat ze in dezelfde positie verkeerde als de hoofdpersoon. De titel was Bedorven Vlees, op zichzelf een belachelijke titel. Het onderwerp was overspel. Ontrouw was het onderwerp geweest in Vete van het Bloed en Liefdes bokkepruik, maar in die tijd was er voor haar geen aanleiding geweest zich ermee te identificeren. Ze was vanavond wel bijzonder gevoelig en ze merkte dat ze huiverde, terwijl ze de getypte bladzijde herlas. Drie typefouten in vijfentwintig regels... Ze stak een sigaret op en liep naar de hal waar ze zichzelf bekeek in de grote spiegel. Die tactloze Doris had de spijker op z'n kop geslagen, toen ze zei dat het er niets toe deed hoe knap iemand er uitzag. De Julians en Louises in deze wereld wilden alleen maar wat afleiding en opwinding. Ze was magerder geworden, maar ze had nog een goed figuur en ze wist dat ze er aardig uitzag. Haar bruine ogen en blonde haar vormden een ongewone combinatie en ze had van nature blond haar. Het had nog steeds dezelfde kleur blond als toen ze Pauls leeftijd had. Julian zei altijd dat ze hem herinnerde aan een meisje op een schilderij van Millais. Maar dat had allemaal niets uitgemaakt. Ze had haar best gedaan om een goede vrouw te zijn, maar dat had ook geen verschil gemaakt. Waarschijnlijk was Bob een goede echtgenoot, een knappe man met een prettig karakter waarop elke vrouw trots zou kunnen zijn. Zij wendde zich van de spiegel af en was er zich van bewust dat ze zichzelf en haar buurman op één lijn begon te stellen. Ze voelde zich daardoor niet op haar gemak en ze probeerde hem uit haar gedachten te zetten.

-2-

Susan had Paul en Richard net achtergelaten bij het schoolhek, toen de auto van Bob North haar passeerde. Dat was heel normaal, iets dat dagelijks gebeurde. Maar in plaats van zich vanmorgen te voegen in de verkeersstroom die in High Street een file vormde om de North Circular op te rijden, stopte de auto een tiental meters voor haar uit langs het trottoir en Bob maakte, met zijn hoofd buiten het raampje, het onmiskenbare teken van de chauffeur die iemand een lift aanbiedt. Ze liep naar de auto toe en voelde zich lichtelijk verward door dit plotselinge blijk van vriendschap. 'Ik wilde gaan winkelen in Harrow,' zei ze, ervan overtuigd dat het voor hem een te grote omweg zou zijn. Maar hij glimlachte rustig.

'Mooi,' zei hij. 'Toevallig moet ik ook naar Harrow. Ik moet de auto wegbrengen voor een servicebeurt. Ik zal morgen met de trein naar m'n werk moeten, dus laten we hopen dat het weer wat beter wordt.'

Deze keer was Susan nu eens blij op dit eeuwige, vervelende onderwerp te kunnen ingaan. Ze stapte naast hem in de auto en herinnerde zich een artikel van Julian waarin hij had geschreven dat de Engelsen, hoewel ze in een land wonen met het meest gevarieerde en grillige klimaat ter wereld, nooit helemaal aan die grillen kunnen wennen en er altijd met ergernis en wrevel over praten alsof ze hun hele leven moesten doorbrengen in een te voorspellen moesson. En ondanks Julians minachtende opmerkingen, ging Susan in op Bobs opmerking. Gisteren was het zulk zacht weer geweest, maar vandaag was het vochtig en er woei een ijzige wind. Het zou nog wel een tijd duren voordat het lente werd. Hij luisterde vriendelijk en stemde zo nu en dan met haar in, tot ze het gevoel kreeg dat zijn verlegenheid even groot moest zijn als de hare. Misschien had hij er al spijt van dat hij gisteravond een beetje te veel had gezegd. Misschien had hij haar deze lift aangeboden om het ongedaan te maken; misschien was hij erop gesteld om de oude verhouding van nonchalante onverschilligheid om te zetten in een ongedwongen burenvriendschap. Ze moest proberen om het gesprek in deze richting te houden. Ze moest niet over Louise praten.

Ze reden de North Circular op, waar druk verkeer was, en Susan pijnigde haar hersens om iets te bedenken waar ze over kon praten.

'Ik ga een cadeau voor Paul kopen, zo'n elektrische autoracebaan. Hij is donderdag jarig.'

'O, is hij donderdag jarig?' zei hij, en ze vroeg zich af waarom hij haar met een ondoorgrondelijke blik aankeek, terwijl hij z'n ogen even van de drukke weg afwendde. Misschien was het precies even tactloos van haar om over haar zoon te spreken als over Louise. Gisteravond had hij gezegd dat hij het zo jammer vond dat ze geen kinderen hadden. 'Donderdag,' zei hij weer, maar nu niet op vragende toon. Zijn handen klemden zich vaster om het stuur, zodat de knokkels wit werden. 'Hij wordt zes.'

Ze wist dat hij op dat moment zou gaan spreken, dat nu het ogenblik gekomen was. Zijn hele lichaam scheen zich te spannen en ze merkte het typische inhouden van de adem en de bijna bovenmenselijke poging om de terughoudendheid, die aan een ontboezeming of een biecht voorafgaan, te overwinnen. De bus naar Harrow ging stoppen bij de halte en ze stond op het punt tegen hem te zeggen dat ze hier gemakkelijk kon uitstappen en met de bus verder gaan, toen hij op een bruuske manier, die niet in overeenstemming was met zijn woorden, zei: 'Ben je erg eenzaam geweest?'

De vraag kwam volkomen onverwacht, het was wel het laatste dat ze verwacht had. 'Ik begrijp niet wat je bedoelt,' zei ze aarzelend. 'Ik zei, ben je eenzaam geweest? Sinds je scheiding bedoel ik.’

‘Ja, ik...' Haar wangen gloeiden en ze keek neer op haar zwartleren handschoenen die slap in haar schoot lagen als lege nutteloze handen. Haar handen waren ineengeklemd, maar ze ontspande ze bedachtzaam. 'Ik ben er nu overheen,' zei ze kortaf. 'Maar toen, direct erna,' drong hij aan.

De eerste avond was het ergst geweest. Niet de eerste avond dat Julian en zij niet bij elkaar hadden geslapen, maar de avond van de dag dat Julian voorgoed was weggegaan. Ze had urenlang bij het raam staan kijken naar de mensen die langs kwamen. Toen kwam het haar voor dat niemand in haar kleine wereld alleen was, behalve zijzelf. Iedereen had een bondgenoot, een partner, een minnaar. De echtparen die ze zag hadden haar nog nooit zo teder, zo saamhorig geleken. Ze kon zich nu heel duidelijk herinneren dat Bob en Louise laat waren thuisgekomen van een of ander feestje en dat ze samen hadden gelachen in de voortuin en hand in hand naar binnen waren gegaan.

Maar ze was niet van plan hem daar iets over te vertellen. 'Ik heb me natuurlijk wel moeten aanpassen,' zei ze, 'maar massa's vrouwen worden door hun man verlaten. Ik was niet de enige.'

Het was nogal duidelijk dat het niet in zijn bedoeling lag om haar zijn sympathie te betuigen. 'En mannen door hun vrouwen,' zei hij. Daar hebben we het dan, dacht Susan. Het zou toch zeker niet langer dan tien minuten duren voor ze in Harrow waren? 'We zitten in hetzelfde schuitje, Susan.’

‘O ja?' Ze reageerde niet; ze gaf hem geen houvast. 'Louise houdt van iemand anders.' Het klonk koud, bedaard, nuchter. Maar toen Susan niet antwoordde, barstte hij plotseling luid uit: 'Je bent erg discreet en voorzichtig, nietwaar? Louise mag je wel dankbaar zijn. Of misschien sta je wel aan haar kant. Ja, ik denk dat het dat is. Je bent een enorme mannenhaatster geworden na wat er gebeurd is. Het zou iets anders zijn als ik bezoek kreeg van een vrouw als Louise de deur uit was, he?' Hoewel haar handen trilden, zei Susan rustig: 'Het was aardig van je om me een lift te geven. Ik wist niet dat je verwachtte dat ik m'n dankbaarheid zou tonen door je te vertellen wat je vrouw doet terwijl jij weg bent.'

Zijn adem stokte. 'Misschien verwachtte ik dat inderdaad.’

‘Ik wil geen enkele rol spelen in jullie privé-leven, noch in dat van Louise, noch in dat van jou. Wil je me nu alsjeblieft laten uitstappen.' Zijn reactie was erg vreemd. Susan had gedacht dat het onmogelijk was om een dergelijk verzoek te negeren, maar in plaats van vaart te minderen, begaf hij zich plotseling naar de andere baan, waar je harder kon rijden. Een auto die vlak achter hen reed, moest remmen en toeterde. Bob reed met gierende banden de rotonde op en ging toen weer slippend het rechte einde van de weg op. Hij drukte zijn voet hard op het gaspedaal en Susan zag dat zijn mond zich ontspande in een triomfantelijk lachje. Behalve verontwaardigd was ze een ogenblik ook echt bang. Hij had een woeste en onbeheerste uitdrukking op zijn gezicht die sommige vrouwen misschien aantrekkelijk zouden vinden, maar Susan vond hem alleen erg jong, net een roekeloos kind. De wijzer op de snelheidsmeter liep omhoog. Er waren mannen die dachten dat snel en gevaarlijk rijden een teken van mannelijkheid was en misschien wilde hij dat demonstreren. Zijn trots was gekwetst en ze moest oppassen hem niet nog meer te kwetsen. Dus in plaats van te protesteren zei ze droogjes, hoewel haar handpalmen vochtig waren: 'Ik krijg nauwelijks de indruk dat je auto een servicebeurt nodig heeft.'

Hij grinnikte triest. 'Je bent een aardige vrouw, Susan. Waarom was ik niet zo verstandig om met iemand als jij te trouwen?' Toen stak hij zijn richtingaanwijzer uit, verminderde vaart en sloeg de hoek om. 'Heb ik je heel erg aan het schrikken gemaakt? Het spijt me.' Hij beet op z'n lip. 'Ik voel me ook zo verdomd ongelukkig.' Hij zuchtte en bracht zijn linkerhand naar z'n voorhoofd, waar een donkere lok over viel en Susan zag in hem weer de verbijsterde jongen. 'Ik denk dat hij nu weer bij haar is, z'n auto staat voor de deur en iedereen ziet het. Ik zie het in gedachten allemaal voor me. Die afgrijselijke hond blaft en allemaal lopen ze naar het raam om te kijken. Is het niet zo? Is het niet zo, Susan?’

‘Ik vermoed van wel.'

'Wat let me om op een dag plotseling thuis te gaan lunchen en ze te betrappen.'

'Daar is de winkel waar ik moet zijn, Bob, wil je me hier ...’

‘En mijn garage is daar.'

Hij stapte uit en hield hoffelijk de deur voor haar open. Julian had zich nooit om dit soort kleine attenties bekommerd. Op Julians gezicht stonden nooit zijn gevoelens te lezen. Bob was heel wat knapper dan Julian, openhartiger, gemakkelijker te doorgronden - en toch? Ze bedacht dat het geen vriendelijk gezicht was. Er sprak gevoeligheid uit, maar een egocentrische gevoeligheid, die alleen met zichzelf kan meevoelen, die geen aandacht heeft voor het lijden van anderen, iemand die eist, vasthoudt en alleen lijdt wanneer hij wordt gedwarsboomd.

Ze stapte uit de auto en stond in de koude wind naast hem op het trottoir. De wind deed hem wat kleur krijgen, waardoor hij er plotseling gezond en zorgeloos uitzag. Twee meisjes passeerden hen en een van hen keek om naar Bob op een taxerende en berekenende manier zoals mannen naar aardige vrouwen kijken. Hij had die blik ook opgevangen en Susan zag met afschuw hoe hij daar ij del op reageerde en bewust elegant tegen de auto leunde. Ze pakte haar boodschappenmandje op en zei kortaf: 'Dank je. Ik zie je nog wel eens.'

'We moeten dit eens vaker doen,' zei hij met een spoor van sarcasme.

Toen zij uit de speelgoedwinkel kwam, stond de auto nog steeds aan de rand van het trottoir en hij zat nog steeds achter het stuur. Wat had het afgelopen jaar haar hard gemaakt! Vroeger zou ze diep hebben meegevoeld met iemand in een dergelijke situatie, eenzelfde situatie als waar zij zich een jaar geleden in had bevonden. Ze kon het idee niet van zich afzetten dat hij een rol speelde en al zijn energie aanwendde om zich als een onderwerp van medelijden voor te doen. Hij zei dat hij ongelukkig was, maar hij zag er niet ongelukkig uit. Het leek alsof hij de mensen wilde laten geloven dat hij ongelukkig was. Merkte je aan hem iets van spanning, van stug zwijgen, omdat hij zich diep ongelukkig voelde? Ze ving even zijn blik op en ze zou bijna zweren dat hij voor haar plezier een droevige mond trok. Hij stak z'n hand op in een korte groet, startte de motor en verdween over de betonnen weg tussen de benzinepompen.

In een ander artikel in Certainty had Julian Townsend beweerd dat op de begraafplaats bijna de enige stroken groen waren die in noordwest Londen overbleven. Een ervan, een overbodig kerkhof van een centraal stadsdistrict, lag tussen de achtertuinen van Orchard Drive en de North Circular Road. Van een afstand gezien had het iets aardigs en zag het er landelijk uit, want de olmen strekten nog altijd hun zwarte, skeletachtige armen naar de hemel uit en roeken bouwden er nog steeds nesten in. Maar als je de kortste weg naar huis nam over de begraafplaats, kon je alleen maar vergeten dat je in een voorstad aan de rand van een grote stad was, als je enorm veel fantasie had en je zintuigen maar half gebruikte. In plaats van geurend gras en dennenaalden rook je de zure lucht van een chemische fabriek en tussen de bomen door kon je nog altijd het verkeer zien alsof op een oneindige, onzinnige transportband talloze auto's, transportauto's met nog meer auto's en scharlaken bussen voortbewogen.

Susan stapte uit een van deze bussen en nam het pad over de begraafplaats naar huis. Een dag tevoren was er een begrafenis geweest en er lag een tiental kransen op het pas gedolven graf, maar de nachtvorst en de koude wind hadden de blaadjes doen krullen en zwart gemaakt. Het was nog steeds koud. De wolken waren vormloos, hadden de kleur van een vaatdoek en gerafelde randen waar de wind ze uiteenscheurde. Het was een dag om zelfs de blijmoedigste mens neerslachtig te maken, dacht Susan. Ze liep over het somberste gedeelte van het terrein en ze bedacht dat ze er met haar hoog opgezette kraag moest uitzien als de moeder van Olivier Twist op haar laatste tocht naar het vondelingenhuis. Ze glimlachte spottend. Ze was tenminste noch zwanger, noch arm of dakloos.

Nu ze op een lager gelegen punt was gekomen aan de kant van Matchdown Park, kon ze de achterkant zien van de huizen van Orchard Drive. Het huis van North en het hare waren aan de achterkant precies hetzelfde en dat gaf haar een gevoel van droefheid. Het ging er op lijken dat het leven van de bewoners was voorbestemd om een gelijksoortig patroon te volgen, liefde gevolgd door wantrouwen, wantrouwen gevolgd door verbitterdheid en breuk.

Twee mannen kwamen het pad van de achterdeur van Louise af. Ze hadden een kop thee in hun handen, de damp maakte kleine wolkjes in de lucht, en Susan veronderstelde dat het arbeiders waren van de werkzaamheden aan de weg direct beneden haar. Ze waren nu al weken bezig om het beton op te breken om buizen of kabels - wie weet ooit wat die mensen aan het doen zijn? - aan te brengen, maar het was nooit bij Susan opgekomen om ze thee aan te bieden. Voor haar hadden ze niets anders betekend dan de last die ze had van de aarde die Paul aan z'n schoenen had en het lawaai van de pneumatische boren.

Ze ging het hek van de begraafplaats door en stak de weg over. In de tent van de werklui brandde een rood vuur in een vuurpot die ze hadden gemaakt door gaten in een emmer te maken. Toen ze bij haar eigen tuinhek kwam, voelde ze de hitte van het vuur, vrolijk en hartverwarmend, een warm en scherp briesje. De mannen waren met hun theekopjes bij het vuur gaan zitten. Susan stond op het punt om hen goedemorgen te wensen, toen er een derde man te voorschijn kwam uit de geul, die nooit dieper of ondieper leek te worden, en schril floot. Geen enkele vrouw vindt het echt vervelend dat ze wordt nagefloten, maar bestaan er vrouwen die er op reageren? Susan trok, zoals altijd bij dit soort gelegenheden, een effen gezicht en liep haar tuin in. Uit haar ooghoeken zag ze dat de man die gefloten had het pad naar Louises huis opliep om ook een kop thee te halen. De schutting tussen de twee achterdeuren was bijna twee meter hoog. Susan kon niets zien, maar ze hoorde Louise lachen en schertsen. Susan liep het huis door en pakte de melk die voor de voordeur stond. In tegenstelling tot Bobs voorspelling stond er geen groene Zephyr op de grasstrook, maar aan de andere kant van de tuin zag ze wel z'n soortgenoot in het klein, een beetje weggezakt in de grond. Zonder het te weten had ze de hele nacht een van Pauls autootjes buiten laten liggen.

Terwijl ze zich bukte om het op te rapen en de aarde van de wielen schudde, kwam Doris uit het huis van Betty Gibbs met Betty op haar hielen, ondertussen het gesprek voortzettend tot ze bij het hek waren.

'Het is een eindeloos gedoe,' hoorde Susan Betty zeggen, 'iedere dag lopen ze het pad op en neer. Waarom zetten ze zelf geen thee? Ze hebben toch een vuur. O, dag.' Ze hadden Susan opgemerkt. Ze liep op hen toe en wilde dat ze niet dat gevoel van tegenzin had. 'Doris en ik hebben staan kijken hoe onze buurvrouw haar kantine drijft.'

'Ze heeft vandaag geen bezoek van haar geliefde,' zei Doris. 'Vandaar.'

'Louise heeft die mannen al weken lang van thee voorzien,' wierp Susan tegen, en ondertussen had ze een hekel aan zichzelf. Waardoor werd ze toch steeds in de positie van Louises verdedigster gedrongen? Die vrouw betekende niets voor haar, nog minder dan niets. Deze volkomen oprechte, alledaagse buren moesten haar wel een brave Hendrik vinden! Braaf en vol kritiek en afkeurend. Er zat wat aarde aan haar handen en ze merkte dat ze bezig was het er heel nauwkeurig af te wrijven alsof ze heel erg vuil waren. 'Toe nou,' zei ze en ze slaagde erin een beetje ongelovig te lachen, 'jullie denken toch niet echt dat Louise geïnteresseerd is in die werklui?'

'Ik weet dat jij er niet in geïnteresseerd bent. Jij bent zo ontzettend discreet.'

'Het spijt me, Doris. Het is niet mijn bedoeling om schoolmeesterachtig te doen.' Susan haalde diep adem. 'Ik hoop alleen maar dat alles voor de Norths in orde zal komen, dat is alles, en dat ze zich niet al te ongelukkig zullen voelen.'

Een ogenblik leek het alsof de twee andere vrouwen van hun stuk waren gebracht. Het was alsof het nooit bij hen was opgekomen dat het resultaat van de moeilijkheden van de Norths wel eens zou kunnen zijn dat ze zich ongelukkig voelden. Ze hadden misschien wel gedacht aan de opwinding of aan een enorm schandaal of aan nog meer sensatie, maar niet aan zoiets reëels als verdriet. Doris wierp het hoofd in de nek en Susan verwachtte een vinnig antwoord. In plaats daarvan zei Doris vriendelijk en iets te hard: 'Ik breng Paul op de gewone tijd.'

Ze was gewaarschuwd door een geluid, dat typerend was voor Louise North en dat had de snelle, gekunstelde verandering van onderwerp tot gevolg. Achter hen op het pad van Braeside hoorden ze het scherpe geklik van de met ijzer beslagen naaldhakken van Louise. Susan voelde zich verwikkeld in de kletspraatjes van haar buurvrouwen en draaide zich niet om. Ze stond met haar rug naar Louise toe, maar de twee andere vrouwen niet en ze vond het tegelijkertijd grappig en onaangenaam om te zien hoe zij zich gedroegen voordat Betty, de minst flinke van deze twee, zwakjes glimlachte en knikte.

Als ze het vorig jaar Julian op dezelfde manier hadden behandeld, zou Susan hun gedrag niet zo hebben tegengestaan. Maar zo gauw het duidelijk werd dat er tussen haar en haar man moeilijkheden waren gerezen, hadden deze vrouwen hem bepaald naar de ogen gekeken. In Matchdown Park, dat ongetwijfeld het laatste bastion was uit de tijd van Koningin Victoria, vond men de overspelige man nog altijd boeiend, maar de overspelige vrouw verdorven. Bedaard stak ze de weg over naar haar eigen tuin en lachte breeduit tegen Louise en zei hartelijk 'Hallo zeg!' Haar buurvrouw was de tuin in gekomen met hetzelfde doel als zij en had twee flessen melk in haar handen, waarvan de aluminium doppen door de vogeltjes kapot gepikt waren. 'Hallo,' zei Louise met haar kleine-meisjes-stemmetje dat altijd een klaaglijke klank had.

'Bob gaf me vanmorgen een lift naar Harrow.’

‘O ja?' Louises antwoord kon onmogelijk minder geïnteresseerd hebben geklonken, maar toch kwam ze voorzichtig door het vochtige gras lopend naar het hek toe. Haar hakken zakten erin weg zoals de autobanden van haar minnaar in het gras wegzakten.

Louise droeg altijd heel hoge hakken. Als ze die niet had, dan zou ze nog niet eens een meter vijftig zijn, ongeveer de grootte van een meisje van twaalf, maar zoals vele kleine vrouwen liep ze altijd op stelten en stak haar haar hoog op. Daaronder leek haar kleine witte gezicht helemaal verschrompeld. Het was vanmorgen inderdaad bijzonder koud en Doris had zoals gewoonlijk luidkeels gesproken over de lage temperatuur, nogmaals haar diep verlangen uitsprekend om terug te gaan naar haar haardvuur terwijl ze langzaam weer de weg overstak. 'Het is ijzig! Ik heb nog nooit zulk weer meegemaakt. De hemel mag weten waarom we niet allemaal onze bezittingen inpakken en naar Australië gaan!'

'Zo koud is het nu ook weer niet,' fluisterde Louise die nu op het hek leunde. Die kwam bij een doorsnee-mens tot de taille, maar zij leunde er met haar ellebogen op en staarde droefgeestig naar Susan. 'Er zijn ergere dingen,' zei ze, 'dan een beetje kou.’

‘Ik moet wel niet goed wijs zijn om hier zo lang rond te hangen,' riep Doris. Ze stond nog op het trottoir en keek uitdagend naar Louise. 'Ik heb zo'n last van winterhanden en -voeten.’

‘Ik ga in ieder geval naar binnen,' zei Susan vastberaden en ze sloot de voordeur achter zich. Ze had een ogenblik lang het onbehaaglijke gevoel gehad dat ook Louise haar in vertrouwen wilde nemen, maar dat kon ze zich toch niet voorstellen. Ze kende haar nauwelijks. Het idee dat er tussen haar en de Norths een intieme vriendschap zou kunnen ontstaan, joeg haar werkelijk angst aan. Gisteren nog waren ze de meest oppervlakkige kennissen geweest, en nu... Het leek er bijna op dat Julian gelijk had gehad, toen hij zei dat je wel je vrienden kon uitkiezen, maar dat je buren je werden opgedrongen en dat je je alleen kon beschermen door je op een afstand te houden. Ze was ongetwijfeld veel te tegemoetkomend geweest. Misschien had haar reputatie geen kletskous te zijn, waar Doris op gezinspeeld had, de Norths ook bereikt en waren ze afzonderlijk tot de conclusie gekomen dat ze haar hun geheimen konden toevertrouwen. Susan haalde haar schouders op, vermande zich en ging aan haar bureau zitten. Het was erg vervelend, maar er was niets om bang voor te zijn. En waarom voelde ze ineens die vreemde tweestrijd, zowel het verlangen om mijlen ver weg te gaan als om nog eens naar buiten te gaan en naar Braeside te kijken, dat merkwaardig geheimzinnige huis waarvan de ramen zelden werden geopend en waar geen kind ooit op het grasveld speelde? Het was alsof ze zichzelf wilde geruststellen, haar twijfels wilde wegnemen of haar vrees wilde onderdrukken. Even later legde ze haar handen op de toetsen en zette alles uit haar gedachten.

-

Om half drie ging ze naar de keuken. Terwijl ze werkte, was ze onbewust tot een oplossing gekomen en nu dacht ze er openlijk aan. In de toekomst wilde ze zo weinig mogelijk te maken hebben met de Norths. Ze zou voorzichtigheidshalve op hun komen en gaan letten, zodat ze het kon vermijden hen tegen het lijf te lopen. De drilboren ratelden achter het huis. Susan zette het water op en keek naar de grote olmen die in de wind heen en weer bewogen alsof het grassprietjes waren. Van hieruit kon ze net het roodgloeiende vuur in de doorboorde emmer en de gezichten van de werklieden zien, 'donkere gezichten die bleek leken tegen de rossige gloed,' wanneer ze de ingang van hun tent passeerden. Het zien van andermans haardvuur, waar anderen in delen en van genieten geeft je altijd het gevoel buitengesloten en eenzaam te zijn. De vuurpot, helder en witgloeiend, z'n vlammen doorschijnend blauw brandend tegen de rode kern, deden haar denken aan de geïmproviseerde kacheltjes van de kastanjeverkopers en ze herinnerde zich hoe Julian en zij soms, op weg naar een theater, stil waren blijven staan om kastanjes te kopen en hun handen te warmen.

De hemel had nu de blauwe kleur van het noordpoolijs en de wolken die er doorheen tuimelden, leken op ijsschotsen zo zacht als een kussen. De waterketel danste op het gas, de drilboren gaven een snerpend geluid en toen hoorde ze, kort en duidelijk door het lawaai heen, een zacht geklop op de voordeur.

Pollux had niet geblaft. Het moest dus een van de buren zijn of een vertrouwde bezoeker. Het was toch zeker nog te vroeg voor Doris om Paul thuis te brengen? Doris kwam bovendien altijd via de achterdeur en Doris schreeuwde altijd en maakte een hoop lawaai.

Het geluid van de drilboren stierf weg met een jammerklacht. Susan liep de hal door en hoorde opnieuw kloppen. Ze deed de deur open en toen ze zag wie haar bezoekster was, zonk haar hart haar werkelijk in de schoenen.

Wat had het voor nut om tot het besluit te komen de mensen uit de weg te gaan als die mensen zich aan je opdrongen? Louise North had haar meisjesjas (maat 34) niet aangetrokken, maar om haar schouders geslagen. Ze ging huiverend naar binnen voordat Susan dat kon verhinderen en de smalle hakken tikten op de houten vloer. Louise beefde, ze kon nauwelijks op haar benen staan. 'Susan, heb je vijf minuten voor me? Vijf minuten om te praten?' Ze sloeg haar ogen op, terwijl ze haar hoofd achterover boog om naar Susans gezicht te kijken. Die ogen, met de bleekblauwe kleur van glaskralen, traanden van de kou. Hoe kan dat, dacht Susan, haar huis is maar een paar passen van het mijne, of zou ze soms gehuild hebben. Ze huilt werkelijk. 'Je vindt het toch niet erg als ik je Susan noem? Zeg alsjeblieft Louise tegen me.' Je bent ten einde raad. Susan zei het bijna hardop. Er liepen twee tranen over het smalle gezicht van Louise. Ze veegde ze af en liep haastig naar de huiskamer. 'Ik weet de weg,' mompelde ze. Mijn huis is precies hetzelfde.' Haar hakken lieten een dubbel spoor van kleine putjes achter, onuitwisbare blijvende gaatjes in het parket.

Susan volgde haar enigszins hulpeloos. Louises gezicht zag er vlekkerig uit, doordat ze over haar oude make-up en sporen van tranen nieuwe make-up had aangebracht. Nu ze in de warme en rustige zitkamer was, verborg ze haar hoofd in haar handen en de tranen liepen langs haar gezicht.

-3-

Susan stond voor het raam te wachten tot Louise ophield met huilen. Ze wilde niet voorbarig zijn in haar oordeel, maar ze was wel wat ongeduldig. Louise had geen zakdoek bij zich. Ze was nu op een verwarde en wat vage manier naar een zakdoek aan het zoeken in de zakken van haar mantel en keek zoekend in het rond naar de tas die ze niet had meegenomen. In de keuken danste de ketel op het gas. Susan wist dat het kwam door de spons die ze er jaren geleden in had gedaan om de ketelsteen op te vangen. De spons was in de loop der tijd versteend en het slingeren van de kei tegen de binnenwand van de ketel was het enige geluid. Susan ging naar de keuken, draaide het gas uit en haalde een schone zakdoek voor Louise.

'Neem me alsjeblieft niet kwalijk,' zei Louise, haar snikken onderdrukkend. Door het huilen was haar kinderlijke gezicht rood en gezwollen. Ze bracht een hand naar haar haar en duwde wat haarslierten terug in het hoogopgewerkte met lak bespoten bouwsel dat haar een beetje groter deed lijken. 'Je moet me wel erg onbeheerst vinden, dat ik hier kom en in tranen uitbarst terwijl we elkaar nauwelijks kennen.' Ze beet op haar lip en ging diep ongelukkig verder. 'Maar al mijn vrienden zijn katholiek, zie je, en ik vind het vervelend om er met hen over te spreken. Ik bedoel pater O'Hara en Eileen en mensen zoals zij. Ik weet van tevoren al wat ze zullen zeggen.'

Susan was vergeten dat Louise katholiek was. Ze herinnerde zich nu dat ze haar wel eens naar de kerk had zien gaan met Eileen O'Donnell, en dat ze zwarte kanten hoofddoekjes in hun hand droegen, die ze tijdens de mis over hun hoofd deden. 'Ik kan natuurlijk niet scheiden,' zei Louise, 'maar ik dacht - o hemel, ik kan het niet onder woorden brengen. Ik verknoei jouw tijd door me overstuur te maken en nu kan ik het niet vertellen.' Ze keek naar Susan met een vluchtige zijdelingse blik. 'Ik ben precies zoals jij, weet je, ik ben nogal gereserveerd.'

Susan hechtte niet veel waarde aan deze vergelijking. Als je gereserveerd bent, ga je niet naar het huis van je buurvrouw om uit te huilen en zakdoeken te lenen. 'Nu, wat denk je ervan om hier even rustig te blijven zitten om te kalmeren terwijl ik een kopje thee zet?'

'Je bent ontzettend aardig, Susan.'

De drilboren begonnen weer met hun oorverdovend lawaai, toen Susan bezig was brood te snijden. Ze dacht erover na wat ze tegen Louise zou zeggen als ze terugging naar de zitkamer, maar ze was bang dat, wat voor advies ze ook kon geven, het nauwelijks zou verschillen van dat van Eileen of de geestelijke. Het was niet moeilijk om te raden wat Louise wilde gaan zeggen. Het zou een opstandig verhaal zijn over liefde die je het recht gaf om te doen wat je wilde; dat het beter was nu één leven te bederven dan twee voor altijd te vernietigen; dat je als je jong was moest nemen wat je kon krijgen. Julian had het ook allemaal gezegd en hij had het krachtiger onder woorden gebracht dan Louise ooit zou kunnen. Als ze haperde of als er hiaten vielen in haar verhaal, dacht Susan verbitterd, kon ze altijd voor uitvluchten zorgen uit Julians eigen logische en volkomen harteloze apologie. Ze ging terug naar de kamer met het tafelkleed en de borden. Louise stond nu naar de trillende olmen en de koude jachtende hemel te kijken, haar gezicht vertrokken door diepe smart.

'Voel je je een beetje beter?' vroeg Susan, en ze voegde er beheerst aan toe: 'Paul komt zo thuis.' Ze hoopte dat het duidelijk uit haar gezicht zou blijken dat ze niet wilde dat haar zoon, het kind uit een verbroken huwelijk en daardoor al getuige geweest van het leed van volwassenen, nu opnieuw de huwelijksproblemen van een volwassene moest horen en de tranen van een volwassene moest zien.

Maar net zoals haar man bekommerde Louise zich weinig om andermans zorgen. 'O hemel,' zei ze zielig, 'en Doris Winter komt natuurlijk met hem mee. Susan, ik heb de hele middag moed bij elkaar zitten rapen om naar je toe te gaan. Het heeft uren geduurd voordat ik durfde. Maar je was in de tuin zo aardig en vriendelijk voor me en ik... Luister, Bob komt vanavond laat thuis en ik ben dan helemaal alleen. Wil je bij mij komen? Een uurtje maar?' Het zijhek klikte en sloeg dicht. Een seconde lang ontmoetten hun ogen elkaar en Susan vond dat Louise er zo onschuldig uitzag. Alsof ze geen vlieg kwaad zou doen. Maar waarom zou ze vliegen kwaad doen als ze mensen kon kwellen?

'Hallo!' riep Doris bij de achterdeur. 'We zijn al weer laat. Ik snak naar een kopje thee.'

'Blijf je ook even een kopje thee drinken?'

Louise schudde haar hoofd en pakte haar mantel van de stoel. Haar gezicht was nog steeds door tranen gevlekt. Ze keek op toen

Doris binnenkwam en een zielig lachje speelde om haar lippen. 'O, ik wist niet dat je bezoek had/ zei Doris, 'anders was ik niet zo komen binnenvallen.' Haar ogen waren groot van opwinding bij de gedachte dat ze toevallig op avontuur stootte op een tijd en een plaats die ze het minst verwacht had. Ze ontdeed haar rode, stijve vingers van de wollen handschoenen en terwijl ze zich tot Susan wendde, trok ze vragend haar wenkbrauwen op. Susan reageerde er niet op en het amuseerde haar te zien hoe de gretige verwachting van Doris week voor teleurstelling tot ze, als een accu die moest worden opgeladen door een of andere krachtbron, zich op de verwarming hees en gemelijk zei: 'Ik heb wel iets nodig. Ik heb het de hele dag ijskoud gehad.'

Toen zei Louise het. Achteraf had Susan vaak gedacht, dat als haar buurvrouw gezwegen had of alleen een onschuldige opmerking had gemaakt, de hele tragedie die erop gevolgd was een andere loop zou hebben genomen of misschien zelfs helemaal afgewend had kunnen worden. Want ondanks haar besluit om nergens in betrokken te worden, zou ze Louises uitnodiging voor die avond aangenomen hebben uit zwakheid en medelijden. Ze zou er iets meer over hebben geweten en er meer van begrepen hebben en zou in een positie zijn geweest om te verdedigen. Maar Louise, die aan haar mantel stond te frommelen en aarzelde of ze Susans zakdoek mee zou nemen of achter zou laten op de stoelleuning, vestigde haar waterige ogen, die op glazen kralen leken, op Doris en zei: 'De volgende winter hebben wij ook centrale verwarming. Ze beginnen al gauw met de aanleg.' Een klein sprankje enthousiasme bracht wat kleur op haar wangen. 'Ik neem aan dat jullie die man wel gezien hebben.' De altijd actieve wenkbrauwen van Doris schokten omhoog alsof ze een tik kreeg en verdwenen bijna tot onder haar pony. 'Ik laat je even uit,' zei Susan koel. Ze was zo woedend dat ze Louises voornaam niet over haar lippen kon krijgen, wat het wegsturen minder erg zou hebben gemaakt. Dat Louise hier kwam en zat te huilen over haar liefdesgeschiedenis en dan toch nog het smoesje dat ze gebruikt had om iedereen te misleiden, aanroerde, deed haar bijna stikken van woede. Haar onoprechtheid en dubbelhartigheid waren onverdraaglijk. Louise struikelde toen ze door de hal liep en Susan stak geen hand uit om haar te steunen. De ijzeren hak liet een putje en een lange kras achter in het parket dat Susan en haar werkster, mrs. Dring, zo zorgvuldig deden glanzen. Onlogisch genoeg maakte deze ongewilde beschadiging Susan razender dan Louises sluwheid en haar gebrek aan zelfbeheersing. Bij de voordeur bleef ze staan en zei zacht: 'Kom je vanavond?'

'Ik ben bang dat ik Paul niet alleen kan laten.’

‘Kom dan morgen een kopje koffie drinken,' smeekte Louise. 'Kom dan zodra je Paul naar school hebt gebracht.' Susan zuchtte. Het lag op het puntje van haar tong om te zeggen dat ze nooit zou komen, dat de Norths en hun problemen haar niet aangingen. Nu Bob eens een keer niet thuis zou zijn, wilde Louise als een kind op Susans schouder uithuilen. Kwam het niet bij haar op dat Susan altijd alleen was, dat Julian voorgoed was weggegaan? Het was allemaal Julians schuld. Als hij hier was geweest, dan zou hij het niet goed hebben gevonden dat zij optrad als bemiddelaarster en raadgeefster voor de Norths, maar bovendien, als hij hier zou zijn geweest, dan zouden ze er niet aan gedacht hebben haar in vertrouwen te nemen. Alleen omdat ze was verlaten en gescheiden vonden de Norths haar een geschikte raadgeefster.

Door haar ervaringen werd ze bevoegd geacht; men zou kunnen veronderstellen dat zij de beweegredenen van man en vrouw zou begrijpen; door wat zij wist was zij te prefereren boven de priester en de vrome wereldvreemde vriendinnen. 'Louise...' zei ze hulpeloos, terwijl ze de deur opendeed en de kille vochtige lucht op haar warme gezicht voelde. 'Alsjeblieft, Susan. Ik weet dat het vervelend en misselijk is, maar ik kan er niets aan doen. Zeg alsjeblieft dat je komt.’

‘Ik kom om elf uur,' zei Susan. Ze kon die gekwelde, smekende blik niet langer weerstaan. Nog steeds geërgerd, maar min of meer berustend liep ze achter Louise aan naar buiten om de jongens binnen te roepen om thee te drinken. Louises hakken tikten weg naar de zij ingang. Haar schoenen hadden puntige neuzen die aan de uiteinden gerimpeld en gekreukt waren, omdat haar tenen te kort waren om ze helemaal te vullen. In haar lange flodderige mantel en die belachelijke veel te grote schoenen, deed ze Susan denken aan een klein meisje dat zich verkleed had in haar moeders kleren.

Susan liet haar blik even dwalen over de voorgevel van Braeside. Het was het enige huis in de straat waarvan de bewoners nooit moeite hadden gedaan om het aanzien te verfraaien. Susan was geen bewonderaarster van rustieke kabouters, koetslantaarns of vogelbadjes op dorische sokkels, maar ze zag een hang naar persoonlijkheid in de laurierboom van de Gibbsen, een weemoedige behoefte aan schoonheid in de plantenbakken in de vensterbank van de O'Donnells.

Braeside was nu net zo kaal als toen het huis tien jaar geleden was gebouwd. Sindsdien was het nooit geverfd en de eeuwig gesloten ramen zagen er uit alsof ze nooit open zouden gaan. Het huis was het eigendom van de Norths en toch zag het er uit als een bezit dat voor korte tijd gehuurd is, alsof de bewoners het als een tijdelijke verblijfplaats beschouwden in plaats van een thuis. Er waren in de voortuin geen bomen geplant. Bijna ieder ander huis had een magnolia of cipressen of een prunus. De tuin van Braeside was eenvoudig een groot vierkant dat helemaal beplant was met gele narcissen met een rand gras er omheen. De narcissen stonden in zulke rechte rijen dat het leek of ze gekweekt werden om te verkopen. Maar Louise sneed er nooit één af. Susan herinnerde zich hoe ze in voorbije lentes haar buurvrouw soms voorzichtig tussen de rijen had zien lopen om de wasachtige groene bladeren aan te raken of zien bukken om de frisse en wat scherpe lucht van de bloemen te ruiken.

Ze waren nu pas in knop, iedere stevig gevouwen gele knop was net zo verzegeld als het huis zelf en leek evenals het huis geheimen te verbergen.

Susan riep de kinderen en duwde ze door de zijpoort naar binnen. De ramen van Braeside zagen er duister en somber uit, heel geschikte blinden voor een vrouw die er zich als het ware achter wil verbergen om eens goed uit te huilen.

-

Susan was uitgeput en uit haar humeur nadat ze op beheerste wijze het hoofd had moeten bieden aan Doris' nieuwsgierigheid en getracht had Paul een aannemelijk, maar noodzakelijkerwijs onwaar, antwoord te geven op zijn vraag waarom mrs. North had gehuild. Ze had dringend behoefte aan iemand met wie ze de crisis in het leven van de Norths kon bespreken en ze dacht er enigszins droefgeestig aan hoe Doris op dit ogenblik John op de laatste ontwikkeling zou vergasten. Een man zou de hele zaak wat nuchterder bekijken - en minder subtiel - dan zij; een man zou haar vertellen hoe ze het vriendelijk en tactvol kon vermijden om erin betrokken te raken.

Toen om half acht de telefoon ging, wist ze dat het Julian zou zijn en een ogenblik dacht ze er ernstig over om haar zorgen op zijn schouders af te wentelen. Als Julian maar wat menselijker was, wat minder de tegenhanger van een toneelspeler die een vergankelijke rol speelt in het eeuwige huiskamerblijspel! En sinds zijn tweede huwelijk was hij zelfs nog minzamer en geestiger geworden en tot op zekere hoogte onwerkelijk. Minachtend was hij altijd al geweest, een mensenhater en een exclusief mens, nog afgezien van zijn dwaze idee dat de inwoners van een voorstad heel anders waren dan hij; minder dan menselijke wezens, die een plantaardig of een kluizenaarsbestaan leidden. Hun activiteiten lieten hem koud, ofschoon hij bijna vrouwelijk nieuwsgierig was naar de handelingen van de mensen in zijn eigen kring, en zodra Susan nu zijn stem hoorde was haar hoop vervlogen. Julian raadplegen zou gelijk staan met vragen om een vernietigend antwoord. 'Je zei dat deze tijd je het beste uitkwam,' zei de temerige, pedante stem, 'en aangezien ik ernaar streef om iedereen een genoegen te doen, heb ik me van m'n garnalencocktail weggesleurd.’

‘Hallo Julian.'

Zijn gewoonte om zich zonder een groet, een inleiding of zonder aan te kondigen wie hij was, in een gesprek te storten had haar altijd geïrriteerd. Men mocht natuurlijk wel van een ex-vrouw verwachten dat ze de stem van haar gewezen man herkende; dat was volkomen terecht. Maar Susan wist dat hij het bij iedereen deed, zelfs bij de oppervlakkigste kennis. Naar zijn eigen oordeel was hij uniek en het was voor hem ondenkbaar dat zelfs doven of mensen die afkerig zijn van telefoneren hem voor iemand anders zouden kunnen houden. 'Hoe gaat het met je?'

'Het gaat goed.' Dit op zichzelf juiste, maar niet idiomatische antwoord was ook een van Julians eigenaardigheden. Het ging nooit 'uitstekend' of zelfs maar 'heel goed' met hem. 'Hoe staan de zaken in Matchdown Park?'

'Net zoals altijd,' zei Susan, zich schrap zettend voor de hatelijke opmerking.

'Daar was ik al bang voor. Nu moet je even luisteren, kindlief. Tot mijn spijt kan ik zondag Paul niet hebben. Elizabeths moeder heeft ons uitgenodigd voor het weekeinde en ik kan me daar niet aan onttrekken zelfs als ik dat zou willen. En ik wil het ook niet. 'Je zou hem natuurlijk ook kunnen meenemen.’

‘Lady Maskell is er niet bepaald dol op om kleine kinderen om zich heen te hebben.'

Susan had het altijd vreemd gevonden dat Julian, redacteur van een links tijdschrift, in de eerste plaats getrouwd was met de dochter van een barones en in de tweede plaats zoveel prijs stelde op de landedelen waartoe zijn aangetrouwde familie behoorde. 'Dit is de tweede keer sinds Kerstmis dat je hem afzegt,' zei ze. 'Het is vrij zinloos om de rechter in zijn vonnis te laten opnemen dat hij eens in de vier weken bij jou mag zijn, als jij het er toch te druk voor hebt. Hij heeft er zo naar verlangd.’

‘Och, jij kunt hem toch wel ergens mee naar toe nemen. Neem hem mee naar de dierentuin.’

‘Overmorgen is hij jarig. Ik dacht dat ik je er beter aan kon herinneren.'

'Val niet van je stokje, m'n kind. Elizabeth heeft het op haar boodschappenlijst geschreven om er zeker van te zijn dat we het niet vergeten.'

'Dat is dan geweldig, he?' Susans stem beefde van ergernis. Het was een onmogelijke dag geweest, vol onmogelijke mensen. 'Je moest maar liever teruggaan naar je biefstuk,' zei ze op de treiterige toon die hij zowel uitlokte als haatte, 'of wat er dan ook verder op het menu mag staan.' Elizabeth had het op haar boodschappenlijstje geschreven! Susan kon zich die lijst voorstellen: garnalen in blik, paprika's, stokjes voor hartige hapjes, verjaarscadeautje voor 'kind', een stuk lende, chocolaatjes voor mammie... Die Julian maakte je razend! Het was vreemd dat woorden en uitdrukkingen die ze zich van hem herinnerde haar droevig konden stemmen en iets pijnlijks wakker maakten, wat bij deze wekelijkse telefoongesprekken nooit gebeurde. Hij zou Paul stellig iets volslagen belachelijks sturen, een elektrische gitaar of een onderwateruitrusting, die geen van beide buiten de grenzen vielen van Julians en Elizabeths opvattingen over een geschikt verjaarscadeau voor de zesde verjaardag van een kind uit de middenklasse dat in een voorstad woont. Susan maakte een ronde door het huis om de deuren te grendelen voor de nacht. Bij deze avondtaak dacht ze er gewoonlijk niet aan om een blik te werpen op de zijkant van Braeside, maar vanavond deed ze het wel en het verontrustte haar het huis in duisternis gehuld te zien. Zou Louise al naar bed zijn gegaan? Het was nauwelijks acht uur. Ze was vervuld van een doodgewone nieuwsgierigheid, een nieuwsgierigheid die net zo min te verdedigen was als die van Doris, waardoor ze als het ware naar de voortuin werd gedreven om openlijk naar het huis van de buren te staren. Het was een donkere vlek temidden van de helder verlichte buurhuizen. Misschien was Louise uitgegaan. Waarschijnlijk was ze uitgegaan om haar geliefde te ontmoeten in een karakterloze kroeg in de North Circular Road of zat ze met hem hand in hand in een halfleeg café. Maar Susan geloofde toch niet dat ze uitgegaan was en de gedachte dat Louise in dat huis slapeloos met open ogen in het donker zou liggen staren, maakte haar neerslachtig. Ze stond te luisteren en wist nauwelijks waarnaar. Ze hoorde helemaal niets en luisterde toen enigszins van streek naar de stilte. Julian noemde Matchdown Park een slapende forensenbuurt en 's avonds leek het inderdaad wel een slaapzaal, z'n bewoners als bijen opgesloten in hun warme cellen. Het was toch wel ongelooflijk dat er in doodse stilte zoveel mensen om haar heen leefden en ademhaalden.

Maar deze stilte was niets vergeleken bij de diepe zwijgende geluidloosheid van de achtertuin. Susan controleerde of de achterdeur op slot was en het viel haar op dat de wind was gaan liggen. De donkere bomen bewogen niet en afgezien van de verkeersstroom in de verte was er geen ander licht dan de drie rode lichtjes van de lantaarns die de werklui hadden achtergelaten op hun berg aarde.

-4-

David Chadwick had Bernard Heller in geen maanden gezien en toen liep hij hem op een dinsdagavond toevallig tegen het lijf op Berkeley Square. Het was voor de zaak van Stewart en Ardern en Heller had z'n armen vol kartonnen dozen. Waarschijnlijk verwarmingsbenodigdheden, dacht David, die hij naar het kantoor in Hay Hill moest brengen, waar Equatair z'n hoofdkantoor had.

Heller leek niet bepaald blij hem te zien, ofschoon hij zonder veel succes trachtte te grijnzen. David was echter wel blij dat hij hem ontmoette..De vorige zomer had hij Heller namelijk met een gul gebaar z'n diaprojector geleend en hij vond dat het nu wel tijd werd om hem terug te krijgen. 'Hoe gaat het?'

'Och, het gaat wel.' De dozen waren hoog opgestapeld onder Hellers kin en misschien leek z'n gezicht daarom zo strak. 'Wat denk je ervan om iets te gaan drinken als je klaar bent?’

‘Ik moet nog wat spullen uitladen.'

'Dan help ik je een handje,' zei David vastberaden. Hij wilde hem nu niet kwijtraken.

'Kijk dan maar even in de auto.'

Hij had nog dezelfde groene Zephyr, merkte David op, toen hij de drie resterende dozen uit de door Heller geopende kofferruimte tilde. Van de bovenste doos was het karton gescheurd en je kon een gedeelte van een gasbrander zien.

'Bedankt,' zei Heller, en toen, in een poging om hoffelijk te zijn, 'heel hartelijk bedankt, David.'

De klapdeuren van Equatair waren nog open. Een paar typistes, gekleed in witte laarzen en hip bont, passeerden hen op de stoep. Heller zette de dozen op de grond in een kleine vestibule en David volgde zijn voorbeeld. Foto's van radiatoren en ketels en een van het weelderige interieur van een huiskamer waren op de muren geprikt. Het deed David denken aan zijn eigen ontwerpen voor de decors van televisiefilms. Op die manier had hij Heller voor het eerst ontmoet. Equatair maakte ook open haarden en David had er een geleend voor het decor van een serie met de naam Make Mine Crime.

'Ga je nu mee iets drinken?'

'Da's best. Ik heb geen haast om naar huis te gaan.' Heller keek David niet aan toen hij dit zei en hij mompelde nog iets met afgewend hoofd. Het zou zoiets kunnen zijn als 'God weet dat het zo is,' maar David was er niet zeker van.

Hij was een grote zware man, deze verwarmingstechnicus, hij had een kogelrond hoofd met haar dat in korte krulletjes borstelig overeind stond. Gewoonlijk was hij bijna irritant opgewekt, geneigd om onder het vertellen van vervelende grappen, die toch wel van een onschuldige, grove humor waren, iemand een klap op z'n rug te geven. Hij zag er vanavond een beetje verlopen uit en het kwam David voor dat hij magerder was geworden. Z'n vlezige wangen hingen naar beneden en zagen er grauw uit en wellicht niet alleen omdat Heller, die er anders verzorgd uit zag, zich wel eens mocht scheren.

'Er is een aardig zaakje in Berwick Street waar ik wel eens naar toe ga,' zei David. Hij had zijn auto niet bij zich en daarom gingen ze in die van Heller. Voor een technicus annex verkoper reed hij bijzonder slecht, dacht David. Tot twee keer toe was hij bang dat ze achterop een taxi zouden rijden. Het was de eerste keer dat hij met Heller meereed, want de vorige keren hadden ze elkaar alleen ontmoet voor een drankje voor het eten of samen een sandwich gegeten. Heller was erg aardig geweest toen met die open haard en bijna pijnlijk royaal. Het was een toer geweest om hem ervan te weerhouden alles wat ze dronken te betalen. Toen, in juli, had hij toevallig gezegd dat zijn tweelingbroer bij familie in Zwitserland had gelogeerd - zij waren Zwitsers of half-Zwitsers of iets van dien aard - maar dat hij de dia's die hij daar genomen had niet kon laten zien, omdat hij geen projector had. Al een hele tijd had David iets terug willen doen, maar dat was moeilijk waar Heller erop stond om alles te betalen. Door het lenen van de projector was die zaak ook weer afgedaan. Maar je schulden vereffenen is goed en wel. Hij had niet verwacht dat die man de projector acht maanden zou houden zonder een woord te zeggen.

'Ik vroeg me af of ik mijn projector misschien eens zou kunnen terugkrijgen?' zei hij, terwijl ze Regent Street kruisten. 'Nu de zomer weer gaat komen en de vakantie...'

'O, natuurlijk,' zei Heller zonder enthousiasme. 'Ik zal hem wel bij de studio's afgeven, is dat goed?'

'Als je wilt, graag.' Het zou geen kwaad hebben gekund als hij dank je wel had gezegd. Toch was er duidelijk iets dat hem dwars zat. 'Daar is het, The Man in the Iron Mask. Als je vlug bent kun je net tussen die bestelwagen en de Mercedes in wippen.'

Heller was niet erg snel. Hij zat te klungelen en moest voor de tweede keer achteruit insteken. De kroeg was weggestopt tussen een Indonesisch restaurant en een stripteaseclub. Heller wierp een moedeloze blik op de foto's van de naakte meisjes op een luipaardvel. Boven de ingang van The Man in the Iron Mask hing een bord dat dit twijfelachtige type voorstelde met z'n hoofd gestoken in een kooi. David ging het eerst naar binnen. Het was van binnen een gezellige gelegenheid die oververhit was, de zwartwit betegelde vloer en de donkere lambrizering moesten het idee geven van een Hollands interieur. Maar de jachtprenten waren typisch Engels en nergens anders dan in Engeland vond je die grappige leuzen en die opgeprikte spotprenten.

Het gedeelte achter de bar was een zee van rood licht en daardoor zag het er uit als de ingang van een smeltoven; de gezichten van de man en het meisje die aan de bar zaten, werden erdoor beschenen. Het meisje stak haar hand uit om de schouders van haar vriend aan te raken en nu zag je dat haar nagels lichtpaars waren gelakt. Hij droeg een grijze tuniek die veel leek op het bovenste deel van een antiek uniform.

'Wat wil je drinken?' vroeg David en verwachtte het gebruikelijke

'Nee, laat mij bestellen.'

'Lime en lagerbier,' zei Heller alleen maar.

'Iets aparts. Wat moeten we vieren?'

'Het is alleen omdat ik nog moet rijden.'

David liep naar de bar. Hij trachtte zich te herinneren waar Heller woonde. Ergens in het zuidelijk deel van Londen. Als hij met deze half versufte man een gesprek gaande zou moeten houden, dan had hij wel behoefte aan een sterke dronk. 'Een dubbele whisky en een lime en lager, alstublieft,' zei hij tegen de man achter de bar. 'U bedoelt lager en lime.’

‘Ik geloof niet dat dat iets uitmaakt.'

Heller wreef over zijn grote voorhoofd alsof hij pijn had. 'Kom je hier vaak?'

'Zo nu en dan. Het is hier rustig en je ziet wel eens interessante mensen.' En terwijl hij sprak, kuste de man in tuniek zijn meisje op haar oesterkleurige mond. De deur ging met een plotselinge ruk open en er kwamen twee gebaarde mannen binnen. Zij liepen door naar de bar en, omdat er op dat ogenblik niemand was om te bedienen, tikten ze hard op de bar. Nadat ze ongeduldig hun bestelling hadden opgegeven, ging de grootste van de twee door met het vertellen van een anekdote. Zijn baard werd roodachtig door de rode gloed.

'Dus ik zei tegen die vent van een bankdirecteur, 'Je kunt nu wel zeuren over het debet staan van mijn rekening,' zei ik. 'Maar wat zouden jullie moeten beginnen zonder die debetrekeningen?' zei ik, 'Dat zou ik wel eens willen weten. Daardoor blijven jullie banken draaien. Anders zou je zonder baantje zitten, knaap,' zei ik.’

‘Precies,' zei de andere man.

Heller glimlachte zelfs niet. Hij had zware wallen onder z'n ogen en z'n mondhoeken waren neergetrokken.

'Hoe gaat het met je werk?' vroeg David, de wanhoop nabij.

'Gewoon.'

'Werk je nog steeds in de buurt van Wembley en Matchdown Park?'

Heller knikte en mompelde in z'n glas: 'Niet zo lang meer.' David trok z'n wenkbrauwen op.

'Ik ga naar het buitenland. Zwitserland.'

'Dan hebben we toch iets te vieren. Ik meen me te herinneren dat je eens gezegd hebt dat je dat graag wilde. Heeft Equatair daar niet een vestiging?’

‘Zürich.'

'Wanneer vertrek je?’

‘In mei.'

Zijn manier van doen was bijna grof te noemen. Als hij zo bleef doorgaan dan was het een wonder als hij ooit aan iemand een nieuwe thermostaat zou verkopen, laat staan een hele centrale verwarming. Het drong plotseling tot David door dat het over twee maanden al mei was. Als hij ooit zijn projector terug wou zien dan moest hij wel uitkijken.

'Je spreekt vloeiend Duits, hè. Je bent tweetalig, nietwaar?’

‘Ik ben in Zwitserland op school geweest.'

'Je zult het wel geweldig vinden.' Het was nogal een stomme opmerking, net zoals wanneer je een huiverende man vraagt of hij het warm heeft.

'Ach, ik weet het niet,' zei Heller. 'Een tijd geleden vond ik dat wel.' Hij dronk z'n glas leeg en even flitste er iets fels op in z'n donkere ogen. 'Een mens verandert, je wordt ouder.' Hij stond op. 'Vind je niet dat alles zonder enige zin is?' Zonder David een drankje aan te bieden zei hij: 'Kan ik je ergens afzetten? Je woont ergens in het noorden, is het niet?'

David woonde alleen in een vrijgezellenflat. Hij hoefde die avond nergens naar toe en hij was van plan ergens iets te gaan eten. 'Luister eens, ik wil niet vervelend zijn,' zei hij onhandig, 'maar als je regelrecht naar huis gaat, zou je het dan erg vinden als ik met je meeging om m'n projector te halen?’

‘Bedoel je nu?'

'Ja, want je gaat in mei al weg en ik neem aan dat je een heleboel aan je hoofd hebt.'

'Best,' zei Heller met tegenzin. Zij stapten in de auto en Davids stemming werd wat beter, toen de ander met een zweem van z'n oude grijns zei, 'Je moet maar wat geduld met me hebben, ouwe jongen. Ik ben tegenwoordig niet zulk prettig gezelschap. Het was erg geschikt van je om ons die projector te lenen. Ik was niet van plan hem zo lang te houden.’

‘Dat weet ik wel,' zei David, wat meer op zijn gemak. Zij gingen over een van de bruggen en naar beneden langs de Elephant en Castle. Heller reed via een kronkelige route door achterafstraten en hoewel hij de weg leek te kennen, besteedde hij weinig aandacht aan verkeerslichten en een keer reed hij over een oversteekplaats waar mensen op liepen.

Ze waren zwijgend verder gereden en Heller verbrak alleen even de stilte om te zeggen 'We zijn er bijna.' De straat was vol met bussen die naar straten gingen waarvan David alleen de namen kende, zoals Kennington, Brixton, Stockwell. Aan de linkerkant liep over een afstand van ongeveer honderdtachtig meter een grote muur met kleine ramen erin. Het zou een kazerne kunnen zijn of een gevangenis. Er was geen boom of stukje gras te zien. Bij een helder verlicht Odeontheater sloeg Heller naar rechts af en David zag dat ze op een typisch Zuid-Londens kruispunt waren, dat werd overheerst door een kerk met een zuilenrij in de stijl van Wren, alleen was Wren al honderdvijftig jaar dood toen dit werd gebouwd. Ertegenover was een station van de ondergrondse. David wist niet welk station. Het enige wat hij kon zien, was het bord van Londen Transport in de vorm van Saturnus, dat blauw en rood opgloeide. Er kwamen mensen uit die het kruispunt overstaken en wier gezichten ziekelijk groen leken in het licht van de kwiklampen.

Enkelen van hen staken binnendoor naar huis door een park zonder bomen met een cricketpaviljoen en openbare toiletten. Heller reed hortend op de binnenbaan. De straat was noch een echt winkelcentrum, noch een straat met woonhuizen. Men was bezig de meeste van de grote oude huizen af te breken. Er waren wel winkels, maar allemaal van hetzelfde soort en op een armoedige manier neergezet in een schijnbaar eindeloze ritmische volgorde: slijterij, café, voedsel voor huisdieren, winkels voor het afsluiten van weddenschappen, slijterij, café... Als hij Heller was dan zou hij nauwelijks tot mei kunnen wachten. De gedachte aan Zürich zou iets heerlijks zijn. In wat voor achterbuurt woonde die man eigenlijk?

Helemaal niet in een achterbuurt. In een vrij behoorlijk flatgebouw, dat misschien tien jaar oud was. Het bestond uit vier verdiepingen en het lag aan een met gras en beton bedekt pleintje. Het droeg de naam Hengist House. David keek om zich heen of hij Horsa zag en dat lag inderdaad vijftig meter verder. Zeker een architect met een Angelsaksische inslag, dacht hij geamuseerd. Heller zette de auto in een parkeerkom die gemarkeerd werd door witte lijnen.

'We wonen op de benedenverdieping,' zei hij. 'Op nummer drie.' De entree zag er een beetje verwaarloosd uit. Iemand had op een muur tussen twee groene deuren geschreven 'Ga terug naar Kingston.' David geloofde niet dat ze Kingston in Surrey hadden bedoeld. Heller stak z'n sleutel in het slot van nummer drie. Ze waren er.

Door de flat liep een nauwe gang naar een badkamerdeur die open stond. Heller riep niet dat hij thuis was en toen zijn vrouw te voorschijn kwam, kuste hij haar niet.

David kreeg een schok toen hij haar zag. Heller was nog maar begin dertig, maar hij zag er uit alsof hij de middelbare leeftijd naderde. Deze vrouw zag er erg jong uit. Hij had nooit over haar nagedacht en daarom had hij geen vooropgezet idee over haar uiterlijk. Niettemin was hij verrast door wat hij zag en toen hun blikken elkaar kruisten, wist hij dat ze verwachtte dat hij verrast zou zijn en dat het haar plezier deed.

Ze droeg een spijkerbroek en zo'n dunne trui die je beter niet kunt dragen als je mager bent. Haar figuur was van het soort dat groot en verleidelijk gefotografeerd in de niet op zo hoog peil staande zondagsbladen verschijnt. Lang zwart haar, dat door een aanraking van de borstel zou gaan vonken, viel tot op haar schouders. 'Ik geloof niet dat jullie elkaar al kennen,' mompelde Heller en verder werd David niet voorgesteld. Mrs. Heller maakte zich los van de muur waar ze tegen leunde en keek nu onverschillig. 'Doe alsof je thuis bent. Ik heb die projector zo gevonden.' Hij keek naar z'n vrouw. 'Waar heb je hem gelaten, toen Carl hem terugbracht?'

'In de kast in de slaapkamer, denk ik.'

Heller liet hem binnen in de huiskamer, als je tenminste het openen van een deur en wat gemompel iemand ergens binnenlaten kon noemen. Toen ging hij weg. De kamer had drie witte muren en één rode met een snaarinstrument dat boven een Equatair-radiator hing. Een haren kleedje lag in het midden op de vloer. Mrs. Heller kwam binnen en zette nogal in het oog lopend tafelgerei voor twee personen op tafel. Het amuseerde David nu de huiselijke omstandigheden van echte verkoopleiders mee te maken. In de films en toneelstukken waar hij de decors voor maakte hadden ze prachtige appartementen van twaalf meter lang met niveauverschillen en vaste vloerbedekking, kamerafscheidingen die getooid waren met klimop en meubilair van leer. Hij ging in een leunstoel zitten van gevlochten plastic met een metalen geraamte. Buiten reden de bussen voorbij in een witgele gloed. 'Het spijt me dat ik u zo maar op uw dak kom vallen,' zei hij. Ze zette twee glazen water op tafel. In zijn films hadden ze flessen Romani Conti, die opgediend werden in rieten mandjes. 'Ik kwam Bernard toevallig tegen en toen dacht ik aan mijn projector.' Ze draaide zich om met vooruitgestoken kin. 'U kwam hem toevallig tegen?' Haar stem had een licht accent dat hij niet kon thuisbrengen. 'Vindt u het erg om me te vertellen waar?’

‘Op Berkeley Square,' zei hij verbaasd. 'Weet u zeker dat het niet Matchdown Park was?’

‘Heel zeker.' Wat betekende dit allemaal? Heller werkte toch rechtmatig in Matchdown Park, nietwaar? Hij keek naar haar terwijl ze verder de tafel dekte. Ze had een gezicht als een orchidee, dacht hij. Een afgrijselijke uitdrukking, maar het beschreef precies die fluwelen huid, de kleine neus en de volle roze lippen. Haar ogen waren groen met gouden vonkjes. 'Ik heb gehoord dat u naar Zwitserland gaat. Verheugt u zich er op?' Ze haalde haar schouders op. 'Er staat nog niets vast.’

‘Maar Bernard zei toch beslist...’

‘U gelooft toch niet alles wat hij zegt.'

David volgde haar naar de keuken, omdat hij geen minuut langer in de kamer met de glazen water en de mandoline, of wat het dan ook zijn mocht, kon blijven. De spijkerbroek was uitdagend toen ze zich bukte om haar sigaret aan het gas aan te steken. Hij vroeg zich af hoe oud ze was. Niet ouder dan vier- of vijfentwintig. In de kamer ernaast hoorde hij Heller stommelen, kennelijk bezig dingen te verplaatsen op een hoge plank.

Een pan met water stond op het gas. Twee kleine te lang gebakken karbonaadjes lagen al zielig op een bord. Toen het water in de pan kookte, nam de jonge vrouw de pan van het gas en gooide er de inhoud van een pak, waarop stond 'Avondmaal voor een buitenman. Heerlijke aardappelpuree in dertig seconden', in. Het speet David niet dat ze hem niet vroegen of hij meeat. 'Magdalene!'

Hellers stem klonk vermoeid en alsof hij er genoeg van had. Dus ze heette Magdalene. Ze keek kribbig op toen haar man log en zwaar binnenkwam.

'Ik heb geen idee waar hij gebleven is,' zei Heller bezorgd, verlegen naar z'n stoffige handen kijkend. 'Laat maar,' zei David. 'Ik hou jullie van het eten af.’

‘Misschien is hij daar wel.' Het was de stem van het meisje, ze wees naar een dichte kast boven de aanrecht. David was enigszins verbaasd, want tot nu toe had ze weinig belangstelling getoond voor het terugvinden van zijn eigendom en het scheen haar onverschillig te laten of hij wegging of bleef. Heller pakte een kruk van onder de tafel en zette hem tegen het aanrecht, waarop een stapel ongestreken linnengoed lag. Z'n vrouw keek toe hoe hij het kastje opende en erin zat te rommelen.

'Er was telefoon voor je,' zei ze plotseling, met een pruilend mondje. 'Die vrouw van North.' Heller mompelde iets. 'Ik vond haar wel keihard om hier op te bellen.' Deze keer antwoordde haar man niet. 'Vervloekt brutaal!' zei ze, alsof ze probeerde hem boos te maken.

'Ik hoop dat je je goed hebt gedragen aan de telefoon.' David ergerde zich enigszins. Magdalene mocht dan lomp en onbeschaamd en zelfs jaloers zijn, maar ze verdiende het nauwelijks om ten overstaan van een vreemde op zo'n vaderlijke, norse manier terecht te worden gewezen. Ze haalde zichtbaar adem voor een passend antwoord, maar David zou nooit weten wat dat voor een antwoord was. Heller was met armen en schouders in de kast verdwenen en toen hij zich terugtrok, viel er een zwaar, metalen voorwerp op het linnengoed. Het was een revolver.

David wist praktisch niets van vuurwapens af. Of het nu een Biretta of een Mauser was, voor hem was het allemaal hetzelfde. Hij wist alleen dat het een of ander automatisch wapen was. Het lag daar te glanzen, half op een onderbroek van Heller, half op een roze sloop.

Geen van de Hellers zei iets. Om de nogal ijzige stilte te verbreken, zei David schertsend: 'Is dat je geheime arsenaal?' Toen begon Heller opeens vlug te ratelen. 'Ik weet dat ik hem niet in huis mag hebben, dat het in strijd met de wet is. Ik heb hem inderdaad binnengesmokkeld toen ik uit Amerika kwam. Ben op zakenreis geweest. De douane controleert niet altijd, weet je. Magdalene was door het alleen zijn hier bang geworden. Er lopen hier heel wat rare mensen rond, er komen gevechten, ruzie en meer van dat soort dingen voor. Verleden week nog was er een kerel in die steeg die tegen een vrouw schreeuwde dat ze hem z'n geld moest geven. Het zal wel een souteneur zijn geweest. Hij sloeg 'r en schreeuwen dat ie deed. In het Grieks,' voegde hij eraan toe, alsof dat alles nog erger maakte. 'Het gaat mij niets aan,' zei David.

'Ik dacht alleen maar dat je het wel vreemd zou vinden.' Plotseling stampte Magdalene met haar voet. 'Schiet in vredesnaam op. We gaan om half acht naar de bioscoop en het is nu tien over zeven. En dan moet ik ook nog afwassen.’

‘Dat doe ik wel.’

‘Ga je dan niet mee?’

‘Nee, dank je.'

Ze draaide het gas uit, nam de borden op en bracht ze naar de huiskamer. David dacht dat ze wel zou terugkomen, maar dat was niet het geval. De deur ging dicht en hij hoorde vaag het geluid van de opwindende muziek van spionagefilms. 'Daar is ie dan eindelijk,' zei Heller. 'Hij lag helemaal achterin achter de haardroogkap.’

‘Ik heb je een hoop last bezorgd.'

Heller gaf hem de projector aan. 'Dat is tenminste één ding waarover ik me geen zorgen meer hoef te maken,' zei hij. Hij deed de kastdeuren niet dicht en hij liet de revolver waar hij was. Misschien was het doordat die revolver daar lag op een grimmige, kwaadaardige, vaag dreigende manier, in dit grimmige en kwaadaardige huishouden dat David in een opwelling zei, 'Luister 's Bernard, als er iets is dat ik doen kan...' Heller zei strak: 'Niemand kan iets doen. Je bent geen tovenaar, is het wel? Of God? Je kunt de klok niet terugdraaien.’

‘Het gaat wel beter als je in Zürich bent.’

‘Als ik er kom.'

Het hele geval had David behoorlijk geschokt. Toen hij eenmaal van het plein af was vond hij een kroeg, groter en glimmender en kouder dan de Man met het IJzeren Masker. Hij nam nog een whisky en toen ging hij naar het station van de ondergrondse en ontdekte op enkele passen ervandaan dat het East Mulvihill heette. Terwijl hij onder de stenen overkapping van de ingang doorliep, kreeg hij Magdalene Heller in het oog die aan de overkant van de straat vlug liep, bijna rende naar de grote bioscoop waar hij en Heller langs waren gekomen. Ze keek snel naar links en rechts voor ze naar binnen ging. Hij zag dat ze haar zware schoudertas opende, een kaartje kocht en alleen de trap naar het balkon opliep.

Er was geen twijfel over de oorzaak van Hellers ellende. Z'n huwelijk was spaak gelopen. Een van deze slecht bij elkaar passende, duidelijk tegenstrijdige mensen had gezondigd en uit Magdalenes zinspeling op het telefoongesprek maakte David op dat Heller de zondaar was. Het zag er naar uit dat hij een andere vrouw had gevonden. Had het feit dat hij niet haar maar Magdalene moest meenemen naar Zwitserland hem veranderd in die zwijgzame schaduw van de opgewekte hansworst die hij eerst was?

-5-

Op weg naar school passeerden ze de postbode en Paul zei: 'Ik hoef morgen toch niet naar school voordat hij geweest is, hè?’

‘Dat zien we nog wel,' zei Susan.

'Nou, ik ga toch niet,' zei hij opstandig om flink te doen tegenover Richard. Richard rende vooruit en maakte sprongen in de lucht om de takken van de kersebomen te grijpen. 'Hij zal in ieder geval wel vroeg zijn,' zei Paul op een verzoenender toon, terwijl hij zijn moeders hand pakte. 'Papa stuurt me een horloge. Dat heeft hij beloofd.'

'Een horloge! Maar Paul..' Juist dat van alle kwetsbare en tenslotte - als Paul op de speelplaats zou vallen, wat hij minstens twee of drie keer per week deed - tranenverwekkende cadeautjes voor een jongetje van zes jaar! 'Je moet het dan wel alleen zondags dragen.' Ze kwamen bij het schoolhek en de twee kleine jongens werden opgenomen in het gewoel. Susan keek vanmorgen met andere ogen naar de kinderen, ze zag ze als toekomstige volwassenen die elkaar leed zouden berokkenen. Een koud gevoel van droefgeestigheid bekroop haar. Vastberaden vermande ze zich, zwaaide naar Paul en liep terug naar Orchard Drive. Het was tien voor negen, de tijd waarop ze gewoonlijk Bob North zag. Regelmatig passeerde zijn auto op deze tijd het schoolhek. Susan wilde hem nu niet zien. Met afkeer herinnerde ze zich hun laatste ontmoeting. Hij zou haar vandaag geen lift aanbieden, omdat hij kon zien dat ze rechtstreeks naar huis ging, maar ze was er zeker van dat hij zou stoppen. Waarschijnlijk had hij ontdekt dat Louise bij haar was geweest en dat ze voor vanmorgen een afspraak hadden gemaakt en wilde hij graag zijn kant van de zaak naar voren brengen, voordat Louise hem kon zwartmaken. Mensen die in Louises situatie verkeerden, gaven altijd hun levensgezel de schuld. Julian had heel wat tijd besteed aan het aantonen van haar tekortkomingen als echtgenote, haar gevit, haar afkeer van zijn vrienden uit de avant-garde, haar ouderwetse opvattingen over de moraliteit, voordat hij zich waagde aan het verhaal over z'n eigen ontrouw.

Ze voelde dat ze erg in het oog liep, terwijl ze terugwandelde onder de kersebomen en ze was er zich zenuwachtig van bewust dat Bobs auto elk moment met z'n voor- of achterkant uit de uitrit van Braeside kon rijden. Ze dacht verwilderd aan de mogelijkheid om te bukken en haar schoenveter opnieuw vast te maken of, als deze afleidingsmanoeuvre mislukte, het huis in te duiken van iemand die ze een beetje kende. De moeilijkheid was dat ze daar nauwelijks iemand goed genoeg kende. Het was een rustige dag, niet direct mistig maar gelijkmatig grijs. Er dreigde regen in de vochtige lucht. Susan versnelde haar pas toen ze Braeside naderde en toen schoot het haar te binnen dat Bobs auto een onderhoudsbeurt onderging. Hij zou vandaag per trein naar z'n werk gaan, dus daarom was hij waarschijnlijk veel vroeger vertrokken en zou nu zeker al weg zijn. Haar stemming steeg met sprongen. Het was werkelijk belachelijk om zich zo zenuwachtig te maken omdat een van haar buren haar over een paar uur iets tamelijk ongewoons zou toevertrouwen. Dat was alles.

Braeside zag er doods uit. De gordijnen op de bovenverdieping waren allemaal dicht alsof de Norths weg waren. Misschien lag Louise lang in bed. Als je je ongelukkig voelde, dan deed je dat. Jane Willingale zou het hebben toegeschreven aan een verlangen om terug te zijn in de baarmoeder, maar Susan dacht dat je het alleen maar deed als je het gevoel had dat niets de moeite waard was om voor op te staan.

Zoals gewoonlijk was er geen enkel raam open, zelfs geen bovenlicht. Het moest daarbinnen wel koud en bedompt zijn, de lucht verschaald door boos uitgeblazen adem en tranen en ruzies. Mrs. Dring kon elk moment komen. Susan ging haar eigen warme huis binnen en begon de vormen in te vetten en beslag klaar te maken voor Pauls verjaardagstaartjes. De halklok sloeg negen uur en toen de laatste slag wegstierf, begonnen de drilboren te ratelen. Het geblaf van de Airedale klonk hol door dat krijsende geluid heen. Hij was nu wel gewend aan mrs. Dring en zou niet blaffen als zij het was. Susan vroeg zich niet voor de eerste keer af waaróm het onmogelijk was om geen gevolg te geven aan deze hondse oproep. Er kwam nooit iemand naar Orchard Drive die de moeite waard was en toch blafte Pollux nooit tevergeefs. Ze was net zo gevoelig voor het alarm als elk van de andere vrouwen, hoewel zij, in tegenstelling tot hen, niet geïnteresseerd was in een andere bezorger of een nieuwe meteropnemer. Ze voelde er niets voor om te gissen naar de reden waarom de bestelwagen van Fortnum bij Gibbs was geweest en een stel nonnen bij O'Donnell. Soms dacht ze wel dat ze zich als Pollux blafte naar het raam spoedde, omdat ze tegen beter weten in hoopte dat het gebrul een nieuweling in haar eigen leven zou aankondigen, iemand die iets zou gaan veranderen, die vreugde en hoop zou brengen. Hoe aandoenlijk en kinderlijk, dacht ze toen ze, ondanks zichzelf, snel naar de huiskamer liep en het gordijn opzij schoof. Het hek van de Winters kletterde tussen de betonnen palen en Pollux die er in zijn woede half tegen op geklommen was, liet zich met een bons weer terugzakken op het pad.

Susan stond met grote ogen te kijken. Op het gras langs de weg stond de groene Ford Zephyr, z'n banden begraven in de sporen die hij daar maandag had gemaakt. Louise vermaakte zich weer eens met haar minnaar.

-

'Goedemorgen, mevrouwtje. U dacht zeker dat ik niet meer kwam?'

Als mrs. Dring meer dan een minuut te laat was, stelde ze altijd deze vraag op een luide en triomfantelijke toon. Ze was een grote, broodmagere roodharige van vijfenveertig en ze hechtte grote waarde aan zichzelf en het werk dat ze deed. Ze was ervan overtuigd dat haar werkgevers hulpeloos als een pasgeboren kind zouden zijn en in wanhoop zouden vervallen als zij eens niet kon komen.

'Ik zal maar beneden beginnen, he?' zei ze, haar hoofd om de hoek van de deur stekend. 'Het een beetje netjes maken voor de jongen z'n verjaardag.' Het leek Susan zinloos voor een kinderpartijtje een kamer schoon te maken, maar het had geen zin om met mrs. Dring te argumenteren. 'Wilt u dat ik morgen kom om te helpen? Er bestaat geen mens die me iets kan leren over het leiden van kinderpartijtjes. Daar sta ik bekend om.' Mrs. Dring gaf geen verklaring voor het feit dat ze zoveel over het organiseren van kinderpartijtjes wist. Ze had zelf geen kinderen. Maar ze maakte altijd op duistere toon dit soort opmerkingen, alsof ze wilde laten doorschemeren dat al haar kennissen op de hoogte waren van haar allesomvattende veelzijdigheid en daar herhaaldelijk gebruik van maakten. Ze had voor niemand een goed woord over behalve voor haar man, een man wiens bovenmenselijk intelligentie-quotient niet onderdeed voor zijn handvaardigheid en administratieve kundigheid. 'Er is niets dat die man niet weet,' placht ze te zeggen. Ze kwam nu verder de kamer in en ging regelrecht naar het raam waar ze een doekje om haar haar bond, dat vanmorgen bijna scharlakenrood was.

'Ik had u al eens willen vragen,' zei ze, terwijl ze haar ogen op de groene auto gevestigd hield, 'wat er aan de hand is bij de buren?’

‘Aan de hand is?'

'U weet wel wat ik bedoel, Ik hoorde het van m'n vriendin die bij mrs. Gibbs werkt. Denk erom, die vriendin van mij kan behoorlijk liegen en ik denk dat iedereen die een woord zou geloven van wat mrs. Gibbs zegt, zich eens moet laten nakijken.' Adem scheppend ging ze direct door met zich onder deze gekken te scharen. 'Ze zegt dat mrs. North het aangelegd heeft met die vent van de centrale verwarming.'

'Kent u hem?' Susan kon zich niet weerhouden deze vraag te stellen.

'Ik heb hem wel eens in de buurt gezien. M'n man weet wel hoe hij heet. U weet wat voor een wonderbaarlijk geheugen hij heeft. We dachten er zelf over om centrale verwarming te nemen en ik zei: 'Je moet eens gaan praten met die vent - Heffer of Heller of zoiets - die hier altijd rondrijdt in een groene auto.' Maar tenslotte heeft m'n man de buizen er zelf in gezet. Er is niets wat hij niet zelf kan doen als hij zich ervoor inzet.'

'Waarom zou hij niet alleen om zakelijke redenen bij mrs. North komen?'

'Mooie zaken. Nou, het spreekt vanzelf dat hij het juiste baantje heeft voor dat soort dingen als hij er zin in heeft. Maar van haar walg ik.' Daar ze merkte dat ze Susan niet aan het praten kon krijgen, liet mrs. Dring het gordijn weer zakken en trok van onder haar hoofddoek twee spuuglokjes, net zo lichtgevend rood als Dayglo verf, uit op haar voorhoofd. 'Wat vindt u van m'n haar? Deze kleur noemen ze flamingorood. M'n man heeft het gisteravond gespoeld. Ik zeg altijd tegen hem dat hij kapper had moeten worden. Dan zou ie nu in West End hebben gezeten.' Susan begon met zo nu en dan wat te typen. Mrs. Dring hield nooit erg lang haar mond en ze was tegenwoordig op deze ochtenden altijd wat ongedurig, doordat ze voortdurend werd afgeleid door onnozele opmerkingen. Haar werkster, die ze in de eerste plaats had aangenomen voor het ruwe werk, had haar al spoedig duidelijk gemaakt dat ze de voorkeur gaf aan zilverpoetsen boven het zware werk en ze deed het liefst werkjes die haar in staat stelden een gunstige positie bij het raam in te nemen. Nu ze alles gezien had wat er te zien was in Orchard Drive, installeerde ze zich bij de openslaande deuren met het zilverpoets en een blad vol met Susans zilveren siervoorwerpen. Het was half tien. Hoewel het was begonnen te regenen, waren de drilboren het laatste half uur bijna niet gestopt. Susan kon zich nauwelijks voorstellen dat er iets bijzonders te zien was vanuit dat raam, maar mrs. Dring bleef haar hals uitrekken en haar gezicht tegen het raam aandrukken tot ze tenslotte zei: 'Ze zullen vanmorgen geen thee krijgen.'

'Mmm?' Susan keek op van haar schrijfmachine. 'Die mannen. Kijk, hij loopt het pad weer af.' Susan kon haar opmerkingen niet langer negeren zonder grof te zijn en liep naar het raam toe. Een grote werkman in een duffelse jas met de capuchon over z'n hoofd getrokken, liep van de achterdeur van het huis van North door de tuin naar het hek aan de andere kant. 'Ik hoorde hem op de achterdeur kloppen. Ik zei bij mezelf, die wil z'n thee. De kantine is vanmorgen gesloten, maat. Mevrouw heeft nu wel iets anders aan haar hoofd. Het is toch wel gek dat die hond van Winter niet blafte. Hebben ze hem soms eens opgesloten?’

‘Nee, hij is buiten.'

Het regende gestadig door. De werkman opende het hek. Z'n makkers waren diep in de geul bezig waar een van hen zijn drilboor nog krachtig hanteerde. Hij warmde een ogenblok z'n handen aan het vuur in de emmer, waarna hij zich met gebogen rug omdraaide en de weg afliep die langs de begraafplaats liep. Mrs. Dring knikte grimmig met haar hoofd, terwijl ze keek hoe hij uit het gezicht verdween. 'Hij is een kop thee gaan halen in het café,' zei ze en daar Susan zich weer had teruggetrokken, voegde ze eraan toe: 'Is de auto er nog?'

'Ja, die is er nog.' De regen stroomde over z'n gesloten ramen en over de lichtgroene carrosserie. Iemand anders, Eileen O'Donnell, keek er ook naar terwijl ze bezig was haar paraplu op te steken nadat ze haastig uit Louises tuin was komen lopen. 'Mrs. O'Donnell komt naar de achterdeur, mrs. Dring,' zei Susan. 'Wilt u even kijken wat er is?'

Ze was er zeker van dat ze er wel bij zou worden geroepen, maar na een kort gesprek bij de achterdeur kwam mrs. Dring alleen terug.

'Mrs. North heeft haar gevraagd om wat vissticks voor de lunch te brengen voor het geval dat haar man thuis komt eten. Ze zegt dat ze op de voordeur heeft gebonsd en nog eens gebonsd, maar niemand schijnt haar te horen. Ze zegt dat de gordijnen boven allemaal dichtgetrokken zijn, maar dat dat is vanwege het feit dat mrs. North bang is dat de tapijten verschieten door het zonlicht. Ik geloof dat sommige mensen rondlopen met hun ogen dicht, dat ze niet eens weten dat ze geboren zijn. Zon, zei ik, wat voor zon? Een kind van vijf zou je kunnen vertellen waarom ze die gordijnen heeft dichtgetrokken.'

Susan nam het pakje aan en merkte geamuseerd op dat het was verpakt in de Certainty van de vorige week. Julian zou pijnlijk getroffen zijn als hij het wist! Zijn krant te gebruiken als isolerend materiaal voor bevroren etenswaren was maar één stap verwijderd van het te wikkelen om de patates frites met vis. 'Wat moet ik ermee doen?'

Mrs. O'Donnell zei dat u bij haar zou gaan koffiedrinken. En of u het dan zou willen meenemen voor het geval die arme stakker van een man van haar die ze een loer draait thuis zou komen lunchen?'

Maar Susan begon eraan te twijfelen of ze nog wel aan haar afspraak zou worden gehouden. Tegen de tijd dat mrs. Dring klaar was met de huiskamer en was verdwenen naar wat Julians studeerkamer was geweest, was het half elf geworden en de auto stond nog steeds buiten. Het zag er naar uit dat Louise het had vergeten. Liefde overwint alles, zegt men over het algemeen. Ofschoon dit misschien niet was wat het spreekwoord bedoelde, bande, naar Susans ervaring, de liefde zeker plechtige beloften en eerdere afspraken uit de gedachten van geliefden. Toch wel vreemd. Louise had er zo op aangedrongen. Maar de tijd tussen half elf en elf uur ging langzaam voorbij. Ze hoefde het raam niet in de gaten te houden, want de Airedale terriër, die nu schuilde in de portiek van de Winters, zou haar wel waarschuwen wanneer de man zou vertrekken. Het sloeg elf uur en bij de laatste slag voelde ze zich opgelucht. De sporen die de auto maandag had gemaakt werden door de regen met zanderig water gevuld, waardoor de wielen in plassen kwamen te staan. De eigenaar was nog steeds binnen op Braeside en Susan zuchtte van opluchting. Ze hoefde nu niet te gaan. Het was niet nodig om tactvol of vriendelijk te zijn of een duidelijk advies te geven, want Louise had zelf door haar manier van doen van het onderhoud afgezien.

Mrs. Dring wikkelde zich stevig in blauw plastic en draafde weg in de regen, terwijl ze even stilstond en woest naar de auto en de dichtgetrokken gordijnen keek. Susan probeerde zich te herinneren hoe vaak en hoe lang de auto daar iedere keer had gestaan. Vast niet meer dan drie keer en die man was nooit zo lang gebleven als nu. Moest hij niet werken? Hoe kon hij zich veroorloven zoveel tijd - een hele ochtend - met Louise door te brengen? Ze deed de deur van de koelkast open om haar lunch klaar te maken. Het pakje met vissticks lag een beetje scheef op het metalen rekje. Kwam Bob ooit thuis om te lunchen? Eileen O'Donnell scheen te denken van wel en toen Susan even nadacht, herinnerde ze zich dat Bob zelf tegen haar had gezegd dat hij wel eens thuis kon komen om te lunchen. Nou, laat hem maar komen. Laat hij ze maar samen vinden. Het open leggen van de kaarten zou misschien voor allemaal de beste manier zijn om uit de moeilijkheden te komen. Maar Susan nam het pakje uit de koelkast en liep om naar de voorkant van het huis vanwaar ze Braeside kon zien. Er zat niemand in de voorkamer of in het kamertje aan de andere kant van de voordeur. Ze moesten nog in de slaapkamer zijn achter die gesloten gordijnen. Susan wierp een blik op haar horloge en zag dat het inmiddels halfeen was geworden. Hoe zou zij zich gevoeld hebben als zij het hotel of welke plaats dan ook, waar Julian en Elizabeth elkaar ontmoetten, binnengewandeld zou zijn en ze met elkaar in bed had aangetroffen? Ze zou het vreselijk hebben gevonden. Julian was veel discreter geweest dan Louise -hij was dan ook veel intelligenter - maar toch was de ontdekking voor zijn vrouw vreselijk pijnlijk geweest. Als Bob North nu zou komen, dan zou het voor hem veel pijnlijker zijn dan later. Dat deed haar tot een besluit komen. Het was alles goed en wel om te besluiten je zo weinig mogelijk met de Norths te bemoeien, maar de omstandigheden veranderden de zaak en dit was een moeilijk geval, waarvan de omstandigheden net zo verschilden van het leven van alledag als Susans huidige bestaan van dat van een jaar geleden. Ze ging terug in huis en schoot haar regenjas aan. Toen bonsde ze hard op de voordeur van North, bonsde nog eens en drukte op de bel, maar er kwam niemand. Ze sliepen vast en zeker.

Schoorvoetend liep ze om het huis heen. Wat ze op het punt stond te gaan doen zou Louise, althans voor een tijdje, voor de schande en misschien voor geweld behoeden, maar Louise zou haar niet dankbaar zijn. Welke vrouw zou ooit weer in staat zijn de aanblik te verdragen van een buurvrouw, die haar had gevonden in wat de advocaten noemen flagrante delicto? Daar kon ze beter niet aan denken. Ga naar binnen, maak ze wakker en verdwijn. Susan gaf er geen zier om wat Louise van haar dacht. Ze was van plan de Norths in de toekomst een eind uit de weg te blijven.

De achterdeur was niet op slot. Als Louise van plan was dit soort dingen vaker te doen, dacht Susan, dan moest ze nog heel wat leren. Julian zou een goede leermeester zijn geweest. De keuken was rommelig en ijskoud. Louise had de ontbijtspullen opgestapeld in de afwasteil, maar nog niet afgewassen. Een met water gevulde koekepan verspreidde een zwakke geur van koud vet. Op de keukentafel stond de aktentas die Susan Louises minnaar een of twee keer had zien dragen toen hij het pad op liep en zijn regenjas hing over de rugleuning van een stoel. Susan legde het pakje neer, liep de hal in en riep ondertussen zachtjes Louises naam. Er kwam geen antwoord, er kwam helemaal geen geluid van boven. In de kleine garderobe druppelde een kraan. Ze kwam aan de voet van de trap en stond bij de muurnis waarin een gipsen Madonna was geplaatst die glimlachte naar haar Kind. Het was grotesk.

De haardvuren in het huis waren vanmorgen niet aangemaakt en de as van gisteren lag grijs in de haard van de huiskamer. Langs alle ramen stroomde het water, zodat het onmogelijk was om naar buiten te kijken. Een dergelijk zware regen sloot de mensen in alsof ze een winterslaap hielden, droog in elkaar gerold, nochtans omgeven door muren van water. Daar moet het op geleken hebben voor Louise en haar minnaar onder het kussen, fluisteren en plannen maken, terwijl buiten de regen stroomde en de tijd uitwiste. Susan ging naar boven. De deur van de badkamer stond open en de badmat, een paars geval met een geel krullerig patroon in het midden, lag scheef op de tegels. Het zag er uit alsof de dagelijkse huishoudelijke karweitjes niet verricht waren. Alle slaapkamerdeuren stonden open, behalve één. Ze stond bij de gesloten deur en luisterde.

Haar tegenzin om ze te overrompelen was met elke stap groter geworden en ze voelde nu een grote afkeer. Stel je voor dat ze naakt waren. Ze bracht haar hand naar haar voorhoofd, dat vochtig aanvoelde. Het moest minstens tien voor een zijn en het was best mogelijk dat Bob op dit ogenblik de hoek van Orchard Drive om kwam.

Ze pakte de kruk van de deur en opende de deur geleidelijk. Ze lagen allebei op het bed, maar hij bleek volledig gekleed te zijn. Van Louise kon ze alleen maar haar voeten met kousen aan zien, want haar minnaar lag met wijd uitgestrekte ledematen over haar heen in de houding van iemand die aan een Andreaskruis is vastgenageld. Z'n gezicht was een beetje opzij gedraaid alsof hij met z'n lippen tegen Louises wang gedrukt in slaap was gevallen. Ze lagen allebei volkomen stil. Er was geen mens die zo sliep.

Susan liep om het bed heen tot ze tussen de toilettafel en het bed stond en daarbij struikelde ze over iets hards en metaalachtigs dat op het vloerkleed lag. Met kloppend hart keek ze ernaar en dacht eerst nog dat het een speelgoedding was. Maar de Norths hadden geen kleine jongens die de trappen op en neer renden en ondertussen riepen: paf, paf, jij bent dood!

Even sloeg ze haar handen voor haar gezicht. Daarna liep ze naar het bed toe en boog zich over de twee mensen. Een van Louises schouders was onbedekt. Susan raakte haar aan en het hoofd van de man rolde opzij. Waar z'n oor zou moeten zitten, was een mooi rond gat waaruit iets kleverigs was gelopen, dat opgedroogd was. Door de beweging kwam er een plas bloed te voorschijn, gedeeltelijk vloeibaar en gedeeltelijk gestold, waardoor hun gezichten aan elkaar waren geplakt en de voorkant van Louises nachtjapon en ochtendjas helemaal besmeurd was. Susan hoorde dat ze het uitschreeuwde. Ze drukte haar hand tegen haar mond en liep struikelend achteruit, terwijl de vloer onder haar golfde en alles om haar heen draaide.

-6-

De politie vroeg haar te wachten tot ze er waren. Susans stem had zo gebeefd aan de telefoon dat ze erover verbaasd was dat ze haar hadden verstaan. Ze was nagenoeg verdoofd door de schok en nog lang nadat de vriendelijke stem haar had gezegd niets te doen en niets aan te raken en was opgehouden met spreken, zat ze naar de Madonna te staren met de hoorn van de telefoon in haar hand.

Het geluid van opspattend water aan de voorkant van het huis kondigde de komst van een auto aan. Het verbaasde Susan dat ze kon staan. Ze vond tastend als een blinde en door te steunen op het meubilair haar weg naar de voordeur.

De Airedale terriër had niet geblaft, maar door de toestand waarin ze verkeerde werd ze er niet door gewaarschuwd. Toen zag ze tot haar ontzetting dat het slot werd omgedraaid door de sleutel die erin was gestoken. Bob was thuisgekomen om te lunchen.

Hij had een duik door de regen genomen van z'n auto, die pas van de garage terug was, naar de deur en stond al binnen de druppels uit z'n haar te schudden voordat hij besefte wie er op hem stond te wachten in de koude schemerige hal.

'Susan?' Ze kon geen woord uitbrengen. Ze opende haar lippen en haalde diep adem. Hij keek naar haar, toen langs haar heen naar de koude as in de haard, naar de aktentas op de keukentafel. 'Waar is Louise?'

Ze fluisterde met overslaande stem. 'Bob, ik... Ze is boven. Ik... ik heb de politie opgebeld.’

‘Vertel me eens wat er gebeurd is?’

‘Ze is dood. Ze zijn allebei dood.'

'Jij kwam om koffie te drinken,' zei hij wezenloos en snelde naar de trap.

'Je moet niet naar boven gaan!' riep Susan. Ze greep hem bij de schouders, die stevig, zonder enige beving, aanvoelden onder haar handen. Hij pakte haar bij haar polsen vast alsof hij zich wilde bevrijden en toen begon de hond Pollux te blaffen, eerst wat zwakjes, daarna woedend, terwijl de politiewagen spattend door de plassen reed. Bob liet zich slap op de traptreden zakken en verborg z'n hoofd in z'n handen.

-

Er waren drie politiemensen, een kleine adjudant, genaamd Ulph, met een bruin gezicht, een hoofdagent en een agent. Ze brachten lange tijd door op de bovenverdieping en ondervroegen Bob in de keuken, voordat ze bij haar kwamen. De hoofdagent liep langs de open deur van de huiskamer met een bundeltje papieren in z'n hand dat er uitzag als brieven. Susan hoorde Bob zeggen:

'Ik weet niet wie hij is. Ik weet zelfs z'n naam niet. Vraag het aan de buren. Die kunnen u vertellen dat hij de minnaar was van m'n vrouw.' Susan huiverde. Ze kon zich niet herinneren het ooit zo koud te hebben gehad. Ze doorzochten nu de aktentas. Ze kon ze door het doorgeefluik zien en ze zag Bob bleek en strak aan de tafel zitten. 'Nee, ik wist niet dat hij getrouwd was,' zei Bob. 'Waarom zou ik dat weten? Zei u dat hij Bernard Heller heette? Natuurlijk heb ik nooit opdracht gegeven voor een centrale verwarming.' Zijn stem verhief zich en sloeg over. 'Begrijpt u het niet? Dat was camouflage.'

'Wat hebt u vanmorgen gedaan, mr. North?’

‘Mijn auto was in de garage. Ik ging lopend van huis. Om ongeveer half negen. Alles was toen in orde met mijn vrouw. Toen ik wegging was ze in haar ochtendjas bezig het bed op te maken. Ik ben bouwkundig opzichter en ik ging naar Barnet om een kijkje te nemen op een bouwterrein. Toen haalde ik mijn auto op van de garage uit Harrow en reed hier naar toe. Ik dacht... ik dacht dat mijn vrouw me verwachtte voor de lunch.' Susan draaide haar hoofd om. De hoofdagent deed de deur en het luik dicht. De mantel die Louise de vorige dag had gedragen, lag over de rugleuning van een stoel gegooid. Die mantel had iets nonchalants over zich, alsof hij er maar even neergelegd was en Louise elk ogenblik kon binnenkomen om haar kinderlijke lichaam in z'n behaaglijke warmte te wikkelen. Er kwamen tranen in Susans ogen en een snik ontsnapte haar.

Boven was de politie zwaar aan het rondstampen. Toen hoorde ze iemand de trap af komen en de kleine adjudant met het bruine gezicht kwam binnen. Hij deed de deur achter zich dicht en zei vriendelijk tegen Susan: 'Maakt u zich niet van streek, mrs. Townsend. Ik begrijp dat dit een grote schok voor u is geweest.’

‘Ik voel me echt heel goed. Het is hier alleen maar zo koud.' Hij zou kunnen denken dat haar ogen traanden van de kou maar ze geloofde niet dat hij dat dacht. Zijn ogen waren vol deernis. Niet het soort man, dacht ze, dat opgewekt hartelijk zou zijn ten overstaan van de dood of er grapjes over zou maken met zijn metgezellen.

'Wist u dat mrs. North een intieme relatie onderhield met die man Heller?' vroeg adjudant Ulph dadelijk daarop. 'Ik... Welnu, het was algemeen bekend,' begon Susan. 'Ik weet dat ze zich er erg ongelukkig door voelde. Ze was katholiek en kon niet scheiden.' Haar stem beefde. 'Ze was erg overstuur toen ze gisteren bij me kwam.'

'Zó overstuur dat ze zich het leven zou kunnen benemen of een afspraak zou maken om samen zelfmoord te plegen?’

‘Ik weet het niet.' Susan schrok ervoor terug plotseling die verantwoordelijkheid op zich te nemen. Haar handen waren ijskoud en trilden. 'Ik veronderstel dat een vrouw die katholiek is geen zelfmoord zal plegen, is het wel? Maar ze was er slecht aan toe. Ik herinner me dat ik dacht dat ze ten einde raad was.' Hij vroeg haar rustig naar de gebeurtenissen van die morgen en Susan, die probeerde met vaste stem te spreken, vertelde hem dat ze Hellers auto vlak na negen uur buiten had gezien; hoe ze had gewacht tot hij weg zou gaan; hoe mrs. O'Donnell bij haar aan de deur was geweest en hoe ze tenslotte naar Braeside was gegaan om Louise en Heller te waarschuwen, omdat ze dacht dat ze zouden slapen. 'Is er gedurende de hele morgen niemand anders aan de deur geweest?' Susan schudde haar hoofd. 'Hebt u niemand weg zien gaan?'

'Alleen mrs. O'Donnell.'

'Goed, dat is dan alles op het ogenblik, mrs. Townsend. Ik vrees dat u wel aanwezig zult moeten zijn bij het gerechtelijk onderzoek. Als ik u was zou ik nu uw man bellen om te vragen of hij vandaag vroeg kan thuiskomen. U moet niet alleen blijven.’

‘Ik ben niet getrouwd,' zei Susan. 'Dat wil zeggen, ik ben gescheiden.'

Adjudant Ulph gaf hier geen antwoord op, maar hij liep met Susan mee naar de deur en ondersteunde haar een weinig met zijn hand onder haar elleboog.

Toen ze buiten in de tuin kwam, knipperde ze met haar ogen en deinsde achteruit. De menigte op het trottoir had op haar dezelfde uitwerking als fel zonlicht op iemand die uit een donkere kamer komt. Gehuld in hun jassen stonden Doris, Betty en Eileen buiten het hek van Doris met de oude vrouw die naast Betty alleen woonde, de bruid uit ShangriLa en het bejaarde echtpaar van het huis op de hoek. Iedereen die niet ergens anders hoefde te werken, stond daar en iedereen zweeg.

Zelfs Pollux was stil van verbazing over al deze ongewone gebeurtenissen. Hij lag uitgeput aan de voeten van zijn bazin met z'n kop tussen z'n voorpoten.

Het regende niet meer en de straat lag daar als een glanzende spiegel van plassen en nat beton. Regendruppels vielen regelmatig van de knoppen van de kersebomen op de paraplu's en kragen van jassen. Doris zag er kouder en ellendiger uit dan Susan haar ooit had gezien, maar ditmaal zei ze niets over de kou. Ze liep naar voren en legde haar arm om Susans schouders en adjudant Ulph zei: 'Wil een van de dames zo vriendelijk zijn voor mrs. Townsend te zorgen?'

Susan liet zich door Doris langs de groene Zephyr, de politiewagen en de zwarte lijkwagen naar haar eigen huis brengen. De hele tijd verwachtte ze dat achter haar het gepraat van haar buren zou losbarsten, maar er was alleen maar een stilte, een stilte die slechts verbroken werd door het regelmatige gedrup van het water uit de bomen.

'Ik blijf bij je, Susan,' zei Doris. 'Ik blijf de hele nacht. Ik laat je niet alleen.' Ze haalde er niet haar verpleegsterservaring bij als bewijs van geschiktheid voor deze plicht en ze klemde zich niet vast aan de radiatoren. Haar gezicht was grijs en haar ogen enorm groot. 'O Susan, Susan...! Die man, heeft hij haar en zichzelf gedood?'

'Ik weet het niet. Ik denk van wel.'

En de twee vrouwen, die alleen maar bevriend waren omdat ze vlak bij elkaar woonden en van elkaars diensten gebruik konden maken, klemden zich een ogenblik aan elkaar vast met hun hoofden op elkaars schouders.

-

Het was vreemd, dacht Susan, hoe een tragedie bij iedereen het beste naar boven scheen te brengen, tact, vriendelijkheid en sympathie. De komst van Roger Gibbs op Pauls verjaarspartijtje met als cadeautje een speelgoedpistool was, naar ze zich achteraf kon herinneren, het enige tactloze gebaar.

'Ik geloof dat sommige vrouwen volslagen gek zijn,' zei mrs. Dring. 'Stel je voor, een pistool! Je zou toch denken dat mrs. Gibbs beter had kunnen nadenken. En bovendien stuurt ze die jongen van d'r terwijl hij snipverkouden is. Wat voor spelletje zal ik het eerst met ze gaan doen? Blindemannetje? Ezeltje prik?' Moord was het favoriete gezelschapsspelletje onder de kinderen beneden tien jaar in Orchard Drive. Toen niemand voorstelde om dat te gaan spelen, wist Susan dat zij door hun moeders van tevoren waren gewaarschuwd. Hadden die moeders aan hun zoons verteld wat zij tegen Paul had gezegd, namelijk dat mrs. North een ongeluk had gehad en weggebracht was? Wat zeg je tegen iemand die oud genoeg is om zich dingen af te vragen en bang te zijn, maar te jong, veel en veel te jong, om er iets van te begrijpen?

'Ik hoop van harte,' zei mrs Dring, 'dat Paul geen ongelukje krijgt met dat horloge dat z'n vader hem heeft gestuurd.' Ze was vanmiddag ongewoon stil, praatte zachter en was vriendelijker, niettegenstaande de verblinding van haar rode haar en de lila jurk die, zoals ze verklaarde, door haar man gebreid was. 'Heeft mr. Townsend al iets van zich laten horen?'

Het horloge was met de eerste post bezorgd en er was een kaart bij met een reproduktie van Van Goghs Molens te Dordrecht, een droefgeestig landschap waaraan Julian kennelijk de voorkeur gaf boven de meer op zijn plaats zijnde teddybeer die grijnsde en je een 'Hallo zesjarige' toeriep. Hij was de opvatting toegedaan dat je een kind al in zijn jongste jaren cultureel moest vormen. Maar er was geen briefje bij geweest voor Susan en hij had ook niet opgebeld. 'Hij moet het toch gelezen hebben,' zei Doris verontwaardigd, terwijl ze langs liep met een blad met saucijzebroodjes. Mrs. Dring keek haar met gefronst voorhoofd aan. 'Misschien schrijft hij er iets over in zijn eigen krant.’

‘Daar is het niet het soort krant voor,' zei Susan. Alleen omdat ze Pauls belangstelling van de tragedie naast hen had willen afleiden, had ze besloten om z'n partijtje door te laten gaan. Maar nu, terwijl de kleine jongens schreeuwden en dolden bij de luide muziek van de pick-up, vroeg ze zich af in hoeverre Bob last zou hebben van dit lawaai. Sinds het ogenblik dat Louise en Heller waren gevonden, had hij het huis slechts twee keer verlaten voor een bezoek aan het politiebureau. Alle gordijnen, niet alleen die van de bovenverdieping, bleven dicht. Het nieuws had de werklui op de weg bij de begraafplaats al bereikt en vandaag was geen van hen bij de achterdeur gekomen om thee te halen. Susan had geen zin om eraan te denken dat Bob alleen was, at, dronk en sliep in dat huis waarin zijn vrouw was doodgeschoten. Als hij de kinderen hoorde, zou hij hun vrolijkheid dan niet opvatten als een bewijs dat zijn verdriet haar onverschillig liet? Ze hoopte van niet. Ze hoopte dat hij het zou begrijpen en dat hij ook zou begrijpen dat ze nog niet bij hem was geweest omdat ze het gevoel had dat hij vooralsnog beter met rust kon worden gelaten. Daarom had zij zich niet aangesloten bij de stroom huisvrouwen, die vrijwel ieder uur op de deur van Braeside klopten, waarvan sommigen bloemen bij zich hadden en anderen een mandje dat met een doek was bedekt alsof hij ziek was in plaats van verdriet had.

-

Nadat het gerechtelijk onderzoek voorbij was, werd Susan opgevangen door Doris en door haar meegenomen om te lunchen in de oververhitte kamer die door de Winters hun atrium werd genoemd. Er brandde een reusachtig vuur. Het viel Susan op dat de vriendelijke en hartelijke stemming van Doris alweer voorbij was. Ze was weer even nieuwsgierig en even gretig naar kletspraatjes als altijd en terwijl Susan zich afvroeg of ze het wel bij het rechte eind had, zag ze in het grote vuur, de met zorg klaargemaakte lunch en de gezellig gemaakte kamer het lokaas om haar de rest van de middag daar te houden, een feestelijk onthaal in ruil waarvoor zij haar gastvrouw moest voorzien van alle interessante nieuwtjes die bij het gerechtelijk onderzoek naar voren waren gekomen.

'Vertel eens iets over die revolver,' zei Doris, terwijl ze Susan rijkelijk van vruchtensla voorzag.

'Kennelijk heeft die Heller hem uit Amerika meegesmokkeld. Zijn tweelingbroer, die ook in de rechtszaal was, heeft de revolver herkend en zei dat Heller in september een poging tot zelfmoord heeft gedaan. Niet met een revolver. Hij werd door zijn broer gevonden terwijl hij probeerde zich te vergassen.' Doris slaakte aanmoedigende kreten. 'Hij heeft twee keer op Louise geschoten, beide keren recht door haar hart en daarna schoot hij zichzelf dood. De patholoog-anatoom vond het nogal vreemd dat hij de revolver had laten vallen, maar hij kende soortgelijke gevallen waarbij het ook gebeurd was. Ze vroegen me of ik de schoten had gehoord, maar dat was niet zo.'

'Je hoort helemaal niets als ze met die drilboren bezig zijn.’

‘Ik denk dat ik daardoor ook niets hoorde. De uitspraak was tussen twee haakjes moord en zelfmoord gepleegd door Heller. Kennelijk dreigde hij steeds dat hij zelfmoord zou plegen. Zijn broer en zijn vrouw zeiden het allebei.'

Doris nam nog wat van de vruchtensla en koos speciaal wat stukjes ananas uit. 'Hoe zag die vrouw er uit?'

'Nogal knap, vond ik. Pas vijfentwintig jaar.' Susan herinnerde zich hoe Carl Heller en Magdalene Heller allebei hadden geprobeerd om met Bob te praten. Terwijl ze met z'n allen zaten te wachten tot het gerechtelijk onderzoek zou beginnen had Bob zich van hen afgewend, hun toenadering abrupt afwijzend alsof hij door een bij gestoken was. Ze dacht dat ze nooit zou kunnen vergeten hoe die grote, zware man Bob had benaderd en een poging had gedaan om met hem te praten in zijn met een zwaar accent uitgesproken Engels, noch Bobs verbitterde verachting voor de vrouw wier dode echtgenoot Louise had vermoord. Ze was niet van plan Doris daar iets over te vertellen, ook niets over Bobs waanzinnige uitbarsting in de rechtszaal, toen Magdalene Heller hem ervan beschuldigde zijn vrouw in de armen van een andere man te hebben gedreven door haar te veronachtzamen, noch iets over de onaandoenlijkheid van de door de verschrikking verdoofde vrouw, die tenslotte overging in een schimpend getier tegen Bob.

'Ze wist alles van Louise af,' zei Susan, 'Heller had beloofd haar te zullen opgeven en te zullen proberen zijn huwelijk weer op te lappen, maar hij hield z'n belofte niet. Hij was er ellendig van en wilde zelfmoord plegen. Hij verkeerde al maanden lang in die toestand.'

'Hadden zij en Bob elkaar ooit eerder ontmoet?’

‘Bob wist zelfs niet dat Heller was getrouwd. Niemand schijnt te weten hoe Louise en Heller elkaar ontmoet hebben. Heller werkte voor een firma die Equatair heet en de directeur daarvan was ook in de rechtszaal. Hij zei dat Heller in mei als hun vertegenwoordiger naar Zürich zou gaan - kennelijk heeft hij altijd terug gewild naar Zwitserland. Hij was er geboren en getogen - maar toen hem die baan werd aangeboden, toonde hij er niet veel belangstelling voor. Ik veronderstel omdat hij Louise dan moest achterlaten. De directeur zei dat Equatair zijn klanten kreeg door reclame-antwoordkaarten rond te zenden, maar zij hadden er geen aan Louise gestuurd en iedereen scheen te denken dat Heller er haar een moest hebben gegeven, zodat ze die kon invullen en zodoende een afspraak met hem kon regelen. Op die manier zouden zijn bezoeken onschuldig lijken, begrijp je.'

Doris verwerkte dit allemaal met voldoening. Ze stookte het vuur op tot het knetterde en gloeide. Toen zei ze: 'Ik vraag me af waarom ze niet gewoon weggingen?'

'Uit de brieven kreeg ik de indruk dat Heller dat ook wilde, maar Louise niet. Het leek alsof Louise er tegen Bob nooit iets over gezegd had, tenminste niet met zoveel woorden.’

‘Brieven?' zei Doris opgewonden, de rest van deze nieuwe mededelingen terzijde schuivend. 'Wat voor brieven?' De politie had ze in een la van Louises toilettafel gevonden, twee liefdesbrieven van Heller aan Louise die in november en december van het vorige jaar waren geschreven. Carl Heller had het handschrift van zijn broer herkend en dit werd in ieder geval bevestigd door een onderzoek van de orderbriefjes van Heller. Toen de brieven in de rechtszaal werden voorgelezen, was Bobs gezicht grauw geworden en Hellers weduwe had, met haar handen voor haar gezicht, haar hoofd in de massieve schouders van haar zwager verborgen.

'Het waren liefdesbrieven,' zei Susan, die deze ondervraging beu was. 'Ze hebben er slechts gedeelten uit voorgelezen.' Het was vreemd en afschuwelijk dat ze juist die gedeelten eruit hadden gelicht die Bob zo wreed mogelijk belasterden. 'Ik kan me niet herinneren wat hij schreef,' loog ze.

Haar gezicht moest haar tegenzin om er verder over te praten hebben verraden, want Doris die zich realiseerde dat ze nu wel ver genoeg was gegaan, liet het onderwerp varen met een 'Ik denk dat het allemaal wel in de krant zal komen,' en maakte zich plotseling zorgen over Susans welzijn. 'Ik ben een mispunt,' zei ze. 'Om je lastig te vallen na alles wat je hebt meegemaakt. Je ziet er helemaal niet goed uit, net of je een of andere ziekte onder de leden hebt.'

'Ik voel me best.' Maar Susan begon zich in feite duizelig en nogal misselijk te voelen. Waarschijnlijk kwam het alleen door de zenuwen en de broeikastemperatuur in deze kamer. Ze kon beter naar huis gaan.

'Ik hoop dat het lekker warm is bij jou thuis,' kwetterde Doris in de ijskoude hal. 'Gewoonlijk is het dat wel. Bij al deze beroering en als je een shock hebt, is het heel belangrijk om in een gelijkmatige temperatuur te blijven.' Ze trok haar schouders op en sloeg haar armen om haar lichaam. 'Een gelijkmatige temperatuur is iets wat mijn hoofdzuster me altijd heeft ingeprent.' Voor Susans buren was het onderzoek zoiets als een afsluiting geweest. Het was voorbij en daarmee ook de opwinding, de schrik en het schandaal. Degenen die erbij betrokken waren en de toeschouwers hadden nu het punt bereikt dat ze hun gewone leven weer moesten opvatten. Susan had twee lijken gevonden, maar Susan kon niet verwachten dat ze eeuwig in het middelpunt van de belangstelling zou blijven staan en van iedereen sympathie en troost zou ontvangen.

Maar toch gaf het haar een schok, toen ze zich realiseerde dat Doris niet van plan was om met haar mee naar huis te gaan. Mrs. Dring was gisteravond bij haar gebleven, maar ze had niet over terugkomen gesproken. Susan nam rustig en zo opgewekt mogelijk afscheid van Doris en bedankte haar voor de lunch. Toen stak ze, haar blik afgewend van Braeside, de weg over. Over het algemeen zeggen ze dat werk het beste geneesmiddel is voor de meeste kwalen en Susan ging dan ook direct achter haar schrijfmachine zitten om met miss Willingales manuscript verder te gaan. Haar handen beefden en ofschoon ze ze soepel trachtte te maken en ze tegen de verwarming hield, merkte ze dat ze niet in staat was om te typen. Zou ze ooit weer in staat zijn om in dit huis te werken? Het leek zo afschuwelijk veel op Braeside. Ze wenste met haar hele hart dat ze zich woensdag met haar eigen zaken had bemoeid, zelfs waar dit betekende dat Bob ze dan gevonden zou hebben en niet zij.

Haar eerste indruk van het buurhuis, haar eerste blik op het interieur, had in haar hoofd een beeld achtergelaten van een huis des doods en nu leek het of haar eigen huis, dat er precies op leek, ermee besmet was. Voor het eerst vroeg ze zich af waarom ze hier eigenlijk was gebleven na haar scheiding. Evenals Braeside was het een huis waar gelukkige mensen hadden gewoond en waar dat geluk was overgegaan in ellende. Er was niets overgebleven van dat geluk en er was niets voor in de plaats gekomen, terwijl de muren het verdriet dat zij hadden gezien weerkaatsten.

Susan hoorde Bobs auto aan komen rijden, maar ze kon met geen mogelijkheid opkijken. Nu het allemaal voorbij was, zou ze hem kunnen troosten. Hij had in zijn eenzaamheid een raadgever nodig gehad en hier was zij, alleen. Ze wist dat ze noch de fysieke kracht, noch de wilskracht had om aan zijn deur te kloppen. Het was hier een koud en akelig oord, dit deel van de voorsteden, waar een jonge man en een jonge vrouw naast elkaar in precies dezelfde huizen konden wonen, slechts door twee muren gescheiden, en toch zo gebonden konden zijn aan conventies en door hun terughoudendheid dat ze niet de hand naar elkaar konden uitsteken in doodgewone menselijkheid.

Vele keren had ze het dagelijks komen van Doris tegen theetijd verwenst, maar toen Paul alleen binnenkwam, miste ze haar verschrikkelijk. Een hunkering naar gezelschap, sterker dan ze in maanden had gevoeld, deed haar ernaar verlangen om te gaan liggen en te huilen. Een kind van zes, hoe geliefd ook, is geen gezelschap voor een vrouw die zich net zo angstig en onveilig voelt als een kind, en Susan vroeg zich af of hij in haar ogen dezelfde verwarring, die ze vastbesloten trachtte te maskeren, zag, die zij in zijn ogen las.

'Roger Gibbs zegt dat mrs. North werd doodgeschoten door een man.' Paul zei het heel terloops, en z'n witte gezichtje vertrok zich in een brede, manhaftige lach. 'En ze zat onder het bloed,' zei hij, 'en er was een rechtszitting net zoals op de tv.' Susan lachte hem toe op dezelfde nuchtere, geruststellende manier als hij. Op een lichte toon waagde ze zich aan een verhelderende verklaring.

'Hij zegt dat die man met haar wilde trouwen en dat hij dat niet kon doen en haar daarom doodschoot.'

'Waarom deed hij dat? Als ze dood is, kan hij toch helemaal niet met haar trouwen! Papa heeft Elizabeth ook niet doodgeschoten en hij wilde ook met haar trouwen.'

'Dat was niet precies hetzelfde. Je zult het wel begrijpen als je wat ouder bent.'

'Dat zegt u altijd.' Hij lachte niet meer en terwijl hij vluchtig naar haar keek, ging Paul naar z'n speelgoedkist. Het pistool dat Roger Gibbs hem had gegeven, lag bovenop de autootjes in hun gekleurde doosjes. Hij pakte het op, keek er een ogenblik naar en liet het toen weer onverschillig vallen. 'Mag ik m'n horloge om?' vroeg hij.

'Ja schat, dat mag wel.'

'Mag ik het om hebben tot ik naar bed ga?'

Susan hoorde Bobs auto achteruit de weg op rijden. Ditmaal ging ze naar het raam en keek naar hem. Lange tijd stond ze daar te staren naar de verlaten straat en herinnerde zich hoe ze hem verteld had over haar eenzaamheid op de avond dat Julian was weggegaan.