10
Onverwacht had ik even wat tijd over voor een vergadering begon, dus ik daagde mezelf uit en belde Sylvie. Ze is advocaat, en in het verleden had ik over het algemeen gemerkt dat ze moeilijk aan de lijn te krijgen is. Meestal kwam het erop neer dat zij me uren later of de volgende ochtend pas terugbelde.
Dit keer had ik haar bijna meteen te pakken.
'Alice, ben jij dat?'
'Ja,' zei ik slapjes.
'Ik moet met je praten.'
'Dat zou ik leuk vinden. Maar weet je dat wel zeker?'
'Heb je vandaag al wat? Na het werk?'
Ik dacht na. Ineens leek alles zo ingewikkeld. 'Ik heb een afspraak... eh, met iemand in de stad.'
'Waar dan? Met wie?'
'Het klinkt stom, maar bij een boekhandel in Covent Garden. Om halfzeven.'
'We zouden daarvoor kunnen afspreken.'
Ze stond erop. We konden allebei iets eerder van ons werk gaan en om kwart voor zes afspreken bij een koffieshop die zij kende in een zijstraat van St. Martin's Lane. Dit was niet handig. Ik moest een telefonische vergadering verzetten, maar om tien over half zes, buiten adem en nerveus, kwam ik daar binnen en zat zij al aan een tafeltje met een kop koffie en een sigaret. Ik liep naar haar toe en ze stond op en omhelsde me. 'Ik ben blij dat je belde,' zei ze.
We gingen zitten. Ik bestelde koffie. 'Ik ben blij dat jij daar blij om bent,' zei ik. 'Ik vind dat ik mensen heb laten zakken.'
Ze keek me aan. 'Waarom?'
Hier had ik niet op gerekend, dus ik voelde me onvoorbereid. Ik was hier gekomen met het idee dat ik op m'n lazer zou krijgen, dat ze me een schuldgevoel zou aanpraten.
'Om te beginnen Jake.'
Ze stak nog een sigaret op en lachte flauwtjes. 'Ja, om te beginnen Jake.'
'Heb je hem nog gesproken?' ;ja.'
'Hoe gaat 't met hem?'
'Mager. Rookt weer. Af en toe heel stil en dan praat hij weer zoveel over jou dat niemand er een woord tussenkrijgt. Sentimenteel. Is dat wat je wil horen? Maar hij komt er wel overheen. Zo gaat dat nu eenmaal. Die blijft niet de rest van zijn leven treuren. Aan een gebroken hart gaan niet zoveel mensen dood.'
Ik nam een slokje koffie. Die was nog steeds te heet. Ik moest ervan hoesten. 'Ik hoop het maar. Sorry Sylvie, maar ik heb het gevoel alsof ik net terugkom uit het buitenland en niet meer zo op de hoogte ben van wat er allemaal gaande is.'
Er viel een stilte waar we allebei duidelijk geen raad mee wisten.
'Hoe is het met Clive?' flapte ik er wanhopig uit. 'En hoe-heet-ze-ook- al-weer?'
'Gail,' zei ze. 'Hij is weer eens verliefd. En zij is een leuke meid.'
Weer een stilte. Ze staarde me strak aan, met een bedachtzame uitdrukking op haar gezicht. 'Wat is het voor iemand?' vroeg ze.
Ik voelde dat ik rood werd en wist raar genoeg niks te zeggen. Met een raadselachtige steek in mijn hart realiseerde ik me dat hét — Adam en ik - altijd iets geheims was gebleven en nooit ten behoeve van anderen onder woorden was gebracht. Nooit waren we samen naar een feestje geweest. Niemand zag ons als een stel. Nu was Sylvie hier, omdat ze zelf nieuwsgierig was, maar ook, vermoedde ik, omdat ze door de club afgevaardigd was om informatie te verzamelen waar de anderen zich tegoed aan konden doen. Even had ik de neiging om het nog een tijdje geheim te houden. Ik had zin om me weer terug te trekken in een kamer, gewoon wij met z'n tweeën. Ik wilde niet dat anderen me claimden, over me roddelden en speculeerden. Als ik alleen al aan Adam en zijn lichaam dacht, gingen de rillingen door me heen. Het idee van een geregeld bestaan, als Adam en Alice die ergens woonden en samen dingen hadden en samen naar van alles toe gingen, benauwde me ineens. Maar tegelijkertijd wilde ik zoiets juist.
'Jeetje,' zei ik. 'Ik weet niet waar ik moet beginnen. Hij heet Adam en... ja, zo iemand als hij heb ik nog nooit ontmoet.'
'Ik weet het,' zei ze. 'In het begin is dat zo heerlijk, hè?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Zo ligt het niet. Kijk, mijn hele leven is eigenlijk min of meer volgens plan verlopen. Ik was heel goed op school, iedereen vond me leuk, ik ben nooit gepest of zo. Met mijn ouders kon ik goed opschieten, niet fantastisch, maar, nou ja, daar weet jij alles van. En ik had aardige vriendjes, af en toe ging ik bij hen weg en af en toe gingen zij bij mij weg, en ik ben gaan studeren en heb een baan gevonden en ik ben Jake tegengekomen en ben bij hem ingetrokken, maar... wat heb ik eigenlijk al die jaren gedaan?'
Haar welgevormde wenkbrauwen schoten omhoog. Even keek ze boos. 'Gewoon leven, net als wij allemaal.'
'Of liep ik overal maar omheen, zonder iets echt te raken, zonder mezelf te laten raken? Daar hoef je geen antwoord op je te geven. Ik zat even hardop te denken.'
We namen een slokje van onze kouder wordende koffie.
'Wat voor werk doet hij?' vroeg ze.
'Een echte baan zoals wij allemaal hebben, heeft hij niet. Om aan geld te komen pakt hij van alles aan. Zijn eigenlijke werk is bergbeklimmer.'
Tot mijn bevrediging keek ze oprecht verbijsterd. 'Echt waar? Je bedoelt, van die hoge bergen?'
'Wat moet ik daar nou van zeggen. Waar zijn jullie elkaar dan tegengekomen? Toch niet op een berg?'
'Gewoon zomaar ergens,' zei ik vaag. 'We zijn elkaar gewoon tegen het lijf gelopen.'
'Wanneer dan?'
'Een paar weken geleden.'
'En sinds die tijd zijn jullie het bed niet meer uit geweest.' Ik reageerde niet. 'Je bent al bezig om bij hem in te trekken?'
'Lijkt ér wel op.'
Ze nam een haal van haar sigaret. 'Dus het is allemaal heel echt.'
'Het is allemaal heel wat. Ik weet niet wat me overkomt.'
Met een snaakse blik in haar ogen boog ze zich naar me toe. 'Je moet wel oppassen. Zo is het in het begin altijd. Hij kan niet van je afblijven, is helemaal bezeten van je. De hele tijd willen ze je neuken, in je gezicht klaarkomen, dat soort dingen-'
'Sylvie!' riep ik vol afschuw. 'In godsnaam, zeg.'
'Nou, maar dat doen ze,' zei ze monter, opgelucht dat ze weer op bekend terrein was, de roekeloze Sylvie die schunnige praatjes verkocht. 'In ieder geval klopt het beeld wel. Je moet gewoon oppassen, dat is alles. Ik zeg niet dat je het niet moet doen. Geniet er maar van. Doe het maar allemaal, ga maar tekeer, zolang je maar geen echt lijfelijk gevaar loopt.'
'Waar heb je het over?'
Ineens keek ze preuts. 'Dat weet je best.'
We bestelden nog een koffie en zij bleef me met vragen bestoken totdat ik op mijn horloge keek en zag dat het nog maar een paar minuten voor half was. Ik pakte mijn portemonnee. 'Ik moet ervandoor,' zei ik vlug. Nadat ik afgerekend had ging Sylvie met me mee naar buiten. 'En, welke kant moet jij op?'
'Ik loop een stukje met je mee, Alice, als je dat niet erg vindt.'
'Waarom?'
'Er is nog een boek dat ik wil hebben,' zei ze schaamteloos. 'Jij moet toch naar een boekwinkel, of niet?'
'Prima,' zei ik. 'Dan kan je hem ontmoeten. Maakt me niets uit.'
'Het gaat mij alleen om dat boek,' zei ze.
Het was maar een klein stukje verderop, een zaak gespecialiseerd in reisboeken en kaarten.
'Is hij er?' vroeg ze toen we naar binnen liepen.
'Ik zie 'm niet,' zei ik. 'Ga jij maar vast je boek zoeken.'
Ze mompelde iets weifelends, en allebei liepen we wat rond. Ik bleef staan voor een uitstalkast met wereldbollen. Als hij niet kwam opdagen, kon ik altijd terug naar de flat. Vanachteren werd ik even aangeraakt, daarna kwamen er armen om me heen en zat er iemand met zijn neus in mijn nek. Ik draaide me om. Adam. Hij nam me zo in zijn armen dat ik het gevoel kreeg dat hij ze twee keer om me heen had geslagen. Alice,' zei hij-
Hij liet me los, en ik zag dat hij twee geamuseerd kijkende mannen bij zich had. Ze waren allebei lang, net als Adam. Eentje had lichtbruin, bijna blond haar, een gave huid en uitstekende jukbeenderen. Hij had een zwaar canvas jack aan dat eruitzag alsof het eigenlijk door een diepzeevisser gedragen hoorde te worden. De ander was donkerder, met heel lang golvend bruin haar. Hij had een lange grijze jas aan, die bijna tot op zijn enkels kwam, Adam gebaarde naar de blonde man. 'Dit is Daniël,' zei hij. 'En dit is Klaus.'
Om de beurt schudde ik hun enorme hand.
'Leuk om je te ontmoeten, Alice,' zei Daniël met een lichte buiging van zijn hoofd. Hij klonk buitenlands, Scandinavisch misschien. Mij had Adam niet voorgesteld, maar ze wisten hoe ik heette. Hij had ze vast over me verteld. Taxerend bekeken ze me, Adams nieuwste vriendin, en ik staarde ze recht in de ogen, wilde dat ze naar me bleven kijken, en stond ondertussen op zeer korte termijn een middagje decadent winkelen te plannen.
Ik voelde dat er iemand naast me kwam staan. Sylvie. Adam, dit is een vriendin van me, Sylvie.'
Langzaam keek hij om. Hij schudde haar uitgestoken hand.
'Sylvie,' zei hij, bijna alsof hij die naam in zich opnam.
'Ja,' zei ze. 'Ik bedoel, hallo.'
Plotseling zag ik Adam en zijn vrienden door haar ogen: grote sterke mannen die van een andere planeet leken te komen, met rare kleren aan, mooi en vreemd en gevaarlijk. Gefascineerd stond ze Adam aan te staren, maar hij richtte zijn aandacht weer op mij. 'Daniël en Klaus lijken misschien een beetje afwezig. Maar ze zitten wat hun biologische klok betreft nog in Seattle.' Hij pakte mijn hand en hield die tegen zijn ge-zicht. 'We moeten hier om de hoek zijn. Zin om mee te gaan?' Dit laatste was aan Sylvie gericht, en hij keek haar indringend aan. Van schrik maakte Sylvie bijna een sprongetje, ik zweer het.
'Nee,' zei ze, bijna alsof ze een zeer verleidelijk maar heel gevaarlijk hallucinerend middel kreeg aangeboden. 'Nee, nee. Ik, eh, moet...'
'Ze moet nog een boek kopen,' zei ik.
'Ja,' zei ze hakkelend. 'En nog wat andere dingen. Dat moet.'
'Andere keer dan maar,' zei Adam, en wij gingen ervandoor. Ik draaide me om en knipoogde naar haar, alsof ik in een trein zat die het station verliet en zij achterbleef. Ze keek ontzet, of vol ontzag of zoiets. Onder het lopen dirigeerde Adam me met zijn hand tegen mijn rug. Een paar keer gingen we een hoek om, en bij de laatste kwamen we in een smal steegje. Vragend keek ik Adam aan, maar hij drukte op een bel naast een naamloze deur, en toen die ontgrendeld werd, liepen we een paar trappen op naar een gezellige ruimte met een bar en een open haard en hier en daar wat tafels en stoelen.
'Is dit soms een sociëteit?'
'Ja, dit is een sociëteit,' zei Adam, alsof dat zo voor de hand lag dat het eigenlijk het vermelden niet waard was. 'Ga maar even daar verderop zitten. Ik haal wel wat bier. Dan kan Klaus je over dat rotboek van hem vertellen.'
Samen met Daniël en Klaus liep ik door naar een kleinere ruimte, ook met een stel tafels en stoelen. We kozen een tafel uit. 'Wat voor boek?' vroeg ik.
Klaus lachte. 'Je...' Hij hield zich in. 'Adam is pissig op me. Ik heb een boek geschreven over vorig jaar op de berg.' Hij klonk Amerikaans.
'Was jij daarbij?'
Hij hield zijn handen op. Aan zijn linker had hij geen pink meer. En van zijn ringvinger was nog maar de helft over. Aan zijn rechter ontbrak de helft van zijn pink.
'Ik heb nog geluk gehad,' zei hij. 'Heel veel geluk. Adam heeft me mee naar beneden gesleept. Mijn leven gered.' Hij lachte nog eens. 'Dat kan ik nou wel zeggen als hij er niet bij is.
Als hij terugkomt kan ik 'm wel weer vertellen wat een klootzak ie is.'
Met flesjes tegen zich aangedrukt kwam Adam de kamer in, liep toen weer weg en kwam daarna met een bord met sandwiches aanlopen.
'Zijn jullie allemaal al lang vrienden van elkaar?' vroeg ik.
'Vrienden, collega's,' zei Daniël.
'Daniël is ingehuurd voor nog zo'n georganiseerde reis naar de Himalaya volgend jaar. Hij wil dat ik meega.'
'Ga je mee?'
'Denk van wel.' Ik keek vast zorgelijk, want Adam moest lachen. 'Is er soms een probleem?'
'Dat is jullie werk,' zei ik. 'Een probleem is er niet. Je moet alleen uitkijken waar je loopt.'
Zijn gezicht werd serieus en hij kwam dicht bij me zitten en kuste me zachtjes. 'Mooi,' zei hij, alsof ik voor een examen was geslaagd.
Ik nam een slokje bier, leunde achterover en keek toe terwijl zij het over dingen hadden waar ik nauwelijks iets van begreep, over logistiek en uitrusting en mogelijkheden. Of liever gezegd, niet dat ik het niet begreep, maar ik had geen zin om te volgen wat ze daar precies over zeiden. Zien hoe Adam en Daniël en Klaus praatten over iets wat zoveel voor hen betekende, deed mij vanbinnen helemaal warm worden van plezier. Die technische woorden waar ik niets van snapte, die vond ik leuk, en af en toe keek ik stiekem naar Adam. Zijn dwingende blik deed me aan iets denken, en toen wist ik het weer. Met die blik had ik hem voor het eerst gezien. Voor het eerst gezien dat hij mij zag.
Later, in bed, met onze kleren overal op de grond, waar we die maar hadden uitgegooid, Sherpa snorrend aan onze voeten. De kat hoorde bij het huis. Daarvoor had hij nog geen naam gehad, dus had ik hem Sherpa genoemd, als verwijzing naar het enige wat ik wist van klimmen in de Himalaya. Adam hoorde me uit over Sylvie. 'Wat heeft ze allemaal gezegd?'
De telefoon ging.
'Neem jij 'm deze keer maar,' zei ik.
Adam trok een gezicht en nam op. 'Hallo?'
Er viel een stilte, dus hij hing weer op.
'Elke avond en elke ochtend,' zei ik met een grimmig lachje. 'Iemand die er z'n werk van maakt. Zo langzamerhand krijg ik er de kriebels van, Adam.'
'Waarschijnlijk is het iets technisch,' zei Adam. 'Of is het iemand die de vorige huurder moet hebben. Wat zei ze allemaal?'
'Ze wou iets over jou weten,' zei ik. Hij snoof minachtend. Ik gaf hem een zoen, beet heel even in zijn heerlijke onderlip, en toen iets harder. 'En ze zei dat ik er maar van moest genieten. Zolang ik maar niet echt gewond raakte.'
De hand die mijn rug streelde, drukte me ineens op het bed. Ik voelde zijn lippen tegen mijn oor. 'Ik heb vandaag crème gekocht,' zei hij. 'Reinigende crème. Ik wil je niet verwonden. Ik wil je alleen pijn doen.'
11
'Niet bewegen. Rustig blijven liggen.' Adam stond aan het voeteneind van het bed en keek naar me door de zoeker van een camera, een Polaroid. Wazig staarde ik terug. Ik lag naakt op de lakens. Alleen mijn voeten waren onder de dekens. Waterig scheen de winterzon door het dunne gesloten gordijn.
'Ben ik weer in slaap gevallen? Hoe lang sta jij daar al?'
'Niet bewegen, Alice.' Even zag ik niets meer door het flitslicht, er klonk een gezoem en er verscheen een plastic kaart, alsof de camera zijn tong naar me uitstak.
'Je gaat er tenminste niet mee naar Boot's om 'm te laten ontwikkelen.'
'Hou je armen eens boven je hoofd. Zo ja.' Hij kwam naar me toe, haalde het haar uit mijn gezicht en ging weer naar achteren. Hij was helemaal aangekleed, had zijn camera in de aanslag en zijn gezicht stond gecontreerd maar emotieloos. 'Doe je benen nog wat verder van elkaar.'
'Ik heb het koud.'
'Ik maak je zo wel warm. Even wachten.'
Opnieuw flitste de camera.
'Waarom doe je dit allemaal?'
'Waarom?' Hij legde de camera weg en kwam bij me zitten. De twee foto's werden naast me op bed gesmeten. Ik keek hoe ik vorm aannam. De foto's zagen er onbarmhartig uit, mijn huid was rood aangelopen, bleek, vlekkerig. Ik moest denken aan politiefotografen in films op de plaats van het misdrijf en probeerde dat beeld uit mijn hoofd te zetten. Hij pakte mijn hand, die nog steeds gehoorzaam boven mijn hoofd lag, en drukte die tegen zijn wang. 'Omdat ik dat wil.' Hij draaide zijn mond naar mijn handpalm.
De telefoon ging en we keken elkaar aan. 'Laat maar bellen,' zei ik. 'Dat zal hem wel weer zijn.'
'Hem?'
'Of haar.'
We wachtten tot de telefoon ophield.
'En als het nou eens Jake is?' zei ik. 'Die steeds maar belt?'
'Jake?'
'Wie zou het anders moeten zijn? Hiervoor had je dat nooit, zeg jij, en zodra ik hier introk, is het begonnen.' Ik keek hem aan. 'Of misschien is het wel een vriendin.'
Hij haalde zijn schouders op. 'Misschien wel,' zei hij, en hij pakte de camera weer, maar ik worstelde me overeind.
'Ik moet opstaan, Adam. Kan jij het elektrische kacheltje even voor me aandoen?'
De flat op de bovenste etage van een hoog Victoriaans huis was spartaans ingericht. Er was geen centrale verwarming en weinig meubilair. Mijn kleren namen een hoekje van de grote donkere kast in beslag en Adams bezittingen lagen keurig in een hoek van de slaapkamer opgestapeld, nog altijd ingepakt. De vloerbedekking was versleten, de gordijnen waren dun en in de keuken hing een kaal peertje boven het fornuis. We kookten zelden, maar aten elke avond in kleine, schaars verlichte restaurants en gingen dan terug naar het hoge bed en het diepe gevoel. Ik leek wel half verblind van de hartstocht. Alles was troebel en onwerkelijk, behalve Adam en ik. Tot dan toe was ik een onafhankelijk iemand geweest, de baas over mijn eigen leven en heel zeker welke kant ik op wilde. Geen van mijn relaties had me van dat spoor afgebracht. Nu voelde ik me stuurloos, verdwaald. Alles had ik ervoor over om zijn handen op mijn lijf te voelen. Af en toe, in de donkere vroege uren van de ochtend als ik het eerste wakker werd, in niemands armen, in een vreemd bed, en hij nog in een geheime droomwereld was, of misschien als ik van mijn werk kwam, voordat ik Adam zag en zijn onophoudelijke vervoering voelde, werd ik bang. Mezelf verliezen in een ander.
Vanochtend deed het overal zeer. In de badkamerspiegel zag ik een blauwgrijze schram in mijn hals en mijn lippen waren opgezwollen. Adam kwam binnen en ging achter me staan. Onze ogen vonden elkaar in de spiegel. Hij likte aan een vinger en ging daarmee over de schram. Ik deed mijn kleren aan en draaide me naar hem om.
'Wie waren er allemaal vóór mij, Adam? Nee, niet je schouders ophalen. Ik meen het.'
Hij zweeg even, alsof hij de mogelijkheden afwoog.
'We spreken dit af,' zei hij. Dat klonk afschuwelijk formeel, maar even later besefte ik dat het zo moest. Meestal lekken de bijzonderheden van je liefdesleven uit tijdens bekentenissen in het holst van de nacht, gesprekken na het vrijen, kleine snippertjes informatie die als teken van intimiteit of vertrouwen losgelaten worden. Dat hadden wij allemaal niet gedaan. Adam gaf me mijn jasje aan. 'We gaan eerst ergens laat ontbijten, daarna moet ik even weg om wat op te halen. En daarna,' hij deed de deur open, 'zien we elkaar hier weer en kan jij me vertellen wie jij gehad hebt en andersom.'
'Allemaal?'
'Allemaal.'
'...en daarvoor was er Rob. Rob was grafisch ontwerper, hij beschouwde zichzelf als kunstenaar. Hij was een stuk ouder dan ik en had een dochterje van tien van zijn eerste vrouw. Het was een nogal stil iemand, maar...'
'Wat hebben jullie gedaan?'
'Hè?'
'Wat hebben jullie samen gedaan?'
'Je weet wel, films, de pub, wandelen...'
'Je weet best wat ik bedoel.'
Ik wist wat hij bedoelde, natuurlijk wist ik dat. 'Jeetje, Adam. Van alles, je weet wel. Het is zo lang geleden. Wat precies weet ik niet meer.' Een leugen, uiteraard.
'Was je verliefd op hem?'
Weemoedig dacht ik terug aan Robs aardige gezicht, wat leuke momenten. Dol was ik op hem geweest, een tijdje dan. 'Nee.'
'Ga door.'
Dit werd ongemakkelijk. Adam zat tegenover me, met de tafel tussen ons in. Zijn handen plat omhoog tegen elkaar, zijn ogen boorden zich in me. Praten over seks was voor mij al moeilijk genoeg, laat staan dat ik er door hem over ondervraagd werd.
'Toen was er Laurence, maar dat heeft niet lang geduurd,' mompelde ik. Laurence was een grappig iemand, een wanhopig iemand.
'En toen Joe, met wie ik vroeger heb gewerkt.'
'Op hetzelfde kantoor?'
'Zoiets. Nee, Adam, we hebben het niet achter het kopieerapparaat gedaan.'
Stug ploeterde ik door. Ik had verwacht dat dit een wederzijdse erotische bekentenis zou worden die in bed zou eindigen. Maar het was een koude droge opsomming aan het worden van de mannen die voor mij niet ter zake deden en onbelangrijk waren op een manier die ik hem niet hier aan deze tafel wilde uitleggen.
'En daarvoor was het school en universiteit, en, nou ja, je weet wel...' Ik maakte het niet af. Het idee dat ik die eigenlijk nogal korte lijst van vriendjes en jongens voor één nacht moest aflopen, werd me te veel. Ik haalde diep adem. 'Nou ja, als jij dat zo graag wil. Michael. Toen Gareth. En toen Simon, met wie ik anderhalf jaar gegaan ben, en een man die Christopher heette, voor een keertje.' Hij keek me aan. 'En een man van wie ik nooit heb geweten hoe hij heette, op een feestje waar ik niet naartoe wou. Zo.'
'Dat zijn ze?'
'Ja.'
'En met wie ben je voor het eerst naar bed geweest? Hoe oud was je toen?'
'Vergeleken bij mijn vriendinnetjes was ik oud. Met Michael, toen ik zeventien was.'
'Hoe was dat?'
Om de een of andere reden bracht die vraag me niet in verlegenheid. Misschien omdat het allemaal zo lang geleden speelde en het meisje dat ik toen was, nu zo'n vreemde was voor de vrouw die ik nu was. Het was boeiend geweest. Vreemd. Fascinerend.
'Afschuwelijk,' zei ik. 'Pijnlijk. Vreugdeloos.'
Hij leunde over tafel, maar raakte me nog altijd niet aan.
'Heb jij altijd van seks gehouden?'
'Eh, niet altijd.'
'Heb je wel eens gedaan alsof?'
'Dat heeft elke vrouw.'
'Met mij?'
'Nooit. O god, nee.'
'Kunnen we nu neuken?' Nog steeds zat hij ver van me af, met een rechte rug op de oncomfortabele keukenstoel.
Ik perste er een lach uit. 'Geen denken aan, Adam. Jij bent aan de beurt.'
Zuchtend leunde hij achterover en telde zijn relaties als een accountant af op zijn vingers. 'Voor jou was er Lily, die ik afgelopen zomer heb ontmoet. Daarvoor een paar jaar Françoise. Daar weer voor, eh...'
'Is dat zo moeilijk te onthouden?' vroeg ik sarcastisch, maar met een bibber in mijn stem. Ik hoopte dat hij dat niet hoorde.
'Zo moeilijk is het niet,' zei hij. 'Lisa. En voor Lisa was er een meisje dat Penny heette.' Hij zweeg even. 'Goeie klimster.'
'Hoe lang heeft dat met Penny geduurd?' Ik had een catalogus van veroveringen verwacht, niet deze efficiënte lijst met serieuze relaties. Van paniek golfde het zuur op uit mijn maag.
'Anderhalfjaar, zoiets.'
'O.' We zwegen allebei. 'Was je haar trouw?' Ik dwong mezelf dit te vragen. Eigenlijk wilde ik weten of ze allemaal mooi waren, mooier dan ik.
Van de andere kant van de tafel keek hij me aan. 'Dat speelde niet. Het was allemaal niet zo exclusief.'
'Hoe vaak ben je ontrouw geweest?'
'Ik had wel eens een ander.'
'Hoeveel dan?'
Hij fronste zijn wenkbrauwen.
'Kom op nou, Adam. Eén, twee, twintig, veertig of vijftig?'
'Zoiets.'
'Veertig of vijftig?'
'Alice, kom eens hier.'
'Nee! Nee, dit is, ik krijg hier zo'n rotgevoel van, ik bedoel, waarom ben ik zo anders?' Ineens bedacht ik iets. 'Je bent toch niet...'
'Nee...!' Zijn stem klonk fel, 'Jezus, Alice, zie je dat dan niet, voel je dat dan niet? Buiten jou is er nu niemand.'
'Hoe weet ik dat nou?' Ik hoorde de huilerige toon in mijn stem. 'Ik heb het gevoel dat ik een beetje laat op het feest ben gekomen.' Al die vrouwen in zijn leven. Volstrekt kansloos was ik.
Hij stond op en liep om de tafel heen. Hij trok me overeind en hield mijn gezicht in zijn handen. 'Dat weet jij best, Alice.'
Ik schudde mijn hoofd.
'Alice, kijk me eens aan.' Hij dwong mijn hoofd omhoog en keek me diep, heel diep in de ogen. 'Alice, wil je mij vertrouwen? Wil jij iets voor me doen?'
'Dat hangt ervan af,' zei ik, mokkend als een boos kind.
'Wacht dan even,' zei hij.
'Waar?'
'Hier,' zei hij. 'Ik ben zo terug.'
Dat duurde wel iets langer. Ik had net een kop koffie op toen er aangebeld werd. Hij heeft de sleutel, zei ik tegen mezelf, dus ik reageerde niet, maar hij kwam niet binnen en belde nog eens. Dus liep ik zuchtend naar beneden. Ik deed open, maar er stond geen Adam. Iemand toeterde en ik schrok me wild. Ik keek om en zag dat hij in een auto zat, een oud en onopvallend ding. Ik liep naar hem toe en boog mijn gezicht naar het raampje aan zijn kant.
'Wat vind je ervan?'
'Is die van ons?' vroeg ik.
'Vanmiddag wel. Stap maar in.'
'Waar gaan we dan heen?'
'Laat dat maar aan mij over.'
'Als het maar iets leuks is. Moet ik niet even afsluiten?'
'Dat doe ik wel. Ik moet nog iets hebben.'
Ik zat er serieus over te denken om het niet te doen, maar liep toen toch om en stapte aan de andere kant in. Ondertussen rende hij naar boven en kwam even later terug.
'Wat moest je hebben?'
'Mijn portefeuille,' zei hij. 'En dit.' Hij smeet de Polaroidcamera op de achterbank.
O god, dacht ik, maar zei niets.
Ik heb nog bewust meegemaakt dat we via de Mi Londen uit reden, maar daarna ben ik, zoals altijd als ik bij iemand in de auto zit, in slaap gevallen. Op een gegeven moment werd ik wakker geschud en zag ik dat we ergens buiten waren, tussen het struikgewas.
'Waar zijn we?'
'Dat blijft een verrassing,' zei Adam lachend.
Ik sukkelde weer in slaap, en toen ik echt wakker werd, zag ik langs de weg een oudé Saksische kerk in een voor de rest vlak landschap. 'Eadmund met een "a",' zei ik slaperig.
'Hij was zijn kop kwijt,' zei Adam naast me. 'Hè?'
'Het was een Angelsaksische koning. De Vikingen hebben hem gevangengenomen en vermoord en hem toen aan stukken gesneden en alle ledematen her en der begraven. Zijn onderdanen konden hem niet vinden, en toen is er een wonder gebeurd. Dat hoofd riep: "Hier ben ik", net zo lang tot ze het vonden.'
'Ik wou dat sleutelbossen dat ook konden. Dat mijn huissleutels zouden roepen: "hier zijn we", zodat ik niet alle zakken van al mijn kleren moet afzoeken om ze te vinden.'
Bij een kruising stond een barok oorlogsmonument met een adelaar erop voor de mensen van de raf. Wij sloegen rechtsaf.
'We zijn er,' zei hij.
Hij parkeerde langs de kant van de weg en zette de motor af.
'Waar dan?' vroeg ik.
Hij pakte de camera van de achterbank. 'Kom maar mee,' zei hij.
'Ik had mijn wandelschoenen moeten aantrekken.'
'Het is maar een paar honderd meter.'
Hij pakte mijn hand en we namen een pad van de weg af. Even later verlieten we dat pad en liepen door de bomen een helling op, nog glad van de rottende bladeren van afgelopen herfst. Adam zweeg en was in gedachten verzonken. Ik schrok bijna toen hij iets zei.
'Een paar jaar geleden heb ik de K2 beklommen,' zei hij. Ik knikte en zei iets bevestigends, maar hij leek in zijn eigen wereld te zijn. 'Veel, heel veel grote klimmers is dat nooit gelukt, en velen heeft dat het leven gekost. Toen ik op de top stond, wist ik verstandelijk dat dit bijna zeker de grootste klimprestatie was die ik ooit zou verrichten, maar ik voelde niets. Ik keek om me heen, maar...' Hij maakte een wegwerpgebaar. 'Ik heb daar ongeveer een kwartier staan wachten tot Kevin Doyle ook bovenkwam. Al die tijd was ik bezig tijdschema's te maken, mijn uitrusting te checken, in mijn hoofd de voorraden na te lopen, de terugroute te bepalen. Zelfs toen ik om me heen keek, was de berg nog steeds gewoon een probleem.'
'Waarom doe je het dan?'
Hij keek me stuurs aan. 'Nee, je snapt niet wat ik bedoel. Kijk.' We lieten de bomen achter ons en kwamen uit op een grasvlakte, bijna moerasland. 'Dit is het landschap waar ik van hou.' Hij sloeg zijn armen om me heen. 'Ik ben hier een keer eerder geweest en toen vond ik het een van de schitterendste plekjes die ik ooit heb gezien. Wij leven op een van de dichtstbevolkte eilanden op aarde, maar hier staan we op een stukje gras, ver van elk pad, ver van elk spoor, ver van de weg. Kijk er eens naar door mijn ogen, Alice. Kijk daar, naar die kerk waar we net langs zijn gekomen, in het land genesteld alsof die eruit voortgesproten is. En kijk naar die weiden, daar in de diepte, maar toch zo dichtbij: een groen tafelland. Kom eens bij me staan, bij deze meidoorn.'
Heel zorgvuldig zette hij me waar ik moest staan en stelde zich toen recht tegenover me op, om zich heen kijkend, alsof hij zich nauwkeurig stond te oriënteren. In de war en niet op mijn gemak rukte ik me los. Wat had dit allemaal te maken met de tientallen keren dat hij iemand ontrouw was geweest?
'En dan ben jij er, Alice, mijn enige liefde,' zei hij, en hij deed een pas achteruit en keek me aan alsof ik een kostbaar ornament was dat hij net in een etalage had gelegd. 'Je kent dat verhaal dat we allemaal in tweeën gesplitst zijn en ons hele leven naar onze andere helft op zoek zijn. In elke verhouding die we hebben, hoe stompzinnig of banaal ook, zit dat beetje hoop dat dit het misschien is, ons andere ik.' Plotseling werden zijn ogen donker, als het wateroppervlak van een meer wanneer er een wolk voor de zon komt. Ik stond te rillen bij de meidoorn. 'Daarom lopen ze vaak zo slecht af, omdat je het gevoel krijgt dat je bedrogen bent.' Hij keek om zich heen en toen weer naar mij. 'Maar met jou weet ik het gewoon.' Ik merkte dat ik naar lucht stond te happen, dat mijn ogen vochtig werden. 'Niet bewegen. Ik wil een foto van je maken.'
'Jezus, Adam, doe niet zo raar. Geef me gewoon een zoen, hou me even vast.'
Hij schudde zijn hoofd en bracht de camera voor zijn gezicht. 'Ik wil hier op deze plek een foto van je nemen, op het moment dat ik je heb gevraagd om met me te trouwen.'
Het flitste. Ik voelde mijn knieën slap worden. Ik ging op het natte gras zitten en hij rende naar me toe en pakte me vast. 'Gaat het met je?'
Of het met me ging? Een ontzaglijke vreugde welde in me op. Lachend ging ik staan en zoende hem stevig op de mond: een gelofte.
'Betekent dat ja?'
'Natuurlijk, idioot dat je bent. Ja. Ja ja ja.'
'Kijk,' zei hij. 'Hier komt ze.'
En daar kwam ik inderdaad, met open mond, grote ogen, een gestalte, steeds diepere kleuren, scherpere contouren.
'Daar is-ie,' zei hij, en hij gaf de foto aan mij. 'Het is maar een moment, maar ook een belofte. Voor altijd.'
Ik pakte de foto aan en stopte die in mijn tas. 'Voor altijd,' zei ik.
Hij greep mijn pols zo dwingend vast dat ik ervan schrok. 'Dat meen je toch wel, hè Alice? Ik heb mezelf al eerder gegeven en ben steeds teleurgesteld. Daarom heb ik je hier mee naartoe genomen, zodat we deze gelofte aan elkaar konden doen.' Hij keek me fel aan, alsof hij me bedreigde. 'Deze gelofte is belangrijker dan wat voor soort huwelijk ook.' Daarna werd hij zachter. 'Ik zou het niet kunnen verdragen als ik je kwijtraakte. Ik zou het nooit kunnen verdragen als ik je los moest laten.'
Ik sloeg mijn armen om hem heen. Ik nam zijn hoofd in mijn handen en kuste zijn mond, zijn ogen, zijn stevige kaak en zijn hals. Ik zei dat ik van hem was en hij van mij. Ik voelde zijn tranen op mijn huid, warm en zout. Mijn enige liefde.
12
Ik heb mijn moeder geschreven. Ze zou er wel van staan te kijken. Ik had haar alleen nog maar verteld dat Jake en ik uit elkaar waren. Over Adam had ik het helemaal nog niet gehad. Ik heb Jake geschreven en deed mijn best de juiste woorden te vinden. Ik wilde niet dat hij het van iemand anders hoorde. Ik heb nog wat vrienden en collega's van Adam ontmoet - mensen met wie hij had geklommen, de tent had gedeeld, gepoept had en zijn leven in de waagschaal had gesteld - en overal waar ik kwam, voelde ik Adams taxerende ogen op me zodat mijn huid ervan tintelde. Ik ging naar mijn werk en zat aan mijn bureau, helemaal slap van de gedachte aan het genot dat geweest was en nog komen ging, en verplaatste wat paperassen en woonde vergaderingen bij. Ik was van plan om Sylvie te bellen, en Clive, en zelfs Pauline, maar om de een of andere reden stelde ik dat steeds uit. Bijna elke dag kregen we nu stille telefoontjes. Ik raakte eraan gewend om de hoorn iets van mijn oor te houden, de raspende adem te horen en weer op te hangen. Op een dag duwde iemand natte bladeren en aarde door onze brievenbus, maar dat negeerden we ook. Af en toe was ik wel een beetje bang, maar dat werd door al die andere woelige emoties overspoeld.
Ik ontdekte dat Adam heerlijk Indiaas kon koken. Dat hij tv kijken vervelend vond. Dat hij heel snel liep. Dat hij de weinige kleren die hij bezat met veel zorg verstelde. Dat hij van single malt whisky hield en goede rode wijn en witbier en een hekel had aan witte bonen in tomatensaus en vis met graten en puree. Dat zijn vader nog leefde. Dat hij nooit literatuur las. Dat hij bijna vloeiend Spaans en Frans sprak, de rotzak. Dat hij met één hand knopen kon leggen. Dat hij vroeger bang was geweest voor afgesloten ruimtes, totdat hij op de Annapurna zes dagen in een tent op een richel van zestig centimeter had gezeten. Dat hij weinig slaap nodig had. Dat zijn bevroren voet af en toe nog pijn deed. Dat hij van katten en roofvogels hield. Dat zijn handen altijd warm waren, hoe ijzig het op straat ook was. Dat hij sinds zijn twaalfde, toen zijn moeder stierf, niet meer gehuild had. Dat hij het verschrikkelijk vond als er een deksel niet op een pot werd gedaan en een la open bleef staan. Dat hij op zijn minst twee keer per dag douchte en een aantal keren per week zijn nagels knipte. Dat hij altijd papieren zakdoekjes bij zich had. Dat hij me met één hand kon neerdrukken. Dat hij zelden glimlachte of lachte. En als ik wakker werd, lag hij naast me en staarde naar me.
Ik liet hem foto's van me nemen. Me bekijken in bad, op de wc, en als ik me opmaakte. Ik liet me door hem vastbinden. Op het laatst kreeg ik het gevoel alsof ik binnenstebuiten was gekeerd en mijn hele innerlijke landschap, alles wat alleen aan mij had toebehoord, in kaart was gebracht. Ik denk dat ik heel, heel gelukkig was, maar als dit geluk was, dan was ik nooit echt gelukkig geweest.
Donderdag, vier dagen nadat Adam me ten huwelijk had gevraagd en drie dagen nadat we naar de burgerlijke stand waren geweest, de aankondigingen hadden verstuurd, allerlei formulieren hadden ingevuld en geld hadden betaald, belde Clive me op mijn werk. Sinds het bowling-middagje, de dag dat ik bij Jake was weggegaan, had ik hem niet meer gesproken of gezien. Hij deed beleefd en formeel, maar vroeg wel of Adam en ik op Gails dertigste verjaardag wilden komen. Dat was morgen, vrijdag, om negen uur, met eten en dansen.
Ik aarzelde. 'Komt Jake ook?'
'Uiteraard.'
'En Pauline?'
'Weten die dat je mij ook uitnodigt?'
'Ik had jou nooit gebeld als ik het er niet eerst met hen over gehad had.'
Ik haalde diep adem. 'Geef me het adres maar.'
Ik dacht dat Adam hier geen zin in zou hebben, maar hij verbaasde me. 'Prima, als jij dat belangrijk vindt,' zei hij achteloos.
Ik droeg de jurk die hij voor me gekocht had, van chocoladebruin fluweel met lange mouwen, lage hals en wijde rok met split. Dit was de eerste keer in weken dat ik me mooi maakte. Het viel me op dat ik sinds Adam merkwaardigerwijs weinig aandacht had besteed aan wat ik droeg of hoe ik eruitzag. Ik was magerder geworden en bleek. Ik moest nodig naar de kapper en onder mijn ogen zaten wallen. Toch had ik het gevoel, toen ik mezelf in de spiegel bekeek voordat we die avond de deur uitgingen, dat ik op een andere manier mooi was. Maar misschien was ik gewoon ziek, of gek.
Gails appartement was in een groot krakkemikkig huis in Finsbury Park. Toen we daar aankwamen, waren alle ramen verlicht en op het trottoir hoorden we al muziek en lachende stemmen en zagen we mensen lopen achter de ramen. Ik greep Adams arm stevig vast. 'Is dit wel een goed idee? Misschien hadden we beter niet kunnen gaan.'
'We proberen het even. Dan zie jij iedereen die je moet zien en kunnen we daarna ergens nog wat gaan eten.'
Gail deed open. 'Alice!' Uitbundig zoende ze me op beide wangen, alsof we oude vriendinnen waren, en draaide zich toen vragend om naar Adam, alsof ze geen benul had wie hij was.
'Adam, dit is Gail. Gail, Adam.'
Adam zei niets, maar schudde haar hand en hield die even vast. Ze keek hem aan. 'Sylvie had gelijk,' giechelde ze. Ze was al dronken.
'Gefeliciteerd met je verjaardag, Gail,' zei ik droog, en ze dwong zichzelf om haar aandacht weer op mij te richten.
De kamer was vol mensen met een glas wijn of een blikje bier in hun hand. In een hoek stonden morsige muzikanten met hun instrumenten, maar ze speelden niet. De tetterende muziek kwam van de stereo-installatie. Ik pakte twee glazen van tafel, liet daar voor Adam en mij wat wijn inklokken en keek om me heen. Jake stond bij het raam te praten met een lange vrouw met een opvallend kort leren rokje. Hij had me niet zien binnenkomen, of hij deed alsof.
'Alice.'
Ik draaide me om. 'Pauline. Leuk om je te zien.' Ik deed een stap naar voren en zoende haar op de wang, maar ze gaf me er geen terug. Gegeneerd stelde ik Adam aan haar voor.
'Dat had ik al begrepen,' zei ze.
Adam pakte haar bij de elleboog en zei met een heldere, ver dragende stem: 'Pauline, een vriendin verliezen, daar is het leven te kort voor.'
Ze keek onthutst, maar wist nog wel iets te zeggen. Langzaam verwijderde ik me van hen, in de richting van Jake. Ik moest dit even doen. Hij had me nu gezien. Hij stond nog altijd met de vrouw in het rokje te praten, maar keek steeds even mijn kant op. Ik liep naar ze toe. 'Hallo, Jake,' zei ik.
'Hallo, Alice.'
'Heb je mijn brief gekregen?'
De vrouw draaide zich om en liep weg. Jake lachte naar me en zei: 'Mijn god, dat schoot niet op, zeg. Het is niet makkelijk om weer vrijgezel te zijn. Ja, je brief heb ik gekregen. In ieder geval heb je niet geschreven dat je hoopte dat we vrienden konden blijven.'
Ik zag dat Adam aan de andere kant van de kamer met Sylvie en Clive stond te praten. Pauline stond nog steeds naast hem en hij hield nog altijd haar arm vast. Ik zag hoe alle vrouwen naar hem keken, langzaam zijn kant op bewogen en voelde een jaloerse steek in mijn hart. Maar op dat moment keek hij op en vonden onze ogen elkaar en plooide hij zijn mond in een komisch verwongen grijns. Jake zag het. 'Nu weet ik waarom je ineens zo in klimboeken geïnteresseerd was,' zei hij met een zuur lachje. Ik reageerde niet. 'Ik voelde me zo'n belachelijke stomkop. Dat gebeurde maar allemaal vlak onder mijn neus en ik wist van niks. O ja, gefeliciteerd nog.'
'Hè?'
'Wanneer gaat het plaatsvinden?'
'O. Over tweeënhalve week.' Hij vertrok zijn gezicht. 'Ja, nou ja, waarom zouden we wachten...' Ik zweeg. Mijn stem klonk te hoog en opgewekt. 'Gaat het wel goed met je, Jake?'
Adam stond nu alleen met Sylvie te praten. Hij stond met zijn rug naar me toe, maar zij staarde naar hem met een verrukte uitdrukking op haar gezicht die ik maar al te goed kende.
'Dat zijn jouw zaken niet meer,' zei Jake met een ietwat beverige stem. 'Mag ik je nog iets vragen?' Ik zag dat er tranen in zijn ogen stonden. Alsof nadat ik bij hem was weggegaan er een nieuwe Jake boven was gekomen - een die zijn milde vrolijke humeur en zijn ironie kwijt was, een die makkelijk huilde.
'Wat?' Ik besefte dat hij een beetje dronken was. Hij boog zich naar me toe zodat ik zijn adem tegen mijn wang voelde.
'Als, je weet wel, hij er niet was geweest, zou je dan bij mij gebleven zijn en...'
'Alice, we gaan.' Adam sloeg van achteren zijn armen om me heen en liet zijn hoofd op mijn haar rusten. Hij hield me te stijf vast. Ik kon nauwelijks ademhalen.
'Adam, dit is Jake.'
De twee mannen zeiden geen woord. Adam liet me los en stak zijn hand uit. Aanvankelijk verroerde Jake zich niet, maar toen gaf hij met een verwonderde blik in zijn ogen Adam een hand. Adam knikte. Man tot man. Een giechel borrelde op in mijn keel, maar ik onderdrukte 'm.
'Dag, Jake,' zei ik onhandig. Ik wilde hem nog een zoen op zijn wang geven, maar Adam trok me mee.
'Kom op, liefje,' zei hij, en hij dirigeerde me de kamer uit. Ik zwaaide nog half naar Pauline en ging weg.
Buiten bleef Adam staan en draaide me naar hem toe. 'Tevreden?' vroeg hij, en hij kuste me wild. Ik schoof mijn armen onder zijn jasje en overhemd en drukte me tegen hem aan. Toen ik me weer van hem losmaakte, zag ik Jake nog steeds voor het raam staan. We keken elkaar recht in de ogen, maar hij maakte geen enkel gebaar.
13
Ik probeerde de vraag terloops te laten klinken, hoewel ik dagen lang in mijn hoofd bezig was geweest hem vorm te geven en te herformuleren. "We lagen in bed, uitgeput, ver na middernacht, ineengestrengeld in het donker, toen ik mijn kans schoon zag.
'Die vriend van je, Klaus,' zei ik, 'die heeft geschreven over wat er gebeurd was op de Chunga-nog-wat. Die naam kan ik maar niet onthouden.'
'Chungawat,' zei Adam.
Meer zei hij niet. Ik moest hem nog een duwtje in de rug geven.
'Hij zei dat jij zo pissig was dat hij het geschreven had.'
'O ja?' zei hij.
'Is dat zo? Ik snap niet waarom dat zo'n probleem is. Deborah heeft me verteld wat jij toen hebt gedaan, wat een held je was.'
Adam zuchtte. 'Ik was geen...' Hij zweeg even. 'Dat was niet vanwege dat held-zijn. Ze hadden daar helemaal niet moeten zijn, de meesten dan. Ik...' Hij probeerde het opnieuw. 'Als het misgaat op die hoogte, in die omstandigheden, kunnen de meeste mensen, ook fitte mensen die veel ervaring hebben opgedaan in andere omstandigheden, niet op hun eentje overleven.'
'Is dat dan jouw fout, Adam?'
'Greg had het helemaal niet moeten organiseren, ik had niet mee moeten gaan. De rest had niet moeten denken dat je zo'n berg maar gewoon even kan beklimmen.'
'Deborah zei dat Greg een onfeilbare methode had om ze de berg op te krijgen.'
'Dat was wel de bedoeling. Maar toen stak er een storm op en zijn Greg en Claude ziek geworden en is er van dat plan niet veel terechtgekomen.'
'Waarom dan?'
Zijn toon werd geïrriteerd. Hij werd ongeduldig omdat ik hem zo onder druk zette, maar ik was niet van plan daarmee op te houden.
'We waren geen team. Slechts één van de klimmers was ooit de Himalaya in geweest. Ze konden niet met elkaar communiceren. Allejezus, ik bedoel, die Duitse kerel, Tomas, die sprak geen woord Engels.'
'Maar ben je dan niet nieuwsgierig naar wat Klaus te melden heeft?'
'Ik weet wat hij te melden heeft.'
'Hoe dan?'
'Ik heb een exemplaar van dat boek.'
'Hè! Heb je het dan gelezen?' vroeg ik.
'Ik heb het doorgekeken,' zei hij bijna minachtend.
'Ik dacht dat het nog niet uit was.'
'Dat is het ook niet. Klaus heeft me zo'n eerste ruwe versie opgestuurd, hoe heet zoiets ook al weer?'
'Een drukproef. Heb je die hier?'
'Die zit ergens in een tas.'
Ik kuste mezelf een weg omlaag langs zijn borst, zijn buik en nog verder tot ik mezelf op hem proefde.
'Ik wil het lezen. Dat vind je toch niet erg, hè?'
Ik had met mezelf afgesproken dat ik Adam nooit met Jake zou vergelijken. Dat was voor mij nog een laatste zwakke poging om eerlijk te zijn tegenover Jake. Maar soms lukte dat niet. Jake deed nooit zomaar iets, ging nooit zomaar de deur uit. Daar was hij te zorgzaam en attent voor. Hij vroeg me of het kon, of vertelde me het of plande het van tevoren en vroeg dan waarschijnlijk of ik mee wilde of wat ik van plan was. Adam was totaal anders. Meestal ging hij helemaal in me op, wilde hij me aanraken, proeven, bij me naar binnen of gewoon naar me kijken. Andere keren regelde hij precies waar en wanneer we afspraken, schoot dan een jas aan en ging ervandoor.
De volgende ochtend stond hij bij de deur toen het me te binnen schoot. 'Dat boek van Klaus,' zei ik. Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Je hebt het beloofd,' zei ik.
Zwijgend liep hij de kale kamer door en ik hoorde wat gerommel. Hij kwam tevoorschijn met een boek met een slap lichtblauw omslag. Hij smeet het naast me op de bank. Ik keek op het omslag: Berg der zuchten, door Klaus Smith.
'Het is maar één kijk op de zaak,' zei hij. 'Dus ik zie je om zeven uur in de Pelican.'
En weg was hij, roffelend de trap af. Ik liep naar het raam, zoals ik altijd deed als hij wegging, en keek hoe hij in beeld verscheen en de straat overstak. Hij bleef even staan, draaide zich om en keek omhoog. Ik gaf hem een luchtzoen en hij lachte en draaide zich weer om. Ik ging terug naar de bank. Ik neem aan dat ik van plan was om een beetje te lezen, wat koffie te zetten, een bad te nemen, maar ik ben drie uur lang niet van mijn plaats geweest. Aanvankelijk bladerde ik wat en zocht naar zijn heerlijke naam, die ik vond, en naar foto's, die ik niet vond, omdat die pas in de laatste versie kwamen. Daarna ging ik terug naar het begin, naar de eerste pagina.
Het boek was opgedragen aan de leden van de Chungawat-expeditie in 1997. Onder de opdracht stond een citaat uit een oud klimboek uit de jaren dertig: 'Mogen wij, die daar verkeren waar de lucht dicht is en de geest helder, ons bedenken voor wij oordelen over mannen die zich in dat wonderland, dat tegenrijk op het dak van de wereld, wagen.'
De telefoon ging en ik luisterde even naar de stilte voor ik weer ophing. Af en toe maakte ik mezelf wijs dat ik het ademhalen herkende, dat het een bekende was aan de andere kant van de lijn. Op een keer probeerde ik het met 'Jake?' om te kijken of er gereageerd werd, of de adem even stokte. Dit keer kon het me niet echt schelen. Ik wilde verder met de Berg der zuchten.
Het boek begon ruim vijfentwintig miljoen jaar geleden, toen het Himalaya-gebergte ('jonger dan het Braziliaanse regenwoud') door het verschuiven van het Indiase subcontinent in plooien omhooggestuwd werd. Daarna maakte het een sprong naar een rampzalige Britse expeditie vlak na de Eerste Wereldoorlog. Deze poging om de top te bereiken werd abrupt afgebroken doordat een majoor uit het Britse leger zijn evenwicht verloor en drie kameraden met zich mee naar beneden sleurde, en zoals Klaus droogjes schreef, van Nepal zo'n tweeduizend meter naar beneden in China viel.
Vlug las ik een stel hoofdstukken door over expedities uit eind jaren vijftig en zestig, waarbij de Chungawat voor het eerst werd beklommen, daarna via verschillende routes, volgens verschillende methodes die zogenaamd zuiverder of zwaarder of mooier moesten zijn. Dat interesseerde me niet erg, alleen werd mijn aandacht wel getrokken door een uitspraak die Klaus had opgetekend uit de mond van 'een anonieme Amerikaanse klimmer uit de jaren zestig': 'Een berg is net een lekker wijf. Eerst wil je d'r neuken, daarna wil je d'r op een paar andere manieren neuken en dan ga je een deurtje verder. Aan het begin van de jaren zeventig was de Chungawat sufge-neukt en keek niemand er meer naar om.'
Blijkbaar bood de Chungawat technisch niet voldoende uitdaging voor de topklimmers, maar het bleef een mooie berg en er waren gedichten over geschreven en een klassiek reisboek, en dat bracht Greg McLaughlin begin jaren negentig op zijn grote idee. Klaus beschreef een gesprek met Greg in een kroeg in Seattle, waarbij Greg lyrisch uitweidde over georganiseerde klimreizen boven de achtduizend meter. Mensen betaalden dan dertigduizend dollar, en Greg en een stel andere experts brachten ze naar een van de hoogste toppen in de Himalaya met uitzicht op drie landen. Greg dacht dat hij de Thomas Cook van de Himalaya kon worden en had een plan om dit voor elkaar te krijgen. De bedoeling was dat elke gids een vast touw uitzette, bevestigd aan paaltjes, waar de klimmers dan met een karabiner aan werden vastgemaakt. De touwen voerden via een veilige route van kamp naar kamp. Elke gids was verantwoordelijk voor zijn touw, en ieder touw had een andere kleur, dus men hoefde er alleen maar voor te zorgen dat de klanten de juiste uitrusting droegen en goed aan het touw gezekerd waren. 'Het enige risico,' had hij tegen Klaus gezegd, 'was dat je doodging van verveling.' Klaus was een oude vriend en Greg vroeg hem of hij voor een schappelijke prijs mee wilde op de eerste expeditie om hem te helpen met de logistiek. Klaus legde zijn motieven onbarmhartig op tafel. Vanaf het begin had hij zijn twijfels gehad, het idee om van bergbeklimmen iets toeristisch te maken vond hij walgelijk, maar toch ging hij mee omdat hij nog nooit in de Himalaya was geweest en dat graag wilde.
Klaus was ook behoorlijk vooringenomen ten opzichte van zijn medeklimmers, waaronder een beurshandelaar van Wall Street en een plastisch chirurg uit Californie. Ten opzichte van één persoon was hij niet vooringenomen. Toen de naam van Adam voor het eerst viel, voelde ik iets van binnen omdraaien:
'De jonge god van de expeditie was Gregs tweede gids, Adam Tallis, een slungelige, knappe, zwijgzame Engelsman. Met zijn dertig jaar was Tallis al een van de briljant-ste klimmers van de jongere generatie. Maar voor mijn gemoedsrust telde vooral dat hij uitgebreide ervaring had in de gebergten van de Himalaya en de Karakoram. Adam, al heel lang een vriend van me, is niet iemand die ergens woorden aan verspilt, maar klaarblijkelijk had hij ook zo zijn twijfels over de hele opzet van de expeditie. Het verschil was dat als er iets misging, de gidsen hun leven waagden.'
Daarna draaide mijn maag zich weer om, toen Klaus beschreef dat Adam voorstelde dat zijn ex-vriendin, Françoise Colet, die dolgraag een keer in de Himalaya wilde klimmen, als arts meeging. Daar had Greg eerst geen zin in, maar hij stemde toe dat ze meeging als toerist, tegen een fikse korting.
Over bureaucratie, sponsors, rivaliteit met andere klimmers, de aanlooproute door Nepal, ging hij (voor mij) iets te lang door, maar toen, als een openbaring, was daar de eerste aanblik van de Chungawat met zijn beruchte Gemini-graat, die van de col vlak onder de top omlaag liep en zich in tweeën splitste, de ene kant naar een ravijn (waar de Engelse majoor en zijn kameraden in weggegleden waren) en de andere kant lichtglooiend langs de helling omlaag. Het was alsof ik er onder het lezen zelf bij was, zelf het steeds feller worden van het licht en het ijler worden van de lucht ervoer. Aanvankelijk hing er nog een luchthartige sfeer, met toasts en gebeden aan de zittende godheid. Klaus beschreef een seksscène in een van de tenten, tot vermaak en ontzetting van de sherpa's, maar liet op discrete wijze na te vermelden wie daarbij betrokken waren. Ik vroeg me af of Adam bij haar in de slaapzak had gelegen — van wie die ook was, waarschijnlijk van de plastisch chirurg Carrie Frank, bedacht ik. Inmiddels ging ik ervan uit dat hij met zo'n beetje iedereen die zijn pad kruiste had geslapen, bijna alsof dat erbij hoorde. Met Deborah, bijvoorbeeld, de berg-beklimmende arts uit Soho. Er was iets in haar blik waardoor ik dacht dat ze iets met elkaar gehad hadden.
Naarmate ze hoger kwamen en kampen inrichtten, hield het boek bijna op een boek te zijn en werd het een koortsdroom, een hallucinatie die ik als lezer deelde. De leden van de groep raakten verblind van de hoofdpijn, kregen geen eten meer naar binnen, liepen dubbel van de maagkrampen en zelfs dysenterie. Ze discussieerden en ruzieden. Greg McLaughlin werd gek van het geregel, voelde zich heen en weer geslingerd tussen zijn zorgen als gids en zijn verantwoordelijkheid als reisleider. Boven de achtduizend meter ging alles minder en trager. Echt klimmen was er niet bij, maar zelfs de lichtste helling kostte een enorme inspanning. Oudere leden van de groep hielden de hele boel op, wat weer wrevel veroorzaakte. Bij dat alles ging Greg gebukt onder het idee dat hij iedereen op de top moest zetten, dat hij moest bewijzen dat dit soort toerisme kans van slagen had. Klaus beschreef hem als een bezeten mens, die onsamenhangend doorratelde over dat ze haast moesten maken, dat de top bereikt moest worden binnen de periode van mooi weer aan het eind van mei, voordat juni stormen en rampen bracht. Maar toen, in het laatste kamp voor de top, kwam er een dag met laaghangende bewolking en hoorde Klaus hoe Greg, Adam en Claude Bresson ruzie maakten. Die dag bleef het weer stabiel, dus voor zonsopgang ging de groep omhoog over de Gemini-graat langs een vast touw, dat door Greg en twee van de sherpa's was uitgezet. Het was een gelopen koers, zoals Greg dat zelf formuleerde, zo simpel dat het voor hetzelfde geld bedacht kon zijn voor een stel kleuters. Gregs vaste touwen waren rood, die van Claude blauw, die van Adam geel. De klimmers werd verteld bij welke kleur ze hoorden en dat ze die moesten volgen. Zodra ze voorbij de graat waren en zich zo'n vijftig verticale meters onder de top bevonden, zag Klaus, die achter aan de groep van Claude liep, dat er vanuit het noorden onheilspellende wolken binnendreven. Hij vroeg daar wat over aan Claude, maar die reageerde niet. Klaus wist niet of Claude nu kostte wat het kost de top wilde halen, of dat hij al ziek was, of dat hij het gewoon niet had gehoord. Ze ploeterden door, en ongeveer een halfuur later barstte de storm los en werd het aardedonker.
De rest van het boek was eigenlijk één delirische beschrijving van de manier waarop Klaus — ziek, gedesoriënteerd en doodsbang als hij was - de hele ramp had beleefd. Hij zag niets, hoorde niets, af en toe doken er gedaantes op uit de sneeuwstorm en verdwenen weer. De klimmers hadden zich een weg gebaand over de col tot het punt waar Claude in theorie het blauwe touw had uitgezet dat hen naar de top zou voeren, maar tegen die tijd was er nog maar een halve meter zicht en moesten ze in eikaars oren schreeuwen om zich verstaanbaar te maken. De enige die in alle chaos duidelijk overeind bleef, als een gedaante die door bliksem verlicht werd, was Adam. Hij doemde op uit de storm, hij daalde af, verdween, klom weer naar boven. Hij was overal, onderhield de communicatie, dirigeerde de twee groepen klimmers naar een betrekkelijk beschutte plek op de col. Allereerst was het zaak om Greg en de ernstig zieke Claude te redden. Met behulp van Klaus droegen ze Claude bijna langs het touw omlaag naar het hoogste kamp. Daarna ging Klaus met Adam weer terug en hielpen ze Greg naar beneden.
Inmiddels was Klaus zelf ook volledig in de war van vermoeidheid, kou en dorst, dus zocht hij zijn tent op en viel daar flauw. Adam ging weer omhoog om de feitelijk hulpeloze toeristen te halen. Hij bracht de eerste groep, onder wie Françoise en vier anderen, naar het begin van het touw, van waar ze op de tast omlaag moesten naar het kamp. Adam ging terug de berg op naar de tweede groep. Maar toen hij die naar beneden had gebracht, was het vaste touw nergens meer te zien. Dat was klaarblijkelijk weggeblazen. Het werd nu donker en door de wind was de gevoelstemperatuur vijftig graden onder nul. Adam leidde de tweede groep terug naar de col. Daarna ging hij in zijn eentje langs de graat omlaag, zonder touw, om zijn eigen touw op te halen en te kijken of er hulp kon komen. Greg, Claude en Klaus waren buiten bewustzijn en van de eerste groep was geen spoor te bekennen.
Dus Adam klom weer langs de graat omhoog, zette het gele touw uit en bracht de tweede groep zelf naar beneden. Sommigen hadden dringend medische hulp nodig, maar zodra hij ze verzorgd had, ging hij nogmaals omhoog, in zijn eentje, in het donker, om de vermiste groep te zoeken. Het was hopeloos. Laat die nacht kwam Klaus bij en hij ging er in zijn delirische toestand van uit dat ze Adam ook kwijt waren geraakt, totdat die de tent binnen kwam vallen en bewusteloos ineenzakte.
De eerste groep werd de volgende dag gevonden. Wat hun overkomen was, was het gevolg van een tragische maar simpele vergissing. In het donker en in die sneeuw en dat geraas, zonder het vaste touw, losgeraakt en weggeblazen in de diepte, waren ze langs de verkeerde kant van de Gemini-graat omlaaggestrompeld, waardoor ze hopeloos en onherroepelijk verdwaald waren tot bij een winderige bergkam die steeds smaller werd, met aan beide kanten een diep ravijn. De lichamen van Françoise Colet en een Amerikaanse toerist, Alexis Hartounian, zijn nooit gevonden. Zij waren vast in de diepte gestort, misschien terwijl ze zich weer omhoog worstelden langs de kam of doorploeterden naar het kamp waarvan ze dachten dat het voor hen lag. De anderen kropen tegen elkaar aan in de duistere storm en stierven een langzame dood. De volgende ochtend werden ze aangetroffen door de sherpa's die ze waren gaan zoeken. Allemaal dood, schreef Klaus, op één na, een andere Amerikaan, Pete Papworth, die dat ene zielige woordje zat te mompelen: 'Help. Help.' Steeds maar weer. Help. Help. Roepend om hulp, zo schreef Klaus met de pijn van een man die dwars door alles heen had geslapen, die niemand hem kwam brengen.
De laatste pagina's las ik in een waas, nauwelijks nog in staat om adem te halen, en daarna ging ik maar wat op de bank liggen waar ik uren moet hebben geslapen.
Toen ik wakker werd, moest ik me haasten. Ik ging onder de douche en trok een jurk aan. Ik nam een taxi naar de Pelican in Holland Park, terwijl lopen sneller zou zijn geweest, maar in mijn huidige geestestoestand zou ik vast zijn verdwaald. Ik betaalde de chauffeur en ging naar binnen. Er waren maar een paar tafeltjes bezet. In een hoek zaten Adam en een man en een vrouw die ik niet kende. Ik liep meteen naar ze toe, geschrokken keken ze om.
'Sorry hoor,' zei ik tegen de anderen. 'Adam, kan je even met me naar buiten komen?'
Hij keek achterdochtig. 'Hoezo?'
'Gewoon even komen. Het is heel belangrijk. Duurt niet lang.'
Hij haalde zijn schouders op en knikte verontschuldigend naar de anderen aan tafel. Ik pakte hem bij zijn hand en nam hem mee naar buiten. Zodra we uit het zicht van zijn kennissen stonden, draaide ik me om en nam zijn gezicht in mijn handen zodat ik hem recht in de ogen kon kijken. 'Ik heb Klaus z'n boek gelezen,' zei ik. In zijn ogen kwam een flikkering van paniek. 'Ik hou van je, Adam. Ik hou zoveel van je.'
Ik begon te huilen en zag niets meer, maar ik voelde wel zijn armen om me heen.
14
'Mevrouw heeft smalle voeten, meneer Tallis.' Hij hield mijn voet vast alsof het een stuk klei was en liet die in zijn magere handen draaien.
'Klopt, zorg nou maar dat-ie goed om de enkel past. In blaren heeft ze geen zin, oké?'
In zo'n winkel was ik nog nooit geweest, maar ik was er wel eens langs gelopen en had in die onafzienbare dure schemer staan turen. Ik zat geen schoenen te passen, nee, mijn maat en pasvorm werden opgenomen. In dit gezelschap zag mijn sok -violet en versleten - er slonzig uit.
'En een hoge wreef.'
'Ja, dat heb ik gezien.' Adam pakte mijn andere voet en bekeek die aandachtig. Ik voelde me net een paard dat van de smid een nieuw hoefijzer kreeg.
'Wat voor soort wandelschoen had u in gedachten?'
'Nou, aangezien ik niet...'
'Een gewone wandelschoen. Flink hoog, zodat haar enkel steun heeft. Licht,' zei Adam gedecideerd.
'Zoals die ene die ik heb gemaakt voor...?'
'Ja.'
'Voor wie?' vroeg ik. Allebei deden ze alsof ze me niet hoorden. Ik trok mijn voet los en stond op.
'Komende vrijdag moet ik ze kunnen ophalen,' zei Adam.
'Dat is onze trouwdag.'
'Daarom moet ik ze tegen die tijd kunnen ophalen,' zei hij, alsof dat vanzelf sprak. 'Dan kunnen we in het weekend gaan wandelen.'
'O,' zei ik. Ik had gerekend op twee wittebroodsdagen in bed, met champagne, gerookte zalm en een warm bad tussen de seks door.
Adam keek me aan. 'Die zaterdag moet ik een demonstratie geven in het Lake District,' zei hij kortaf. 'Je kan met me mee.'
'Als een echt vrouwtje,' zei ik. 'Heb ik ook nog wat in te brengen?'
'Kom nou maar mee. We moeten opschieten.'
'Waar gaan we nu dan heen?'
'Dat vertel ik je wel in de auto.'
'Welke auto?'
Adams hele bestaan leek te berusten op een ruilsysteem. Zijn flat was het eigendom van een vriend. De auto verderop in de straat was het eigendom van een kennis uit de klimwereld. Uitrusting lag opgeslagen bij mensen op zolder en op andere plekken. Ik snapte niet hoe hij bijhield waar alles was. Via via kwam hij aan allerlei baantjes. Bijna altijd was dat omdat iemand hem een wederdienst moest bewijzen voor iets wat hij op een of andere berg had gedaan. Een bevriezing die hij had voorkomen, zwaar gidswerk dat hij had verricht, enige kalmte onder moeilijke omstandigheden, een liefdevol gebaar tijdens een storm, een leven dat hij toevallig had gered.
Ik deed mijn best om hem niet als een held te zien. Ik had geen zin om met een held getrouwd te zijn. Het idee maakte me bang, wond me op en schiep een subtiele erotische afstand tussen ons. Ik wist dat ik hem, sinds ik gisteren dat boek gelezen had, met andere ogen bekeek. Zijn lijf, dat ik tot vierentwintig uur geleden slechts zag als iets wat me neukte, was een lijf geworden dat dingen kon doorstaan die niemand anders aankon. Zijn schoonheid, die voor mij zo verleidelijk was geweest, leek nu iets wonderbaarlijks. Wankelend had hij door een ijle luchtsoep gelopen, door een krakende kou, geteisterd door wind en pijn, en toch wekte hij een ongeschonden indruk. Nu ik dat allemaal wist, was alles aan Adam doortrokken van die roekeloze kalme moed. Als hij me broeierig aankeek of aanraakte, dacht ik altijd dat ik het voorwerp van begeerte was waar hij alles voor op het spel moest zetten om dat te veroveren. En ik wilde ook veroverd worden, echt waar. Ik wilde overrompeld en overwonnen worden. Ik wilde graag dat hij me pijn deed en ik wilde graag terugvechten om me vervolgens gewonnen te geven. Maar hoe moest dat dan later, als ik als een triomf op de kaart gezet en toegeëigend was? Wat ging er dan met me gebeuren? Onderweg door de natte grijze sneeuw naar de geleende auto, nog maar zes dagen verwijderd van onze trouwdag, vroeg ik me af hoe ik ooit nog zonder Adams obsessie kon leven.
'Dit is 'm.'
Het was een hele oude zwarte Rover met verende leren stoelen en een prachtig walnoten dashboard. Het rook er naar sigaretten. Hij maakte het portier voor me open en stapte zelf aan de bestuurderskant in, alsof de wagen van hem was. Hij draaide het contactsleuteltje om en voegde rustig in tussen het zaterdagochtendverkeer.
'Waar gaan we heen?'
'Even ten westen van Sheffield, het Peak District.'
'Is dit soms weer zo'n leuke verrassing?'
'Even bij mijn vader langs.'
Het was een majestueus huis, maar ook nogal somber, zoals het daar op die vlakte lag, van alle kanten aan de wind blootgesteld. Het zal wel op een compromisloze manier mooi zijn geweest, maar vandaag had ik behoefte aan comfort, niet aan zuinige eenvoud. Adam parkeerde naast het huis, bij een stel gammele bijgebouwtjes. Grote vederlichte sneeuwvlokken daalden langzaam neer door de lucht. Ik verwachtte dat er een hond blaffend op ons toe zou rennen, of dat een ouderwetse dienstbode de deur zou opendoen. Maar niemand kwam ons verwelkomen, en ik kreeg de akelige indruk dat er ook helemaal niemand was.
'Weet hij dat we komen?' vroeg ik.
'Nee.'
'Weet hij überhaupt wel van ons, Adam?'
'Nee, daarom zijn we hier.'
Hij liep naar de dubbele voordeur, klopte voor de vorm en duwde hem open.
Binnen was het ijskoud en heel donker. De hal was een kil vierkant van geboend parket met een staande klok in de hoek. Adam pakte me bij de elleboog en dirigeerde me naar een woonkamer vol oude banken en leunstoelen. Aan het andere eind van het vertrek was een open haard die de indruk maakte alsof hij vele jaren geen vuur meer had gezien. Ik trok mijn jas dicht. Adam deed zijn sjaal af en sloeg die om mijn hals.
'We blijven niet lang, lieverd,' zei hij.
In de keuken, met zijn koude vierkante tegels en houten aanrecht, was ook niemand, maar er stond een bord vol kruimels op tafel met een mes erbij. De eetkamer was een van die vertrekken die maar één keer in het jaar gebruikt worden. Op de ronde geboende tafel en het sobere mahoniehouten buffet stonden ongebruikte kaarsen.
'Ben jij hier opgegroeid?' vroeg ik, want ik kon me niet voorstellen dat er in dit huis ooit kinderen hadden gespeeld. Hij knikte en wees op een zwartwitfoto op de schoorsteenmantel. Een man in uniform, een vrouw in japon en tussen hen in een kind, poserend voor het huis. Allemaal keken ze zeer ernstig en formeel. De ouders zagen er veel ouder uit dan ik had verwacht.
'Ben jij dat?' Ik pakte de foto en hield hem in het licht om beter te kunnen zien. Hij zal toen ongeveer negen geweest zijn, met donker haar en boze wenkbrauwen. Zijn moeders handen rustten op zijn weerspannige schouders. 'Je ziet er nog precies zo uit, Adam, ik had je overal herkend. Wat was je moeder mooi.'
'Ja. Dat was ze zeker.'
Boven waren in alle kamers de eenpersoonsbedden opgemaakt, de kussens opgeschud. Op elke vensterbank stond een heel oud bosje droogbloemen.
'Wat was jouw kamer?' vroeg ik.
'Deze.'
Ik keek om me heen naar de witte muren, de gele kapoksprei, de lege klerenkast, het saaie landschapje, de kleine handige spiegel.
'Maar van jou is hier niks te zien,' zei ik. 'Geen spoor.' Hij keek ongeduldig. 'Wanneer ben je hier weggegaan?'
'Voorgoed, bedoel je? Op m'n vijftiende, denk ik, hoewel ik op m'n zesde op kostschool werd gedaan.'
'Waar ben je toen naartoe gegaan, op je vijftiende?'
'Dan weer hier, dan weer daar.'
Ik kreeg in de gaten dat een rechtstreekse vraag geen goede methode was om informatie uit Adam te krijgen.
We liepen een kamer in waarvan hij zei dat die van zijn moeder was geweest. Haar portret hing aan de muur en — dit was iets heel spookachtigs - naast het droogboeket lag een opgevouwen paar zijden handschoenen.
'Hield je vader veel van haar?' vroeg ik.
Hij keek me een beetje raar aan. 'Nee, volgens mij niet. Kijk, daar is-ie.' Ik kwam naast hem staan bij het raam. Een heel oude man liep door de tuin naar het huis. Op zijn witte haar zat een laagje sneeuw en zijn schouders waren ook met sneeuw bestrooid. Hij droeg geen overjas. Hij zag er zo mager uit dat hij bijna doorzichtig leek, maar liep kaarsrecht. Hij had een wandelstok, maar gebruikte die kennelijk alleen om naar eekhoorntjes uit te halen die spiraalsgewijs in de oude beuken omhoogschoten.
'Hoe oud is je vader, Adam?' vroeg ik.
'Ongeveer tachtig. Ik was een nakomertje. Mijn jongste zus was zestien toen ik geboren werd.'
Adams vader - kolonel Tallis, zoals hij zei dat ik hem moest aanspreken - maakte op mij een angstaanjagend stokoude indruk. Zijn huid was bleek en papierachtig. Op beide handen zaten levervlekken. Zijn ogen, net zo opvallend blauw als die van Adam, stonden troebel. Hij leek totaal niet verbaasd om ons hier te treffen.
'Dit is Alice,' zei Adam. 'Vrijdag ga ik met haar trouwen.'
'Goeiemiddag, Alice,' zei hij. 'Blondje, hè? Dus jij gaat met mijn zoon trouwen.' Hij keek bijna hatelijk. Daarna wendde hij zich weer tot Adam. 'Schenk dan maar eens een glaasje whisky in.'
Adam ging de kamer uit. Ik wist niet goed wat ik tegen de oude heer moest zeggen en kennelijk vond hij het niet interessant om met mij te praten.
'Gisteren heb ik drie eekhoorns doodgemaakt,' kondigde hij ineens aan, na een korte stilte. 'Met een val, weet je wel.'
'O.'
'Ja, ongedierte is het. En ze blijven maar komen. Net als de konijnen. Daar heb ik er zes van geschoten.'
Adam kwam de kamer weer in met drie tumblers vol amberkleurige whisky. Hij gaf er een aan zijn vader en de andere aan mij. 'Drink maar lekker op, dan gaan we daarna naar huis,' zei hij.
Ik dronk. Ik had geen idee hoe laat het was, maar buiten werd het al wel donker. Ik had geen idee wat we hier deden en had vast gezegd dat ik wilde dat we hier niet naartoe waren gegaan, als ik niet een nieuw en levendig beeld van Adam als jongetje had gekregen: eenzaam, overschaduwd door twee bejaarde ouders, achtergelaten door zijn moeder toen hij twaalf was, in dit grote koude huis. Wat een leven moet dat zijn geweest, helemaal alleen opgroeien met deze surrogaatvader. De whisky brandde in mijn keel en verwarmde mijn borst. De hele dag had ik nog niet gegeten en hier kreeg ik duidelijk ook niets. Ik had mijn jas niet eens uitgedaan, besefte ik. Nou ja, dat had nu ook niet veel zin meer.
Kolonel Tallis zat op de bank, zonder een woord te zeggen, en dronk ook zijn whisky. Plotseling viel zijn hoofd achterover, ging zijn mond iets open en klonk er een krakerig gesnurk. Ik nam de lege tumbler uit zijn hand en zette die op het tafeltje naast hem.
'Kom eens hier,' zei Adam. 'Kom eens mee.'
We gingen weer de trap op naar een slaapkamer. Adams oude kamer. Hij deed de deur dicht en duwde me op het smalle bed. Mijn hoofd tolde. 'Jij bent mijn thuis,' zei hij ruw. 'Snap je dat? Mijn enige thuis. Niet bewegen. Geen centimeter.'
Toen we weer beneden kwamen, werd de kolonel half wakker.
'Gaan jullie alweer?' vroeg hij. 'Kom gerust nog eens langs.'
'Neem nog een stuk shepherd's pie, Adam.'
'Nee, dank u wel.'
'Of wat sla. Neem alsjeblieft nog wat sla. Ik heb te veel gemaakt, dat weet ik. Het is altijd zo lastig om de goeie hoeveelheid te maken, hè? Maar daarom is een vriezer ook zo handig.'
'Nee, dank u wel, ik hoef geen salade meer.'
Mijn moeder was helemaal roze en babbelziek van de zenuwen. Mijn vader, die in goeden doen al zwijgzaam is, had bijna niets gezegd. Hij zat aan het hoofd van de tafel en werkte moeizaam zijn lunch naar binnen.
'Nog wijn?'
'Geen wijn meer, dank u.'
'Alice was als klein kind altijd zo dol op shepherd's pie, hè, Alice liefje?' Ze deed zo haar best. Ik lachte naar haar, maar wist niet wat ik moest zeggen, want in tegenstelling tot haar zat ik altijd met een mond vol tanden als ik nerveus werd.
'O ja?' Onverwacht klaarde Adams gezicht op. 'Waar was ze nog meer dol op?'
'Schuimgebak.' Van de opluchting dat ze een gespreksonderwerp had gevonden, ontspande haar gezicht. 'En kaantjes. En mijn bramen-en-appelpie. Bananentaart. Ze was vroeger altijd zo'n mager ding, onvoorstelbaar zo veel als die kon eten.'
'Ik kan me dat wel voorstellen.'
Adam legde zijn hand op mijn knie. Ik voelde dat ik bloosde. Mijn vader kuchte veelbetekenend en wilde wat zeggen. Adams hand schoof onder de zoom van mijn rok en streelde mijn dij.
'Het is wel allemaal een beetje plotseling,' verklaarde mijn vader.
'Ja,' zei mijn moeder haastig. 'We zijn heel blij, natuurlijk zijn we heel blij, en ik weet zeker dat Alice heel gelukkig zal zijn, en trouwens het is haar leven, daar mag ze mee doen wat ze wil, maar wij dachten: waarom zo snel allemaal? Als je zo zeker van elkaar bent, waarom dan niet even wachten en later...'
Adams hand schoof naar boven. Hij zette een zelfbewuste duim in mijn kruis. Met een bonkend hart en kloppend lijf bleef ik heel stil zitten.
'Vrijdag gaan we trouwen,' zei hij. 'Dat is zo plotseling omdat de liefde zo plotseling komt.' Hij lachte best wel vriendelijk naar mijn moeder. 'Ik weet, je moet er even aan wennen.'
'En jullie willen niet dat wij erbij zijn?' zong ze.
'Het is niet dat we jullie er niet bij willen hebben, mam, maar...'
'Twee getuigen, zo van de straat,' zei hij koel. 'Twee vreemden, zodat het echt iets tussen mij en Alice wordt. Dat is wat we willen.' Hij keek me recht aan en ik kreeg het gevoel alsof hij me voor de ogen van mijn ouders aan het uitkleden was. 'Toch?'
'Ja,' zei ik zachtjes. 'Ja, zo willen we het, mam.'
In mijn oude kamer, het museum van mijn jeugd, pakte hij elk ding op alsof het een aanwijzing bood. Mijn zwemdiploma's. Mijn oude teddybeer, nu met één oor minder. Mijn stapel oude elpees met krassen. Mijn tennisracket, nog altijd in de hoek, naast de prullenmand van pitriet die ik op school had gemaakt. Mijn schelpenverzameling. Mijn vrouwenbeeldje van porselein, een cadeau van mijn oma toen ik ongeveer zes was. Een sieradendoos, vanbinnen met roze zijde bekleed, waar maar één kralenketting in zat. Hij stopte zijn gezicht in de plooien van mijn oude badjas die nog altijd aan de deur hing. Hij rolde een schoolfoto uit 1977 open en zag al snel mijn gezicht, onzeker lachend op de tweede rij. Hij vond de foto van mijn broer en mij, veertien en vijftien jaar, en bestudeerde die aandachtig, met gefronst voorhoofd, afwisselend naar mij en de foto kijkend. Hij raakte alles even aan, liet zijn vingers overal even overheen glijden. Hij ging met zijn vingers over mijn gezicht en verkende elk vlekje en elk puistje.
We maakten een wandeling langs de rivier, over de bevroren modder, onze handen raakten elkaar af en toe, elektrische schokjes gingen door mijn rug, de wind waaide in mijn gezicht. Als afgesproken bleven we staan en staarden naar het trage bruine water, vol glinsterende belletjes en stukken afval en plotseling zuigende draaikolken.
'Je bent nu van mij,' zei hij. 'Mijn eigen liefde.'
'Ja,' zei ik. 'Ik ben van jou.'
Toen we zondagavond terugkwamen in de flat, laat en slaperig, voelde ik iets onder mijn voeten zodra ik de mat op stapte. Het was een bruine envelop zonder naam of adres. Alleen maar 'Flat 3'. Onze flat. Ik maakte hem open en haalde een enkel vel papier tevoorschijn. De boodschap was geschreven in grote zwarte viltstiftletters: ik weet waar je woont
Ik gaf hem aan Adam. Hij keek ernaar en trok een gezicht.
'Dat telefoneren vond-ie zeker saai worden,' zei hij.
Aan die stille telefoontjes, dag en nacht, was ik gewend geraakt. Maar dit was naar mijn gevoel anders. 'Iemand is aan de deur geweest,' zei ik. 'Heeft dat door de brievenbus geschoven.'
Adam leek niet onder de indruk. 'Makelaars doen dat soort dingen toch ook, of niet?'
'Moeten we de politie niet bellen? Het is gewoon absurd als we dit maar door laten gaan en niks doen.'
'En wat moeten we dan zeggen? Dat iemand weet waar wij wonen?'
'Het zal wel aan jou gericht zijn.'
Hij keek serieus. 'Dat hoop ik maar.'
15
Die week had ik vrij genomen. 'Om de bruiloft voor te bereiden,' zei ik vaag tegen Mike, terwijl er eigenlijk niks voor te bereiden viel. We gingen 's ochtends trouwen, in een gemeentehuis dat eruitzag als het presidentiële paleis van een stalinistische dictator. Ik zou de fluwelen jurk dragen die Adam voor me gekocht had ('met niks eronder,' had hij me geïnstrueerd), en we zouden twee vreemden van straat plukken als getuigen. En 's middags reden we dan naar het Lake District. Hij wilde me iets laten zien, zei hij. Daarna gingen we naar huis en zou ik weer aan het werk gaan. Misschien.
'Een beetje vakantie verdien je wel,' zei Mike enthousiast. 'De afgelopen tijd heb je te hard gewerkt.'
Verbaasd keek ik hem aan. Eigenlijk had ik helemaal niet gewerkt.
'Klopt,' loog ik. 'Ik moet er even uit.'
Er waren nog een paar dingen die voor vrijdag moesten gebeuren. Om te beginnen was er iets wat ik al een tijd voor me uit had geschoven.
Jake had ervoor gezorgd dat hij thuis was toen ik dinsdagochtend met een gehuurd busje de rest van mijn spullen kwam halen. Echt hebben wilde ik ze niet, maar ik wou ze ook niet in onze oude flat laten staan, alsof ik op een dag naar dat leven terug zou gaan of weer in die kleren zou stappen.
Hij gaf me een kop koffie, maar bleef in de keuken, demonstratief gebogen over een map met werk waarvan ik zeker wist dat hij er nauwelijks naar keek. Hij had zich die ochtend ge-schoren en droeg een blauw overhemd dat ik voor hem gekocht had. Ik keek de andere kant op, deed mijn best om dat vermoeide, intelligente, vertrouwde gezicht niet te zien. Hoe had ik toch kunnen denken dat hij die telefoontjes had gepleegd, die anonieme briefjes had verstuurd? Al die gruwelijke gedachten zakten weg, totdat er alleen een dof en een beetje triest gevoel over was.
Ik ging zo zakelijk mogelijk te werk. Kleren stapelde ik in plastic zakken, serviesgoed verpakte ik in kranten en stopte ik in dozen die ik had meegebracht, boeken trok ik van de planken en de ontstane gaten dichtte ik door de andere boeken door te schuiven. De stoel uit mijn studententijd laadde ik in het busje, met mijn oude slaapzak en wat cd's.
'De planten laat ik staan, goed?' vroeg ik Jake.
'Als je dat liever hebt.'
'Ja. En mocht ik nou nog wat vergeten zijn...'
'Dan weet ik waar je woont,' zei hij.
Er viel een stilte. Ik dronk het lauwe restje koffie op en zei toen: 'Jake, het spijt me heel erg. Meer weet ik niet te zeggen.'
Hij keek me rustig aan en glimlachte toen, heel even. 'Ik red het wel, Alice,' zei hij. 'Een tijdje ging het niet, maar het komt wel goed. En jij?' Hij bracht zijn gezicht dichter bij het mijne, tot ik het niet meer helemaal scherp in beeld kreeg. 'Zal het met jou ook goed gaan?'
'Dat weet ik niet,' zei ik, me terugtrekkend. 'Ik heb weinig keus.'
Ik had overwogen om bij mijn ouders langs te gaan en alle spullen die ik niet nodig had daar te stallen, maar net zo goed als ik niet wilde dat er iets bij Jake op me lag te wachten, zo wilde ik eigenlijk dat er nergens iets op me lag te wachten. Een frisse start maakte ik, een nieuw begin. Ik kreeg zo'n zin om mijn schepen achter me te verbranden dat ik er duizelig van werd. Ik stopte bij de eerste Oxfam-winkel die ik tegenkwam en gaf de verbijsterde bediende alles: boeken, kleren, serviesgoed, cd's en zelfs mijn stoel.
Ik had ook afgesproken met Clive. Hij had me op mijn werk gebeld en wilde me per se spreken voordat ik ging trouwen.
Op woensdag zijn we gaan lunchen in een klein donker café in Clerkenwell. Onhandig zoenden we elkaar op beide wangen, als beminnelijke vreemden, en gingen toen aan een tafeltje bij de open haard zitten en bestelden artisjokkensoep met hompen bruin brood en twee glazen rode huiswijn.
'Hoe gaat het met Gail?' vroeg ik.
'O, vast wel goed. Die heb ik de laatste tijd eigenlijk niet zoveel gezien.'
'Bedoel je dat het uit is?'
Hij grijnsde zogenaamd zielig naar me, een flits van de Cli-ve die ik zo goed kende en waar ik nog steeds geen raad mee wist. 'Ja, waarschijnlijk wel. God, je weet toch hoe hopeloos ik ben in relaties, Alice. Ik word verliefd, maar zodra het serieus word, raak ik in paniek.'
'Arme Gail.'
'Maar daar wilde ik het niet over hebben.' Chagrijnig roerde hij met zijn lepel in de dikke groenige soep.
'Jij wilde het zeker over Adam hebben, klopt dat?'
'Dat klopt.' Hij nam een slok wijn, roerde weer in zijn soep en zei toen: 'Nu ik hier zit, weet ik niet meer hoe ik het moet zeggen. Het gaat niet om Jake, oké? Het... nou ja, ik heb Adam ontmoet, weet je nog, en, natuurlijk, bij hem vergeleken waren alle andere aanwezige mannen weekdieren. Maar weet je wel waar je aan begint, Alice?'
'Nee, maar dat geeft niks.'
'Hoezo?'
'Wat ik zeg, dat geeft niks.' Voor het eerst sinds ik Adam had ontmoet merkte ik dat ik erover wilde praten. 'Kijk, Clive, ik ben gewoon helemaal voor hem gevallen. Ben jij wel eens zo begeerd dat...'
'Nee.'
'Het leek wel een aardbeving.'
'Vroeger stak jij altijd de draak met mij omdat ik zulke dingen zei. Jij gebruikte altijd woorden als "vertrouwen" en "verantwoordelijkheid". Jij zei altijd' - hij wees met zijn lepel naar me — 'dat alleen mannen dingen zeiden als "het gebeurde gewoon" en "het leek wel een aardbeving".'
'Wat wil je dan dat ik zeg?'
Hij keek me belangstellend maar klinisch aan. 'Hoe zijn jullie elkaar tegengekomen?' vroeg hij.
'Op straat.'
'Zomaar?'
'Jullie kwamen elkaar tegen en zijn zo het bed ingedoken?'
'Dat is gewoon geilheid, Alice. Je kan toch niet je hele leven om geilheid vergooien.'
'Lui niet, Clive.' Kennelijk vond hij dat wel een redelijk antwoord. Dus ging ik door. 'Hij is alles voor me. Ik doe alles voor hem. Het is als een betovering.'
'En jij noemt jezelf wetenschapper?'
'Ik bén wetenschapper.'
'Waarom kijk je dan alsof je elk moment kan gaan huilen?'
Ik lachte. 'Ik ben gelukkig.'
'Jij bent niet gelukkig,' zei hij. 'Jij bent in de war.'
En ik heb met Lily afgesproken, hoewel ik niet wist waarom. Er was voor mij een brief afgegeven op kantoor, met alleen 'Alice' erop. Misschien wist ze mijn achternaam niet.
'Ik moet met je praten over de man die je van me hebt afgepakt,' stond er, waarop ik de brief meteen had moeten weggooien. 'Het is dringend en moet tussen ons blijven. Zeg niets tegen hem.' Ze had er een telefoonnummer bij gezet.
Ik moest denken aan de boodschap die bij ons door de brievenbus was geschoven. Dit was ander papier, het handschrift was klein en netjes, als dat van een schoolmeisje. Totaal anders, maar wat zei dat? Iedereen kon zijn handschrift veranderen. Ik besefte dat ik wilde dat het Lily was en niet Jake. Ik had de brief direct aan Adam moeten laten lezen, maar dat deed ik niet. Ik maakte mezelf wijs dat hij al genoeg zorgen had. Klaus' boek kwam binnenkort uit. Al twee journalisten hadden Adam gebeld om een interview over 'hoe het voelde om een held te zijn' en hem gevraagd in hoeverre Greg er moreel voor verantwoordelijk was dat er amateurklimmers waren omgekomen, die onder zijn leiding de berg hadden beklommen. Hij had een hekel aan het woord 'held' en weigerde commentaar te geven op wat Greg had gedaan. Maar ik hoorde Klaus en hem er wel vaak over praten. Klaus bleef maar doorgaan over dat vaste touw, en dat hij geen oordeel wilde vellen, maar dat hij niet snapte dat Greg zo slordig had kunnen zijn. Adam herhaalde keer op keer dat mensen boven de achtduizend meter niet verantwoordelijk gehouden konden worden voor hun daden.
'Het had ons allemaal kunnen overkomen,' zei hij.
'Maar voor jou gold dat niet,' riep ik, waarop de twee mannen zich goedwillend en minzaam naar me omdraaiden.
'Dan heb ik geluk gehad,' antwoordde hij heel bedaard. 'En Greg pech.'
Ik geloofde hem niet. En ik dacht nog steeds dat daar in die bergen iets was gebeurd wat hij voor me achterhield. Af en toe lag ik 's nachts naar hem te kijken, als hij sliep met één arm op mijn dij en eentje boven zijn hoofd, zijn mond half open, puffend bij het uitademen. Wat voor dromen zogen hem mee naar diepten waar ik hem niet meer kon volgen?
Hoe dan ook, ik besloot met Lily af te spreken zonder het aan hem te vertellen. Misschien wilde ik gewoon eens zien wat voor mens ze was, of mezelf met haar vergelijken, of een kijkje in Adams verleden krijgen. Ik belde haar op en zij zei, snel pratend met een lage hese stem, dat ik donderdagochtend naar haar flat in Shepherd's Bush moest komen. De dag voor het huwelijk.
Ze was mooi. Uiteraard was ze mooi. Ze had zilvergrijs haar, dat er natuurlijk en een beetje vet uitzag, en het langbenige voorkomen van een fotomodel. Haar grijze ogen waren immens en stonden ver uiteen in de bleke driehoek van haar gezicht. Ze had een verschoten spijkerbroek aan, en, ondanks het gure weer, een heel klein smoezelig T-shirtje waaronder haar middenrif perfect uitkwam. Haar voeten waren bloot en slank.
Ik staarde haar aan en wenste dat ik niet gekomen was. We gaven elkaar geen hand of zoiets. Ze ging me voor naar haar souterrain, en toen ze haar deur opendeed, deinsde ik vol afschuw achteruit. Die piepkleine benauwde flat was een vuilnisbelt. Overal slingerden kleren, kommen en schalen stonden in stapels in de gootsteen en op tafel, midden op de vloer stond een stinkende kattenbak. Overal lagen tijdschriften of stukken van tijdschriften. Het grote bed in de hoek van de woonkamer was één grote berg vuile lakens en oude kranten. Op het kussen lag een bord met een halve geroosterde boterham, en daar in de buurt lag een halflege fles whisky. Aan de muur — en dat joeg me bijna op de vlucht — hing een kolossale zwartwitfoto van Adam, heel serieus kijkend. En zodra me die was opgevallen, zag ik ook andere sporen van Adam. Op de schoorsteenmantel was een aantal foto's neergezet die duidelijk uit klim-boeken waren gescheurd, en overal stond hij op. Een vergeeld krantenartikel zat met plakkertjes tegen de muur, met een foto van Adam, die strak naar voren keek. Naast het bed stond een foto van Lily en Adam samen. Hij had zijn arm om haar heen en zij zat hem verrukt aan te staren. Heel even deed ik mijn ogen dicht en wilde dat ik ergens kon gaan zitten.
'Ik heb al een tijdje niet meer schoongemaakt,' zei Lily.
'Nee.'
Allebei bleven we staan.
'Dat was ons bed,' zei ze.
'Ja,' zei ik, en ik keek ernaar. Ik moest bijna overgeven.
'De lakens heb ik sinds hij weg is niet meer verschoond. Ik ruik hem nu nog.'
'Hoor eens,' zei ik met enige moeite, want ik had het gevoel dat ik een verschrikkelijke nachtmerrie binnen was gelopen en nu in de val zat. 'Jij zei dat je me iets dringends te vertellen had.'
'Je hebt 'm van me afgepakt,' ging ze door, alsof ik niets had gezegd. 'Hij was van mij, maar jij hebt 'm zomaar onder m'n neus vandaan gekaapt.'
'Nee,' zei ik. 'Nee. Hij heeft mij eruit gepikt. We hebben elkaar eruit gepikt. Sorry, Lily. Ik wist van jouw bestaan niks af, maar ja...'
'Zonder één moment aan mij te denken heb je mijn leven kapotgemaakt.' Ze keek rond in haar rampzalige flat. 'Om mij gaf je niks.' Haar stem zakte. 'En nu?' vroeg ze, in een lusteloos afgrijzen om zich heen kijkend. 'Wat moet ik nu beginnen?'
'Luister, ik denk dat ik maar beter kan gaan,' zei ik. 'Hier hebben we geen van beiden wat aan.'
'Kijk,' zei ze, en ze deed haar T-shirt uit. Bleek en mager bleef ze daar staan. Haar borsten waren klein, met grote bruinige tepels. Ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. Daarna draaide ze zich om. Blauwgrijze striemen liepen over haar rug. 'Dat heeft hij gedaan,' zei ze triomfantelijk. 'Wat zeg je daar nou van?'
'Ik moet ervandoor,' zei ik, aan de grond genageld.
'Om te laten zien hoeveel hij van me hield. Hij heeft me gebrandmerkt als van hem. Heeft hij dat bij jou ook gedaan? Nee? Maar bij mij heeft hij dat gedaan omdat ik van hem ben. Hij kan me niet zomaar wegdoen.'
Ik liep naar de deur.
'Dat is niet het enige,' zei ze.
'Morgen gaan we trouwen.' Ik deed de deur open.
'Dat is niet het enige wat hij...'
Er schoot me iets te binnen. 'Weet je waar hij woont?'
Ze keek me verwonderd aan. 'Hoezo?'
'Tot ziens.'
Ik sloot de deur in haar gezicht en rende de trap op tot ik weer op straat stond. Na Lily's flat roken de uitlaatgassen zelfs schoon.
We zijn samen in bad gegaan en hebben elkaar van top tot teen schoongeboend. Ik waste zijn haar en hij het mijne. Op het water dreef warm zeepsop en om ons heen was het stomig en geurig. Heel zorgvuldig schoor ik zijn gezicht. Hij kamde mijn haar uit en hield het met zijn andere hand vast om klitten voorzichtig te verwijderen, zodat het geen pijn deed.
We droogden elkaar af. De spiegel was beslagen, maar volgens hem hoefde ik die ochtend mijn gezicht alleen maar in zijn ogen te zien. Ik mocht geen make-up opdoen. Ik trok mijn jurk aan over mijn blote lijf en schoot in mijn schoenen. Hij trok een spijkerbroek aan, en een zwart T-shirt met lange mouwen.
'Kunnen we?' vroeg hij.
'We kunnen,' zei ik.
'Nu ben je mijn vrouw.'
'Ja.'
'Mag ik dit doen? Niet terugtrekken.'
'Ja.'
'En dit?’
‘Nee... ja. Ja.’
‘Hou je van me?'
'Ja.'
'Voor altijd?’
‘Voor altijd.'
'Zeg maar als ik moet ophouden.’
‘Ja. Hou je van me?’
‘Ja. Voor altijd.'
'O god, Adam, ik zou m'n leven voor je geven.'
16
'Hoe ver is het nog?' Ik deed mijn best om rustig te klinken, maar het kwam er toch uit als een schorre zucht en kostte me zoveel moeite dat ik er pijn van in mijn borst kreeg.
'Nog maar een kilometer of twaalf,' zei Adam, terwijl hij zich naar me omdraaide. 'Als je iets sneller kan lopen, moeten we daar voor het donker kunnen zijn.' Emotieloos keek hij me aan, deed zijn rugzak af, waar ook al mijn spullen in zaten en haalde er een thermosfles uit. 'Hier, neem wat thee en een stukje chocola,' zei hij.
'Dank je. Heerlijke wittebroodsweken, schat. Ik had zin in een hemelbed en champagne.' Ik pakte de plastic beker met thee aan met mijn gehandschoende hand. 'Hebben we het steile stuk nu zo'n beetje gehad?'
'Liefje, dit is gewoon een ommetje. We moeten daar overheen.'
Ik moest mijn hoofd helemaal achter in mijn nek leggen om te zien waar hij naartoe wees. De wind sneed me in het gezicht, mijn kin voelde rauw aan. 'Nee,' zei ik. 'Jij misschien wel, maar ik niet.'
'Ben je soms moe?'
'Moe? Nee hoor, helemaal niet. Door al dat geloop naar de metro ben ik fit genoeg. Ik heb blaren van die nieuwe wandelschoenen. Mijn kuiten branden. Ik krijg van die steken in mijn zij, alsof iemand er met een mes in zit te prikken. Mijn neus is ijskoud. In mijn vingers heb ik geen gevoel meer. En die kuthoogtes, daar ben ik bang voor. Ik blijf hier.' Ik ging op het dunne laagje sneeuw zitten en schoof twee vierkante stukjes koude, harde chocola in mijn mond.
'Hier?' Hij keek om ons heen naar de verlaten heide die omzoomd was door spitse heuvels. In de zomer kwamen hier kennelijk nogal wat mensen wandelen — maar niet op deze zaterdag, eind februari, nu het gras tot stekelige bosjes verijsd was, de weinige kale bomen schuin stonden in de wind en onze adem opwolkte in de grijze lucht.
'Oké. Ik blijf niet hier, ik zit me gewoon een beetje aan te stellen.'
Hij kwam naast me zitten en begon te lachen. Volgens mij was het de eerste keer dat ik hem echt hoorde lachen. 'Ik ben met een slap trutje getrouwd,' zei hij, alsof dat de leukste mop was op aarde. 'Ik beklim mijn hele leven bergen, maar ik ben getrouwd met een vrouw die bij de eerste glooiing al steken in haar zij krijgt.'
'Ja, en ik ben getrouwd met een man die me de rimboe in sleurt en dan gaat zitten lachen als ik het zwaar heb en me voor schut voel staan.' Ik keek hem boos aan.
Hij stond op en trok me overeind. Hij deed iets met mijn handschoenen zodat mijn polsen niet meer bloot kwamen. Hij haalde een sjaal uit zijn rugzak en sloeg die om mijn hals. Hij trok mijn schoenveters iets aan zodat mijn schoenen niet meer zo los om mijn voeten zaten. 'Zo,' zei hij, 'nou moet je proberen een ritme te vinden. Niet jezelf opjagen. Niet dat je dat tot nu toe gedaan hebt. Gewoon een pas zoeken en doorgaan. Gelijkmatig blijven ademhalen. Niet kijken waar we heen gaan, gewoon één voet voor de andere zetten tot het net mediteren wordt. Kunnen we?'
'Ja, kapitein.'
Achter elkaar aan liepen we over het pad dat geleidelijk omhoogging tot we er bijna tegenop moesten klauteren. Adam zag eruit alsof hij maar wat liep te slenteren, maar hij liet me al snel achter zich. Ik deed geen poging om hem in te halen, maar probeerde wel te doen wat hij had gezegd. Links, rechts, links, rechts. Mijn neus liep en mijn ogen waren vochtig. Mijn benen deden zeer en voelden als lood. Ik deed wat rekensommetjes voor mezelf. Ik probeerde een oud liedje te zingen over de scheikundige elementen dat ik tijdens een opvoering op de universiteit had gedaan. 'Je hebt antimoon, arsenicum, aluminium, seleen...' Wat kwam er daarna ook weer? Daar had ik toch niet genoeg lucht voor. Af en toe struikelde ik over stenen op het pad of bleef haken in de dichte bramenstruiken. Mediteren is het voor mijn gevoel nooit geworden, maar ik bleef doorgaan en even later werden de steken een doffe pijn en mijn handen warmer en voelde de schone lucht fris en niet meer zo schraal als ik ademhaalde.
Op een bepaald hoger gelegen punt moest ik van Adam blijven staan en om me heen kijken.
'Alsof we helemaal alleen op de wereld zijn,' zei ik.
'Dat is precies de bedoeling.'
Het werd al donker toen we vlak onder ons de hut zagen.
'Wie gebruiken die allemaal?' vroeg ik onderweg naar beneden, tussen de contouren van reusachtige rotsblokken en misvormde bomen die uit de schemer opdoemden.
'Dat is een hut voor klimmers en wandelaars. Die is van de British Alpine Club. Als je lid bent, mag je daar overnachten. Ik heb de sleutel bij me.' En hij tikte op een zijzak van zijn jack.
Binnen was het ijzig en al het vanzelfsprekende comfort ontbrak. Adam stak een grote gaslamp aan die aan een van de balken hing en ik staarde naar de smalle houten richels langs de wanden die als bed moesten dienen, naar de lege open haard, naar het fonteintje met een kraan voor koud water.
'Is dit alles?'
'Zeker.'
'Waar is de wc?'
'Daar.' Hij wees naar buiten, waar al die sneeuw lag.
'O.' Ik ging op een hard bed zitten. 'Lekker.'
'Geduld.'
In een hoek stond een aantal grote kisten met houtblokken en takken. Hij sleepte er een naar de open haard, begon de kleinere takken in stukken te breken en bouwde daarmee een keurige koepel om een stel proppen krantenpapier. Hij streek een lucifer af, stak de brand in het papier, en de vlammen begonnen langs het hout te lekken. Aanvankelijk was het een fel vuur zonder enige warmte, maar even later overwoog ik toch om mijn jack en mijn handschoenen uit te doen. De hut was klein en goed geïsoleerd; over een halfuur zou het er warm zijn.
Adam haalde een kampeerbrander onder zijn rugzak vandaan, vouwde die uit en stak 'm aan. Hij vulde een gedeukte koperen ketel met water uit de kraan en zette die op het vuur. Hij schudde de twee slaapzakken uit en ritste ze open zodat het net dekbedden waren en legde die voor de haard.
'Kom maar hier zitten,' zei hij. Ik deed mijn jack uit en ging bij hem voor de vlammen zitten. Hij pakte een fles whisky uit de rugzak, daarna een lang stuk salami en een van die super-handige zakmessen met schroevendraaier, flessenopener en kompas. Ik keek toe hoe hij dikke plakken salami afsneed en die op de vettige verpakking legde. Hij schroefde de fles whisky open en gaf die aan mij.
'Eten,' zei hij.
Ik nam een grote slok whisky en daarna een paar brokken salami. Het was ongeveer zeven uur en doodstil. Nog nooit had ik zo'n stilte meegemaakt, zo intens en totaal. Achter de ramen zonder gordijnen was het inktzwart, op de speldenknoppen van de sterren na. Ik moest plassen. Ik stond op en liep naar de deur. Zodra ik die opendeed, sloeg de ijskoude lucht me in het gezicht. Ik deed de deur achter me dicht en liep de nacht in. Ik had het huiveringwekkende gevoel dat we echt helemaal alleen waren - en nu ook altijd alleen zouden blijven. Ik hoorde Adam de hut uitkomen en de deur achter hem dichtdoen. Ik voelde hoe hij zijn armen van achteren om me heen sloeg en me in zijn stevige warmte hulde.
'Zo krijg je het weer koud,' zei hij.
'Ik weet niet of ik dit allemaal wel zo leuk vind.'
'Kom mee naar binnen, m'n lief.'
We dronken nog wat whisky en keken naar de figuren die de vlammen maakten. Adam legde er nog wat blokken op. Het was nu erg warm en in de kleine ruimte hing een heerlijke harsgeur. Heel lang zeiden we niets en raakten we elkaar niet aan. Toen hij uiteindelijk zijn hand op mijn arm legde, ging er een schok door mijn huid. We kleedden onszelf uit, ondertussen naar de ander kijkend. Naakt, met de benen gevouwen, gingen we tegenover elkaar zitten en keken elkaar recht in het gezicht. Vreemd genoeg kreeg ik een verlegen, onbehaaglijk gevoel. Hij tilde mijn hand op, met die nieuwe gouden ring om de derde vinger, bracht die naar zijn mond en kuste hem.
'Vertrouw je me?'
'Ja.' Of: nee, nee, nee, nee.
Hij gaf me de fles whisky en ik nam een teug die door mijn keel omlaag brandde.
'Ik wil iets met je doen wat niemand ooit heeft gedaan.'
Ik reageerde niet. Het was net alsof ik droomde. Een nachtmerrie had. We zoenden, heel zachtjes. Met zijn vingers ging hij over mijn borsten en omlaag naar mijn buik. De mijne liet ik langs zijn ruggengraat naar beneden glijden. Heel voorzichtig hielden we elkaar vast. Aan één kant was mijn lijf te warm van het vuur, aan de andere verkleumd. Hij zei dat ik op mijn rug moest gaan liggen en dat deed ik. Misschien had ik al te veel whisky op en te weinig salami. Het leek wel alsof ik boven een afgrond hing, ergens in de koude, koude duisternis. Ik deed mijn ogen dicht, maar hij draaide mijn gezicht naar hem toe en zei: 'Kijk me aan.'
Over zijn gezicht vielen schaduwen. Van zijn lijf kon ik maar een deel onderscheiden. Het begon allemaal zo teder en werd maar geleidelijk zo wreed. Tandje voor tandje naar de pijn. Ik moest aan Lily denken en haar gehavende rug. In mijn verbeelding zag ik Adam hoog in de bergen, te midden van al die angst en dood. Hoe was ik hier verzeild geraakt, in deze verschrikkelijke stilte? Waarom liet ik hem dit allemaal met me doen en wie was ik geworden dat ik zoiets toestond? Ik deed mijn ogen weer dicht en dit keer zei hij niet dat ik ze open moest doen. Hij legde zijn handen om mijn hals en zei: 'Niet verroeren, niet ongerust worden.' Daarna begon hij te knijpen. Ik wilde tegen hem zeggen dat hij moest ophouden, maar om de een of andere reden deed ik dat niet, kon ik dat niet. Ik bleef op die slaapzakken voor het vuur liggen, in het donker, en hij drukte me omlaag. Ik hield mijn ogen dicht en mijn handen stil. Mijn huwelijkscadeau aan hem: mijn vertrouwen. Op mijn oogleden dansten de vlammen en onder zijn lijf kronkelde het mijne, alsof ik er niet meer de baas over was. Ik voelde het bloed door mijn lijf razen, mijn hart bonken, mijn hoofd knetteren. Dit was geen pijn, geen genot meer. Ik was ergens anders, in een andere wereld waar alle grenzen vervaagd waren. O christus. Hij moest nu ophouden. Hij moest ophouden. Achter het felle licht van zuiver lijfelijke gewaarwording kwam de duisternis aanrollen.
'Het is goed, Alice.' Hij riep me terug. Zijn duimen lieten langzaam mijn strottenhoofd los. Hij boog zich voorover en kuste mijn hals. Ik deed mijn ogen open. Ik was misselijk en moe en verdrietig en verslagen. Hij trok me overeind en hield me tegen zich aan. Het misselijke gevoel ebde weg, maar mijn keel deed erg zeer en ik wilde huilen. Ik wilde naar huis. Hij pakte de fles whisky, nam een slok, hield hem toen bij mijn mond en kiepte de drank door mijn keel alsof ik een baby was. Ik ging weer op de slaapzakken liggen en hij dekte me toe, en een tijdlang heb ik in de vlammen liggen staren terwijl hij naast me zat en over mijn haar streek. Heel langzaam viel ik in slaap, en ondertussen legde hij naast me nog wat hout op het dovende vuur.
Ergens midden in de nacht werd ik wakker, en hij lag naast me, vol warmte en kracht. Iemand op wie je kon vertrouwen. Het vuur was uitgegaan, maar de as gloeide nog na. Mijn linkerhand was koud, waar die half onder de slaapzak uit was gegleden.
17
'Nee,' zei Adam, en hij sloeg met zijn vuist keihard op tafel, zodat de glazen opsprongen. Iedereen in de pub keek om. Kennelijk merkte hij dat niet. Hem ontbrak elk gevoel voor wat mijn moeder decorum noemde. 'Ik wil niet geïnterviewd worden door een of andere waardeloze journalist.'
'Luister eens, Adam,' zei Klaus kalmerend. 'Ik weet dat jij...'
'Ik wil het niet hebben over wat er op die berg gebeurd is. Dat is verleden tijd, voorbij, klaar. Ik heb geen zin om nog eens te bespreken hoe dat op zo'n kutzooi heeft kunnen uitlopen, ook niet om jou te helpen je boek te verkopen.' Hij draaide zich naar mij om. 'Zeg jij het maar tegen hem.'
Ik haalde mijn schouders op. 'Hij wil het niet, Klaus.'
Adam pakte mijn hand, drukte die tegen zijn gezicht en deed zijn ogen dicht.
'Als je er nou eentje geeft, dan...'
'Hij wil het niet, Klaus,' herhaalde ik. 'Hoor je niet wat hij zegt?'
'Oké, oké.' Zogenaamd zich overgevend stak hij zijn handen in de lucht. 'In ieder geval heb ik een huwelijkscadeau voor jullie twee.' Hij bukte zich en haalde uit een canvas tas bij zijn voeten een fles champagne tevoorschijn. 'Ik, eh, wens jullie veel voorspoed, en dat jullie maar erg gelukkig worden met elkaar. Drink deze maar een keer samen in bed op.'
Ik gaf hem een zoen op zijn wang. Adam lachte half en leunde achterover in zijn stoel.
'Oké, goed dan, één interview.' Hij stond op en bood me zijn hand aan.
'Gaan jullie al? Daniël zei dat hij nog even langs zou komen.'
'Wij gaan die champagne in bed opdrinken,' zei ik. 'Dat kan niet wachten.'
Toen ik de volgende dag thuiskwam van mijn werk was de journaliste er al. Ze zat tegenover Adam, bijna met haar knieën tegen de zijne, en op de tafel naast haar stond een bandrecorder te draaien. Op haar schoot had ze een notitieblok, maar ze schreef niets op. Ze keek geconcentreerd naar Adam en knikte telkens als hij iets zei.
'Let maar niet op mij,' zei ik toen ze wilde opstaan. 'Ik zet even een kop thee voor mezelf en daarna ben ik weg. Willen jullie nog iets drinken?' Ik deed mijn jas en handschoenen uit.
'Whisky,' zei Adam. 'Dit is Joanna, van de Participant. En dit is Alice.' Hij pakte mijn pols en trok me naar zich toe. 'Mijn vrouw.'
'Leuk om je te ontmoeten, Alice,' zei Joanna. 'In mijn knipsels stond nergens dat jullie getrouwd waren.'
Slimme ogen achter een zwaar montuur keken me strak aan.
'Dat konden jouw knipsels ook niet weten,' zei Adam.
'Klim jij ook?' vroeg Joanna.
Ik moest lachen. 'Mij niet gezien, ik klim niet eens een trap op als er een lift is.'
'Het zal wel vreemd voor je zijn om steeds achter te moeten blijven,' ging ze door. 'En je zorgen om hem te moeten maken.'
'Dat achterblijven moet nog gebeuren,' zei ik vaag, en ik liep weg om de ketel op te zetten. 'En ik heb mijn eigen leven,' voegde ik eraan toe, me afvragend of dat nu niet gelogen was.
Ik moest weer denken aan ons wittebroodsweekend in het Lake District. En wat er tussen ons gebeurd was in die hut -dat geweld dat hij me had aangedaan, met mijn toestemming — dat zat me nog steeds dwars. Ik probeerde er niet te vaak aan te denken. In mijn hoofd was het een duister gebied geworden. Ik had mezelf aan hem overgeleverd, en heel even, zoals ik daar onder hem lag, dacht ik dat hij me ging vermoorden, maar toch had ik me niet verzet. Ergens was ik daar ontzet over, maar ergens wond het me ook op.
Terwijl ik bij de ketel stond, half luisterend naar het interview, zag ik een verfrommeld stukje papier liggen met een groot zwart handschrift erop. Wetend wat ik kon verwachten vouwde ik het open. ik laat je niet met rust, stond er. Die briefjes, daar kreeg ik de kriebels van. Ik begreep niet waarom we niet al lang naar de politie waren gegaan. Het was alsof we er van onszelf aan hadden mogen wennen, zodat die dreiging in ons leven als een onweerswolk was die we gewoon voor lief namen. Ik keek op en zag dat Adam me in de gaten hield, dus ik lachte naar hem, scheurde het papier in kleine snippers en gooide die minachtend in de vuilnisbak. Hij gaf me een goedkeurend knikje en richtte zijn aandacht weer op Joanna.
'Je had het over die laatste paar uur,' zei Joanna, zich weer tot Adam wendend. 'Had jij enig voorgevoel dat er iets rampzaligs ging gebeuren?'
'Als je soms bedoelt of ik dacht dat al die mensen dood zouden gaan, nee, natuurlijk niet.'
'Maar wanneer kreeg je dan door dat het helemaal misging?'
'Toen het helemaal misging. Kan ik die whisky nog krijgen, Alice?'
Joanna keek op haar notitieblok en probeerde een ander spoor. 'En dat vaste touw dan?' vroeg ze. 'Naar ik heb begrepen hebben Greg McLaughlin en de andere expeditieleiders ieder een andere kleur touw uitgezet dat via de graat naar de top moest voeren. Maar ergens is het laatste stuk touw losgekomen, wat voor de klimmers wel het verschil tussen leven en dood kan hebben betekend.'
Adam staarde haar aan. Ik bracht hem een grote bel whisky.
'Wil jij soms ook, Joanna?' vroeg ik. Ze schudde haar hoofd en wachtte tot Adam antwoordde. Ik schonk mezelf een glaasje in en dronk dat in één keer leeg.
'Hoe is dat volgens jou gegaan?'
'Hoe moet ik dat godverdomme weten?' zei hij uiteindelijk. 'Het was ijzig koud. Er stond een storm. Iedereen was ten einde raad. Niks deed het meer, niemand deed meer iets. Ik weet niet wat er met dat touw gebeurd is, dat weet niemand. Wat jij wil, is iemand de schuld geven, of niet?' Hij slurpte wat whisky naar binnen. 'Jij wil een keurig net verhaaltje schrijven dat zus-en-zo een groepje mensen de dood in gejaagd heeft. Nou, dame, zo gaan dat soort dingen niet, daar boven in de zone des doods. Daar is niemand een held en niemand een schurk. Daar zijn we gewoon allemaal mensen die vastzitten op een berg terwijl onze hersencellen met bakken tegelijk afsterven.'
'In het boek wordt gesuggereerd dat jij een held was,' zei Jo-anna, volstrekt niet onder de indruk van zijn uitbarsting. Adam zei niets. 'En,' ging ze behoedzaam verder, 'ook wordt er half en half gesuggereerd dat de leider van de expeditie er toch enigszins voor verantwoordelijk moet zijn. Greg.'
'Kan ik er nog eentje van je krijgen, Alice?' Hij gaf zijn glas aan. Op het moment dat ik het aanpakte, boog ik me voorover en gaf hem een zoen. Ik vroeg me af wanneer ik Joanna moest vragen om op te stappen.
'Ik heb gehoord dat Greg er slecht aan toe is. Komt dat door schuldgevoel, denk je?'
Opnieuw zei Adam niets. Even deed hij zijn ogen dicht en liet zijn hoofd achterover vallen. Hij zag er erg moe uit.
Ze probeerde het nog eens. 'Vind jij dat die reis een onnodig risico inhield?'
'Kennelijk wel. Er zijn mensen bij omgekomen.'
'Betreur jij het dat de bergen vercommercialiseerd worden?'
'Maar je doet er zelf ook aan mee.'
'Een van de mensen die omgekomen zijn,' zei Joanna, 'was een intieme vriendin van je. Een ex, volgens mij.'
Hij knikte.
'Heeft het feit dat jij haar niet kon redden je erg aangegrepen?'
Ik bracht de tweede whisky en Adam sloeg zijn arm om mijn middel toen ik me naar hem toe boog.
'Niet weggaan,' zei hij, alsof hij het over onze relatie had. Ik ging op de leuning van zijn stoel zitten en liet mijn hand op zijn ongekamde haar rusten. Even keek hij Joanna taxerend aan.
'Verdomme, wat denk je zelf?' antwoordde hij ten slotte. Hij stond op. 'Ik vind het zo wel mooi geweest, jij niet?'
Joanna verroerde zich niet, maar keek alleen even of de spoelen van de taperecorder nog liepen.
'Ben je er al overheen?' vroeg ze. Ik boog voorover en zette de recorder af, en zij keek me aan. Onze ogen vonden elkaar en ze knikte naar me, goedkeurend, volgens mij.
'Overhéén.' Zijn toon was vernietigend. Daarna zei hij op een heel andere toon: 'Zal ik je mijn geheim vertellen, Joanna?'
'Heel graag.'
Reken maar dat ze dat graag wilde horen.
'Ik heb nu Alice,' zei hij. 'Alice wordt mijn redding.' En hij lachte nogal maf.
Nu stond Joanna dan toch op.
'Nog een laatste vraag,' zei ze, terwijl ze haar jas aantrok. 'Ga je wel door met bergen beklimmen?'
'Ja.'
'Waarom?'
'Omdat ik een bergbeklimmer ben. Dat is wat ik ben.' Zijn stem klonk een tikje wazig door de whisky. 'Ik hou van Alice en ik beklim bergen.' Hij leunde tegen me aan. 'Op die manier vind ik genade.'
'Ik ben zwanger,' zei Pauline. We waren aan het wandelen in St. James Park, arm in arm, maar nog steeds niet erg bij elkaar op ons gemak. Het was haar idee geweest om af te spreken en ik had er eigenlijk geen zin in. Heel mijn oude leven leek zo ver van me af te staan, bijna onwerkelijk, alsof het iemand anders was overkomen. In dat leven was ik dol op Pauline geweest en had ik op haar gerekend. In dit leven had ik voor zo'n intense vriendschap geen plaats. Tijdens de wandeling naar ons ontmoetingspunt op die vrieskoude zaterdagmiddag in februari, besefte ik dat ik onze vriendschap in de koelkast had gezet voor slechtere tijden. Ik ging ervan uit dat ik die wel weer kon oppakken, maar dat dit nog niet het juiste moment was. Samen hadden we door het park gewandeld tot het donker werd en voorzichtig om dingen heen gepraat, terwijl we vroeger eigenlijk alles tegen elkaar konden zeggen. 'Hoe gaat het met Jake?' had ik gevraagd, waarop zij haar gezicht even vertrok en zei dat het wel met hem ging.
'Hoe bevalt jouw nieuwe leven?' had zij gevraagd, zonder het echt te willen weten, waarop ik haar ook geen echt antwoord heb gegeven.
Maar nu bleef ik staan en pakte haar bij de magere schouders. 'Dat is fantastisch nieuws,' zei ik. 'Hoe zwanger?'
'Acht a negen weken. Genoeg om me bijna de hele dag ellendig te voelen.'
'Ik ben zo blij voor je, Pauline,' zei ik. 'Fijn dat je het me vertelt.'
'Natuurlijk vertel ik het je,' antwoordde ze formeel. 'Jij bent mijn vriendin.'
We kwamen bij de weg. 'Ik moet die kant op,' zei ik. 'Ik heb een eindje verderop met Adam afgesproken.'
Opgelucht gaven we elkaar een zoen op allebei de wangen en ik sloeg de onverlichte straat in. Op dat moment stapte er een lange jongeman op me af en voordat ik veel meer kon waarnemen dan zijn lijkwitte gezicht en opzichtige bos rode haar, rukte hij mijn tas van mijn schouder.
'Hé!' brulde ik, en ik graaide naar hem terwijl hij van me wegdook. Ik kreeg mijn tas te pakken, waar bijna niets van waarde in zat, en probeerde die uit zijn handen te trekken. Vliegensvlug draaide hij zich om en keek me aan. Op zijn linkerwang zat een tatoeage van een spinnenweb en over zijn keel liep een streep met de woorden hier snijden. Ik wilde hem een trap tegen zijn scheenbeen verkopen, maar miste, dus ik deed nog een poging. Zo, dat zal wel pijn gedaan hebben.
'Lamelos, trut,' gromde hij naar me. De riem van mijn tas sneed in mijn vlees en glipte uit mijn handen. 'Stom kutwijf.' Met zijn vlakke hand sloeg hij me in het gezicht, en ik kon nog net blijven staan en bracht een hand naar mijn wang. Het bloed liep langs mijn hals omlaag. Zijn mond stond open en ik zag dat hij een dikke paarse tong had. Weer wilde hij me slaan. Mijn god, dit was een gek. Ik weet nog dat ik dacht dat dit vast de man was die ons briefjes stuurde, onze stalker. Daarna deed ik mijn ogen dicht: laat maar komen, dan hebben we het gehad. Maar de klap kwam niet.
Ik deed ze weer open en als in een droom zag ik dat hij een mes in zijn hand had, niet op mij gericht, maar op Adam. Daarna zag ik dat Adam de man met zijn vuist in het gezicht beukte. Hij schreeuwde het uit van de pijn en liet het mes vallen. "Weer raakte Adam hem, dit keer met een ongelooflijke knal in zijn nek. Daarna in zijn maag. De getaoeëerde man klapte dubbel. Uit zijn linkeroog stroomde bloed. Ik zag Adams gezicht: versteend, zonder enige uitdrukking. Opnieuw raakte hij de man en deed een pas achteruit om hem te laten vallen, zodat hij nu jammerend, met beide handen zijn buik vasthoudend, aan mijn voeten lag.
'Hou op!' kon ik nog net uitbrengen. Er was een kleine menigte om ons heen komen staan. Pauline stond erbij, haar mond in een 'O' van ontzetting.
Adam gaf hem een schop in zijn maag.
'Adam.' Ik greep zijn arm beet en klampte me eraan vast. 'In godsnaam, hou op, alsjeblieft. Zo is het wel genoeg.'
Adam keek naar het kronkelende lijf op straat. 'Alice wil dat ik ophoud,' zei hij. 'Dus daarom hou ik op. Anders had ik je vermoord, alleen omdat je de gore moed had haar aan te raken.' Hij raapte mijn tas van de grond, draaide zich naar mij om en nam mijn gezicht in zijn handen. 'Je bloedt,' zei hij. Hij likte wat bloed van mijn gezicht af. 'Lieve Alice, hij heeft je aan het bloeden gemaakt.'
Als door een mist zag ik dat er nog meer mensen bij kwamen staan, dat ze met elkaar praatten, elkaar vroegen wat er gebeurd was. Adam hield me vast. 'Doet het erg pijn? Gaat het wel? Moet je dat mooie gezicht van je nou zien.'
'Ja. Ja, ik weet het niet. Hoe gaat het met die man? Is hij er erg...?'
Ik keek naar de man op de grond. Hij bewoog nog wel, maar niet veel. Adam negeerde hem. Hij pakte een zakdoek, maakte een puntje nat en begon de snee op mijn wang schoon te wrijven. Vlakbij loeide een sirene en over Adams schouder zag ik een politieauto aan komen rijden, gevolgd door een ambulance.
'Mooi werk, maatje.' Een zwaargebouwde man in een lange overjas kwam naar ons toe en stak zijn hand uit naar Adam. 'Geef me de vijf.' Vol afschuw keek ik hoe ze elkaar een hand gaven. Dit was een nachtmerrie, een farce.
'Alice, gaat het met je?' Dat was Pauline.
'Het gaat wel.'
Nu stonden er politiemensen. Er stond een auto. Dit was een officieel incident, wat het kennelijk op de een of andere manier beheersbaar maakte. Ze bogen zich over de man en trokken hem overeind. Hij werd weggevoerd, uit mijn zicht.
Adam deed zijn jack uit en drapeerde dat om mijn schouders. Hij streek mijn haar achterover.
'Ik ga even een taxi halen,' zei hij. 'Die politie kan wel even wachten. Niet weglopen.' Hij draaide zich om naar Pauline. 'Let jij even op d'r,' zei hij en hij sprintte weg.
'Hij had 'm wel kunnen vermoorden,' zei ik tegen Pauline.
Ze trok een raar gezicht. 'Hij aanbidt je, hè?' zei ze.
'Ja, maar als hij...'
'Hij heeft je gered, Alice.'
De volgende dag belde Joanna, de journaliste, weer. Ze had in de avondkrant over de knokpartij gelezen, en die was van het grootste belang voor haar interview, van het allergrootste belang. Ze wilde alleen dat we er allebei commentaar op gaven.
'Rot toch op,' zei Adam mild, en hij gaf de telefoon aan mij.
'Hoe voelt dat nou,' vroeg ze, 'om getrouwd te zijn met een man als Adam?'
'Wat voor man is dat dan?'
'Een held,' zei ze.
'Geweldig,' zei ik, maar hoe dat precies voelde, wist ik niet.
We lagen tegenover elkaar in het half donker. Mijn wang schrijnde. Mijn hart bonkte. Zou ik ooit aan hem wennen?
'Waarom ben je zo bang?'
'Raak me alsjeblieft even aan.'
Door de dunne gordijnen van het slaapkamerraam schenen de oranje straatlantaarns naar binnen. Ik zag zijn gezicht, zijn prachtige gezicht. Ik wilde dat hij me zo stevig en dicht tegen zich aanhield dat ik in hem verdween.
'Vertel eerst waarom je zo bang bent.'
'Ik ben bang dat ik je kwijt raak. Daar, leg je hand daar.'
'Draai je om, zo ja. Alles komt goed. Ik ga nooit bij jou weg en jij gaat nooit bij mij weg. Hou je ogen open. Kijk me aan.'
Later kregen we honger want we hadden die avond niets gegeten. Ik liet me uit het hoge bed op de koude houten vloer glijden en trok Adams overhemd aan. In de koelkast vond ik wat parmaham, wat stokoude champignons en een driehoekje harde kaas. Sherpa, die haar lijfje om mijn blote benen kronkelde, gaf ik te eten en daarna maakte ik voor ons een reusachtige sandwich van ietwat muf ruikend, dun Italiaans brood. In onze karige doos met levensmiddelen naast de deur stond een fles rode wijn die ik openmaakte. We aten in bed, met de kussens in de rug en overal kruimels rondstrooiend.
'Het punt is,' zei ik tussen twee happen door, 'dat ik er niet aan gewend ben dat mensen zo doen.'
'Hoe dan?'
'Iemand voor me in elkaar slaan.'
'Hij sloeg jou in elkaar.'
'Ik dacht dat je hem ging vermoorden.'
Hij schonk me nog een glas wijn in. 'Ik was boos.'
'Je meent het Adam, hij had een mes, heb je daar niet aan gedacht?'
'Nee.' Hij fronste zijn voorhoofd. 'Had je liever gehad dat ik zo'n vriendelijk iemand was die hem beleefd vroeg of hij daarmee wilde ophouden? Of dat ik naar de politie was gerend?'
'Nee. Ja. Ik weet het niet.'
Ik zuchtte en leunde achterover in de kussens, doezelig van de seks en de wijn. 'Wil je mij eens wat vertellen?'
'Misschien.'
'Is er daar in de bergen soms wat gebeurd? Ik bedoel, neem jij iemand in bescherming?'
Adam leek niet te schrikken van die vraag, en hij werd er ook niet kwaad om. Hij keek niet eens op. 'Natuurlijk doe ik dat,' zei hij.
'Ga je mij daar ooit over vertellen?'
'Daar hoeft niemand iets over te weten,' zei hij.
18
Op de dag dat het artikel verscheen, ging ik beneden de post halen en vond weer een bruine envelop. Er zat geen postzegel op, maar er stond wel: aan mevr. tallis
Ik maakte hem onmiddellijk open, daar beneden in de gemeenschappelijke gang, op de deurmat die aan mijn voetzolen prikte. Het was hetzelfde papier, en het handschrift was ook hetzelfde, maar alleen wat kleiner omdat de boodschap langer was:
gefeliciteerd met uw huwelijk, mevrouw tallis.
kijk wel uit.
p.s. waarom brengt u uw man niet een kopje thee op bed?
Ik nam het briefje mee naar Adam en legde het op bed naast zijn gezicht. Met een sombere blik las hij het.
'Onze correspondent weet niet dat ik mijn eigen naam heb gehouden,' zei ik met een poging luchtig te klinken.
'Wel dat ik in bed lig,' zei Adam.
'Wat wil dat zeggen? Thee?'
Ik liep naar de keuken en maakte het kastje open. Er lagen maar twee pakjes met theezakjes: Keniaanse voor Adam, aanstellerige Lapsang Souchong voor mij. Ik kiepte ze leeg op het aanrecht. Ze zagen er normaal uit. Ik merkte dat Adam achter me stond.
Waarom zou ik jou thee op bed moeten brengen, Adam? Zou het iets met het bed kunnen zijn? Of met de suiker?'
Adam deed de koelkast open. In de deur stonden twee flessen melk, eentje halfvol, de ander ongeopend. Hij pakte ze er allebei uit. Ik keek in het kastje onder de gootsteen en vond een grote rode plastic teil. Ik pakte de flessen van hem af.
'Wat ga je doen?' vroeg hij.
Ik leegde de eerste fles in de teil.
'Volgens mij is dat gewoon melk,' zei ik. Ik maakte de andere fles open en begon te schenken.
'Dit is... o, jezus.'
In de melk zaten kleine schaduwen die over het oppervlak dansten. Insecten, vliegen, spinnen, hopen ervan. Voorzichtig zette ik de fles neer en leegde die toen in de gootsteen. Ik moest me heel diep concentreren om niet over te geven. Eerst werd ik bang, daarna boos. 'Er is hier iemand binnen geweest,' riep ik. 'Ze zijn godverdomme in de flat geweest.'
'Hmmm?' zei Adam afwezig, alsof hij hard aan iets anders stond te denken.
'Iemand heeft ingebroken.'
'Niet waar. Het is de melk. Die hebben ze op de trap gezet nadat hij was gebracht.'
'Wat moeten we nou doen?' vroeg ik.
'Mevrouw Tallis,' zei hij bedachtzaam. 'Dit is tegen u gericht. Zullen we de politie bellen?'
'Nee,' zei ik luid. 'Nog niet.'
Ik sprak hem aan toen hij de deur uitkwam, met zijn aktentas in zijn hand.
'Waarom doe je me dit aan? Waarom?'
Hij deed een stap achteruit, alsof ik een straatrover was. 'Wat doe jij in jezusnaam...'
'Geen gelul, Jake. Nu weet ik dat jij 't bent. Eindeloos lang heb ik geprobeerd te doen alsof het iemand anders was, maar ik weet dat jij 't bent. Wie anders weet dat ik bang van insecten ben?'
'Alice.' Hij wou een hand op mijn schouder leggen, maar die schudde ik van me af. 'Rustig nou, anders denken de mensen nog dat je niet goed bij je hoofd bent.'
'Lui niet en vertel waarom je spinnen in mijn melk hebt gedaan, verdomme. Uit wraak?'
'Volgens mij ben je echt niet goed bij je hoofd.'
'Kom op, vertel. Wat heb je nog meer voor plannetjes? Probeer jij me soms langzaam helemaal geschift te maken?'
Hij keek me aan, en die steenharde blik gaf me een misselijk gevoel. 'Als je het mij vraagt,' zei hij, 'ben jij al helemaal geschift.' En hij draaide zich abrupt om en liep met gestage pas van me vandaan.
Adam interesseerde het helemaal niets, maar telkens wanneer ik de paar dagen daarna langs een kiosk kwam, keek ik even of ze het verhaal afgedrukt hadden. De zaterdag daarop stond het erin. Ik zag het meteen, een fotootje van een berg in een kader op de voorpagina: 'Hogerop: bergen en geld. Zie bijlage twee.' Vlug trok ik het andere deel eruit om te kijken wat Joanna had geschreven. Kennelijk ging het verhaal pagina's door, te veel om in de winkel te lezen. Ik kocht de krant en nam hem mee naar huis.
Adam was al weg. Dit keer was ik daar nu eens blij om. Ik zette een pot koffie voor mezelf. Ik wou hier alle tijd voor nemen. Op het omslag van de bijlage van de Participant stond een grandioze foto van de Chungawat in het felle zonlicht tegen een blauwe hemel, met een onderschrift alsof hij uitgestald was in de etalage van een makelaar: 'Top in de Himalaya te huur: £ 30.000. Geen ervaring vereist.' Opnieuw raakte ik gefascineerd door de eenzame schoonheid van de berg. Was Adam daar bovenop geweest? Nou ja, niet helemaal dan. Ik sloeg de krant open en keek. Vier pagina's. Er stonden foto's bij, Greg, Klaus, Françoise, zo mooi in die hoge schoenen, stelde ik met een jaloers gevoel vast. Er stonden ook een paar klimmers op die dood waren. En Adam natuurlijk, maar foto's van hem, daar was ik nou wel aan gewend. Er stond een kaart bij, een paar routebeschrijvingen. Ik nam een slokje koffie en begon te lezen.
Eigenlijk was lezen niet het juiste woord. Ik vloog gewoon snel door de tekst heen om te zien welke namen genoemd werden en hoe vaak. Adam kwam voornamelijk aan het eind aan bod. Dat las ik wel door, om te zien of er nog schokkende nieuwe dingen in stonden. Maar dat was niet het geval. Gerustgesteld ging ik terug naar het begin en las het nu zorgvuldig door. Joanna's verhaal kwam overeen met het boek van Klaus, maar was verteld vanuit een ander perspectief. Klaus' versie van de ramp op de Chungawat werd gekleurd door zijn eigen gevoelens: een mengeling van opwinding, onvermogen, bewondering, desillusie en angst. Ik had respect voor hem, omdat hij had toegegeven hoe chaotisch het in die storm was geweest met al die stervende mensen, en ervoor was uitgekomen dat hij niet had gehandeld zoals hij dat graag had gezien.
Joanna beschouwde het als een moraliteit over het corrumperende effect van geld en een heldencultus. Enerzijds had je heldhaftige personen die geld nodig hadden, en anderzijds had je rijkelui die moeilijke bergen wilden beklimmen, of liever, wilden zéggen dat ze moeilijke bergen hadden beklommen, aangezien je erover zou kunnen twisten of ze die bergen ook inderdaad beklommen hadden. Dat was allemaal geen nieuws voor me. Onnodig te zeggen dat het tragische slachtoffer in deze zaak Greg was, die zij niet te spreken had kunnen krijgen. Nadat ze haar artikel was begonnen met de verschrikkingen op de Chungawat - die me nog steeds de rillingen bezorgden, hoe melodramatisch ze ook werden beschreven — wijdde Joanna zich aan de vroegere carrière van Greg. Zijn prestaties waren inderdaad opzienbarend. Niet zozeer wat de bergen betrof die hij had beklommen - de Everest, K2, McKinley, Annapurna -maar de manier waarop: in de winter, zonder zuurstof, in sneltreinvaart naar de top met een minimum aan uitrusting.
Joanna had kennelijk de knipsels uitgeplozen. In de jaren tachtig was Greg een klimmende mysticus geweest. Een hoge berg was een voorrecht, dat je met jaren oefening werd verleend. In het begin van de jaren negentig was hij blijkbaar bekeerd: 'Ik was vroeger een elitaire klimmer,' had Greg ooit gezegd. 'Nu ben ik democraat. Klimmen is een geweldige ervaring. Daar wil ik iedereen in laten delen.' Iedereen, schreef Joanna droogjes, die vijftigduizend dollar kon neertellen. Greg had een ondernemer ontmoet, ene Paul Molinson, en samen hadden ze een bedrijf opgezet, Top-ervaringen. Drie jaar lang hadden ze artsen, advocaten, arbitrageanten en rijke erfgena-men bergen laten beklimmen, die tot voor kort het terrein van een selecte groep ervaren klimmers waren.
Joanna spitste zich toe op een van de expeditieleden die op de Chungawat was omgekomen, Alexis Hartounian, een effectenmakelaar op Wall Street. Een rancuneuze (anonieme) klimmer zei: 'Die man heeft een van de moeilijkste klimtochten van de wereld gemaakt. Hij was absoluut geen klimmer, maar toch bazuinde hij rond dat hij de Everest had gedaan, alsof het een bustochtje was. Nou, door schade en schande...'
Joanna's verslag van de gebeurtenissen op de berg was niet meer dan een aftreksel van het verhaal van Klaus, vergezeld van een schematische tekening, waarin het vaste touw aan de westkant van de graat getekend was. Ze beschreef een chaotische situatie met onbekwame klimmers, mensen die ziek waren, onder wie iemand die geen woord Engels sprak. Ze citeerde anonieme klimexperts, die zeiden dat de omstandigheden boven de achtduizend meter veel te extreem waren voor klimmers die niet voor zichzelf konden zorgen. Niet alleen brachten ze hun eigen leven in gevaar, maar ook dat van alle anderen in de groep. Klaus had gezegd dat hij het daar gedeeltelijk mee eens was, maar een paar anonieme commentatoren gingen nog verder. Een berg als de Chungawat vereist absolute betrokkenheid en concentratie, vooral als het weer omslaat. Zij impliceerden dat Greg zo druk was met zakelijke beslommeringen en de speciale behoeften van zijn onervaren klimmers, dat zijn oordeel daardoor vertroebeld werd en, erger nog, dat zijn prestaties eronder leden. 'Als je je energie in de verkeerde zaken steekt,' zei iemand, 'dan gaan er dingen mis op het verkeerde moment, vaste touwen raken los, mensen gaan de verkeerde kant op.'
Het was een cynisch verhaal over geknoei en desillusie en Adam verscheen aan het eind als het symbool van vervlogen idealen. Het was bekend dat hij zijn bedenkingen had over de expeditie, en vooral over zijn eigen aandeel daarin, maar toen puntje bij paaltje kwam, was hij degene die de berg op en af ging om mensen te redden die zichzelf niet konden redden. Joanna had een paar overlevenden te spreken weten te krijgen, die vertelden dat ze hun leven aan hem te danken hadden. Natuurlijk kreeg hij een nog aantrekkelijker aura door niemand als schuldige te willen aanwijzen, ja, zich zelfs te onthouden van elk commentaar. Ook had je het dramatische verhaal van zijn eigen vriendin die in de groep omgekomen was. Adam had haar daar weinig over verteld, maar ze had iemand anders gevonden die zei dat hij steeds weer naar buiten ging om haar te zoeken voordat hij bewusteloos in zijn tent in elkaar zakte.
Toen Adam terugkwam, had hij geen enkele interesse in het artikel, behalve een minachtende frons toen hij de kop zag: 'Wat weet die trut ervan?' was zijn enige commentaar. Later las ik hem in bed de anonieme kritiek op Greg voor. 'Wat vind je daarvan, lief?' vroeg ik.
Hij pakte de krantenbij lage uit mijn handen en smeet die op de grond. 'Ik vind het gelul,' zei hij.
'Omdat het niet accuraat weergeeft wat er is gebeurd?'
'O ja,' zei hij lachend. 'Jij bent wetenschapper. Jij bent in de waarheid geïnteresseerd.' Het klonk neerbuigend.
Het leek wel alsof ik getrouwd was met Lawrence van Arabië of kapitein Scott of zoiets. Bijna iedereen die ik kende vond wel een reden om me de dagen erna op te bellen voor een praatje. Mensen die afkeurend hadden gestaan tegenover de onfatsoenlijke haast waarmee ik getrouwd was, waren ineens vol begrip. Mijn pa belde en praatte over koetjes en kalfjes, om vervolgens tussen neus en lippen door te melden dat hij het artikel had gelezen en te opperen dat we een keer moesten langskomen. Maandagmorgen op kantoor had iedereen plotseling iets dringends met me te bespreken. Mike kwam binnen met zijn koffie en reikte me een onbelangrijk stuk papier aan. 'We worden nooit wezenlijk op de proef gesteld, hè?' zei hij met een peinzende blik in zijn glanzende ogen. 'Dat betekent dat we onszelf nooit echt leren kennen, omdat we niet weten hoe we in een noodsituatie zullen reageren. Het moet geweldig zijn voor je... eh... man om in zo'n brandhaard te zijn geweest en het er zo goed van af te hebben gebracht.'
'Hoezo, mijn "eh... man", Mike? Hij is mijn man, ik kan je de trouwakte laten zien, als je wil.'
'Zo bedoelde ik het niet, Alice. Ik moet er gewoon nog aan wennen. Hoe lang ken je hem nou?'
'Een paar maanden, zoiets.'
'Niet te geloven. Ik moet eerlijk bekennen dat ik, toen ik het voor het eerst hoorde, dacht dat je knettergek was geworden. Het leek me niets voor de Alice Loudon zoals ik haar kende. Nu zie ik dat we allemaal ongelijk hadden.'
'We?'
'Het hele kantoor.'
Ik was ontzet. 'Jullie dachten allemaal dat ik gek was geworden?'
'We waren allemaal verbaasd. Maar nu zie ik dat jij gelijk had en wij ongelijk. Het is net als in dat artikel. Het gaat allemaal over het vermogen om je hoofd erbij te houden onder druk. Jouw man heeft dat vermogen.' Mike had in zijn kop koffie gestaard, uit het raam gekeken, overal heen behalve naar mij. Nu keek hij me aan. 'Jij hebt het ook.'
Ik probeerde niet te giechelen om dat compliment, als het dat al was. 'Nou, reuze bedankt, meneer. En nu terzake.'
Dinsdag had ik het gevoel dat ik met iedereen in de wereld had gepraat die mijn telefoonnummer had, behalve met Jake. Toch was ik verbaasd toen Claudia zei dat er een Joanna Noble aan de lijn was. Ja, ze wilde echt met mij spreken en niet als smoes om Adam te bereiken. En ja, het was belangrijk en ze wilde een gesprek onder vier ogen. Diezelfde dag nog, als dat kon. Ze zou in de buurt van mijn werk kunnen afspreken, nu, als ik tijd had. Het zou maar een paar minuten kosten. Wat kon ik zeggen? Ik zei dat ze naar de receptie moest komen en een uur later zaten we in een bijna lege broodjeszaak om de hoek. Ze had nog niets gezegd, me alleen begroet.
'Door jouw verhaal ben ik ook een beetje beroemd geworden,' zei ik. 'Ik ben in ieder geval de vrouw van een held.'
Ze keek verlegen en stak een sigaret op. 'Hij is ook een held,' zei ze. 'Onder ons gezegd, ik had spijt van bepaalde stukken in het artikel, waarin ik zo scheutig ben met beschuldigingen. Maar wat Adam daarboven heeft gedaan was ongelooflijk.'
'Ja,' zei ik. 'Een held, en dat is-ie.' Joanna reageerde niet. 'Ik neem aan dat je alweer met een ander verhaal bezig bent,' zei ik.
'Meer dan een,' zei ze.
Ik zag dat ze zat te friemelen met een stuk papier. 'Wat is dat?'
Ze keek omlaag, bijna alsof ze het zonder dat ze dat wist in haar handen had gekregen en ze ervan opkeek.
'Dit zat vanochtend bij de post.' Ze gaf me het papier.
'Lees maar,' zei ze.
Het was een heel kort briefje.
Beste Joanna Noble,
Wat u over Adam Tallis schrijft, daar werd ik niet goed van. Ik zou u de waarheid over hem kunnen vertellen, als u dat zou willen. Als u interesse hebt, kijk dan in kranten van 20 oktober 1989. Als u wilt, kunt u met me praten en dan zal ik u vertellen wat voor iemand het is. Het meisje in het artikel ben ik.
Met vriendelijke groet,
Michelle Stowe
Ik keek Joanna niet-begrijpend aan. 'Een gestoorde,' zei ik.
Joanna knikte. 'Ik krijg een heleboel van zulke brieven. Maar ik ben naar de bibliotheek gegaan. Het kranten- en knipselarchief op mijn werk dus, en dit heb ik gevonden.' Ze gaf me nog een stuk papier. 'Het is maar een klein berichtje. Het stond op een binnenpagina, maar ik dacht... nou ja, kijk maar wat je ervan vindt.'
Het was een kopie van een klein nieuwsbericht met de kop: 'Rechter tikt verkracht meisje op de vingers'. Een naam in de eerste alinea was onderstreept: die van Adam.
Gisteren is in Winchester een jongeman op de eerste dag van zijn proces van verkrachting vrijgesproken, toen rechter M. Clark de jury instrueerde hem niet schuldig te verklaren. 'U verlaat deze rechtszaal zonder één smet op uw blazoen,' zei de rechter tegen Adam Tallis, 23 jaar. 'Ik kan slechts mijn spijt betuigen dat u hier ter verantwoording werd geroepen voor zo'n ondeugdelijke, ongegronde aanklacht.'
De heer Tallis was beschuldigd van het verkrachten van mejuffrouw X, die hier op juridische gronden niet bij naam genoemd kan worden, na wat werd beschreven als 'een dronken feest' in de buurt van Gloucester. Na een kort verhoor van X, dat zich toespitste op haar seksuele verleden en haar geestelijke gesteldheid tijdens het feest, verzocht de verdediging bij monde van raadsman Jeremy McEwan om een verklaring van onontvankelijkheid, die onmiddellijk door de rechter werd ingewilligd.
Rechter Clark zei het te betreuren dat 'X het voordeel had van de mantel der anonimiteit, terwijl de naam en reputatie van de heer Tallis door het slijk werden gehaald'. Op de trap van het gerechtsgebouw zei de juridisch adviseur van de heer Tallis, Richard Vine, dat zijn cliënt zeer verheugd was over het vonnis en gewoon de draad van zijn leven weer wilde oppakken.
Toen ik klaar was met lezen, pakte ik mijn koffiekopje met vaste hand op en nam een slokje. 'En?' zei ik. Joanna zweeg. 'Wat moet dit voorstellen? Ga je er soms een stukje over schrijven?’
‘Wat zou ik moeten schrijven?' vroeg Joanna. 'Je hebt Adam op een voetstuk gezet,' zei ik. 'Misschien is het nu tijd om hem er vanaf te slaan.'
Joanna stak nog een sigaret op. 'Ik vind niet dat ik dit verdien,' zei ze koeltjes. 'Ik heb alles gezegd wat ik moest zeggen over bergbeklimmen. Ik ben niet van plan om die vrouw op te zoeken. Maar...' Nu zweeg ze even en keek onzeker. 'Het had meer met jou te maken dan met iets anders. Ik wist niet wat ik moest doen. Uiteindelijk vond ik dat het mijn plicht was om dit aan jou te laten zien. Misschien ben ik wel arrogant en bemoeizuchtig. Vergeet het dan gewoon, als je wil.'
Ik haalde diep adem en dwong mezelf rustig te spreken. 'Het spijt me dat ik dat zei.'
Joanna glimlachte flauwtjes en blies een wolk rook uit. 'Goed,' zei ze. 'Dan ga ik maar.’
‘Mag ik deze houden?'
'Natuurlijk. Het zijn maar kopieën.' Haar nieuwsgierigheid werd haar kennelijk te machtig. 'Wat ga je ermee doen?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Niets. Hij is toch onschuldig bevonden?'
'Zonder één smet op zijn blazoen, toch?’
‘Klopt.'
'Dus ga ik helemaal niets doen.'