HOOFDSTUK IV

 

De hel van Palmer-Beach

 

 

 

De doorwaadbare plaats, waar Cody en zijn mannen de rivier waren overgetrokken, werd aan weerszijden van de stroom begrensd door een ruig begroeide oever, waarachter zich echter een kaal stuk terrein uitstrekte, waarop weliswaar verspreid staande bosjes groeiden, maar dat verder geen oneffenheden vertoonde. De blanken noemden deze omgeving Palmer-Beach.

Via Palmer-Beach bereikten Cody, de twee Arapaho’s, Scot Oliver en de Kid weer de andere oever. Zodra zij zich bij het water vertoonden, kwamen aan de overzijde twee ruiters aan galopperen. Een van hen was sheriff Ladd. Hij zwaaide met zijn hoed. Het was hem aan te zien, dat hij enorm opgelucht was zijn vrienden heelhuids weer te zien.

„Snel, mannen!” sprak Buffalo Bill.

Ze dreven hun paarden de rivier in. In het midden van de stroom reikte het water tot aan het zadel. Snuivend werkten de beesten zich voorwaarts.

„Waar zijn jullie zo lang gebleven! ?” schreeuwde de sheriff, nog eer ze weer op het droge stonden. „We waren er heilig van overtuigd, dat ze jullie te grazen hadden genomen! We durfden niet naar de andere kant te gaan! Verdraaid Cody . . . wat heb je allemaal gedaan ? En waar is de gevangene ?”

Zodra Cody zich bij hem bevond, vertelde hij alles.

De sheriff sloeg zich op de knieën. Hij raakte bijna buiten zichzelf van vreugde.

„Allemachtig . . . voor zo iets heb je Buffalo Bill nodig! Subliem, man . . . dit wordt krantennieuws in het Oosten! Nu kunnen we het erop wagen! Hoe is het mogelijk!? Nu zijn we in onze rug gedekt! Van de Commanches hebben we niets meer te vrezen!”

„Is iedereen gereed om de rivier over te gaan ?” vroeg Buffalo Bill zakelijk.

,,Ja, alles staat klaar. We hebben tijd genoeg gehad om alles te regelen. Ze staan al ongeduldig te wachten. Kijk . . . daar heb je een verkenningspatrouille. Ik heb groepen uitgezonden om de andere oever in het oog te houden! We zijn op alles voorbereid”.

„Prachtig . . . We moeten erover heen. Nu we de kans hebben de Snelle Havik in zijn eigen nest te verslaan, moeten we die kans aangrijpen. Als we hem laten begaan, zal hij ons en de Arapaho’s uitroeien! We hebben hem bezig gezien, Ladd. Die man is een moordenaar. Hij moordt om te moorden. Vertel dat je mannen”.

Snel reden ze naar het dorp.

„Wat zullen de overige Cheyennes doen, als ze horen, dat wij hun gronden hebben betreden?” vroeg Ladd.

„Als ze horen, dat wij ons tegen Snelle Havik hebben gericht, zullen ze waarschijnlijk met ons willen onderhandelen. Vergeet niet, dat de Snelle Havik met zijn afgescheidenen ook hun vijand is”.

Long-Creek was, een en al bedrijvigheid. Met gejuich werd Buffalo Bill ontvangen. Toen de mensen hoorden wat er gebeurd was, begonnen ze luid te juichen. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje.

„Van de Commanches hebben we niets meer te duchten!”

„De Commanches zullen ons met rust laten!”

„Zonder de Commanches zijn de Buffelstieren makkelijk te overwinnen! Ze zijn gering in aantal! We kunnen ze aan!”

„De Commanches zullen toekijken en ze zullen nog blij zijn ook, wanneer de Buffelstieren worden verslagen!”

De Kid raakte onder de indruk, toen hij zag, welke macht in Long-Creek was samengetrokken. In de buitenwijken zaten de Arapaho’s, die vanuit hun bivak naar het stadje waren gekomen. Zij hielden zich afzijdig van de blanken, maar de verstandhouding was goed. Hun mustangs trappelden. Chambo reed voor zijn krijgers heen en weer. Hij begroette Cody door zijn hand op te steken. Zijn zoon Cham was bij hem. Wanneer Cham te zijner tijd stamhoofd zou worden, zou hij zich Chambo mogen noemen. De toevoeging „bo” betekende „van Manitou”.

Chamboha, het afgezette hoofd, bevond zich zowaar ook onder de krijgers. Hij zat bij een kampvuurtje en keek misprijzend voor zich uit. Waarschijnlijk had hij beweerd, dat de gehele stam zijn ongeluk tegemoet reed, maar zijn woorden hadden kennelijk geen indruk gemaakt.

Alle weerbare mannen van Long-Creek hadden zich verzameld voor het kantoortje van de sheriff. Op het plein, dat voor het kantoorgebouw lag, stonden de karren, zeventien stuks, waaronder zes wagens, die aan de spoorweg toebehoorden. Sam Plint zat op een der karren te schreeuwen:

„Hou die paarden in bedwang! En let op de muilezels! Ze worden vervelend! Hou die beesten in bedwang! Cody ... hé Cody . . . wanneer gaan we eindelijk? M’n beesten worden ongeduldig en nukkig! Komt er nog wat van! ?”

„Een ogenblik!” schreeuwde Cody terug.

Van zijn paard sprong hij op de waranda, die deel uitmaakte van een saloon, aan de andere zijde van het plein. Hij begon te roepen. Zodra hij zijn stem verhief, werd het rustig onder de verzamelde menigte.

„Mannen en vrouwen . . . luister even naar me ... Ik wil jullie nog iets zeggen! Wat we gaan doen, is zonder meer vechten voor ons leven, voor ons bestaan! We wilden met de Cheyennes praten, maar nu de Buffelstieren de andere zijde van de rivier in hun macht hebben, heeft praten geen zin! Mensen, het is erop of eronder! Denk daaraan, wanneer je zoudt moeten vechten!” „En de Commanches ?” schreeuwde iemand. „Ben je er zeker van, dat de Commanches ons niet in de rug zullen aanvallen, Cody? Zij zijn net zo min te vertrouwen als de Buffelstieren”.

„Ik ben nergens zeker van op dit punt”, antwoordde Buffalo Bill eerlijk. „Maar de kans, dat ze ons in de rug zullen aangrijpen, is zeer gering. Ik geloof, dat wij ze op een dwaalspoor hebben geleid door hen te doen geloven, dat wij op vriendschappelijke voet verkeren met de Snelle Havik. En verder niet langer getreuzeld! Sheriff Ladd heeft de leiding. Doe wat hij zegt. En vertrouw op de Arapaho’s die aan onze zijde staan. Zij kennen de Cheyennes beter dan wie ook. Succes!”

Het viel de Kid tegen, dat er onder de mannen weinig enthousiasme viel te bespeuren. Zij waren bang, hetgeen eigenlijk niet verwonderlijk was. Ze stonden voor een kleine oorlog en alleen een krankzinnige kon enthousiasme voor de oorlog opbrengen.

„Wat gebeuren moet, moet gebeuren, Kid”, sprak Cody, die de gedachten van de Kid scheen te lezen. „Kom mee . . . wij voegen ons bij de Arapaho’s”.

Chambo en zijn krijgers zouden de spits afbijten door als eerste naar de overzijde te gaan. Het stamhoofd stond al gereed om Cody te begroeten.

„Alles klaar?” vroeg Buffalo Bill.

Chambo knikte. Zijn krijgers waren beschilderd met de groene en gele oorlogskleuren.

„Goed. Ik blijf aan uw zijde, evenals mijn kameraden. Geef uw orders”.

De Arapaho’s waren niet bepaald goed gedrild. Zodra Chambo zijn hand opstak, sprongen de Indianen krijsend op hun mustangs en galoppeerden wild naar de rivier. Er ontstond meteen een chaos. Paarden verdrongen elkaar in de straten. Enkele krijgers begonnen te schreeuwen van pijn, omdat hun benen knel kwamen te zitten tussen hun rijdieren en de huizen. De horde bewoog zich brullend, krijsend en gillend naar de oever, anderhalve mijl verderop. Chambo keek trots naar het schouwspel.

„Niets kan deze macht weerstaan”, sprak hij.

Cody knikte maar dacht er het zijne van. Hij keek om, toen hij zag dat enkele tientallen blanken aan kwamen rijden. Zij zouden de Indianen vanaf de noordelijke oever zo nodig vuursteun geven. Wanneer de Buffelstieren gereed stonden om de Arapaho’s af te weren, zou die vuursteun broodnodig zijn.

„Come on!” riep Cody de Kid en Oliver toe. „Blijf bij Chambo!”

De doorwaadbare plaats werd gemarkeerd door een paar rood geschilderde houten staken. De Arapaho’s echter trokken zich er weinig of niets van aan. De massa stortte zich blindelings in de rivier!

„Deksels . . . dat gaat falikant verkeerd”, sprak Scot Oliver. „Die lui lijken wel gek geworden!”

„Stil”, zei Cody, bang als hij was, dat Chambo de opmerking zou horen. „We mogen niet ingrijpen. Chambo heeft de leiding over zijn krijgers”.

In een oogwenk lag de rivier vol paarden, die wanhopig om zich heen trapten, krijgers, die van hun mustangs waren gevallen en zwemmend de andere oever trachtten te bereiken. Ruiters, die de goede koers hielden en hun mustangs langs de rode staken in het water dreven, werden botweg omver gelopen door degenen, die achter hen kwamen.

„Voorwaarts!” schreeuwde Chambo onophoudelijk.

De chaos werd volkomen!

Krijgers verloren hun wapens. Bogen en pijlen dreven doelloos met de stroom mee. Loslopende mustangs, die weer op de wal gekropen waren, renden het dorp in. Chambo schreeuwde:

„Vang die beesten op! Hou ze tegen!”

Niemand reageerde op zijn woorden. De Arapaho’s waren bezeten door de gedachte de andere oever te bereiken. Al het andere deed niet meer ter zake.

Bezorgd stond Buffalo Bill aan de kant van de rivier, trachtend enige orde in de bende te scheppen. Maar al zijn pogingen waren tevergeefs.

„Iets bijzonders te zien aan de andere kant?” vroeg hij aan de Kid. „Ik heb geen tijd om me op de andere oever te concentreren”.

„Er zijn geen Buffelstieren”, antwoordde de Kid, zijn geweer onder de arm klemmend. „Maar als ze komen opdagen, ziet het er voor de Arapaho’s slecht uit. Dit is je reinste waanzin!”

Toch hadden enige Arapaho’s kans gezien de zuidelijke oever te bereiken. Triomfantelijk trokken zij zich aan de struiken op het droge en bleven juichend tussen het gebladerte staan. Hun mustangs hadden zij verloren.

„Zorg voor de paarden!” riep Buffalo Bill tot de mannen, die met gerichte wapens aan de noordelijke kant van de rivier stonden. „Jullie vuursteun is niet nodig, zoals je ziet. Alle mustangs moeten gevangen worden en naar de overzijde worden gebracht!”

Juist omdat de Arapaho’s jarenlang geen strijd hadden gevoerd was de gevechtsdiscipline volkomen verdwenen.

„Wat moet dat worden, wanneer ze straks tegenover de goed georganiseerde Buffelstieren komen te staan?” vroeg de Kid zich hardop af.

„In een open gevecht zijn ze waardeloos”, antwoordde Buffalo Bill, op wiens gezicht de bezorgdheid te lezen stond. „Daarom moeten we het open gevecht vermijden. Maar de Arapaho’s zijn goede jagers. Van hun capaciteiten als jagers kunnen we misschien gebruik maken. Kom, wij gaan ook. Misschien kunnen we daarginds nuttiger werk doen dan hier”.

Stuk voor stuk slaagden de Arapaho’s erin het doel te bereiken. Het duurde lang, maar ze kwamen er, zij het dikwijls zonder paard of zonder wapen! Meer dan vijftig krijgers waren een rondedans begonnen, midden op Palmer-Beach! Chambo, die met Cody meereed, voegde zich trots bij hen.

„Het was beter, dat hij zijn krijgers in de verdediging legde”, mopperde de Kid.

Terwijl zich steeds meer Arapaho’s bij de dansers aansloten, vingen de mannen van Long-Creek de loslopende mustangs op, dreven ze tezamen en bonden ze aan elkaar vast. Tien cowboys leidden de gehele troep vervolgens weer naar de rivier.

De Kid keek angstig toe. Zouden de mustangs zich door de vreemdelingen laten drijven...? Alles ging goed! Rustig gingen de beesten opnieuw het water in.

„Krijgers van de stam der Roodvoeten!” riep Chambo plotseling. Het werd stil. De dansers verstarden in hun vreemde houdingen. „Krijgers van de stam der Roodvoeten, de tijd voor de triomfdans is nog niet aangebroken! De strijd wacht ons nog! Laten wij ons opmaken de honden op te vangen, wanneer zij zich op ons werpen!”

Het antwoord bestond uit een wild gebrul.

Buffalo Bill nam meteen zijn kans waar. Hij waagde het te roepen:

„Chambo spreekt wijze woorden! Wanneer de Buffelstieren tot de tegenaanval overgaan, moeten wij gereed zijn! Wanneer wij ons in de vorm van een paardehoef opstellen, zullen de honden er niet doorheen komen!”

Chambo knikte.

Buffalo Bill draafde naar hem toe en zei:

„Wanneer de Arapaho’s een verdedigingsgordel formeren met een middellijn van achthonderd passen, hebben de blanken voldoende beveiliging om zich gereed te maken voor een stoot voorwaarts”.

Chambo knikte. Hij wist evenwel niet nauwkeurig, hoe hij zijn krijgers moest groeperen. Daarom was hij blij, toen Cody hem zijn hulp aanbood.

„Scot!” riep Cody, „geef het teken, dat de tweede groep hierheen kan komen!”

Terwijl Buffalo Bill de Arapaho’s stuk voor stuk een dekking aanwees en de Kid ervoor zorgde, dat iedereen weer werd voorzien van een wapen, galoppeerde Oliver naar de oever en zwaaide met zijn armen.

Nu kwam de colonne wagens op gang. Onder bescherming van tientallen ruiters reden de wagens een voor een het water in. De meeste karren waren bespannen met zes paarden, maar desondanks dreigden meerdere wagens te blijven steken in de modder. De wagens, die volgden, waren gedwongen te blijven staan. De ruiters zwermden erom heen, waarbij enkele mannen van de ondiepe plaats afraakten. Hun paarden moesten zwemmen.

„Trekken!” brulde Sam Flint, wiens wagen midden in de rivier dwars op de stroom stond.

De verwarring werd langzaam maar zeker groter. In het water moesten de trekpaarden verwisseld worden! De huif van een wagen werd door het water weggespoeld. Van een andere kar raakte de lading los! Het waren de tenten, de tenten van de spoorwegarbeiders, die weg dreven! Twee paarden raakten in het zeildoek verward. Een van de dieren verdronk jammerlijk. Andere paarden wilden terug naar de veilige droogte. Scheldend en tierend probeerden cowboys de beesten in het gareel te houden.

 

Er ontstond een tweede chaos, die zo mogelijk nog erger was dan die van even geleden.

„Het gaat niet!” brulde Sam Flint, wiens wagen nog steeds muurvast op de bodem van de rivier stond. Een andere wagen, getrokken door liefst acht paarden, slaagde er in de kar van Flint voorbij te komen. Twee andere karren volgden. De derde huifkar gleed van de ondiepte af en verdween geheel onder het wateroppervlak! De paarden spartelden wanhopig.

Twee mannen kapten de touwen. Brobbelend zonk de wagen, geladen met kisten ammunitie, in het water weg.

Het geschreeuw werd oorverdovend.

Buffalo Bill verscheen weer op het toneel. Even leek het erop, dat ook hij zou gaan razen en tieren, maar hij bedwong zich en zei:

„We hebben de zaak niet goed genoeg voorbereid. Dat wreekt zich nu . . . Maar nu we er mee zijn begonnen, moeten we ermee doorgaan! Vooruit! Kid, het water in! Ga helpen!”

Gelukkig was het overgrote deel der ruiters zo wijs geweest de rivier nog niet in te gaan. De sheriff riep hen te hulp, telkens wanneer hij twee of drie mannen nodig had. De kar van Sam Flint was eindelijk van de bodem losgekomen en reed waggelend en hotsend verder. Zes mannen duwden en zes paarden trokken. Inmiddels was de eerste wagen op de oever getrokken. De mannen juichten.

„Als de Buffelstieren nu aanvallen, kunnen ze ons volledig in de pan hakken”, mompelde de Kid, die mee had geholpen de wagen te duwen.

„Nee, dat gevaar is gelukkig geweken”, antwoordde Buffalo Bill. „De Arapaho’s liggen gereed. Misschien weten ze niet hoe ze oorlog moeten voeren, maar in tijd van nood zullen ze venijnig van zich af wéten te bijten.”

„Zijn er geen Cheyennes gesignaleerd?” vroeg Oliver. „Cody ... we hadden al lang verkenningspatrouilles het veld in moeten sturen. We weten niets van wat daarginds gebeurt!”

Sheriff Ladd klauterde juist op dat moment op het droge. Zijn paard had hij verloren. Het water liep uit zijn broekspijpen. Hij haalde zijn revolver uit zijn holster en bekeek het wapen.

„Daarmee kan ik niet meer schieten”, sprak hij.

„Je zult het niet nodig hebben”, zei Cody. „Je kunt je tijd beter besteden door hier wat orde op zaken te stellen. Binnen de verdedigingscirkel van de Arapaho’s moet een bivak gebouwd worden, een uitvalsplaats. Zet de wagens in een kring en formeer daarna je mannen om voorwaarts te gaan. We moeten de Snelle Havik gaan opzoeken”.

Ladd knikte.

Sam Flint had zijn wagen eindelijk op het droge gekregen. Hij wilde zo spoedig mogelijk beginnen met het bouwen van de brug, waarvoor de plannen gereed waren. Heel veel materialen had hij laten meevoeren. Flint dacht slechts aan één ding: de bouw van de spoorweg. De aanwezigheid van de Buffelstieren beschouwde hij als een lastige bijkomstigheid.

Langzaam stroomde Palmer-Beach vol volk, paarden en wagens. Het werd een drukte van belang. Nu ze zagen, dat alles goed ging, raakte men steeds geestdriftiger.

„Ze vergeten, dat ze een strijd voeren”, gromde Scot Oliver ongemakkelijk. „Deksels, Cody, doe jij nou nog wat? Je rijdt maar wat rond terwijl de Buffelstieren al op weg kunnen zijn om . .

„Je hebt gelijk”, sneed Cody hem de pas af. „Zij hebben geen tijd om het voorterrein te gaan bekijken. Wij zullen het doen.

Een moment ... ik zal de anderen eerst even waarschuwen”.

Dwars door de drom paarden en mensen reed Cody naar de sheriff en Sam Plint, die temidden van de drukte geaggiteerd met elkaar stonden te praten. Mustangs hinnikten en briesten. Enkele Indianen waren door Chambo aangewezen om de nog loslopende beesten op te vangen. Intussen werden de wagens reeds gelost. Materialen werden met vereende krachten op de oever gelegd. Plint was reeds begonnen met de voorbereidingen voor de bouw van de brug. Ook rails werden reeds opgestapeld. Even verderop had een groep cowboys een kampvuur aangelegd. De mannen zaten rustig te eten! Het was een vreemd, bijna grotesk tafereel!

Cody gaf order alle cowboys en arbeiders, die vrijgemaakt konden worden, op te stellen in een halve kring rondom de opgeslagen materialen en wagens. Aldus kon een binnenring van verdedigers gevormd worden. De sheriff knikte en deed zijn best, maar het viel niet mee beweging te krijgen in de mannen, die hun potje zaten te koken of zelfs zaten te vissen!

„Het is een bende!” tierde Scot Oliver. „Nu ze hebben ontdekt, dat ze deze oever ongestraft kunnen betreden, zijn ze overmoedig geworden! Die verwaande stommelingen! Ze zullen hun trekken nog thuis krijgen, wat ik je zeg! Het is eigenlijk nog veel te vroeg de wagens nou al te lossen. We hadden meteen moeten doorstoten naar de heuvels, daarginds, waar de Buffel-stieren zitten. Want geloof me ... ze zitten er nog steeds! Het kan niet anders, of wij zijn al lang gesignaleerd!”

„Zeur nou maar niet en kom mee”, sprak Cody. „Maar ik moet je gelijk geven. Het was beter geweest, als we meteen waren doorgegaan. Dan hadden we Snelle Havik met zijn bende kunnen verslaan en hem als presentje kunnen aanbieden aan de overige Cheyennes, die hem beschouwen als een afgescheiden parvenu. Maar ik ben geen generaal, Scot. Tot op zekere hoogte is men wel bereid te doen, wat ik zeg, maar als het ze gaat vervelen, laten ze me in de kou staan. Zelfs de sheriff kan geen beweging krijgen in zijn mannen, die alles op hun gemak willen doen. En over de Arapaho’s heb ik helemaal niks te zeggen. Maar goed . . . come on, wij zullen daarginds ’ns een kijkje gaan nemen.

 

Ze passeerden de Arapaho’s, die tot verbazing van de Kid goed in dekking lagen en bijzonder waakzaam waren. Chambo kwam naderbij, om Cody, de Kid en Scot Oliver te begroeten. Hij had niets bijzonders te melden en zei, dat hij achthonderd stappen in het voorterrein een voorpost had geïnstalleerd.

In galop reden Cody en zijn mannen naar de voorpost toe. Er bleken drie Arapaho’s in een bosje te zitten, alle drie gewapend met uitstekende geweren.

„Vijandelijke patrouilles gezien?” vroeg Buffalo Bill.

„Nee, geen hond heeft zich vertoond”.

„Mooi. Blijf waakzaam, want de honden zijn op prooi uit.

Waarschijnlijk sluipen zij rond, zonder zich te laten zien”.

„Hauwgh”, sprak de Indiaan bij wijze van afscheidsgroet.

De groep reed verder, pal naar de heuvels, die ze reeds kenden. Ze waren weer alleen. Het land scheen vijandiger dan ooit. Het was er ongelooflijk stil, stil en heet. Zelfs de vogels lieten zich niet horen.

„Het lijkt me het beste te voet verder te gaan”, sprak Cody het stof uit zijn baard wrijvend. „Het bevalt me niet, mannen . . . Het is me hier te stil. Dat de dieren zich niet laten horen wijst er op, dat er mensen in de omgeving zijn. Wat jij, Scot?”

„Ik zeg je, dat dit een smerig land is”, antwoordde Oliver, om zich heen turend. „Ik zeg je, dat er op ons geloerd wordt”.

„Zo ver zou ik niet willen gaan. Als men ons gezien had, zouden ze ons al lang hebben aangevallen. Maar ik ben het met je eens, dat we voorzichtig moeten zijn. We laten de paarden hier achter en gaan te voet naar de heuvels. Voortmaken”.

Buffalo Bill hield van opschieten.

Zodra ze een goede schuilgelegenheid voor hun rijdieren hadden gevonden, stapten de drie mannen verder, Cody zelf voorop. Hij liep zo hard, dat de Kid begon te hijgen. Maar telkens, wanneer het land minder dekkingsmogelijkheden bood, bleven ze even zitten om de omgeving goed in ogenschouw te nemen.

„Waar zitten hun wachtposten . . . ?” vroeg Oliver hardop. „Dat is de kwestie. Ik kan zonder meer duizend plaatsen aanwijzen, waar ’n Buffelstier zich schuil zou kunnen houden”.

„Als we geen risico nemen, bereiken we niets”, antwoordde Buffalo Bill. „We hebben te weinig tijd, om te sluipen. Kom maar achter me aan”.

Om voor een eventuele sluipschutter geen al te gemakkelijke trefkans te bieden, bleven ze zo ver mogelijk van elkaar weg. Ongestoord konden ze de eerste heuvelrug tot op tweehonderd yards naderen.

Toen ontdekte Scot Oliver een spoor. Hij zag het eerder dan Cody. Hij siste opgewonden:

„Daar . . . rechts van ons, een vers spoor!”

Hij had het ontdekt, zonder de bodem te kunnen zien. Enkele afgebroken takken en afgescheurde bladeren vertelden hem genoeg. Ze holden op het spoor toe, twintig yards rechts van hen.

„Een patrouille van zes Indianen, zes Buffelstieren”, sprak Oliver zelfverzekerd, na de grazige bodem aan een snel onderzoek onderworpen te hebben. „Zie je, dat ze rechtstreeks van de rivier gekomen zijn? Deze patrouille moet gezien hebben, wat wij daarginds aan het uitvoeren waren. Ze zijn teruggekeerd naar de Snelle Havik, om hem te rapporteren. Volg dat spoor en je komt terecht in het kamp van de Buffelstieren. Ik stel voor, om de zaak eens te gaan bekijken. Okay?”

„Goed”, zei Cody. „Je ziet, dat het spoor meer noordwaarts gaat, dan we hebben verwacht. Kennelijk heeft de Snelle Havik zijn kampeerterrein van de tweede heuvelrug naar het noorden verplaatst.”

Ze volgden het spoor.

Op een afstand van een halve mijl passeerden ze de heuvelrug, waar ze de vorige nacht getuige waren geweest van het feest der Buffelstieren. Voor hen lag een hoogte, bezaaid met vele rotsblokken en nagenoeg onbegroeid.

De Kid transpireerde zo hevig, dat het zoute vocht zijn ogen pijn deed. Zijn hoofdhaar zat op zijn schedel vastgeplakt. Zijn hoed hing aan de stormband om zijn nek.

„Zet dat ding liever op”, gromde Scot Oliver. „Je zult nog een zonnesteek oplopen.”

De Kid zette de hoed weer op zijn hoofd en zweette verder.

Cody werd steeds voorzichtiger. Het bleef stil.

„Zouden ze achter die hoogte kunnen zitten?” vroeg Oliver. „Het lijkt me een geschikte plek om te bivakkeren”.

„Ja”, zei Cody. Hij ging even zitten en zette zijn hoed af. „En als dat zo is, kunnen we elk ogenblik op een schildwacht stoten. We gaan sluipend die hoogte op. Als we een wachtpost tegen komen, moeten we hem overmeesteren. We kunnen niet het risico lopen, dat we in de rug worden aangevallen”.

„Vooruit maar weer”, sprak Oliver, zich op zijn buik leggend.

De Kid en Cody deden hetzelfde.

Zo snel ze even te voren gevorderd waren, zo langzaam schoten ze nu op. Maar de Kid vond het best. Met de Buffelstieren in zijn nabijheid hield hij zich het liefst gedekt! Meter voor meter ging het de tamelijk steile helling op, die minstens honderd yards hoog was. Zelfs voor de Kid was het duidelijk, dat, indien de Buffelstieren wachtposten hadden uitgezet, deze zich op de top moesten bevinden, vanwaar ze een goed uitzicht hadden.

Na een uur waren ze kruipend en rollend zeventig yards gevorderd. Even namen ze rust, zonder een enkel woord met elkaar te wisselen.

Ze hadden ongeveer vijf minuten op hun rug gelegen, toen Buffalo Bill plotseling iets opveerde en scherp naar links keek. Meteen daarna wenkte hij de anderen naderbij.

De Kid kromde zijn vinger reeds om de trekker van zijn geweer, toen hij Scot Oliver volgde.

Cody sprak zo zacht, dat hij nauwelijks verstaanbaar was.

„Die kleine, eenzame pijnboom, daarzo ... bij het rotsblok, dat op die platte steen ligt . . . Die pijnboom bewoog daarnet, maar er staat geen zuchtje wind”.

„Ben je er zeker van ?” siste Oliver.

„Natuurlijk.”

„Dan weet ik genoeg. Wat doen we ?”

„Hem overvallen. We doen het als volgt. Ik zal zorgen, dat ik achter hem kom. Ik weet niet precies, waar hij ligt en hij zal zeer waakzaam zijn. Daarom val ik hem niet aan, voordat zijn aandacht is afgeleid. Daarvoor moeten jullie zorgen. Blijf een kwartier lang liggen, zonder je te bewegen. Daarna ga je verder, maar zo, dat je je duidelijk laat zien. Vanzelfsprekend moet je je niet laten neerschieten”.

„Oh, dank je”, mompelde Oliver. „En verder?”

„Wanneer die Indiaan jullie in de gaten krijgt, zal hij zich op jullie concentreren. Daarbij zal hij gedwongen zijn z’n wapen te richten, waarbij hij zich wel bloot zal moeten geven. Dan grijp ik hem. Begrepen ?”

De Kid en Oliver knikten.

Schuifelend, bijna onhoorbaar, verdween Cody tussen de rotsblokken.

Oliver bekeek de dekkingen, waarvan hij zo dadelijk gebruik zou kunnen maken.

„Je weet, waar het om gaat”, fluisterde hij tot de Kid. „Je moet optreden als lokeend. En datzelfde geldt voor mij. Doe het voorzichtig. Zie je die rij stenen, daar? We kunnen er achter kruipen en van steen naar steen springen. Als je dat doet heb je ’n kans, dat je niet geraakt wordt, wanneer die Buffelstier een kogel of een pijl op je afjaagt”.

De laconieke stem. van Scot Oliver stelde de Kid allesbehalve gerust . . .

Terwijl zijn hart bonzend te keer ging, wachtte hij af. Scot Oliver bezat een echt, Schots horloge, stokoud maar goed. Hij was er bijzonder trots op. Hij legde het horloge naast zich neer en hield de wijzers onafgebroken in de gaten. Veel te snel naar de zin van de Kid sprak hij:

„Het is zo ver ... Er is een kwartier verstreken. Laten we nog één minuut wachten. Dan gaan we”.

Hopelijk bevond Buffalo Bill zich intussen in de goede positie.

Ze mochten van geluk spreken, dat ze juist op deze plek even hadden gerust. Stel je voor, dat ze verder waren gegaan, dat de wachtpost . ...De Kid werd in zijn gedachten gestoord door Scot Oliver.

„Come on, Kid . . . Daar gaat ie . . .”

Hij werkte zich op zijn knieën. De Kid deed hetzelfde. Op handen en voeten kropen ze naar de eerste steen.

Oliver gaf zich als eerste bloot. Er gebeurde niets.

De Kid volgde. Vijf seconden lang kon hij de eenzame pijnboom zien staan. De takken bewogen zich niet. . .

Verder”, sprak Oliver hardop.

Toen de Kid de boom voor de tweede maal kon zien staan, bemerkte hij, dat de takken zich wél bewogen . . .

Zelden was hij zo snel naar beneden gedoken. Scot Oliver kroop kalm verder. Weer gaf Scot zich bloot. De schildwacht moest nu weten, dat de oude telkens gevolgd werd door de jongere . . . Zodra hij de oude zag, wist hij dat hij moest aanleggen om de jonge neer te schieten . . .

Toch waagde de Kid het erop.

Hij wendde zijn hoofd niet in de richting, waar de Indiaan liggen moest, doch hield de plek vanuit zijn ooghoeken wel in de gaten, toen hij dravend naar de volgende dekking liep.

Dan zag hij hem . . . Een vage gestalte rees vanachter het groen, een krijger met een geweer . . . Instinctmatig wilde de de Kid in elkaar duiken. Maar voordat hij daartoe de gelegenheid kreeg, zag hij een tweede gestalte, een geweldige kerel met een zwarte puntbaard. Buffalo Bill . . .

Cody vloog de Indiaan aan. De Cheyenne liet het geweer vallen, toen hij de eerste klap kreeg te incasseren. Beide mannen verdwenen vechtend tussen het groen.

„Erop af, Kid!” riep Scot Oliver.

Beiden renden de helling op. Het bewegen van de takken verraadde, dat er een hevige worsteling aan de gang was. Cody had moeite met zijn slachtoffer . . .

De Kid bereikte de plaats van het gevecht als eerste. Hij schrok. Buffalo Bill dreigde het onderspit te delven. De Cheyenne lag boven op hem. Wanhopig trachtte Cody de krijger vast te grijpen, doch diens handen strekten zich uit naar zijn keel, steeds verder . . . Het gelaat van de Buffelstier was vertrokken tot een wreed, bijna weerzinwekkend masker. De Kid sprong boven op hem, klemde zich met beide handen vast om zijn nek en drukte, drukte als een beer, zo hard hij kon. Het was, alsof een kogel hem plotseling in de buik trof. De Cheyenne had hem een stomp gegeven met de elleboog. De Kid kromp in elkaar van pijn. Direct daarna werd hij opgetild en drie yards verderop weer neergesmeten. Toen hij weer uit zijn ogen kon kijken zag hij tot zijn ontsteltenis, dat de Cheyenne zich nu op Oliver had geworpen. Cody kroop versuft op zijn knieën, doch scheen nog niet in staat Scot Oliver hulp te bieden.

De Kid was zo zeer de kluts kwijt, dat hij vergat van zijn revolver gebruik te maken. Andermaal vloog hij de Indiaan aan. Deze liet zich achterover vallen, zodra de Kid op zijn rug zat. Het zware lichaam benam de Kid de adem. De Cheyenne maakte een halve draai en wilde zijn vingers om de keel van de Kid klemmen. Oliver echter had zijn positieven weer goed bij elkaar. Met beide vuisten gaf hij de Indiaan een geweldige oplawaai. Het resultaat bestond hierin, dat de Cheyenne de Kid losliet, niet omdat hij buiten bewustzijn raakte, maar omdat hij Oliver opnieuw wilde aanvallen! Dit keer wierp Buffalo Bill zich echter weer in de strijd. Hij plofte op de Indiaan neer als een rotsblok. Woedend maaiden zijn geweldige armen door de lucht. De vuisten troffen de Buffelstier keer op keer. Stap voor stap week de Indiaan achteruit. De slagen schenen hem overigens niet veel te doen. De Kid, die eveneens was opgestaan, zag hem komen.

„Je revolver!” schreeuwde Oliver met schrille stem.

De Kit greep het wapen vast bij de loop en gaf de Indiaan een dreun, precies op de kruin. Hij moest nogmaals slaan, eer de roodhuid door de knieën ging. Tegelijkertijd gaf Buffalo Bill hem een uppercut. En nog steeds was de Indiaan bij kennis.

Gedrieën werden ze hem eindelijk de baas. De Kid en Oliver hielden hem hijgend en zwetend in bedwang. Ze waren zo vermoeid, dat ze geen van beiden iets konden zeggen.

„Houd hem . . .”, sprak Cody. „Ik zal hem binden”.

Met de lasso, die Buffalo Bill altijd bij zich had, bond hij de roodhuid zo stevig, dat de man alleen nog maar zijn vingers en zijn tenen kon bewegen. Toch vond Cody het nodig de krijger daarna nog vast te binden aan de pijnboom.

„Als die hier weg komt . . .”, gromde Oliver puffend, „dan moet er sprake zijn van een regelrecht mirakel . . . Verdraaid, Cody, heb jij ooit zo iets meegemaakt? Die vent . . . die vent vecht als een wilde kat . . . Wat zeg ik ? Als een grizzly!”

„Als een Buffelstier”, vulde Cody hijgend aan. „Het fanatisme geeft hem de kracht van een echte stier . . . We weten nu, met welke krachten we te doen hebben, mannen . . . En die wetenschap stelt me niet bepaald gerust. Om de Buffelstieren te overwinnen, moet je tegenover elke krijger drie tegenstanders zetten en dan nog loop je de kans, dat je er zelf aan gaat. Laten we even rusten . . . We hebben het verdiend”.

„Niet te lang”, mompelde de Kid, ondanks zijn vermoeidheid.

De krijger had zijn ogen wijd open. Er straalde een satanische moordlust uit. Hij ontblootte zijn tanden van machteloze woede.

„De duivel zelf’, sprak Oliver. „Laten we verder gaan, Cody. Ik moet je bekennen, dat ik me niet op mijn gemak voel met die kerel in mijn nabijheid”.

„Jah . . . laten we verder gaan”, sprak ook de Kid.

Voorzichtig strompelden ze de helling op, nog steeds het spoor volgend, dat hen naar het nieuwe kamp van de Buffelstieren moest brengen.

„Kalm aan”, waarschuwde Cody telkens.

Gelukkig wees niets erop, dat er nog meer schildwachten in het terrein zaten, althans niet in de omgeving van het spoor.

Dan hoorden ze plots een zacht rumoer.

Gelijktijdig stonden ze stil, de oren gespitst.

„Daar . . . die kant op”, fluisterde Scot Oliver. „Achter de helling . . . Vanaf het hoogste punt moeten we kunnen zien, wat er achter de helling voorvalt”.

Weer hoorden ze het geluid.

„Mensen ?” vroeg de Kid. „Indianen ?”

„Volgens mij zijn het mustangs”, antwoordde Buffalo Bill. Hij fluisterde.

„Verder . . . Maar op je buik. Het wordt te riskant om te lopen”.

Nadat ze honderd yards waren voortgekropen, herkende ook de Kid het geluid. Wat hij hoorde, was het briesen en stampen van paarden, talloze paarden, mustangs, die achter de helling stonden.

Tien minuten later hadden ze de rand van de hoogte bereikt, de westelijke rand, die steil naar beneden bleek af te dalen.

Zelfs Buffalo Bill slaakte een zucht, toen hij het schouwspel achter de helling onder ogen kreeg.

Het was ongelooflijk . . .

De Kid slikte. Hij had genoeg ervaring opgedaan om te weten, hoe Indianen zich doorgaans gedroegen, wanneer ze het gevecht in gingen. De stam stortte zich meestal in een wilde dans en ging zich te buiten aan rituele handelingen, wat een woest geheel opleverde.

Maar dit . . .

De Buffelstieren, honderden krijgers, allemaal gehuld in hetzelfde geelachtige uniform, hadden zich, gezeten op hun mustangs, in lange rijen opgesteld, keurig in het gelid. Snelle Havik had versterking gekregen. Er waren veel meer Indianen in het dal aanwezig dan zich de vorige nacht bij de heuvels verzameld hadden. Vooraan stonden degenen, die in het bezit waren van een vuurwapen. Daarachter volgden de boogschutters. De rijen paarden werden geflankeerd door voetvolk, voorzien van manshoge schilden, waarop magische symbolen waren getekend, drie haviken met in de klauwen een rode pijl. Tien yards vóór de geweldige strijdmacht stonden de leiders, drie in getal, gehuld in fantastische gewaden. Een van hen droeg een lange staak, met daarop een levende havik, waarvan de veren beschilderd waren. Niemand sprak een woord. Allen staarden naar de enige tent, die in het dal was opgericht, een kleine tent, waarbij een vuurtje brandde.

Sprakeloos keken de Kid, Cody en Oliver toe. Wat ze zagen was nog fantastischer, dan de toespraak van Snelle Havik tot de Commanches, de afgelopen nacht.

Zoals de Kid verwacht had, bleek de Snelle Havik zich in de tent op te houden. Er waren vijf minuten overheen gegaan, toen het stamhoofd verscheen, gehuld in het gewaad, dat de Kid reeds kende.

Een van de drie gevechtsleiders bracht brullend een kreet uit.

De gehele stam antwoordde. De stemmen schenen een ogenblik het gehele dal te vullen. De Buffelstieren begroetten hun leider . . .

Zodra de stemmen verklonken waren, begaven de drie aanvoerders zich naar Snelle Havik. De overige krijgers bleven stram als soldaten op hun paarden zitten.

Cody kwam eindelijk in beweging. Met korte, krampachtige gebaren gaf hij de anderen te kennen, dat ze terug moesten.

Voorzichtig begonnen zij zich langs de helling weer omlaag te werken, zonder dat er een woord gewisseld werd. Na enkele honderden yards gaf Buffalo Bill een teken, dat ze verder konden lopen. Nog steeds werd er niet gepraat. De Kid begon te draven. Hij wilde weg, terug naar de rivier, naar de veilige aanwezigheid van de anderen, Arapaho’s en blanken. Ze passeerden de gevangen krijger, die nog steeds op zijn plaats lag en het drietal woest nakeek.

Eindelijk deed Oliver zijn mond open. Hij sprak hortend:

„Dat. . . dat zijn geen roodhuiden, dat. . . Het zijn soldaten, dat zijn militairen! Cody, wij krijgen een gedrild leger op ons dak, een gedrilde strijdmacht! Ze ... ze zullen ons . . . we worden over de kling gejaagd, Cody, als een kudde redeloze bizons!”

Buffalo Bill knikte slechts.

„Naar de paarden”, riep Scot Oliver.

„Bewaar je kalmte”, sprak Buffalo Bill. „Maar haast je. We hebben nauwelijks tijd genoeg om de rivier te bereiken. Snel . . . snel!”

Ze begonnen te rennen, te hollen zo hard ze konden. De Kid was zo nerveus, dat hij de teugel van zijn paard niet los kon krijgen, nadat ze de dieren bereikt hadden. Met zijn mes sneed hij het leer door.

„Galop!” brulde Buffalo Bill.

Ze ijlden terug in oostelijke richting, naar de rivier.

„Wat moeten we daarginds doen?” schreeuwde Scot Oliver.

„Het enige wat er op zit”, antwoordde Cody, eveneens schreeuwend. „Terugtrekken! Terug naar de andere oever!”

„Maar de spullen, de materialen . . . ?”

„Ik heb lak aan de materialen! Het gaat om honderden mensenlevens! Vanaf de andere oever kunnen we ons beter verdedigen. De rivier is een machtige hinderpaal voor de Buffelstieren, als wij aan de andere zijde staan. Sneller, Kid! Blijf niet achter!”

De Kid gaf zijn paard de sporen, wat hij anders nooit deed. Slechts één vraag hield hem bezig: hoe lang zou het nog duren, eer de Buffelstieren aanvielen? Was er nog voldoende tijd, om aan de andere zijde van de rivier te komen . . . ?

Ze bereikten de voorpost der Arapaho’s.

„Terug!” brulde Cody de krijgers toe. „Ga met ons mee! Snel snel ...”

Gelukkig stelden de Arapaho’s geen vragen. Kennelijk hadden zij opdracht gekregen van Chambo om de Grote Jager te gehoorzamen.

Even later hadden ze de linie van de Arapaho’s bereikt. Chambo, die hen reeds gezien had, kwam hen tegemoet, gezeten op zijn mustang.

De Kid hield zijn paard niet in. Het dier sprong over twee Arapaho’s heen, die plat op de grond in dekking lagen, niet wetend, wat hun te wachten stond. De Kid uitte een kreet van blijdschap, toen hij even later de eerste blanken zag. Hij herkende de sheriff. Eer hij iets kon zeggen, schreeuwde Scot Oliver reeds: „Weg hier . . . Terug naar de andere kant! Ze komen . . .” „We hebben niets anders verwacht”, antwoordde de sheriff verbaasd. „En we zijn in staat om . .

„Je bent nergens toe in staat!” antwoordde Oliver opgewonden. „Daarginds staat een bende gereed, die je in alles de baas is! We hebben het gezien, Ladd! Cody is bij de Arapaho’s. We hebben geen seconde te verliezen!”

Plint kwam ook al aanlopen. Oliver maakte zo’n kabaal, dat hij allerwege de aandacht trok. Nogmaals moest Oliver alles vertellen, waarmee kostbare minuten heen gingen. Hij slaagde er echter in de mannen te overtuigen. Zelfs meer dan dat! Er ontstond rumoer, dat spoedig aanzwol tot een geschreeuw.

„Span de paarden weer in!” riep Plint de mannen toe, maar Oliver zei:

„Nee . . . dat kan niet meer. We moeten alleen aan ons zelf denken. De materialen, de rails, de wagens, alles moeten we achterlaten! Terug, zeg ik je, allemaal! En zo snel mogelijk!” Weer dreigde er een onbeschrijfelijke chaos te ontstaan. Scot Oliver en de Kid probeerden de mannen tot rede te brengen, maar dat was onbegonnen werk. Eindelijk verscheen Buffalo Bill weer op het toneel. Maar zijn mededelingen werkten er niet aan mee, dat er enige orde in de chaos geschapen werd. Het eerste, dat hij de mannen toebrulde, was:

„Ze zijn in aantocht! Maak, dat je hier weg komt!”

„Wat doen de Arapaho’s ?” vroeg sheriff Ladd.

„Die zullen de eerste stoot opvangen en ons achterna komen, wanneer wij de andere oever hebben bereikt. Van daaraf kunnen we de Arapaho’s straks dekken”.

„Ik laat de Arapaho’s niet in de steek!” schreeuwde iemand anders. „Ik voeg me bij hen!”

„Ik ook!” riep een ander. Verscheidene mannen sprongen op hun paarden en galoppeerden naar de linie van de Arapaho’s. Anderen dreven hun rijdieren weer het water in.

„Cody!” schreeuwde de sheriff tot Buffalo Bill, die zich bij de oever had geposteerd en zo veel mogelijk aanwijzingen gaf, „Cody . . . luister. Ik heb een idee om de Buffelstieren van de andere oever weg te houden!”

Cody had aanvankelijk geen tijd om naar de sheriff te luisteren. De ruiters verdrongen zich op de smalle, doorwaadbare plaats. Cody schreeuwde bevelen, gaf aanwijzingen, hield de mannen tegen wanneer er te veel tegelijkertijd de rivier wilden oversteken. Toch werd het, ondanks zijn aanwezigheid, een verschrikkelijke bende. Het werd nog erger, toen vanuit het oosten de eerste geweerschoten klonken.

„Cody”, sprak de sheriff opnieuw, „aan de overzijde, in het dorp, ligt een groot aantal vaten lampolie. Misschien kunnen we die gebruiken om de rivier af te grendelen”.

„Wat wil je met olievaten beginnen?” vroeg Cody.

„We kunnen de olie op het water laten stromen en in brand zetten. We kunnen van de rivier een vuurzee maken, wanneer de Cheyennes ons achterna zouden komen!”

„Goed idee, Ladd. Ga vlug naar de andere kant en regel het! Zie, dat je een paar wagens te pakken krijgt om de vaten naar de rivier te brengen. Wij zullen proberen je daarvoor de nodige tijd te geven”.

De mannen, die intussen de andere oever bereikt hadden, zochten goede dekkingen. Waar geen dekkingen aanwezig waren, werden met schoppen gaten gegraven. De Kid, die het allemaal aanzag, had er geen idee van, waar de schoppen vandaan kwamen. Even later echter zag hij, dat een hele boel vrouwen en kinderen de schoppen naderbij zeulden, helemaal vanuit het dorp.

Het schieten werd steeds heviger. Af en toe was zelfs het gekrijs van de aanvallende Buffelstieren te horen.

„Ik ga een kijkje nemen, daarginds”, sprak Cody. „De Arapaho’s kunnen het zeer waarschijnlijk niet bolwerken, maar ze zijn in staat zich dood te vechten. En dat mag niet gebeuren”.

„Ik ga mee”, zei de Kid.

Cody knikte goedkeurend en zetten zijn paard in beweging. Scot Oliver was op dat moment nergens te bekennen. Dwars door de wilde massa mensen en paarden dreven de Kid en Cody hun paarden terug naar het oosten, waar de strijd in alle hevigheid was losgebarsten. Juist toen de Kid en Buffalo Bill arriveerden, deed een grote voorhoede van de Buffelstieren een aanval. Het eerste slachtoffer, dat gemaakt werd, was het paard van de Kid. Het dier werd getroffen door een verdwaalde kogel en stortte in elkaar. Doelloos liep de Kid verder, maar werd spoedig gedwongen zich tegen de grond te drukken, toen een stroom van kogels op hem af kwam.

Een van de blanken, die de Arapaho’s te hulp was gekomen, rende, ondanks het dodelijke gevaar, op de Kid toe en trok hem mee naar een gat in de grond.

„Waar is Cody?” vroeg de Kid.

„Bij Chambo”. De man dook ineen, toen een paar pijlen over het gat zoefden.

De Kid waagde het naar het voorterrein te kijken. Verspreide groepen Buffelstieren deden een aanval, doch kwamen niet te dicht in de buurt van de Arapaho’s, die zich geducht weerden.

„Een verkenningsaanval”, concludeerde de man. „Dit is nog maar het begin. Ze proberen eerst de zwakke plekken te vinden en die zijn er genoeg.”

Buffalo Bill was er inmiddels in geslaagd Chambo te vinden. Vanaf zijn mustang probeerde deze schreeuwend de nodige bevelen te geven.

„Is dit de eerste aanval ?” vroeg Buffalo Bill, zonder het stamhoofd formeel te begroeten.

„Ja, de eerste. Wij zullen uit onze dekkingen komen, wanneer de honden de hoofdaanval inzetten. Vele Buffelstieren zullen vallen, eer zij mij en mijn krijgers onder de voet hebben gelopen”.

„Inderdaad zijn de Cheyennes te sterk om ze tegen te houden”, sprak Cody snel. „Maar ge moet bedenken, dat gedode Arapaho’s ons niet meer van dienst kunnen zijn. Mijn broeder moet thans doen, wat zijn verstand hem ingeeft, en niet, wat zijn hart hem vertelt. De blanken trekken zich reeds terug, om aan de overzijde van de rivier een sterke stelling op te bouwen, van waaruit zij de Buffelstieren kunnen tegenhouden. Wij zullen de rivier met olie in brand steken. Het ware beter, dat de Arapaho’s eveneens zouden terug trekken, terwijl ze een vertragend gevecht voeren, zodat de blanken de gelegenheid krijgen hun stellingen definitief te betrekken”.

Chambo dacht even na. Maar niet lang. Tot opluchting van Buffalo Bill sprak het stamhoofd:

„De grote Jager heeft gelijk”.

Meteen reed hij naar zijn krijgers, om hen de nodige instructies te geven.

De groepen Buffelstieren trokken weer terug en verdwenen achter de bosjes, waar de hoofdmacht zich ophield. Handig maakten de Arapaho’s van de gelegenheid gebruik om zich te groeperen voor de terugtocht.

Cody zocht de Kid weer op.

„Kid . . . het is gelukt! De Arapaho’s zullen zich op de rivier terugtrekken, waarbij ze de Buffelstieren zo veel mogelijk zullen ophouden. Come on . . .”

Omdat de Kid geen paard meer had, kroop hij bij Buffalo Bill in het zadel. De blanke, die bij de Kid in de kuil had gezeten, voegde zich bij het tweetal. Ze renden weg. Even later klonken opnieuw geweerschoten. Het vuur was heviger dan even te voren.

„Zullen de Arapaho’s de Buffelstieren lang genoeg kunnen tegenhouden ?” vroeg de Kid, zich aan Cody vasthoudend.

„Ze kunnen hen niet tegenhouden. Ze kunnen er slechts voor zorgen, dat hun komst wordt vertraagd.”

De beide oevers van de rivier boden nog steeds de verschrikkelijke aanblik van loslopende paarden, schreeuwende mannen, omgevallen karren, balken die in het water dreven, cowboys die zwemmend de overzijde probeerden te bereiken. Maar intussen werd er ook gewerkt! Tientallen kerels waren koortsachtig gaten aan het graven en aarden wallen aan het opwerpen.

Flint bevond zich nog bij zijn karren, waarvan hij node afscheid kon nemen. Hij begon te klagen, maar Cody snoerde hem de mond met:

„Geen geweeklaag nu! Verzamel alle arbeiders, die nog aan deze kant van de rivier zitten en formeer een kleine verdedigingsgordel. We moeten hier met een kleine macht blijven wachten op de Arapaho’s, om ze te steunen. Ze zullen die steun broodnodig hebben!”

De Kid zag, dat vanuit Long-Creek drie huifkarren naderbij kwamen, geladen met vaten olie. Met vereende krachten werden de vaten naar de rivier gerold, dwars door een brede strook modder.

Flint bracht alle mannen bijeen, die hij vinden kon.

„Zal het lukken ?” vroeg de Kid. Angstig en gespannen staarde hij naar het oosten, waar het geweervuur was aangezwollen tot een heidense herrie.

„Misschien wel”, antwoordde Cody, kijkend naar de rivier. De laatste mannen kropen druipend aan de wal en werden door sheriff Ladd meteen naar een goede dekkingsplaats geleid. Ongeveer vijfhonderd yards stroomopwaarts werden de vaten olie neergelegd, vlak aan het water.

„Maak gebruik van de achtergebleven karren!” schreeuwde Cody de mannen toe. „En schiet zodra je een vijand in je vizier krijgt. Maar denk aan de Arapaho’s. Ze kunnen elk moment komen opdagen!”

De Kid moest moeite doen om te blijven liggen. Het liefst zou hij naar voren zijn gesneld, waar de ongelijke strijd woedde.

Het eerste groepje Arapaho’s daagde op. Een van de krijgers was gewond aan de arm.

„Ze komen”, sprak de man. „Ze zijn niet te stuiten. Maar we hebben ze gedwongen zich te verspreiden. We vechten in kleine groepjes. Chambo is een wijs leider. Hij heeft gezegd, dat wij moeten trachten over de rivier te komen”.

Buffalo Bill leidde het groepje naar het water. Wadend door de rivier bereikten de eerste Arapaho’s de veilige zijde.

Steeds meer Arapaho’s verschenen. Er was een kwartier verstreken, toen een groep van vijf krijgers kwam aanrennen. Een van hen draaide zich om en schoot zijn geweer leeg op degenen, die hen achtervolgden.

„Buffelstieren!” klonk de luide stem van Buffalo Bill.

De groep Buffelstieren, die achter de Arapaho’s aanzat, werd ontvangen door een regen van lood! Schoten knalden, salvo na salvo werd afgegeven, zodat de groep zich gedwongen zag snel te retireren.

„Dat waren de eersten!” riep Scot Oliver. Verrast draaide de Kid zich om. Oliver was ook weer op het toneel verschenen. Zijn geruite baret was te zien tussen een paar stenen, waarachter hij zich had verschanst.

De Arapaho’s kwamen nu in massa’s naar de rivier, steeds vechtend, steeds schietend. Telkens gingen ze weer even in dekking om vuur uit te brengen op de Buffelstieren, die zich overigens slechts sporadisch lieten zien.

„Ze sparen hun krachten voor de grote aanval op de rivier”, zei Buffalo Bill, toen hij even naast de Kid was gaan liggen.

Over de hoofden van Arapaho’s heen joegen de blanken hun kogels in het wilde weg naar de plaatsen, waar de Buffelstieren zich moesten ophouden. Ondanks het feit, dat steeds meer Arapaho’s naar de andere oever ontkwamen, bleef de grote aanval van de Buffelstieren nog steeds uit.

„Wat zijn ze van plan ?” vroeg de Kid. De onzekerheid maakte hem nog gejaagder, dan hij al was.

„Wisten we dat maar”, mompelde Cody. Met dezelfde hand, waarmee hij zijn revolver hield omklemd, veegde hij zijn gezicht schoon. Hij was duidelijk moe, zeer moe. „In elk geval heb ik het idee, dat ze iets anders van plan zijn, dan wij verwachten”.

Chambo liet zich eindelijk zien. Op zijn mustang kwam hij aanrennen. Zodra hij Cody zag, riep hij:

„De honden hebben wagens bij zich! Wagens getrokken door paarden!”

Het was, alsof de Kid een schok kreeg. Indianen, die zich bedienden van wagens . . .

„Wat vervoeren zij ?” vroeg Cody.

„Dat hebben wij niet kunnen ontdekken!”

De Arapaho’s, die Chambo volgden, voegden zich bij de laatste verdedigers, om de overige krijgers de nodige dekking te bieden bij het doorwaden van de Arkansas-Rivier.

„Wat doen wij ?” schreeuwde een van de blanke arbeiders. „Het zal hier gauw gloeiend heet worden, Cody!”

De woorden van de man werden op een onvoorstelbare manier bewaarheid . . .

Terwijl de Kid zat te kijken naar de Indianen, die hun mustangs naar de rivier leidden, suisde er plotseling iets door de lucht. De Kid meende, dat het een kogel was, hoewel het gezoef vreemd klonk. Hij zag een flits, een vuurgloed. Eensklaps begon het achter hem te branden. Toen hij geschrokken omkeek, hoorde hij het geluid opnieuw. Hij keek omhoog. Hij zag een vuurbal, die over hem heen vloog en twintig yards verderop neerplofte. Een regen van vonken sloeg neer op de droge begroeiing, die meteen vlam vatte . . .

„Cody!” krijste de Kid, niet wetend, wat er gebeurde. „Vuur ... we worden geroosterd, Cody! Wat is dat! ? Wat doen ze ...! ?”

Opnieuw kwamen enkele vuurballen tollend en draaiend op hen toestuiven. Een bosje stond in lichterlaaie. Enkele mustangs, die los rond liepen, begonnen wild te hinniken en galoppeerden doelloos in het rond, doodsbang voor het steeds hoger op laaiende vuur. Meer en meer brandende klompen begonnen in de omgeving neer te dalen. Een viel er vlak bij de Kid neer. Hij holde weg, zonder zich om het gevaar te bekommeren. Even was hij net zo bang als de mustangs.

„Zoek dekking!” klonk de brullende stem van Buffalo Bill.

De lucht scheen nu geheel gevuld te zijn met de demonische vuurballen.

De Kid probeerde ze te ontwijken. Een van de klompen vuur belandde precies op een achtergebleven huifkar, die geladen was met munitie. Er klonk een geweldige ontploffing. Een oranje steekvlam schoot naar de blauwe lucht, voorafgegaan door een roetzwarte wolk. Kogels joegen door de brandende bosjes. Alles scheen te branden. In een flits zag de Kid ’n cowboy, die met een emmer water probeerde de brand te blussen. De man maakte een volkomen dwaze indruk. Het was onbegonnen werk, het was duivels, een verschrikking, een hel . . .

„Dekken Kid, hoor je me niet!”

De Kid holde verder, maar werd plots beentje gelicht. Iemand had hem bij zijn enkel gegrepen. De Kid rolde op de grond en kwam terecht achter een stapel spoorrails, die Flint gelost had. Hij keek recht in het gezicht van Scot Oliver, die hem toe grijnsde en vroeg:

„Wat is er, maatje? Ben je bang voor vuur?”

„Ja!” riep de Kid. Hij kromp ineen, toen een volgende vuurklomp pal op de rails uit elkaar plofte. Hij dwong zichzelf naar de brandende massa te kijken, een hoop vodden, bijeen gehouden door lange strengen van gedroogd gras en gedrenkt in een of andere vettige vloeistof, die brandde als de hel.

Buffalo Bill kwam naderbij rennen en zocht eveneens dekking achter de stapel rails.

„Dat hebben ze afgekeken van de Kiowa’s”, sprak hij hijgend, zijn gelaat met zijn hoed beschermend tegen de hitte van de gloed. „De Kiowa’s gebruiken dergelijke strijdmiddelen eveneens. Ze drenken die bundels vodden in het sap van mandola-bomen”.

„Hoe . . . hoe slingeren ze die smerige dingen hier naar toe ?” kon de Kid uitbrengen.

„Ze buigen een jong boompje zo ver mogelijk naar de grond, zetten het vast met een stuk touw, leggen zo’n bundel erop, steken er de brand in en kappen dan het touw. Het boompje zwiept terug en slingert de bundel weg. Smerig spul, Kid . . . Ze proberen ons te demoraliseren met dat vuur”.

„En dat schijnt ze nog te lukken ook”, vulde Scot Oliver aan, wijzend naar een groep van zes Arapaho’s, die vanuit het voorterrein schreeuwend in de richting van de rivier renden. Ze werden gevolgd door nog meer groepjes Indianen.

„De laatste verdedigers”, mompelde Scot Oliver. „Cody, ik wil me niet al te indringend met de zaak bemoeien, maar begin je het nou zo langzamerhand niet nodig te vinden om als een haas te vluchten ?”

Enkele Arapaho’s hadden brandwonden. Ze stortten zich blindelings in de rivier, om verlichting te vinden tegen de schrijnende pijn. De brand breidde zich steeds verder uit. En nog steeds zoefden de vuurbundels als reusachtige verderf brengende insecten door de lucht. Twee arbeiders renden naar voren, mannen, die zich al die tijd bij de Arapaho’s hadden bevonden.

„Ze gebruiken artillerie!” schreeuwde een van hen. „Het is niet normaal! We kunnen het niet houden! Cody! Waar zit je! ? We moeten terug!”

„Niks terug!” riep de ander, een al te overmoedige jonge vent. „We gaan die artillerie bedwingen! We moeten verhinderen, dat ze gebruik maken van jonge boompjes. En de wagens, waarop ze die smerige dingen vervoerd hebben, moeten we in brand steken! Ja, ze maken gebruik van wagens! Ik heb het zelf gezien! We zullen ze . . .”

„Niets daarvan!” riep Cody, vanachter de rails omhoog komend. „We zullen terugtrekken, nu we daartoe de kans nog hebben. Iedereen gaat mee! Het is zelfmoord de Buffelstieren nu nog aan te vallen!”

„Maar ik . . .” schreeuwde de jonge kerel.

„Niks . . . kom mee, idioot! Wij hebben ons best gedaan! Redden wat er te redden valt! De Cheyennes zelf hebben ons de gelegenheid geboden heelhuids weg te komen! Kijk . . . een muur van vuur! Een muur van vuur tussen ons en de Buffelstieren! Ze kunnen er evenmin doorheen als wij! Vlug . . .”

Buffalo Bill had inderdaad gelijk. De uitwerking van de vuurbundels moest groter zijn dan de Buffelstieren zelf hadden verwacht. Zij hadden waarschijnlijk geen ervaring met deze dingen en hadden geen rekening gehouden met het feit, dat het land kurkdroog was! Zij hadden zich zelf de pas afgesneden!

Cody, de Kid, Oliver, de twee arbeiders en vier Indianen, die nog opdoken, renden naar de rivier, springend over brandende struiken, telkens nieuwe vuurhaarden ontwijkend. Hun hoofdhaar, huid en kleren werden geschroeid. Telkens moesten ze hollend de steeds neersuizende vuurballen zien te ontwijken.

Heelhuids bereikten ze de rivieroever. De twee arbeiders doken reeds het water in en begonnen wild te zwemmen.

„Een ogenblik!” schreeuwde Cody.

Hij keek naar de jonge boompjes, die dertig yards van de oever stonden.

„We zouden die boompjes moeten kappen! Met die dingen kunnen ze de andere oever bestoken!”

„We hebben geen bijlen!” riep Scot Oliver. „Denk aan jezelf, Cody! Als je niet in het water springt, gooi ik je er in! Schiet op! ”

„Okay . . mompelde Buffalo Bill aarzelend.

Nog een maal keek hij om naar de vuurzee, de loeiende vlammen, de smeulende resten van de achtergebleven wagens, de kadavers van paarden en mustangs. Het was een verschrikkelijke, moedeloos makende aanblik. Tussen de jonge boompjes en de brandende begroeiing verderop lag een open zanderig stuk grond van minstens twintig yards breed. De vlammen zouden de boompjes niet bereiken!

„Cody . . . kom!” gilde de Kid, die reeds tot aan zijn middel in de rivier stond.

Eindelijk kon Buffalo Bill zich losmaken van het laaiende, rood en zwart gekleurde land. Hij sprong in het water, maar zorgde ervoor, dat zijn geweer droog bleef.

„De olie!” schreeuwde hij tot degenen, die op de andere oever stonden toe te kijken. „De olie ... De rivier moet branden!”

Hoewel men hem niet kon verstaan, bleek men te begrijpen wat hij wilde. De Kid, die zich voorttrok aan een wagen, die midden in de rivier was gestrand, zag een tiental mannen naar de olievaten rennen.

Snel keek hij even achterom. Hij schrok. De brand was al veel minder hevig dan vijf minuten geleden. De droge begroeiing verteerde snel.

Nog even . . . dan zouden de Buffelstieren niet meer door het vuur weerhouden worden om de stormaanval op de rivier in te zetten.

„De olie!” brulde Buffalo Bill, zo hard hij kon.

„Cody . . klonk de stem van Oliver, „als die brandende olie ons bereikt, terwijl we nog in het water liggen, dan . . . dan . . .”

„Zwem dan!” snauwde Buffalo Bill. Zijn stem klonk meedogenloos. „Zwem wat je kunt of doe wat anders, om zo gauw mogelijk weer op het droge te zijn!”

De Kid, die zich nog steeds wadend verder werkte, dook onder en begon te zwemmen. Hij meende, dat hij daardoor vlugger opschoot. Met inspanning van alle krachten begon hij te crawlen. Daarbij keek hij niet goed uit en kwam onzacht in aanraking met een tweede wagen, die net onder het wateroppervlak lag. Even hield hij zich aan de huif vast en keek naar de brandende oever. Hij hoorde trommen . . . Waarschijnlijk gaven de Buffelstieren het sein voor de grote aanval . . .

„Kid! Blijf daar niet hangen!”

Buffalo Bill schreeuwde de Kid toe verder te zwemmen, daarbij wijzend naar de olievaten.

De Kid keek in de aangegeven richting. Hij schrok. Duidelijk zag hij de vette, glanzende olielaag die door de stroom werd meegevoerd in zijn richting.

Achter hem begonnen de trommels steeds harder te dreunen.

Hij dook weer naar beneden. Hij gebruikte zijn laatste krachten. Door het spatten van het water hoorde hij niet het gegil van de Buffelstieren, die in lange linies op de rivier toe renden, niet langer weerhouden door de vlammen, die overigens hier en daar nog steeds opsloegen. Pas toen de Kid eindelijk weer vaste grond onder zijn voeten kreeg en probeerde te gaan staan, bereikte het gegil van de Buffelstieren zijn oren. Eer hij om kon kijken, werd hij vast gegrepen en naar de veilige oever gesleurd. Buffalo Bill zelf trok hem op het droge. Mannen snelden toe om hem en de overigen verder te helpen.

„We hebben het weer ’n keertje gehaald . . hoorde de Kid Scot Oliver mompelen. „Hoe lang zal dat nog goed gaan . . . ?”

„Daar komen ze!” schreeuwde sheriff Ladd. „Nog niet schieten! Wacht, tot ze in het water staan, dan kunnen ze niet meer manoevreren!”

Zo ver zou het evenwel niet komen . . .

Op een teken van Sam Flint werden tientallen brandende fakkels op de olie gesmeten, die nu nagenoeg de gehele rivier over een lengte van meer dan tweehonderd yards bedekte.

Een dichte walm steeg op.

Als een vurige slang kroop de olie verder. Een vette walm sloeg neer op de mannen. Een ogenblik werd de zon verduisterd door de zwarte, dikke rook. Dan scheen de rivier te ontploffen.

Druipend lag de Kid achter een zandwal te kijken. Wat hij zag, kon hij maar amper bevatten. De eerste linie Buffelstieren bevond zich reeds tien of twaalf yards in de rivier, de tweede linie volgde. De krijgers waren zo fanatiek, dat zij zich niet door de vlammen wilden laten weerhouden, maar de mustangs werden woest van plotselinge angst. De dieren begonnen te steigeren. De eerste krijgers werden in het water geworpen. De derde en de vierde linie botsten met kracht op de eerste en tweede, die in het water, vóór de brandende olie, waren gestrand.

„Vuur!” brulde sheriff Ladd.

Salvo na salvo brandde los. Door de rook en het helle licht van de vlammen was het absoluut onmogelijk gerichte schoten af te geven, maar de mannen bleven schieten. Het leek een kanonnade! De Buffelstieren weken eindelijk terug onder het geweld van de kogels en de vlammen. Soms waren hun gestalten te onderscheiden. Een van de aanvoerders probeerde ondanks alles zijn manschappen te dwingen verder te gaan. De Kid zag en hoorde hem schreeuwen, brullen en gillen, tot hij getroffen werd door een kogel, in het water viel, maar met zijn voet aan de halster van zijn mustang bleef haken. Het dier sleurde hem weer het water uit. Schreeuwend van woede en pijn werd de Buffelstier door het 'zand getrokken, waar hij in een stofwolk verdween.

De Kid kon wel janken van vreugde, toen hij bemerkte, dat de aanval snel doodliep. Het was ook onmogelijk aan de overzijde van de brandende rivier te geraken, zelfs al zou de andere oever in het geheel niet verdedigd worden. De laatste Buffelstieren trokken zich schielijk terug. Velen moesten hun wapens en rijdieren achterlaten. Nog lang zagen de verdedigers tientallen mustangs heen en Weer rennen. De Buffelstieren werd geen gelegenheid geboden de dieren, op te vangen, want zodra een Cheyenne zich vertoonde, werd hij getracteerd op een regen van kogels. Intussen bleef de olie uit de vaten stromen. Het vuur op de rivier moest nog even in stand worden gehouden.

Na tien minuten kon Buffalo Bill opdracht geven de rest van de olie te sparen. De Buffelstieren hadden zich definitief teruggetrokken.

Zodra hij het bevel gaf de oliestroom te stoppen, klonk er een luid gejuich op. Vele Arapaho’s maakten uitbundige danspassen en schreeuwden net zo hard als de blanken. Ze hadden de geweldige aanval van de Buffelstieren weten te stoppen! De Snelle Havik had zijn eerste nederlaag te pakken!

De vreugde kende geen grenzen. Cody moest de mannen vermanen. De dekkingen mochten niet verlaten worden. Iedereen moest op zijn hoede blijven.

Overigens hadden de verdedigers verschillende verliezen te betreuren. Diverse mannen hadden gevaarlijke brandwonden opgelopen. Zes Arapaho’s, die gestreden hadden in de voorste gelederen, waren getroffen door kogels. Alle gewonden werden provisorisch behandeld en vervolgens op de wagens gelegd, waarmee de olievaten naar de rivier waren gebracht. In Long-Creek zouden zij een goede verzorging krijgen.

Ook de Kid had zijn arm verbrand. Hij merkte het echter pas, toen de spanning was geweken. Gelukkig was de brandwond niet gevaarlijk, hoewel zij hem veel pijn bezorgde. Scot Oliver in eigen persoon verwaardigde zich de wond te behandelen. Hij trok zijn mes!

„Wat moet je daarmee!” riep de Kid geschrokken. „Blijf met dat mes van mijn arm af! Wat wil je met dat ding?”

„Dit”, antwoordde Oliver verbaasd. „Hou je toch kalm, maatje!”

Hij haalde een gewone aardappel uit zijn tas, schilde die af en begon hem vervolgens met het mes af te schrapen. Het schraapsel legde hij op een doekje en drukte het geheel vervolgens op de schrijnende wonde.

„Is dat een tovermiddel van een of andere medicijnman?” vroeg de Kid spottend.

„Lach maar”, mompelde Oliver, ’n tikkeltje verontwaardigd. „Lach me maar uit. Wanneer je dadelijk geen pijn meer hebt, zul je wel anders praten, wijsneus!”

Terwijl Oliver het doekje met een stuk dun touw vastbond, bemerkte de Kid tot zijn blijdschap, dat de pijn inderdaad snel minderde en na een poosje zelfs helemaal verdween.

„Verdraaid . . . het werkt!” sprak hij.

„Natuurlijk werkt het”, antwoordde Scot Oliver trots. „Dat schraapsel wordt zwart, omdat de brand erin trekt. De wond zal gauw genezen. Reken er maar op.”

Chambo, het stamhoofd der Arapaho’s, dook weer op. Hij had zijn krijgers persoonlijk stuk voor stuk een dekking en schootsveld aangewezen. Chambo was, evenals iedereen, nagenoeg uitgeput, maar toch straalde de vreugde van zijn gezicht, toen hij Cody aansprak met:

„Chambo groet zijn broeder, de Grote Jager. Hij dankt de Grote Jager voor zijn beleidvol en dapper optreden! Chambo, het stamhoofd der Roodvoeten, spreekt uit naam van alle Arapaho’s wanneer hij zegt, dat het welslagen van de strijd te danken is aan de Grote Jager!”

„Mijn blanke broeders en ikzelf danken u”, sprak Cody op zijn beurt. „Maar wij mogen niet voorbij gaan aan het feit, dat met terugtrekken geen overwinningen worden gehaaid! De Buffelstieren zijn en blijven gevaarlijk, gevaarlijker dan ooit. Hun wraakzucht zal grenzeloos zijn en hun fanatisme alleen maar aanwakkeren”.

„Dat mag zo zijn”, sprak Oliver, die naderbij was gedrenteld, „maar ze weten nou, dat wij van ons af bijten, zo is dat!”

„Voorlopig zullen ze zich inderdaad wel even koest houden”, gaf Cody toe, „maar dat ze zullen terugkeren, staat vast! Maar laten we eerst plannen maken om te gaan slapen. We moeten rust hebben, rust en nog eens rust. Dat geldt voor iedereen. Om toerbeurten moeten we de gelegenheid krijgen om te slapen”.

Men begon met de gaten af te dekken. Takken, balken en bladeren werden aangesleept, over de gaten gelegd en bedekt met zand en stenen.

„Elk schuilgat moet bedekt worden met een laag zand van minstens zestig centimeter”, beval Buffalo Bill.

„Waarom?” wilde de Kid weten.

„Dat zul je nog wel merken. Hou een brede sleuf open om te schieten. En maak een beetje voort, Kid. Je hebt je slaap nodig! Zie, dat je zo snel mogelijk kunt gaan rusten”.