16 Het rode haar


Ik kon het eerst niet geloven. Het was de enige mogelijkheid die nooit in mijn hoofd was opgekomen en gedurende een ogenblik was ik volledig uit mijn evenwicht gebracht. Ik hoorde mezelf bazelen als een hysterische vrouw. Pepper deed zijn best om me te helpen.

'Er is een telefoontje voor u gekomen, sir,' zei hij. 'Ik heb er niet veel aandacht aan besteed, maar ik heb wel begrepen dat het uit Londen kwam. Mr. Lugg heeft het aangenomen en enige tijd daarna kwam hij langs de achtertrap naar beneden met een koffer in zijn hand. Hij is via het veldweggetje naar het dorp gegaan.

En dat was dan alles. Dat was alles wat iedereen me kon vertellen. De telefooncentrale hielp me niet verder. Er waren zeer veel binnenkomende gesprekken geweest. Het meisje op het postkantoor was de hele dag overstelpt geweest met werk. Nee, ze had niet geluisterd. Natuurlijk niet! Dat deed ze nooit.

Ik was radeloos. De kwestie tijd was zo verschrikkelijk belangrijk en om de haverklap rees er een variatie op het afgrijselijke visioen, dat ik door de koperen telescoop had gezien, voor mijn ogen op. Het onderzoek begon onmiddellijk. Leo was vol medegevoel en Janet deed haar best om me te kalmeren. Ik moest hun allemaal uitleggen, dat het bankbiljet helemaal niets te betekenen had. Ongetwijfeld zijn er bedienden die plotseling verdwijnen met achterlating van een weekloon in plaats van een waarschuwing, maar Lugg is zo niet. Trouwens, niemand had hem in het dorp gezien, noch bij de bushalte. Hij was even geheimzinnig verdwenen als Hayhoe; was de velden ingelopen en op precies dezelfde manier in het niets opgelost.

Ik belde Kingston op. Hij luisterde met een ontwapenende belangstelling naar mijn opgewonden verhaal.

'Wel, wel, Campion!' Zijn stem klonk jong door de telefoon. 'Ik heb een idee. Ik weet niet of je je het herinnert, maar ik heb gisteren iets tegen je gezegd. Je hebt er toen niet veel aandacht aan besteed - ik zag het aan je gezicht - maar ik geloof dat het nu belangrijk gaat worden. Ik ben er zo.' En dat was hij. Binnen twintig minuten kwam hij in de tweede versnelling de oprit ingestoven. Zijn gezicht was rood en zijn ogen brandden van een verrukt enthousiasme. Als het betrekking had gehad op wie dan ook buiten Lugg, zou ik het hem hebben kunnen vergeven.

We beraadslaagden op het grasperk voor het huis. 'Het is die knaap Whippet,' zei hij. 'Ik heb hem in de gaten gehouden. Ik ken je gevoelens - oude schoolkameraden en dat soort dingen -, maar je kent hem helemaal niet echt en er zijn toch bepaalde dingen gebeurd, niet soms? Iemand moet daar toch achter zitten.' 'Ja,' zei ik ongeduldig, 'ga verder.' Hij was een beetje overrompeld door mijn bereidheid om naar hem te luisteren, geloof ik, maar hij haastte zich gretig verder.

'Er is een huis,' zei hij, 'een alleenstaande, lege villa aan het eind van een gedeeltelijk geasfalteerde weg. Het was het begin van een bouwprogramma, dat werd stopgezet toen de gemeenteraad ontdekte wat er gebeurde. Whippet is er een of twee keer geweest. Ik wil helemaal niets bepaalds zeggen, maar is het niet in je opgekomen, dat die Hayhoe ergens anders vermoord moet zijn dan in het open veld? Het is een eenzame plek. Precies de plek om in moeilijkheden te komen. Laten we erheen gaan.' Er zat veel waars in wat hij zei en ik wilde geen tijd verknoeien met redetwisten. Ik liep op zijn auto toe. Hij keek een beetje beschaamd. 'Ik ben bang dat we beter de jouwe kunnen nemen zei hij. 'De mijne is niet zo nieuw meer, weet je, en hij had juist een van zijn gebruikelijke kwalen toen ik hierheen kwam. De olie lekt ergens en bederft de ontsteking. Tenzij je natuurlijk kunt wachten totdat ik een paar bougies heb schoongemaakt.'

Ik was niet in de stemming om te wachten en ik haalde de Lagonda naar buiten. Hij nam naast me plaats met een zucht van puur genoegen over het comfort.

'Rechtuit de heuvel af,' zei hij, 'en eerste weg links.: We reden het dorp uit en namen de lange, eenzame weg die door Tethering kronkelt en verder naar Rushberry loopt. Even later sloegen we een zijweg in. Ongeveer een halve mijl verder lag een klein café, 'Hond en Gevogelte', schuchter weggedoken onder dichte olmen, en terwijl we het naderden, raakte hij mijn arm aan. 'Je vreet jezelf op,' zei hij. 'Je hebt niet geslapen en deze klap er nu nog bovenop is net te veel voor je. Je kunt beter stoppen en er eentje nemen.' Ik vervloekte dit oponthoud, maar hij hield aan en we gingen naar binnen.

Het was een onaantrekkelijk klein café, oud en ongelooflijk vuil. De gelagkamer hing vol met goedkope reclameplaten en de enige andere klant op het moment dat wij binnenkwamen was een tandeloze oude man met een schippersbaard. Kingston stond erop bier te nemen. Er was niets wat iemand zo kalmeerde als oud bier, zei hij, en terwijl de half-getikte waardin wegslofte om onze pullen te vullen, ondervroeg Kingston de oude man over Lugg. Hij deed het heel goed, alles welbeschouwd, het dialect van de streek gebruikend. De oude baas kon ons echter niet helpen. Hij was bijziende en hardhorend, zo zei hij en hij nam trouwens nooit veel notitie van vreemdelingen. Nadat ons twee vettige bierpullen waren toegeschoven, wees Kingston me het huis aan dat we zouden gaan onderzoeken. Het was juist zichtbaar door het raampje van de gelagkamer heen. Ik kon het afschuwelijke rood van het nieuwe dak zien, dat boven het dichte gebladerte van de bomen eromheen uitstak, een halve mijl van mij vandaan. 'Ja, nou, laten we gaan,' zei ik, want ik had niet veel hoop mijn ongelukkige vriend daar te zullen vinden, en de tijd drong. Kingston stemde ermee in.

'Goed,' zei hij. 'We zullen maar geen tweede meer nemen.'

Hij ledigde zijn pul en ik deed hetzelfde. Terwijl ik me van de bar afdraaide, struikelde ik en raakte daarbij onopzettelijk met mijn elleboog de tinnen beker van de oude man. Het bier spatte over de vloer en er gingen weer enkele minuten verloren met excuseren en een nieuwe pot bestellen. Toen ik bij de auto kwam stond ik een ogenblik op het stuurwiel te staren.

'Kijk eens, Kingston,' zei ik, 'denk je dat het werkelijk noodzakelijk is om naar dat huis te gaan?' 'Jazeker, ouwe jongen, jazeker.' Hij hield aan. 'Het is eigenaardig, weet je, een vreemdeling die rondom een leeg huis slentert.'

Ik stapte in en begon te rijden. Een honderd meter verder zwaaide de auto opeens heftig heen en weer en ik remde.

"Wel wel,' zei ik met een zware tong, 'zou jij willen rijden?'

Hij keek me aan en ik zag een verbaasde verrassing in zijn rond, onverwacht jeugdig gezicht.

'Wat is er aan de hand, kerel?' zei hij. 'Voel je je moe?'

'Ja,' zei ik. 'Dat spul moet verschrikkelijk sterk zijn geweest. Rijd verder zo snel als je kunt.' Hij stapte uit en moeizaam schoof ik op zijn plaats. Een minuut later raasden we weer verder. Ik was ineen gezakt, mijn hoofd op mijn borst, mijn'ogen half gesloten.

'Begrijp het niet,' zei ik doezelig. 'Moet de ouwe Lugg vinden. Ik ben moe - verschrikkelijk moe.' Ik merkte dat hij stopte en door mijn half gesloten ogen zag ik een vervallen kleine villa, waarvan het witte pleisterwerk door de vele regens was gevlekt. Opzij van het huis was een garage met een slecht gemaakte kleine oprit van een meter of zo. Ik merkte dat Kingston de deuren van de garage openmaakte en daarna lag ik op de bodem van de auto, mijn ogen gesloten en met een lange, regelmatige ademhaling.

Kingston ging weer achter het stuur zitten en we kropen de nauwe garage in. Ik hoorde hem stoppen en daarna hoorde ik hem lachen. Het was een geluid dat ik nog nooit eerder van hem had gehoord. 'Nu, daar zit je nou, mijn handige Mr. Campion,' zei hij. 'Slaap zacht.'

Ik denk dat hij handschoenen moet hebben aangetrokken, want ik hoorde hem het stuur afvegen en daarna trok hij me overeind en drukte mijn handen op het gladde oppervlak ervan. Ondertussen praatte hij.

'Koolstofmonoxide is een gemakkelijke dood,' zei hij. 'Dat is de reden waarom zelfmoordenaars het zo vaak kiezen. Het is zo eenvoudig, nietwaar? Ik laat je gewoon in de auto met een draaiende motor en ik sluit de garagedeuren als ik wegga en de neurotische Mr. Campion heeft weer eens iets onverklaarbaars volbracht. Zelfmoord van een eminente Londense criminoloog.' Hij ging enige tijd verder met zijn voorbereidingen en daarna, toen alles in orde was, boog hij zich naar me over.

'Ik was te slim voor jou,' zei hij, en er lag een nogal schokkende toon in zijn stem. 'Te uitgekookt slim.' 'Veel te slim,' zei ik plotseling en sprong op hem toe.

Ik had het bier van onze arme, oude, gebaarde vriend in de 'Hond en Gevogelte' niet voor niets omgegooid. Iemand iets interessants buiten het raam aanwijzen en tegelijkertijd een druppel chloorhydraat in een bierpul doen, dat is amateurs-werk.

Ik kreeg hem van achter in zijn nek te pakken en er ontstond een worsteling. Wat ik me echter niet had gerealiseerd, dat was de kracht van die kerel. Uiterlijk leek hij een tamelijk slap type, maar toen wij handgemeen werden bleken er spieren aanwezig te zijn en voldoende gewicht om er kracht achter te zetten. Trouwens, hij was krankzinnig, hij vocht als een duivel. Ik twijfelde geen moment meer over de identiteit van de hand, die dat dolkmes zo bekwaam in Hayhoe's hals had gestoten. Ik worstelde me de auto uit, maar hij stond tussen mij en de garagedeur in. Ik zag zijn brede schouders afsteken tegen het licht. Hij sprong op me en we vielen op de grond. Ik ving een blik van zijn ogen op en als ik ooit bloeddorst in iemands ogen heb gezien dan was het toen. het lukte me van hem los te komen en ik had bijna de deuren bereikt, toen iets als een bankschroef me bij de keel greep. Ik werd opgetild en mijn hoofd smakte neer op de cementen vloer.

Het was net als in een lift, die zeer snel naar beneden zakt. Ze zakte maar verder en verder en tenslotte was er duisternis.

Ik kwam weer bij, pijnlijk, met kleine rukjes. Ik was me ervan bewust dat mijn armen op en neer bewogen, in een langzame ritmische beweging, waar ik geen invloed op had, en daarna lag ik te hijgen, vechtend om adem.

Kalm aan - kalm aan. Je doet het heel aardig. Je niet opwinden. Beheers je.'

De stem bereikte me als in een droom en door de mist heen zag ik een belachelijk kleine jongen, zijn gezicht helemaal besmeerd met inkt, zich buigend over mijn bed in het ziekenzaaltje. Toen verdween de jongen, maar ik zag nog steeds hetzelfde gezicht, hoewel de inkt ervan verwijderd was. Het was Whippet. Hij zat geknield achter mij en paste kunstmatige ademhaling toe. Met een schok schoot alles me weer te binnen. 'Lugg!' zei ik. 'Mijn god, we moeten Lugg vinden!' 'Dat weet ik.' Whippet's stem klonk bijna verstandig. 'Die kerel is beslist gevaarlijk, vind je niet? Ik liet Kingston ontsnappen voordat ik jou eruit haalde. Ik bedoel, ik wilde niet met twee van die kerels opgescheept zitten.'

Ik ging overeind zitten. Mijn hoofd bonsde en er was slechts één heldere gedachte in mijn hoofd. 'Vooruit,' zei ik. "We moeten hem te pakken krijgen voordat het te laat is.

Hij knikte en ik was plotseling dankbaar voor het begrip dat ik in zijn gezicht opmerkte. 'Een paar minuten geleden kwam er een vent op een fiets langs,' zei hij. 'Ik heb hem naar het dorp gestuurd. Hij gaat de hele troep naar het verpleeghuis sturen. Ik dacht dat dat de beste manier was. Mijn auto staat in het weiland achter het huis. Laten we rechtstreeks naar Tethering gaan, goed?' Van de rit naar Tethering herinner ik me niets. Mijn hoofd leek uit elkaar te barsten, mijn mond was net een oude ratteval en ik kon die verschrikkelijke nachtmerrie maar niet kwijtraken, waarin Lugg aan de paal van een vogelverschrikker hing, die even hoog was als het Nelson-monument. Wat ik me wel herinner is onze aankomst. We stopten voor de voordeur van Kingston's oude kast van een huis. De deur wilde niet meegeven en we zetten er onze schouders tegen. Ik herinner me het reusachtige gevoel van triomf toen ze bezweek onder onze gezamenlijke krachtsinspanning. Een beweging op de eerste verdieping deed ons de trappen opsnellen en aangezien er vijf deuren in het trapportaal openstonden, concentreerden we onze aandacht op de ene die niet open was. Ze was niet afgesloten, maar iemand hield haar aan de andere kant tegen. We konden hem horen grommen en hijgen, terwijl wij ons er tegenaan wierpen. En toen, heel plotseling, zwaaide ze open. Ik was zo buiten mezelf, dat ik naar binnen zou zijn gestormd en het eerste het beste zou hebben vastgegrepen, als Whippet niet zijn hoofd had koel gehouden. Hij trok me terug en we wachtten. Door de open deur kon ik een bed zien staan en erop lag een omvangrijke, mij vertrouwde gestalte. Het gezicht was niet bedekt en zover als ik kon zien had het een natuurlijke kleur. Maar terwijl ik ernaar stond te staren, zag ik iets, wat me mijn bloed naar het gezicht joeg en mijn lichaam ijskoud maakte. Ik zag daar iets, wat ik nooit had kunnen dromen.

Het verschoten grijs-zwarte pluishaar, dat Lugg's kale hoofd omgaf, was zo rood als henna het maar kon maken. Ik begreep wat dat betekende, het lichaam van de ene dikke man lijkt veel op het lichaam van een andere, wanneer eenmaal de gelaatstrekken zijn uitgewist, en wat de tijd kan uitrichten, kan ook gedaan worden door andersoortige bemiddeling. Kingston zou per slot van rekening toch nog een lijk hebben voor zijn leuke' opgraving.

Ik liet me op mijn handen en knieën zakken. Onder de slag door duikend, die hij vanuit zijn schuilplaats achter de deur op me richtte, greep ik hem bij de enkels. Ik zat op zijn borst met mijn handen rond zijn keel, toen ik een tweede auto hoorde stoppen en Leo's stem op de trap klonk.