I. De samenvoeging

1

Zomerse mist.

Hij loogde alle kleuren en alle substantie van de wereld, enkel grijze tinten achterlatend. Loodgrijze grafsteen grijze spinnewebben grijze muis grijze as grijze snot grijs stof grijze karkassen grijs. Het was nooit eerder voorgekomen, mist in deze tijd van het jaar, achter in augustus. Dit moest dus wel nog een voorteken zijn, even onheilspellend als de dood van de Eenhandige Krijger. Velen zei­den dat deze mist veroorzaakt werd door de afgekoelde as van de held: ieder klein relikwie had de tranen van de hemel zelf naar zich toe getrokken om deze overal aanwezige lijkwade over het Veel­kleurig Land te leggen.

(De minder sombere poëten besloten dat de mist een meteorolo­gische uitzondering was, misschien een verlaat uitvloeisel van de Vloed die de Lege Zee had gevuld. Ah ... maar zij waren er niet bij geweest in Goriah, zij hadden niet toegezien en in de vroege och­tend het duel gevolgd vanaf de transen van het Glazen Kasteel!)

De mist rolde over Armorica vanuit de Straat van Redon naar de dichte oerwouden van de Boven-Laar, naar het zuiden tot voor­bij de Golf van Aquitanië en de moerassen rondom Bordeaux, hij vulde de moerassen van het Parijse Bekken en de Hercyniaanse Wouden en vloeide naar het oosten in de richting van de Vogezen, de Jura en zelfs tot de eerste hellingen van de Zwitserse Alpen. In de namiddag had het front dat naar het zuiden bewoog zich al door de passen van Cantabrië gewerkt en bereikte daardoor Centraal-Koneyn. Vreemd genoeg nog steeds in omvang toenemend bedekte het de lagere Siërra Morena en sijpelde vervolgens de baaien van de Guadalquivir binnen om pas halt te houden voor de met sneeuw bestofte Betische bergketen, likkend aan de hellingen van Veleta, Alcazaba en de opgeblazen, lege Mulhacén.

Poeslief, alle energie opzuigend, maakte de mist de zon onzicht­baar, deed elk geluid verstommen en liet overal het groen treurig druipend achter. De dieren van het woud verscholen zich. Ver­kleumde vogels en insekten sliepen. De grote kudden op de Pliocene steppen kropen op de hoogten bijeen. Hun neusvleugels trilden, de ogen stonden wijd open, de oren recht overeind. Ze waren als verlamd nu hun zintuigen bij deze mistige onzekerheid geen enkel betrouwbaar signaal meer ontvingen.

Het was de dag waarop de Troonveroveraar zijn grote overwin­ning had behaald. De dag dat koningin Mercy-Rosmar en Nodonn de Strijdmeester stierven.

Na afloop keerde de koning naar zijn kasteel terug en droeg de trofee.

De ridders en hun volgelingen kwamen hem opgewonden tege­moet. Hun geesten schreeuwden, begerig om in de overwinning te delen. Maar ze weken teleurgesteld achteruit toen hij de zilveren hand op het voorplein liet vallen en daar doodstil en met lege ogen bleef staan, zijn geest afgesloten en tegelijkertijd op een verschrik­kelijke manier zo duidelijk veranderd, zo tot barstens toe vol, eer­der dan leeggezogen, zoals ze hadden verwacht.

Zij die het dichtst bij hem stonden, de grote helden Bleyn en Alberonn, riepen hem aan zich uit het tumult terug te trekken. Maar hij wilde niet naar zijn eigen slaapvertrek gaan (pas veel later zouden ze begrijpen waarom) en dus zei Bleyn: 'Laten we je dan meenemen naar mijn appartementen waar mijn Vrouwe Tirone met het Zingend Hart proberen kan je te helpen met haar genezen­de krachten'.

De koning ging met hen mee en protesteerde niet toen ze zijn dof geworden pantser afnamen en hem neerlegden op een rustbank in een aparte, goed van de rest gescheiden kamer. Er waren geen ver­wondingen te zien, maar hoewel hij zijn mentale afweerschild omhooghield, waren ze zich ervan bewust hoezeer zijn psyche opgezwollen was, hoe deze bijna overvloeide van een teveel en dreigde te ontsnappen aan het kleine lichaam dat haar bevatte.

'Wat is er gebeurd?' vroeg Tirone hem, vol angst en beducht­heid. Maar hij wilde niet antwoorden. Toen zei ze: 'Als ik je wil kunnen helpen, Hoge Koning, dan moet je je tenminste een weinig voor me ontsluiten en me vertellen wat voor vreemd onvermogen hier heeft toegeslagen.'

Maar hij schudde enkel zijn hoofd.

Tirone maakte een hulpeloos gebaar naar haar echtgenoot en Alberonn. Dan zei ze tegen de koning: 'Wil je liever dat we weg­gaan? Is er dan niets dat we kunnen doen?'

Toen sprak hij ten slotte: 'Niet voor mij. Maar zorg voor onze mensen en houd toezicht bij het opruimingswerk. Ik zal hier rus­ten. Om 2100 uur zal ik met de gevangenen afrekenen. Stel de andere leden van de Hoge Tafel hiervan in kennis en laat hen tegen die tijd gereed zijn.'

'Dat kan toch zeker wel wachten,' protesteerde Alberonn.

'Nee,' zei de koning.

De drie maakten zich gereed om te gaan. Tirone zei: 'Ik zal bui­ten de deur blijven, voor het geval je me nodig hebt. Het beste dat je nu kunt doen is slapen.'

De Troonveroveraar glimlachte tegen haar. 'Dat zou het beste zijn . . . maar die twee zullen me dat niet toestaan.'

Ze begrepen hem niet, maar ze raakten hem aan, vervuld van gevoelens van trouw en gingen daarna heen, denkend dat hij nu alleen was.

De colonne versterkingen kroop over de Grote Zuidweg boven Sayzorask, twintig wagens vol verboden materieel uit het Bestel, tweehonderd Tanu-ridders en een even groot aantal mensen die tot 's konings eigen Gouden Elite behoorden en nog eens vijfhonderd dragers met grijze halsringen die dienst deden als voetvolk, men­ners, lakeien en verbindingstroepen. De reizigers die niet over vér­ziendheid beschikten (en dat gold voor de meeste mensen, zelfs zij die goud droegen maar die hun halsringen van de koning enkel als eerbewijs hadden ontvangen, niet op grond van hun metapsychi­sche vermogens) zagen hun zicht beperkt tot amper twee meter, krap de lengte van een chaliko. Niet dat er veel kans was om de kerels te zien die voor je waren, want de karavaan had de hele ochtend al in een langgerekte linie gereden waardoor het leek alsof elk stel ruiters en elke wagon met escorte alleen voortploeterde in de vochtige beslotenheid. De colonne was zo uitgerekt om de pro­blemen met de beerhonden die de troep bewaakten, tot een mini­mum terug te brengen. Vanaf dat ze Sayzorask hadden verlaten, waren de eigenzinnige krengen aan het donderjagen geweest, lie­pen het meegenomen vee voor de poten en kwijlden en schreeuw­den en rolden met hun gele ogen terwijl de bedwingers de grootste moeite hadden ze terug te krijgen waar ze hoorden: op de flanken van de colonne.

'Slechte ionen in de lucht,' zei Yoshimitsu Watanabe, die een gouden halsring droeg, diagnosticerend. 'De mist maakt de amphicyons hypergevoelig voor metapsychische trillingen. Ik kan het zelf bijna voelen ... Ik had eens een hond, in Colorado, een Akita van vijfenveertig kilo die met me mee door de Rockies trok. Die deed af en toe precies zo wanneer er echt slecht weer op komst was. Ging door de rooie, weet je wel? Primitieve honden, Akita's. Ik heb wel geleerd goed naar dat oude beest te luisteren als hij me vertelde dat we de bergen uit moesten.'

'Hee, denk je dat we een storm krijgen, chef?' vroeg Sunny Jim Quigley, die een Conestoga bestuurde met zware wielen waarin een kostbare infrarode zoeker lag opgeslagen samen met de krachtbron die erbij hoorde en de bijbehorende robotonderdelen. Hij was niet meer dan een versluierd silhouet. Alleen zijn stem klonk helder, telepathisch versterkt door de grijze halsring die hij droeg.

'Storm?' Yosh haalde de schouders op. 'Wie zal het zeggen? Mijn ervaring met het klimaat hier in het Plioceen is beperkt. Jij bent de inboorling.'

'De moerassen rondom Parijs leken hier absoluut niet op,' zei Jim. 'Op deze hellingen boven de Rhöne ziet het zo'n beetje uit als woestijn en beneden niks dan oerwoud. Maar het is ineens ver­domd koud geworden, da's een ding dat zeker is. Misschien komt het regenseizoen vroeg dit keer.'

'Dat is precies wat we verdomme nog nodig hebben,' gromde Vilkas, die op een chaliko aan de rechterkant van de wagen reed. 'Alsof het al niet zwaar genoeg is geweest om deze verdomde lading helemaal vanaf Goriah over land tot hier te krijgen. Tegen de tijd dat we het zootje in Bardelask krijgen, kruipen er meer van die verdomde spöken over de grond dan kakkerlakken in een berg afval! Ik heb het allemaal eerder meegemaakt en ze hoeven mij niks te vertellen. De Firvulag zijn van plan eerst alle kleine stadjes onder de voet te lopen. Daarom vallen ze Burask aan, daarom die uitvallen naar Bardelask en ze geven die gedegenereerde Huilers mooi de schuld. Als die kleine steden gevallen zijn, zullen ze hun krachten proberen op grotere maar kwetsbare steden als Roniah. En Zijne Verheven Glanzendheid kan daar mooi geen reet aan doen.'

'Ach, Vilkas,' zei Jim weifelend, 'de koning stuurt ons, waar of niet? We zetten dit infrarode zoeklicht op in Bardelask en dan komt er geen spook ongezien meer door, al weet hij zich nog zo mooi te vermommen. En in de andere wagens hebben we meer dan genoeg goeie spullen om de mensen van Vrouwe Armida zo sterk te maken dat die bende uit Famorel het wel uit z'n kop zal laten om uit de Alpen te komen. Waar of niet, chef?'

'Dat is de strategie van koning Aiken-Lugonn.' Yosh stuurde zijn chaliko fronsend dichter bij de wagen. Zijn gouden halsring was warm onder de klamme stukken mastodontehuid die zijn nodowa bedekten, het keelstuk van zijn ingewikkelde samurai-wapenrusting. Hij kon de leden van de Tanu 'horen' verderop in de colonne, onrustig onder elkaar fluisterend op hun eigen golflengte die voor mensen met goud onbegrijpelijk was. Wat was er aan de hand?

Vilkas was nog steeds zwaar aan het kankeren. 'Als de koning zich zo'n zorgen maakt over Bardelask, waarom heeft hij deze troep dan niet zelf naar de stad gevlogen? Of anders had hij het die vette sukkel van een Sullivan-Tonn kunnen laten doen in plaats van ons er voor drie weken door de smurrie te sturen.'

'Wat zouden ze met die zoeker moeten beginnen als Yoshi-sama hem niet installeerde?' vroeg Sunny Jim op redelijke toon. 'En het­zelfde geldt voor de wapens zonder Heer Anket en Heer Raimo en de anderen van de elitegroepen die weten hoe ze ermee om moeten gaan?'

Yoshi, kijk uit! kwam de mentale waarschuwing van Anket. Beerhonden gek geworden. Misschien sabeltandtijgers. Misschien de Aartsvijand .. . misschien Tana-magwetenwat...

'Opletten!' schreeuwde de samurai tegen zijn metgezellen en op hetzelfde moment begon Vilkas gemeen te vloeken toen zijn chali­ko steigerde. Iets groots en zwarts vloog uit de soep op hen af. Eén enkele beerhond kwam zigzaggend aan om de klauwen van Vilkas' chaliko te ontlopen en verdween onder de bodem van de hoogwieliege wagen. Een ander paar kwam jankend aan de andere kant van de wagen waar Yosh reed, vast van plan dezelfde schuilplaats te gebruiken. Een oorverdovend tumult van gejank en gehuil brak los. De vier giraffe-achtigen die de wagen trokken, kwamen op hun achterpoten en krijsten luidkeels. Onder de scheefzakkende wagen stommelden en vochten de beerhonden, die elk makkelijk twee­honderd kilo wogen, waarbij ze met geweld tegen de enorme wielen aanbotsten.

'Kijk uit!' schreeuwde Jim, hard de teugels aantrekkend. 'We gaan onderuit!'

Vilkas porde vergeefs met de achterkant van zijn lange lans in de wollige lijven. Zijn gevloek ging in het kabaal verloren. Jim hield zich wanhopig overal aan vast terwijl de wagen als een reddings­boot op hoge zee heen en weer zwaaide en de kostbare lading tegen de zijkanten denderde.

Twee bedwingers van de Tanu en een mens met metavermogens en gouden halsring kwamen op hun chaliko's aangegaloppeerd. Hun glazen wapenrustingen gloeiden donzig blauw in de wervelen­de mist. Maar hun mentale pogingen haalden niets uit, de beerhon­den waren door het dolle.

Achteruit! beval Yosh. Hij haalde zijn Husqvarna te voorschijn en zette de loop op de grootste spreidstand. De verdover siste en streek met zijn straal over de grond. Er klonk gesmoord gejank, gepiep en gekreun. Eén massieve gedaante haalde in een laatste kramp nog eens uit en versplinterde het rechter voorwiel van de Conestoga.

Ineens werd het heel rustig.

Een grote gestalte, helder violet, kwam uit de vormloze ondoor­zichtigheid te voorschijn. Het tuig van zijn rijdier glansde met het­zelfde spookachtige licht. Dit was Ochal de Harpist, kleinzoon van de heerser van Bardelask en leider van de colonne versterkingen.

Hij maakte een eind aan Yosh' pogingen om de zaak uit te leggen en negeerde de verontschuldigingen van de ridders. 'Ik heb de oor­zaak van hun waanzin gevonden en dat gevoel van ongemak dat ons allemaal al de hele ochtend dwars zit.' Hij wees naar het oosten. 'Daarginds. Op de andere oever van de Rhöne. Zie!'

Zijn krachtige vérziendheid projecteerde een beeld. Voor de mensen met mindere vermogens in de colonne was het alsof de mysterieuze mist ineens transparant werd en ook het hele woud op de oeverlanden werd doorzichtig.

Uit een van de diepe zijwaartse valleien die de Alpen hier door­sneden, stroomde een leger naar buiten, omvangrijk en arrogant. In hoog tempo marcheerde het door het spookachtige oerwoud, zonder een schaduw te werpen. Het zag er uit als een horde roofmieren, duister en talloos en niet herkenbaar totdat Ochals menta­le blik een vergroting tot stand bracht waardoor bleek dat het Firvulag waren. Ze waren ongeveer vier kilometer van hen verwijderd en deden geen moeite om hun aanwezigheid door het scheppen van illusies te verbergen zoals ze doorgaans gewoon waren. Waar­schijnlijk rekenden ze erop dat de ongewone mist hen verborgen hield en misschien kon het hen ook niet schelen of ze nu wel of niet werden ontdekt. Daar kwamen ze, reuzen en dwergen en strijders van gemiddelde lengte, allemaal gekleed in hun pantsers van obsi­diaan. Ze droegen hun traditionele wapens en voerden banieren en standaards mee die met linten en vergulde schedels waren versierd. Terwijl ze voortmarcheerden, neurieden ze een krijgslied waarvan de noten zich ver buiten het gehoorvermogen van mensen en Tanu begaven.

Maar de beerhonden hadden het wel gehoord.

De route die het Firvulag-leger volgde, voerde recht door de oeverlanden van de Rhöne, kruiste de smalle oostelijke weg die naar Bardelask ging dat op nog geen halve dagmars afstand lag.

Er waren ten minste 8000 krijgers.

'Dat is het leger van Mimee van Famorel,' zei Ochal, terwijl hij het geprojecteerde beeld liet vervagen. 'Nu komt er een einde aan de leugens en de pretentie dat het Huilers waren die verantwoorde­lijk waren voor de uitzinnige overvallen op de stad van mijn groot­moeder. Het Kleine Volk schendt de Wapenstilstand openlijk! Ongetwijfeld heeft de dood van Nodonn de Strijdmeester hen stoutmoedig gemaakt.'

Een van de Tanu zei: 'Dit is het openingsoffensief in een oorlog waarvan sommigen van ons meenden dat die onvermijdelijk was! Ik durf de naam niet hardop uit te spreken. Maar we kennen alle­maal de voorspelling van Celadeyr! Moge Tana ons genadig zijn!'

Ochal zei: 'Ik heb al telepathisch gesproken met Vrouwe Armida. Mijn verwanten, al zijn ze hopeloos in de minderheid, zullen de stad verdedigen tot het einde.'

'Oeiii!' zuchtte Jim. 'Ik heb nooit zoveel spoken bij elkaar gezien.'

'Vergeleken met het leger dat Burask aanviel, is dit niks,' gromde Vilkas. 'Maar het is genoeg. Bardelask is ten ondergang gedoemd en we raken daarmee vedomme de beste brouwerij kwijt die we in het Plioceen hadden. We zullen niks anders meer te zuipen krijgen dan bocht en troep uit het oerwoud.'

Yosh zat terneergeslagen in zijn zadel. 'Wat nou, Ochal...? Onze mooie infrarode zoeker en wagens vol wapens uit het Bestel zijn voor Bardelask nu geen scheet meer waard.'

Hun leider knikte grimmig. Daarna sprak hij de hele colonne telepathisch toe.

Metgezellen! Er is geen enkele manier waarop wij eerder in Bar­delask kunnen zijn dan de Firvulag. Ze zouden ons zeker aanvallen wanneer we een poging deden de rivier over te steken op weg naar de haven van Bardelask.ik heb met de koning gesproken en hem gesmeekt ons toe te staan te sterven met onze Verheven Grootmoe­der. Maar om strategische redenen heeft hij dat verboden . ..

'God zegene Aiken Drum!' mompelde Vilkas.

... we moeten ons dus hergroeperen en terugtrekken naar Sayzorask. Onze koning heeft me opgedragen dat de futuristische uit­rusting die we vervoeren onder geen beding in handen van de Aartsvijand mag vallen. We moeten in Sayzorask op zijn orders wachten ...

'En met ons soort geluk,' kwam de onderdrukte snauw van Vil­kas, 'eindigen we met naar Famorel zelf te marcheren.'

Ochal negeerde hem en wendde zich tot Yosh. 'Zorg dat deze wagen zo snel mogelijk gerepareerd wordt terwijl ik de rest van de colonne inspecteer. Er is een kleine kans dat Firvulag de rivier zul­len oversteken om ons aan te vallen, maar we moeten het niet al te verleidelijk voor hen maken door hier te blijven treuzelen. Ze weten vast en zeker dat we hier zijn en misschien hebben ze een vermoeden van wat we vervoeren.'

Yosh salueerde. Ochal de Harpist gaf zijn wachtende ridders een mentale knik waarna de gloeiende purperen gestalte, gevolgd door de drie blauwe, in de mist verdwenen. Hun vertrek liet zien hoeveel duisterder het intussen was geworden. Nog een uur voor zonson­dergang en de mist leek dikker dan ooit.

Yosh borg zijn Husky weer weg. 'Laten we beginnen. Haal een lamp te voorschijn, Vilkas, dan kunnen we zien hoe groot de scha­de is.'

Terwijl de Litouwer zich schikte, kwam Jim behoedzaam naar beneden en stelde de vier trekdieren van zijn span weer op hun gemak. Ze stampten met hun poten en wendden hun opgestoken oren naar alle kanten. Toen de door zonne-energie aangedreven lamp aanging, hurkte Jim en inspecteerde het gebroken wiel. 'Jam­mer dat wij onze wapenrustingen niet kunnen laten opgloeien zoals Heer Ochal en die andere meta's. Zou verrekt handig zijn in het stikdonker.'

'Je gloeit niet, tenzij je vermogen hebt,' zei Vilkas. 'De psychoac­tieve microben die tussen de lagen van het glas zitten, doen hun best niet voor sukkels als jij en ik.' Hij pauzeerde even en ging toen vinnig verder. 'Of voor dragers van goud als Heer Yoshimitsu die ook geen echte meta is.'

'Maar die desondanks zijn voorrechten heeft verdiend,' ant­woordde Yosh.

'Als de koning zijn belofte had gehouden, droegen nu alle men­sen goud!' De stem van de Litouwer klonk bitter.

Jim keek op naar Vilkas en knipoogde. 'Hee, ik ben dik tevreden met mijn grijze halsring. Vooral in eenzame nachten!' Tegen Yosh ging hij verder: 'Chef, we zullen iemand met PK-vermogen nodig hebben om deze rottige kar uit de modder te halen. Een mens als het kan, niet een of andere Tanu-meneer die de hele boel weer verziekt. En je kan maar het beste even tegen die ouwe Maggers aanpraten om ons een reservewiel te bezorgen.'

Yosh knikte. 'Span de beesten maar uit. Ik zal Heer Raimo vra­gen ons een handje te helpen.'

Hij stuurde zijn chaliko een eindje naar achteren tot hij een paar meter achter de wagen was, steeg toen af en zei: 'Matte, Kiku. Beste meid.' Het grote dier stond als een gevlekt standbeeld doodstil in de dampige duisternis. Op zijn tenen staand, opende Yosh een zadeltas en haalde de kawa-nawa te voorschijn, een stevig koord dat met een stel ellendig scherpe haken verbonden was.

Naar de wagen terugkerend, riep hij Vilkas en wees op de ver­doofde beerhonden die nog steeds onder de scheefgezakte wagen­bodem lagen. 'We zullen deze bruten moeten wegslepen en afma­ken. Een van de trekdieren die Jim aan het losmaken is, kan het sleepwerk doen. Maar je zult eronder moeten kruipen om dit vast te maken.'

Vilkas kreunde. Zijn laarzen waren schoon geweest die ochtend en zijn kuras van brons en groen glas en de scheenplaten waren helder gepoetst. Een ogenblik aarzelde hij met al een opstandig protest op het puntje van zijn tong. Toen werd hij zich bewust van de zwakst mogelijke elektrische impuls tegen het metaal rond zijn keel.

'Ja, Yoshi-sama.'

'Dank je, Vilkas.' Yosh wendde zich af om zich met de trekdie­ren bezig te houden terwijl Vilkas op zijn knieën ging in het bloede­rige stof en onder de Conestoga kroop gewapend met het touw en de haken. De verdoofde en behoorlijk uiteengereten ondieren lagen op een verwarde hoop. Eén had onder de schok van de verdo­ving zijn darmen geleegd. Kotsend liet Vilkas de grote weerhaken in de schouder van het beest verdwijnen.

'Klaar?' zong Yosh.

'Klaar.'

Zonder de versterking van de slavenring zou het antwoord van de Litouwer onverstaanbaar zijn geweest. Gelukkig voor hem was zijn samurai-meester niet in staat de fijnere nuances van het tele­pathische antwoord te ontcijferen.

Vilkas trok zichzelf onder de wagen vandaan terwijl het touw strak trok en het eerste ondier begon te bewegen. Staande vloekte hij van weerzin. Met bloed en uitwerpselen doordrenkte modder bevlekte zijn wapenrusting.

Jim probeerde hartelijk te doen. 'Wat dondert het, jongen. We hoeven tenminste niet hogerop aan de rivier voor ons leven te knokken. Het kon allemaal nog heel wat erger.'

'Dat komt nog wel. Wacht maar.'

Yosh kwam uit de mist te voorschijn met een trekdier. 'Monku, monku, monku,' riep hij verleidelijk, terwijl het het met haken bezette touw weer aan Vilkasgaf. 'Daar ga je weer, mijn jongen. Ik zal vannacht wat extra lekkers op je ring programmeren als com­pensatie.'

'Dank je, Yoshi-sama.' Vilkas' optreden was volstrekt beleefd. Hij dook andermaal onder de wagen, greep de kawa-nawa stevig beet en dreef de dolkscherpe punten in de strot van de volgende beerhond.

2

Het konvooi uit quadriplex vervaardigde en gestandaardiseerde terreinwagens, waarvan het aantal na de ramp met de vrachtsleper in het Rif Gebergte tot vijftien was gereduceerd, kroop door de koperen Afrikaanse zonsondergang in een wolk van stof, voor ionen ongevoelige muggen en een juichstemming bij voorbaat.

De Middellandse Zee en Grote Waterval waren minder dan 90 kilometer verwijderd.

Langer dan twee maanden, sinds ze de moed hadden gehad om het kamp op de Marokkaanse kust te verlaten waarop ze door hun ouders waren vastgezet, waren de weggelopen volwassen kinderen van Ocala in noordelijke tot noord-oostelijke richting getrokken in de richting van het markeringspunt dat op de een of andere manier symbolisch was geworden voor hun schuld en hun moed. Ze had­den meer dan 1500 kilometer Pliocene wildernis doorgetrokken, moerassen en oerwoud, droge woestijn en, als laatste, de bergen van het Rif. Nu rolden ze door de droge heuvels en verwelkte strui­ken die samen het bovenste gedeelte van de landengte van Gibral­tar vormden. Logica had de leider van de expeditie, Hagen Remillard, snel genoeg voorgehouden meer oostelijk aan te houden op een directer koers naar de nu volgelopen Middellandse Zee, die ze zouden moeten oversteken om contact te kunnen maken met Cloud in Afaliah. Maar alle logica faalde in het vooruitzicht van de onweerstaanbare aantrekkingskracht van de Waterval. Hoe zou­den ze die links kunnen laten liggen? Zij hadden aan de schepping ervan meegeholpen toen hun geesten zich verenigden met die van hun ouders om de gekke Felice te helpen het westelijke oceaanwa­ter in de Lege Zee te laten lopen. Psychologisch was het noodzake­lijk dat ze er gingen kijken.

De vijf jeugdigen die samen Ocala's magere derde generatie vormden, en die de Welpen werden genoemd, waren er nog meer op gebrand dan hun ouders. Toen een hoog oprijzende kolom waterdamp die de plaats van de waterval aangaf, eindelijk boven de horizon zichtbaar werd, werden de kleintjes steeds drukker en onrustiger. Het werd duidelijk dat niemand die nacht zou kunnen slapen voor ze een eerste blik op het wonder hadden geworpen en dus besloot Hagen ditmaal het kamp niet bij zonsondergang op te slaan maar verder te trekken. Er was tenslotte maanlicht genoeg om het landschap te verlichten.

Hagen betreurde die impuls toen Phil Overton bezweek voor de niet-aflatende overreding van diens vierjarige Calinda, die was blijven zeuren tot ze met haar vader in de voorste terreinwagen mocht zitten. Hartbrekende protesten van de andere Welpen, vocaal en telephatisch en beide afschuwelijk doordringend, waren vanaf dat ogenblik onvermijdelijk. Ondanks Hagens bezwaren, zat er niets anders op dan dat alle kleinen een plaats kregen in de voor­ste wagen. Diane Manion verwisselde van plaats met Nial Keogh en zwoer dat ze ieder grammetje van haar metavermogen zou gebruiken om de Welpen onder controle te houden en de inschik­kelijke Overton werd gedegradeerd van navigator tot kinderoppas. Maar hoe dichter ze bij de Waterval kwamen, hoe onrustiger de kinderen werden.

'Papa, zet de gluurkijker weer aan!' pleitte Calinda. 'Ik weet zeker dat we dit keer de watervallen kunnen zien!'

'De gluurkijker! De gluurkijker!' zongen Joel Strangford en Riki Teichmann, die vier en een half en vijf jaar waren. Ze plukhaarden aan elkaar om dichter bij het holografische beeldscherm te komen in de stuurcabine waardoor de kleine Hope Dalembert op de vloer terechtkwam. Die begon te krijsen.

'Stomkoppen!' Het oordeel van de zes jaar oude Davey Warshaw was vernietigend. 'Een terreinscanner kan geen gat in de grond laten zien als er heuvels in de weg staan.'

'Dat kan wel! Dat kan wel!'

'Alleen als de invalshoek goed is,' zei Davey triomfantelijk. 'En dat is-ie niet. Dacht je soms dat dat ding bij Gibraltar zoiets kleins was als een droge bedding of een gat in het zand die de gluurder even kan catalogiseren? Ha!'

'Laat het ons zelf dan maar even zien, meneer Slimmerik!' eiste Calinda.

Hoewel hij tot zoiets niet in staat was, gebruikte Davey zijn ver­beeldingskracht om een gezicht op te roepen dat de anderen tot zwijgen bracht: de korst van een planeet die als een gigantische meloen werd opengespleten en waardoor een fontein van water in de ruimte gutste.

Voorzichtig veranderde Diane Manion het beeld. 'Het zal er eer­der zo uitzien, liefje.'

Alle Welpen loeiden van teleurstelling.

'Maar dat is gewoon een kleine waterval,' protesteerde Riki.

'Zoiets als in het boek over de Oude Wereld. Niagara. Onze water­val is groter dan welke ook in de hele wereld!'

Calinda tuitte haar onderlip. 'Wil geen kleine waterval zien. Hagen, jij hebt gezegd dat het hartstikke groot zou zijn.'

'Hartstikke groot,' herhaalde de kleine Hope Dalembert in tra­nen.

'Phil, Phil, zet de gluurkijker nou aan!' dreinde Joel. En de ande­ren vielen hem bij en krioelden over en om de ongelukkige Overton en Hagen die achter het stuurpaneel zat tot de laatste hen afweerde met zijn PK en tegelijkertijd een mentaal commando gaf.

Nu allemaal stil zijn!

Wonderlijk genoeg gebeurde dat.

Hardop zei Hagen: 'Nou luister, Welpen. We zijn er bijna. Ik denk dat ik al iets kan voelen. En misschien lukt jullie dat ook als je voor een minuut je kwek kunt houden ....'

Het janken van de turbine terwijl de terreinwagen naar de top van een hoogte zwoegde. Het kraken en breken van platgereden gras en struiken. Het gonzen van de af en toe haperende luchtver­versing. Daarbuiten een valse serenade van dwerghyena's die zich verborgen hielden tussen de dwergeiken.

En toen, het geluid dat geen geluid was. Een beweging eerder in de atmosfeer die zo diep ging dat de gehoorzintuigen haar niet waarnamen.

'Papa, er zit iets in mijn keel,' fluisterde de kleine Calinda. 'Ik kan een geluid proeven.'

Phil trok haar op zijn schoot voor ze nog ongeruster werd en Diane was er snel bij om de drie kleinere kinderen met haar geest gerust te stellen. Maar Davey Warshaw, al groter in wijsheid, werd uitbundig.

'Dat is het! Dat is de Grote Waterval! Harder, Hagen, harder rijden!'

De zoon van Abaddon lachte kort en gaf meer gas. Een in de weg staand dwergeikje werd niet vermeden maar doormidden gebrand. De Welpen krijsten terwijl ze voorwaarts denderden te midden van vliegende houtsnippers en naar hars ruikende dampen. De door zonne-energie aangedreven turbine van de terreinwagen huil­de bij de toenemende helling, maar klom ondertussen hoger en hoger naar de avondhemel.

De eigenaardige subsonische vibratie nam toe tot het een zingen werd in hun botten. Zelfs de volwassenen merkten hoe de grote, zachtere weefsels van het strottehoofd mee gingen klinken op die enorme noot. Hope Dalembert begon te janken en verborg zijn gezicht aan de borst van Diane, maar de vier andere Welpen deden met wijd open ogen hun uiterste best om te ontdekken wat er voor hen uit lag met vérziende vermogens die nog niet effectief genoeg waren. Het voertuig bereikte eindelijk de top, botste over oneffenheden en kwam langzaam tot stilstand op een smal, winderig pla­teau.

De terreinwagen en de grond van de hoogte waarop hij stond, schokten onder de niet-aflatende donder. Het geluid deed geen pijn, de frequentie was daarvoor te laag, nauwelijks hoorbaar. Vol­wassenen en kinderen zaten lange tijd bewegingloos. Toen maakte Davey het luik open en begon naar buiten te klauteren. Phil Overton nam Joel en Calinda terwijl Diane de handen greep van Riki en Hope.

Hagen, alleen achtergebleven in de stuurhut, nam even nota van het verbazingwekkende landschap dat op het grafische beeld­scherm door de scanner werd weergegeven. Tegen de lege ether om hem heen zei hij: 'We zijn er eindelijk, vader. Dit is jouw werk net zo goed als dat van Felice en ons. Wil je niet even van mijn ogen gebruik maken?'

Niets.

Hagen lachte. 'Heeft ze je dan toch gedood? Heeft een krankzin­nige met een natuurtalent de uitdager van het Bestel gedood? Dat zou een knullig einde zijn! Heel wat anders dan ik me in mijn vaderhaat had voorgesteld.'

Niets.

'Je houdt ons toch niet tegen. We openen de tijdpoort weer,' fluisterde hij. 'Je hebt ons uit Ocala laten ontsnappen. Je had ons kunnen opblazen, maar dat deed je niet. Ik ken jou, vader! Je durft ons niet tegen te houden. En dat heeft niet alleen met schuld te maken, maar ook met de verleidelijke elegantie van het rad dat 360 graden ronddraait en dat jij niet kunt weerstaan ...'

Niets.

Hagen staakte zijn alleenspraak en liet de donder zijn schedel vullen. Zijn handen deden automatisch hun werk om al de syste­men van het voertuig uit te zetten; daarna voegde hij zich bij de anderen.

Ze bevonden zich op een landpunt onder een indigokleurige hemel. De volle late augustusmaan stond ruim boven de oostelijke horizon. Aan hun linkerhand reikte een breed sluiswater naar de Atlantische Oceaan, rechts zagen ze een monsterachtige afgrond, de nieuwe Golf van Alborén met haar verre oppervlak van water waarin zich geen ster weerspiegelde. Deze twee werden verbonden door een gordijn van zilver dat zich in de eindeloze nacht verhief, de randen schuimend boven de put van de wereld. Dit was de grootste waterval die de aarde ooit had gekend.

Hagens instrumenten gaven de maten aan: 9,7 kilometer breed en 822 meter hoog met een doorstromende hoeveelheid water die nog steeds toenam naarmate erosie de snede bij Gibraltar verder verwijdde. De Grote Waterval zou niet langer dan een kleine hon­derd jaar meegaan, want na verloop van die periode zou het water

het hele Middellandse-Zeebekken hebben gevuld.

Een voor een kwamen ook de andere voertuigen uit het konvooi op het plateau tot stilstand. De inzittenden stapten uit en verza­melden zich rond de rand van de hoogte, achtentwintig mannen en vrouwen en vijf kleine kinderen. Normaal spreken was hier onmo­gelijk, telepathisch contact leek oppervlakkig. Het was voldoende om te kijken en dit te onthouden.

Ze hadden er uren willen staan, maar het maanlicht nam af en de bries kreeg iets vochtigs. Een muur van zware mist kwam uit Euro­pa aandrijven en verborg het uitzicht.

Calinda's kleine geeststem zei: Ik geloof dat het voorbij is.

Hagen antwoordde: Ja. Het mooiste stuk tenminste.

Veel van de volwassenen begonnen te lachen om hun emoties te verbergen. Ouders begonnen te praten dat het bedtijd werd. Nial Keogh, praktisch als altijd, wees op een plek waar ze hun kamp konden opslaan en waar hij al naar had gezocht terwijl de anderen aan niets anders dachten dan aan het wonder van de waterval. Als reactie op wat ze hadden gezien, ontstond er een druk mentaal gekakel terwijl de kinderen en kleinkinderen van de Rebellie terug­gingen naar hun wagens. Enkel Hagen bleef op het plateau achter bij het leidende voertuig.

Hij wachtte in de dikker wordende mist tot middernacht, het moment waarop de omstandigheden voor zijn metavermogens het gunstigst waren. Hij zocht zich voorzichtig voelend een weg naar het noordoosten, over de Cordillera tot in Afaliah, de stad van de Tanu. Pas toen hij er zeker van was dat hij de levensaura die hij zocht, juist had geïdentificeerd, versmalde hij zijn gedachtenbundel tot de kleinst mogelijke omvang, schakelde over op de persoon­lijke golflengte van zijn zuster en riep.

HAGEN: Hoor je me?

CLOUD: Ja, waar ben je?

HAGEN: (Beeld.)

CLOUD: !! Dus dat is het! Geen wonder dat de Vloed Muriah verwoestte. Het lijkt bijna niet te geloven dat enkel geestkracht zoiets veroorzaakte! Felice . ..

HAGEN: .. .en haar duivels!

CLOUD: Hagen, we moesten wel.

HAGEN: Je rationaliseert achteraf, Marcdochter.

CLOUD: Ik dacht dat je Diane aan het werk zou zetten om dat probleem op te lossen. Je wordt verdomd vervelend.

HAGEN: Jij en vader konden me daar samen nog niet vanaf helpen. Waarom zou zij het beter kunnen?

CLOUD: Omdat ze van je houdt, stomkop. Dat is een onvoor­stelbare hulp in elk genezingsproces.

HAGEN: Ah, ja. Ik had moeten denken aan wat er met jou en je Tanu-minnaar is gebeurd.

CLOUD: Vervloekt jij en je hele zootje rationele schijtwormen, broertje.

HAGEN: Zullen we de beleefdheden even ter zijde laten? Wat is er in Goriah gebeurd?

CLOUD: (Filmische herhaling van de gebeurtenissen.)

HAGEN: Totaal fiasco. Daar gaat ons voorgenomen verbond met Nodonn! Mooi nog dat je vriendje Kuhal het overleefde. Ik denk dat we weer over moeten gaan op het oorspronkelijke Aiken Drum-scenario. Maar die zal niet zo makkelijk te manipuleren zijn als Nodonn. Maar goed, misschien lukt het allemaal toch. Wie weet. Misschien heeft-ie zo langzamerhand wel twijfels over zijn eigen toekomst als Koning van de Elfen. En misschien heeft ons plan om terug te keren naar het Bestel daarom wel een subtiel soort bekoring. ..

CLOUD: Hagen, vader komt eraan.

HAGEN: Oh shit. Wanneer?

CLOUD: Daar deed hij vaag over. Hij sprak vanochtend met me nadat Aiken zijn duel met Nodonn had gewonnen. Hij had ernaar gekeken.

HAGEN: Allicht.

CLOUD: Hij zei dat hij naar Europa zou komen zodra de wijzi­gingen in zijn cerebro-energetische versterker waren aangebracht. Hij neemt het apparaat met zich mee, samen met de hoofdcompu­ter en de hele batterij X-laserwapens uit het observatorium.

HAGEN: Goeie God, hoe dan?

CLOUD: Ze hebben de viermaster schoener van Walter Saastamoinen weer boven water gehaald. Dat onding is groot genoeg om de helft van alle apparatuur op Ocala te vervoeren.

HAGEN: Verdomme. Ik heb Veikko nog zo gezegd dat-ie het in dieper water moest laten zinken of opblazen. Sentimentele lui. Laat me eens denken, het zou zeker een maand duren om het schip te laden.

CLOUD: Vader is woedend dat je al aan de trek over land bent begonnen.

HAGEN: Heeft hij gedreigd met een mentale vuurstoot?

CLOUD: Nee. Hij hield zich erg in. Hij zei alleen maar dat ik je waarschuwen moest geen contact te zoeken met Aiken Drum, anders moest je rekenen op ernstige consequenties.

HAGEN: ?? Vreemd dat hij niet zelf met me heeft gespro­ken . ..

CLOUD: Die hersenmachine ligt uit elkaar om op het schip gemonteerd te worden.

HAGEN: Kom nou baby, die ouwe heeft genoeg watts in huis om op klaarlichte dag contact met me te maken met enkel zijn blote grijze hersencellen. Of...?!! (Beeld.)

CLOUD: We hadden gelijk over die d-sprong van Felice. Ze is over zijn eigen perifere draaggolf naar hem toegereden en heeft hem lelijk te pakken gehad. Vanaf zijn nek naar onderen helemaal verbrand . ..

HAGEN: (Haastig onderdrukt beeld.)

CLOUD: (Pijn.) Hij drijft al sinds juni in de regeneratietank.

HAGEN: Cloudie, veronderstel eens dat Felice meer aanrichtte dan zijn vlees verbranden? Stel eens dat ze ook zijn hersens heeft gekookt? Dan zou hij zichzelf weer zo goed en zo kwaad als het ging hebben opgelapt en de ergste fysieke wonden hebben hersteld, maar hij zou niet toegekomen zijn aan een complete neurale ver­vanging in de tank? Allemachtig, dat zou makkelijk acht of negen maanden kunnen duren!

CLOUD: Als zijn metavermogens zijn aangetast, dan zou dat verklaren . ..

HAGEN: Reken maar. Hij zou dan liever met jou praten dan met mij, omdat jij over een grote afstand veel beter kunt ontvan­gen. Het zit erin dat hij op dit moment tot niets in staat is dat maar in de verte lijkt op wat hij gewoonlijk kan. En als hij niet in staat is om een metabundeling op volle kracht te hanteren, dan lopen we ook niet langer het risico dat hij ons vanuit de verte overhoop kan branden! Oh Cloudie, baby, dit kon onze grote kans wel eens zijn! We staan gelijk met hem! Hij zal heel dichtbij moeten komen als hij zijn vermogens wil gebruiken. Laat hem dat maar proberen met Aiken Drum en diens bende buitenaardsen aan onze kant. ..

CLOUD: Toen vader met me sprak zei hij ... hij zei dat hij zijn best zou doen om alles voor ons uit te werken. Als we hem maar wilden vertrouwen!

HAGEN: (Krachtterm.)

CLOUD: Hij zou toch moeten weten dat wij de autoriteiten van het Bestel hem niet in het Plioceen achterna zouden laten gaan.

HAGEN: Zouden we dat echt niet?

CLOUD: Jij ... jij.. . hij houdt van ons!

HAGEN: Op zijn verdomde onmenselijke manier... ! Hij hield ook van moeder, en we weten wat hij met haar deed. Heb jij je ooit afgevraagd waarom?

CLOUD: Dat is allemaal...

HAGEN: In de bibliotheek op Ocala. Heb je dan nooit gemerkt dat de computergegevens over de Metapsychische Rebellie alle­maal even rechtstreeks en openhartig zijn behalve over de aanlei­ding en het doel van de hele opstand? Waarom moest er in gods­naam om gevochten worden? Dit was het doel van de Rebellie: het kweken van de Mentale Mens en de zekerheid dat die zijn rechtma­tige plaats in het Verenigd Bestel zal innemen. Ik vraag je, is dat een reden voor oorlog?

CLOUD: Vader en zijn mensen wilden dat het menselijke staatsbestuur zo domineren ...

HAGEN: Zo simpel ligt het niet. Er was nog iets anders. Dat moet je bij elkaar scharrelen uit brokstukjes andere en verspreide informatie. Van die kleine aanduidingen die net zo vluchtig lijken als die dingen die je bijna, maar net niet helemaal uitje ooghoeken kunt zien. De Rebellie van vader had iets met ons te maken. Met mensenkinderen. Hij wilde iets zo verschrikkelijks doen dat zelfs zijn eigen vrouw er genoeg aanleiding in zag om te proberen hem te vermoorden en dat het Bestel ertoe bracht hem de oorlog te verkla­ren na een periode van honderdduizend jaren van ononderbroken vrede.

CLOUD: Dat is nu voorbij. Lang geleden afgelopen.

HAGEN: Lief zusje van me, het is nog niet eens gebeurd.

CLOUD: Schei uit, Hagen, schei uit! Het belangrijkste, het enig belangrijke is dat wij wegkomen! Weg van hem, weg uit deze ellen­dige primitieve wereld waar onze geesten eenzaam en ellendig zijn. We mogen dat doel onder geen voorwaarde uit het oog verliezen.

HAGEN: Nou en?

CLOUD: We moeten het risico nemen en contact zoeken met Aiken Drum. Jij moet zo snel mogelijk naar Afaliah komen. Dat hoeft niet zo lang te duren nu je al bij de Middellandse Zee bent. Zeil naar het schiereiland van de Balearen. Daar ligt een uitsteken­de weg die de Avenweg wordt genoemd en die gaat rechtstreeks naar Afaliah. Als je hier eenmaal bent, kunnen we een ontmoeting arrangeren. Kuhal zegt... hij maakte me attent op een bepaalde onderhandelingsfactor die ervoor zou kunnen zorgen dat Aiken bereid is met ons samen te werken. We hebben telepathisch met elkaar gesproken net nadat Aiken Nodonn verslagen had. Kuhal wilde niet dat ik alle hoop zou verliezen.

HAGEN: Nou, wat is zijn idee?

CLOUD: (Beeld.)

HAGEN: Verdomd. Uitgerekend hier in Afaliah?

CLOUD: Ze zitten in de kerkers. Er is hier niemand meer over om mijn autoriteit over hen te weerspreken, dus ik ben de hele dag bezig geweest hen uit te persen met de hulp van de plaatselijke hersteller. We hebben het er bijna uit.

HAGEN: Aiken zou onze kont willen kussen om dat aan de weet te komen!

CLOUD: Stel je niet aan als een gek. Zelfs met deze informatie als ruilmiddel moeten we uiterst voorzichtig met hem omspringen. Aiken is gevaarlijk, Hagen. Misschien wel gevaarlijker dan vader op dit ogenblik.

HAGEN: Bullshit.

CLOUD: In het duel in Goriah bleef Aiken gewoon overeind, wat Nodonn ook naar hem toe smeet, inclusief dat fotonenkanon, de Speer. Maar er was nog iets anders. Terwijl hij Nodonn en koningin Mercy doodde, nam hij tegelijkertijd hun metapsychi­sche vermogens in zich op.

HAGEN: Wat zeg je?

CLOUD: (Beeld.) Een heel onbekend verschijnsel. Ik herinner me dat de computer er iets over vertelde onder het hoofd: Poltroyanen. Daar wordt het in verband gebracht met voorouderverering. Allemaal knap duister. Geen volledig verslag over hoe het bij men­sen werkt of voorkomt. Maar het ziet ernaar uit dat Aiken het deed. Heel het Glazen Kasteel gonst van de geruchten. Hoe bruikbaar die krachten voor hem blijven, moet nog maar blijken. Kuhal vertelde dat sommige Tanu ervan overtuigd zijn dat die overname Aiken zal doden.

HAGEN: Dat zouden ze graag willen .. . Luister Cloud, we moeten hoe dan ook zijn medewerking zien te krijgen. We kunnen niet met hem gaan vechten om de grond waar de tijdpoort gesi­tueerd moet zijn en het ontwerp van Guderian nabouwen houdt in dat we heel Europa moeten afstruinen voor ruwe materialen. Dan praat ik nog maar niet over het aannemen van in het Bestel getrain­de technici om de ingewikkelder details van het apparaat te bou­wen. Onze enige hoop op succes ligt in het aankweken van goede wil bij die hersens verslindende kleine Dracula.

CLOUD: Er hangt nog wel wat meer van Aiken af.

HAGEN: ?

CLOUD: Kuhal. Hij en de andere overlevende invallers zijn gevangen genomen. Ze zitten nu opgesloten in Goriah, onder een sigmaveld waardoor ze niet met de buitenwereld kunnen commu­niceren. Beschuldigd van hoogverraad. De straf daarvoor is de doodstraf.

3

'Jullie zullen nu geoordeeld worden,' kondigde commandant Congreve aan.

De 129 overlevenden van Nodonns verslagen kleine leger voeg­den zich samen tot een zwijgende dubbele rij met Kuhal Aardschudder en Celadeyr van Afaliah voorop. Ze waren vooraf gewaarschuwd door meesmuilende menselijke lakeien die hun eten hadden gebracht en dus droegen de Tanu-ridders hun glazen wapenrustingen die zo glanzend waren gepoetst als onder de omstandigheden mogelijk was. Hun pantsers gloeiden uitdagend, blauwgroen voor de scheppers, blauw voor de bedwingers en roze met goud voor de psychokinetici, terwijl de weinige overlevende vérvoelenden in hun gezelschap eruitzagen als beelden, gesneden

uit glanzend amethist.

Een afdeling van Congreves menselijke troepen marcheerde naar binnen, ze droegen afgesloten manden. Op een mentaal uitge­sproken bevel gingen ze de rijen gevangenen langs en deelden kris­tallen kettingen uit. Iedere opstandeling bond zichzelf daarna vrij­willig met dit symbool van onderwerping aan Tana; de boeien wer­den vastgemaakt rondom de gehandschoende polsen terwijl de centrale sluiting aan hun gouden halsring kwam te zitten.

'We zijn klaar,' zei Kuhal. Stralend in een heilige gloed torende hij hoog uit boven de menselijke commandant van het garnizoen van Goriah. Hij wierp een blik op het wapen uit de 22e eeuw dat Congreve droeg en dat zo vreemd afstak bij zijn buitenaardse parade-uniform. 'En dat zul je niet nodig hebben.'

'De heilige ketens binden ons aan onze eer,' grauwde de oude Celadeyr.

Congreves mentale reactie was ijzig. 'Net als jullie eed van trouw aan koning Aiken-Lugonn, die jullie aflegden tijdens het Grote Liefdesfeest. Volg me!' Hij draaide zich om, tilde de Matsushita-laserkarabijn in ceremoniële armpositie en ging hen voor vanaf de gevangenisbarakken naar buiten.

Mist omhulde het zwaar beschadigde bouwwerk. Ofschoon de aanval pas zestien uren geleden was, had men een deel van het puin al verwijderd. Hopen doorzichtige blokken en verspreid gereed­schap dat was neergelegd, gaven aan dat met de reparatie al was begonnen. De sprookjesverlichting van de torens bestond dit keer alleen uit een violet met gouden waas, waarvan het algehele effect vreemd werd verstoord doordat Nodonn de grootste torenspits van het kasteel had weggeblazen.

De gevangenen passeerden de geblakerde ruïne van de voor­naamste toegangspoort en kwamen zo binnen de centrale muren. De meeste gangen waren schoongemaakt en slechts een enkele dichtgesmolten scheur of een dichtgetimmerd venster vertelde nog van het wanhopige gevecht dat hier had plaatsgevonden.

De ridders marcheerden door en droegen hun kettingen vol trots, hun metapsychische straling deed het weinige licht van de door olie gevoede muurblakers verbleken. Ten slotte kwamen ze in de voornaamste audiëntiezaal van de citadel die door de overheer­ser vrijwel volstrekt opnieuw was ingericht. Pilaren van gedraaid amberkleurig glas droegen een hoog gewelf, bezaaid met kleine, op sterren lijkende lampen. De vloer was betegeld in goud en midder­nachtelijk blauw. De troonsverhoging was de enige helder verlichte plek in de zaal. Op de achtergrond daarvan hing de kostbare meta­len zonnevlam van Nodonn de Strijdmeester, die door Aiken was bewaard omdat die zonneschijf ook het symbool was geweest van de eerste Lugonn. Maar het zonnegezicht was nu dof, de apollinische glimlach was verdwenen, samen met de herinnering aan verstuivende as en een geblakerde zilveren hand die bij dageraad uit de hemel was gevallen.

Op de ereplaats stond een zwart marmeren troon, omringd door twintig kleinere, nu allemaal lege zetels. Op de troon zat een klein mens, etend van een appel: de Troonveroveraar van het Veelkleu­rig Land. Hij was blijkbaar net van buiten en uit de mist gekomen, want hij droeg een stormpak van goudkleurig leer in de stijl van de Tanu, dat nog glinsterde van het vocht. De kap met het vizier was achterover geworpen en bij de hals stond het open. Aiken-Lugonns keel was onbedekt en kaal. Hij had geen kunstmatige versterking van zijn vermogens meer nodig.

De gevangenen liepen naar de verhoging en wachtten totdat Congreve zijn korte telepathische aankondiging had gemaakt en zich daarna met de bewakers terugtrok in de schaduwen achter in de zaal.

De koning kauwde op zijn appel en liet zijn blik over de uitge­dunde strijdcompagnie gaan. Hij droeg geen metapsychisch aura, integendeel, hij zager nogal flets uit. Enkel het donkerrode haar, de wenkbrauwen en de ogen die glinsterden als brokjes git, gaven iets levendigs mee aan zijn gezicht.

Kuhal Aardschudder sprak tot Celadeyr over de persoonlijke golflengte.

Dus hij leeft nog, Celo. Daar gaan de geruchten dat hij zich ver­slikt heeft in wat hij tot zich nam!

Hij blijkbaar niet. Maar hij ziet er uitgeput uit. Psychisch.

Maar Nodonn en Mercy Rosmar! Om ook maar één van hen in zich op te nemen zou volkomen de krachten te boven gaan van zelfs onze machtigste helden. Hoe moeten wij oordelen over een wezen dat twee van zulke geesten tot zich kan nemen? Misschien is dit inderdaad de uiteindelijke bevestiging dat hij werkelijk de Tegenstrever is.

Ik heb daar geen bevestiging voor nodig gehad. Enkel de jonge­ren hebben getwijfeld.

Niet geheel waar, Celo. De Meester der Vaardigheden geloofde het niet. En evenmin Vrouwe Morna-Ia. Ik weet dat zelfs mijn broeder Nodonn twijfelde toen zijn einde naderde . ..

Hij geloofde.

Hij twijfelde. Wie kende Nodonn zoals ik? Fian Hemelbreker, mijn geestestweeling wellicht. Nodonn was de oudste zoon van mijn vader Thagdal en mijn moeder Nontusvel en ik heb hem drie­honderdvijfentachtig jaren lang gediend als Tweede Heer der Psychokinetici. Aiken Drum de Tegenstrever? Onzin! Nodonn haatte en vreesde deze ouderloze engel der wrake en zag hem als een par­venu en een avonturier van de Minderen. Maar hij zag hem nooit als de uiteindelijke Aartsvijand.

Tsach! Zelfs de Firvulag weten wie deze bastaard is. Waarom denk je dat het Kleine Volk met ons samenspande, ons liet zien waar de vliegmachines waren in ruil voor hun Zwaard van Sharn? De komst van de Tegenstrever gaat vooraf aan de Oorlog der Sche­mering en kondigt die aan. Zij kunnen die laatste oorlog niet vech­ten zonder hun heilig wapen. Oh, Kuhal, geloof me toch! Nodonn twijfelde nimmer. Jij bent degene die twijfelt! En ik weet waarom. Het is de schuld van die Noordamerikaanse vrouw ... zij met wie Boduragol jou tot een paar maakte tijdens de genezing . ..

Oude gek. Als Cloud er niet was geweest, zou ik nu nog altijd maar een half stel hersens zijn.

Dat ben je nog steeds. De verkeerde helft. Al je Tanu-instincten en je rasbewustzijn stierven met Fian.

Stomme oude man, STOP! Noch jij noch iemand anders mag mijn moed betwijfelen in deze vooraf gedoemde onderneming! En evenmin mijn trouw aan Nodonn en de strijdcompagnie. Die hele zaak van wel of geen Tegenstrever heeft niets te maken met het feit dat we hier als verraders voor het gerecht worden gebracht.

Ach ja. Verontschuldiging, Broeder Aardschudder. Ik ben een verslagen kindse grijsaard en ik zou er beter aan doen te denken aan Tana's ophanden zijnde vrede dan aan een of andere mystieke Apocalypse ... Maar ik heb zoveel voortekens gezien die ons Ouderen destijds deden verbazen omdat ze toen afwezig waren, duizend jaar geleden bij het treffen in Leegtes Rand in het stelsel van Duat. Maar nu hebben we de omringende wateren gezien! De monsterlijke aasvogel Morigel! De Eenhandige Strijder die tegen alle code in de strijdcompagnie aanvoert! De zomermist! Er rest ons nog maar één vreeswekkend voorteken ... die afzichtelijke geestster die het vallen van de Nacht aankondigt... Ik verzeker je, Kuhal, spoedig zal de oorlog woeden waarin strijders vriend en vijand niet meer kunnen onderscheiden. En dan zal er een oorver­dovend gedonder zijn als de aarde scheurt en de hoge hemel evenzo en de Tegenstrever triomfeert.

Celo . ..

En hij is hier.

Aiken Drum was naar voren gekomen, knabbelend op de resten van zijn vrucht. Hij gooide het klokhuis over zijn rechterschouder waar het in het niets verdween. Tegelijkertijd verscheen er een tweehandige draadschaar in zijn rechterhand.

'Weten jullie wat dit is?' Zijn stem klonk rustig. Het dodelijke stuk gereedschap van bloedmetaal ging omhoog. 'IJzer. Jullie Tanu dachten dat er geen manier was om een halsring te verwijderen zonder de drager te doden. Jullie hadden ongelijk. Er zijn twee manieren. Het gebruik van dit ding is er één van. Wanneer je een halsring doorsnijdt met een stuk ijzer als dit, doet het pijn als de hel. Je kunt er gek van worden. Maar de meeste gezonde volwassen Tanu overleven het, ook al raken ze daardoor al hun prachtige metavermogens kwijt omdat die weer latent worden. Mentaal wor­den jullie even machteloos als de eerste de beste menselijke blootnek.'

De gevangenen gloeiden nog helderder dan eerst.

Aikens gezicht stond uitdrukkingsloos. Hij keerde hen de rug toe. Plotseling daverde zijn telepathische stem over de algemene golflengte.

LAAT DE LEDEN VAN DE HOGE TAFEL BIJEENKOMEN VOOR DE RECHTSPRAAK.

Boven sommige van de twintig zetels die gereserveerd waren voor de Meest Verheven Personages materialiseerden gezichten — de van buiten de zaal geteleporteerde beelden van de regerende raad van het Veelkleurig Land, Morna-Ia de Koningmaakster, Bleyn de Kampioen, Alberonn Geesteter en zijn vrouw Eadnar, Condateyr, Heer van Roniah, Sibel Langvlecht, Neyal van Sasaran, de menselijke Estella-Sirone van Darask en Lomnovel Hersenbrander van Sayzorask.

Celadeyrs eerste verbaasde gedachte was: Zo weinigen!

Kuhal, sardonisch: Onze eigen zetels zijn leeg, Celo. En natuur­lijk ook die van Thufan Donderhoofd van Tarasiah en van Diarmet van Geroniah die stierven toen hun machine neerstortte. En de zetel van die arme Moreyn de Glasmeester die zichzelf met ijzersulfaat vergiftigde toen de overheerser won. En de zetel van koningin Mercy! En de zetels van hen die stierven bij de Ri'o Genil, Artigonn en de Meester der Vaardigheden en mijn broeder de Ondervrager. De positie van Tweede Heer Genezer was vacant, wie is de ontbrekende twintigste? Natuurlijk, Armida, de Geweldi­ge Vrouwe van Bardelask. Die heeft ongetwijfeld belangrijker bezigheden.

Celo zei: Negen zijn er tegenwoordig. Voldoende voor een uit­spraak. Ylahayll, het hele stel!

Aiken zei: OVERLEG! WAT IS HET OORDEEL OVER DIT GEZELSCHAP?

De negen hoofden zeiden: Ze zijn schuldig aan hoogverraad.

WAT IS DE STRAF DAARVOOR ONDER DE WETTEN DER TANU?

De hoofden: Zij komen onder de hoede van de Keten der Stilte tot aan de volgende Grote Veldslag. Daarna schenken zij hun leven aan de meedogende Godin in de Grote Retort.

De kleine man grinnikte. 'Wat jammer nou,' zei hij met gewone stem. 'Ik heb de Veldslag afgeschaft, dat weten we allemaal. Dit keer wordt Allerheiligen een Groot Toernooi. En gekookte crimi­nelen in een glazen oven zou de atmosfeer van de feestelijkheden knap bederven.'

Hij wendde zich tot de gevangenen, de draadschaar omhoog­houdend.

'We hebben de mening van de Hoge Tafel gehoord. Nu vraag ik om die van jullie!... Maar eerst wil ik jullie geheugen nog even met wat feiten opfrissen voor je je uitspreekt...

Eén. Vergis je niet... Nodonn de Strijdmeester is dood en dat­zelfde geldt voor koningin Mercy-Rosmar. Ik heb gedeelten van hun vermogens in mij opgenomen. Ik laat het aan jullie verbeel­ding over om uit te maken wat dat inhoudt...

Twee. Sharn en Ayfa hebben niet alleen de Wapenstilstand gebroken, ze vertrappen de resten van wat daar nog van over is. Jullie hebben natuurlijk gemerkt dat Armida de Geweldige niet verschenen is om over jullie recht te spreken. Op dit moment wordt haar stad Bardelask aangevallen door achtduizend geregelde Firvulag-troepen. Armida en haar mensen vechten voor hun leven en ze zullen verliezen. De versterkingen die ik heb gestuurd, zijn niet op tijd aangekomen.

Drie. De spionnen van Condateyr hebben informatie dat Roniah hun volgende aanvalsdoel is. Tenzij we die stad kunnen behouden tot de Wapenstilstand begint over een maand, komen we daardoor in ernstige moeilijkheden! Want de overleden Heer van Roniah, Bormol, was een verzamelaar van gesmokkelde wapens uit het Bestel, net als zijn verraderlijke broer Osgeyr van Burask en we weten allemaal wat er is gebeurd toen die stad viel. Het Kleine Volk kreeg een flinke verzameling smokkelwaar in handen, bestaande uit zeer geavanceerde wapens die ze nu tegen Bardelask gebruiken. Maar als de Firvulag hun smerige poten ook op de voor­raad van Bormol kunnen leggen, dan breekt de hel voor ons alle­maal los, lieve vijanden! Want Condateyr weet te vertellen dat de illegale voorraad van zijn vroegere meester tien maal zo groot is als die van Osgeyr. Als we Roniah niet kunnen behouden, zullen we dat allemaal moeten vernietigen om te voorkomen dat het in han­den van Sharn en Ayfa valt.'

De stralengloed van de geketende ridders had een verkillende verandering ondergaan. De mond van de oude Celadeyr vertrok krampachtig.

'Naar de hel met alles dat de glorie van de strijd ondergraaft!' schreeuwde hij luidkeels. 'Vernietig die rommel van de Minderen hier en nu, anders ben je geen koning van de Tanu! Waar is je eergevoel?'

'Misschien kun je die vraag beter aan koning Sharn en koningin Ayfa stellen,' antwoordde Aiken. 'Of aan hun maarschalk, Mimee van Famorel, die nu Bardelask binnenvalt... En wanneer je daar toch mee bezig bent, vraag je dan af of hun idee over een Oorlog der Schemering dezelfde is als die van jou.'

Het gezicht van de oude held binnen zijn open helm stond bleek en hard als steen. Zijn mentale afweerscherm beefde, hij was klaar voor nog een emotionele eruptie.

Kuhal greep in. 'Nodonn heeft mij verteld dat de grootste voor­raad futuristische wapens zich hier bevond, in de kelders van dit kasteel. Of is het koningin Mercy-Rosmar gelukt die te vernieti­gen?'

'Ze heeft ze enkel onbruikbaar gemaakt,' zei Aiken. 'Nodonn was niet zo'n conservatieve stomkop als Celo. Hij was van plan de wapens uit het Bestel later zelf te gebruiken om alle menselijke tegenstand te onderdrukken nadat hij de macht zou hebben over­genomen. Op dit ogenblik is die hele voorraadruimte bedolven onder een kleverige bende met gifgas gevuld schuim. We hebben een boodschap naar Rocilan gestuurd om een in het Bestel opgelei­de chemicus hierheen te krijgen. Hij is de beste die we hebben in het Veelkleurig Land, maar jullie Tanu hebben hem een zilveren halsring gegeven en de supervisie over een snoepfabriekje!' Aikens kaboutergrijns was nu wrang geworden. 'Hij zit niet bepaald te popelen voor dat nieuwe baantje, hoewel ik hem de directe promo­tie naar goud heb beloofd.'

'Als dat wat je zegt over de Firvulag waar is,' waagde Kuhal, 'dan wankelen we op de rand van de afgrond .. .'

'Ik wankel op de rand,' verbeterde Aiken. Hij gebaarde naar de negen projecties van de leden van de Hoge Tafel. 'Zij wankelen. Het hele Hoge Koninkrijk van de Tanu, waar jullie kaaskoppen zogenaamd zoveel van houden, wankelt! Maar jullie hoeven niet op de afloop te wachten. Oh nee. Jullie kunnen de dood kiezen als je dat liever wilt. Niet straks in november in die verdomde oven, maar morgenochtend. Een snelle en zindelijke dood voor de lopen van de laserkarabijnen van Congreve en zijn garde. Volgens alle normen van de Tanu-wetten zijn jullie veroordeeld. Maar er is een nieuw tijdperk aangebroken en ik wil dat jullie allemaal over jezelf oordelen en je eigen straf kiest.'

In de war en verbaasd gingen de geesten van de gevangenen over hun persoonlijke golflengtes onrustig tekeer.

'Er is nog iets dat jullie moeten weten,' zei Aiken. 'Elizabeth heeft me vroeger op de avond een brokje informatie doorgegeven. De menselijke meta die wij kennen als Abaddon staat klaar om Noord-Amerika te verlaten. Hij komt hierheen.'

'De sterregeest van de westelijke dageraad,' zei Celadeyr toon­loos.

Aiken zweeg.

'Je hebt ons verteld dat een snelle dood één van onze keuzemo­gelijkheden is,' zei Kuhal. 'En is dat de andere?' Hij knikte naar de stalen schaar in Aikens hand. 'Mentale castratie in ruil voor fysieke vrijheid?'

'Wat zou ik dan nog aan jullie hebben?' vroeg de koning zachtjes. 'Ik heb jullie het ijzer alleen laten zien om ... een gewij­zigde houding aan te moedigen.'

'Kuhal, er is niets veranderd ..begon Celadeyr.

De Aardschudder onderbrak hem.

'Ik ben hoger in rang dan jij, Celo, zelfs al ben ik jonger in jaren. Ik eis het recht om namens ons allen te spreken.' Zijn geest reikte omvattend naar de geesten van de andere geketende ridders: Stem­men jullie daarmee in, strijdgezellen?

Wij stemmen in.

En jij, Celadeyr van Afaliah?

Ik ... ik onderwerp me aan jouw autoriteit.

Kuhal Aardschudder hief zijn armen. De kristallen schakels vormden twee glinsterende bogen van zijn polsen naar zijn keel. Zijn lichaam gloeide van roze-gouden licht.

'Dan is hier mijn oordeel over dit gezelschap. We zijn schuldig aan het breken van onze eed van trouw. Schuldig aan het onder­steunen van een valse troonpretendent. Schuldig aan het opnemen van de wapens tegen onze rechtmatige soeverein. Onze levens zijn verbeurd en koning Aiken-Lugonn kan met ons handelen naar believen. Maar weet vooraf dat we ons nu volledig aan jou onder­werpen, dat we om genade smeken en wanneer je dat wilt toestaan, zullen we met onze geesten en lichamen jou tot het uiterste dienen. Moge Tana hiervan getuige zijn.'

De kleine man zuchtte opgelucht.

De glazen ketens vielen met een muzikale klank op de vloer.

'Jullie zijn vrij.'

De koning draaide zich om, liep naar de zwarte troon en ging zitten op de harde steen. Hij leunde voorover en plotseling greep zijn bedwingend vermogen Kuhal beet zoals een kever een hout­splinter zou grijpen.

'Mooie emoties zijn tot daaraan toe. Maar wij Minderen hebben de neiging om daden hoger te schatten dan fraaie woorden! Ik wil het bewijs van jullie nieuw verworven overtuiging. Geen gedraai achteraf, geen handjeklap om de macht met mij tussen jullie con­servatieven en de mijnen. Begrijp je dat, Aardschudder?'

'Ik begrijp het, Hoge Koning.'

Aiken glimlachte. Zijn greep zwakte af.

'Dan gaan we nu over op ernstiger onderwerpen. Waar zijn de overige vliegmachines verborgen?'

4

Naar adem snakkend, terwijl hij iedere vijftig passen moest stoppen om zijn gezwollen enkel en zijn bonzend hart rust te gun­nen, zocht Broeder Anatoly Gorchakov uit de Orde der francisca­nen zijn weg naar boven op de door mist omgeven berg.

Wat jammer dat die bandieten zijn chaliko hadden meegeno­men! Chaliko's raakten nooit de weg kwijt, het gaf niet hoe donker de nacht was of hoe moeilijk de weg. Met een rijdier zou hij het jachthuis nu al vier of vijf uur geleden hebben bereikt. Hij zou droog zijn en warm, gespijzigd en misschien had hij dan zelfs al een basis gelegd voor zijn missiewerk. Maar de chaliko, een goed rijdier dat een geschenk was geweest van Lomnovel van Sayzorask, was een onweerstaanbare verleiding geweest voor de vier struikrovers op de Grote Zuidweg. Hij had in alle redelijkheid gepleit dat hij het rijdier nodig had om het werk van de Heer te verrichten, maar dat was slechts met vrolijk gelach ontvangen terwijl vier lansen van vitredur in zijn nek prikten.

'Gezegend zij de armen,' had de hoofdman van de bandieten met een smadelijke grijns gezegd. 'We helpen je om heilig te blij­ven, padre. En stap nou maar in het stof.'

Anatoly had gezucht en was afgestegen. Dertig jaren van rond­trekken door het Pliocene Europa had hem gevoelig gemaakt voor de meer duistere wegen van de goddelijke wil. Als het nodig was om de laatste vijftig kilometer van zijn tocht te voet af te leggen, dan fiat voluntas tua. Aan de andere kant. ..

'Je zult het beest nooit kunnen verkopen,' had hij gezegd. 'Witte chaliko's zijn niet voor iedereen. Al zou je alleen maar proberen er een stad mee binnen te rijden, dan zou de eerste de beste grijze patrouille je darmen al in de knoop leggen.'

'Bruinsteen!' riep een jongere bandiet die twee voortanden miste.

'Pas op je woorden, pizdosos,' snauwde Anatoly, die dacht dat hij met een of ander racistisch scheldwoord werd aangeduid.

De leider van de bende was een en al minzaamheid. 'Nee, nee, padre. Bruinsteen. Een loogmiddel dat je maken kunt van de schors van struiken. De kwast erover met dat spul en je verandert deze hit van een Verhevene in het fraaie bruin van een wilde chaliko. Tegen de tijd dat we ermee op de veemarkt in Amalizan zijn, heeft-ie zijn klauwen weer aangeruwd en zijn de zadelafdrukken zo goed als verdwenen. En om te zorgen dat de controleurs hem niet al te tam vinden, proppen we een beetje gember in zijn lijf.'

De schurk zonder voortanden giechelde en legde die laatste truc in alle gore details uit terwijl de anderen de bagage van de monnik doorzochten. Ze besloten dat hij zijn wollen habijt en de sandalen die hij droeg, mocht houden, samen met een knapzak waarin harde koeken en een gedroogde salami zaten, zijn reservehuid met water en ten slotte ook — nadat de monnik daarover duchtig tekeer was gegaan -de kwarts-halogeen lamp. In dat laatste stemden ze pas met tegenzin toe nadat Anatoly hun had verteld dat zijn weg hem door de Wildernis van de Zwarte Bergen voerde waar de hoge vochtigheidsgraad het onmogelijk maakte om een vuur gaande te houden en dan had een man een lichtbron nodig om wilde dieren op een afstand te houden. In een laatste edelmoedig gebaar sneed de aanvoerder persoonlijk voor Anatoly een ruwe maar stevige wandelstok.

Met niet meer dan die minimale uitrusting vervolgde de monnik zijn reis. Een kleine drie dagen trok hij door een dicht regenwoud en volgde daarbij de oevers van een lawaaiige kleine rivier. Het enige blijk van vijandelijk dierenleven dat hij tegenkwam, was een patriarchale sabeltandantilope die gelukkig op de andere oever stond. Naarmate hij hoger kwam, mengde het oerwoud zich met coniferen en nog weer hoger opende het woud in grote heidevelden die door rotsige klippen werden onderbroken. Anatoly zag kudden steenbokken met hoorns zo scherp als messen en af en toe werd hij gevolgd door een nieuwsgierige gems, terwijl hij op het steiler wor­dende spoor voortklom.

Toen de Zwarte Piek eindelijk in zicht kwam, scherp afstekend te midden van de met sparren bedekte bergen, haalde hij opgelucht even adem. Daarginds zou hij, als God dat wilde, de belofte vervul­len die hij langer dan vier maanden geleden tegenover een andere priester had gedaan, de in de war geraakte die zo getroffen was door zijn eigen taaiheid tijdens hun kortstondige ontmoeting in kasteel Doortocht waar ze samen deze missie hadden bedacht...

. . . Maar nu, verloren in de mist terwijl de nacht hem begon in te sluiten, vroeg hij zichzelf af: Was ik dan toch een arrogante ouwe kinkel om te denken dat ik zou slagen waar zij faalde? Veronderstel dat ik die plek niet kan vinden? En wat als ik hem wel vind en ik word met een smoesje weggestuurd door die lijfwachten van de Tanu?

Hij had de allerlaatste restjes voedsel al bij het ontbijt opgege­ten. Hongeren vermoeidheid maakten hem duizelig en hij struikel­de heel wat keren terwijl hij een met steenslag overdekte helling overstak die nergens iets van een schuilplaats bood. De mist veran­derde in een verkillende motregen. Zijn linkerenkel, die hij vroeg in de middag had verstuikt toen de mist onverwachts opkwam, was nu zo opgezwollen dat de riem van zijn sandaal in het verkleurde vlees was verdwenen.

Waar was dat verdomde pad gebleven?

Hij deed de lantaarn aan en scheen in het rond. De gele licht­straal leek bijna solide en materieel in de vloeibare duisternis. Hij bad. 'Aartsengel Rafe, patroonheilige van de reizigers, help me die wegwijzers weer te vinden.'

En daar was hij: drie op elkaar gestapelde brokken rots, oplich­tend tegen een achtergrond van donkerder leisteen. Als een soort toegift lag aan de voet ervan een hoop oude chalikomest, het zekere teken dat een andere reiziger hier eerder voorbij was gegaan. Broe­der Anatoly dankte de Heer, de wegwijzer en de drollen. Zijn enkel klopte, hij was door de nacht overvallen, onderkoeld en hongerig genoeg om schoenleer te eten, maar hij was tenminste niet langer de weg kwijt.

Hij maakte de lantaarn weer vast aan zijn gordel, greep de wan­delstok stevig beet en zwoegde verder. Het spoor bleef omhoog­gaan, draaiend rondom brokken rots zo zwart als inkt. Hij kwam bij een tweesprong. Rechts of links? Hij haalde de schouders op en ging naar rechts, het grootste pad op. De boterkleurige kegel lan­taarnlicht scheen op nat grint, op neergestorte brokken gneis, op een gevaarlijk gladde helling en toen ... op niets.

'Mat' chestnaya!' schreeuwde de priester. Hij bleef zich vastgrij­pen aan zijn stok die in een kleine spleet terechtkwam en daar ste­vig bleef zitten. Eén stap verder en hij zou over de rand van de afgrond zijn gegaan. Enkel de lantaarn had hem gered en de wan­delstok die de bandieten hem hadden gegeven.

Hij bleef op zijn knieën liggen, bevend van angst en opluchting. Lagen gebarsten leisteen drongen als botte messen door zijn klets­natte habijt, maar zijn nooit verjongde oude botten waren zo koud dat hij de pijn maar amper voelde. Met het hoofd gebogen, prevel­de hij een Ave Maria in de oude taal. Ergens beneden hem brulde en daverde een bergstroom en de wind stak op. Hij keek omhoog en zag een bijna volle maan voortstormen te midden van rafelige wol­ken. De mist was bezig op te lossen of misschien was hij er doodge­woon bovenuit geklommen, maar na een paar minuten had hij een helder uitzicht over een diepe kloof waar een zilveren stroom door­heen liep. De overzijde was in zware schaduwen gehuld en daar bovenuit rees een bergkam omhoog, eindigend in een grote, maanverlichte steilte die ruwweg de vorm had van een ouderwetse pau­selijke tiara. De Zwarte Piek.

Anatoly kwam overeind en hield de lantaarn hoger. Ze konden hem misschien zien! Hij stond goed in open ruimte, niet afge­schermd door rotsmassa's en de bewakers hielden hem misschien met hun metavermogens al uren in de gaten terwijl hij zich een weg zocht over de in mist gehulde hellingen. Misschien hadden zij hem zelfs gewaarschuwd.

Met iets van stemverheffing tegen de wind in, zei hij: 'Goeden­avond! Ik ben Broeder Anatoly Severinovich Gorchakov van de Orde der franciscanen. Ik word gezonden met een belangrijke boodschap. Kan ik verder komen?'

Was het alleen maar de wind of waren metazintuigen hem aan het beroeren om uit te vissen wie hij was? Bezagen die buitenaardse vorsers hem met welwillendheid of stonden ze klaar hem weg te zenden als een opdringerige lastpak?

Was daarboven misschien helemaal niemand en was hij doodge­woon een gekke ouwe zonderling met een lege maag en snel afnemende krachten?

Hij klemde zich vast aan de staf en de lantaarn en stond daar wankelend. Toen zag hij het, verderop in het ravijn aan zijn eigen kant van het water: een klein rood lichtje. En toen kwam een witte, vlak daarachter en nog een rode en daarna talloze andere, om de beurt rood en wit, rood en wit, een lijn van gekleurde puntjes die naar de kop van de kloofachtige vallei liep en zonder twijfel het vervolg van het pad aangaf. Anatoly was verbluft. Nog meer licht­jes trokken over de verst verwijderde wand zigzaggend naar boven en gaven daarmee een serie stijgende bochten aan die tot de top van de piek kropen. En daar stond, zacht rood gloeiend als een vuurtest vol hete kolen, het chalet in al zijn voorname afzondering. Het jachthuis, precies zoals Zuster Roccaro hem had verteld.

Anatoly deed zijn lantaarn uit. De laatste sluiers van de zomermist waren verdwenen en de berghellingen lagen goed verlicht onder de maan. Even plotseling als ze verschenen waren, verdwe­nen de sprookjeslichten en het toverachtige gebouw ook weer. Enkel een klein rood baken bleef over, niet meer dan een dozijn meter verderop. Het gaf aan welke afslag hij bij de tweesprong moest nemen. Broeder Anatoly hinkte erheen. Voor hij die had bereikt, ging het rode lichtje uit en een witte, verderop, sprong aan.

'Heel attent, dat weet ik zeker,' zei hij. 'Maar ik heb mijn tijd nodig. Zul je erom denken theewater voor me warm te houden? En misschien kun je een boterham voor me opzij leggen?'

De witte ster scheen onvermoeid. Op de wind na die tussen de rotsen doorfloot, was het een rustige nacht.

'Daar gaan we dan,' zei Broeder Anatoly en hervatte zijn onder­broken reis.

Hun geesten nog steeds verbonden, keerden Elizabeth en Creyn terug van hun laatste metapsychische observatie van Ocala. Zon­der zich van elkaar los te maken, wachtten ze nog, de handen losjes ineen over de eiken tafel heen, om te zien of het weer zou gebeuren. Ze hadden zich beiden naar de ramen op het westen gekeerd. De hemel achter de balustrade van het balkon schitterde van de ster­ren die nauwelijks hinder ondervonden van de hooggerezen maan.

Creyn zei: Het manifesteert zich weer.

Elizabeth zei: Ja. Net als de twee andere keren. Misschien iets meer op zijn gemak. Iets zekerder van zichzelf.

Creyn zei: Het is toch een nabootsing of niet?

Elizabeth zei: Laten we bidden van wel, vriend. En laten we pro­beren dit wat verder te analyseren.

Buiten materialiseerde een silhouet dat de sterren verduisterde. Het was de weergave van een grote, menselijke man, niet verder dan zeven meter van hen verwijderd aan de andere kant van de glas-in-loodramen. Hun samengevoegde vérziendheid verdichtte zich tot een sonde die met extreme delicaatheid aan het onderzoek begon. Waren er echte moleculen aanwezig of was het voorwerp niet meer dan een psychocreatieve schepping, een geprojecteerd beeld dat even weinig substantie bezat als een hologram, of een driedimensionaal tv-beeld of de 'beelden' die door Tanu en Firvulag mentaal werden uitgezonden? De sonde werd afgeweerd door een etherisch fenomeen dat subtieler werkte dan een mentaal afweerscherm, de manifestatie van een dynamisch veld waarmee Elizabeth niet vertrouwd was en dat eerder leek te absorberen dan te weerkaatsen.

Creyn zei: Hij bluft. Dat moet wel.

Elizabeth zei: Psychologische oorlogsvoering. Zich gladjes voor­doen voor de echte confrontatie begint, verdomme.

De man op het balkon droeg een donker glinsterend pak met een diagonale sluiting, dat zijn huid vrijwel van nek tot tenen strak omsloot. Donkere uitstulpingen, blijkbaar kunstmatige toevoegin­gen, zaten ter hoogte van het sleutelbeen en de liezen. Hals en hoofd waren ontbloot en het krullende haar stond vreemd wijduit, bijna als voelsprieten. Zijn gelaatstrekken waren duidelijk zicht­baar en hij leek hen aan te zien.

Om er zeker van te zijn dat hij hen hoorde, sprak Elizabeth over de vérdragende persoonlijke golflengte.

Waarom communiceer je niet met ons, Marc, in plaats van spel­letjes te spelen?

Het beeld was niet helemaal onbeweeglijk. Het haar bewoog en één hoek van de mond kwam een millimeter hoger. Deze nacht, anders dan tijdens de twee vorige verschijningen, was het lichaam omgeven door een zwak oplichtend complex van mechanische toe­voegingen; rondom het hoofd bevond zich een iets helderder nim­bus van half zichtbare componenten en de indruk van grote flexi­bele lijnen en kabels die tegen de nachthemel verdwenen.

Creyn zei: Blijkbaar is die cerebro-energetische apparatuur weer helemaal operationeel.

Elizabeth zei: Ze moeten het de eerste twee keren aan het uitpro­beren zijn geweest. Of misschien hebben zijn verwondingen hem gedwongen gebruik te maken van minder vertrouwde neurale cir­cuits ...

Leek het hoofd te knikken, al was het nog zo minimaal?

Kun je ons over de korte mentale spraakgolf horen, Marc?

De glimlach werd breder.

Elizabeth zei: Wel, dat is een opluchting. We zijn nogal moe geworden van al dat in de gaten houden van jou en je kinderen en Aiken, en de invasiemacht van Nodonn en de Firvulag. De afgelo­pen zesendertig uur zijn doodvermoeiend geweest. . . We hebben je gemist, gisteravond. Was je te zeer in beslag genomen met het gadeslaan van het Grote Duel om de moeite te nemen ons te bezoe­ken? Aan wiens kant stond jij? Het moet nogal een afgang zijn geweest voor je verbazingwekkende nakomelingen, maar zonder twijfel zullen ze te gelegener tijd weer met een ander komplot komen. Wat willen zij echt in dit Pliocene Europa, Marc? Het is duidelijk genoeg dat er diepere motieven achter liggen dan enkel het verbreken van de ouderlijke band om vervolgens hun geluk te beproeven op barbaarse kusten. Ik denk niet dat jij hen zo witheet achterna zou komen voor zoiets doodgewoons. Je voorbereidingen voor de reis moeten nu wel zo ongeveer voltooid zijn. Zelfs met de sigmavelden over de Kyllikki heen konden we waarnemen dat jul­lie erin zijn geslaagd een behoorlijke hoeveelheid materieel aan boord te krijgen . .. Wanneer varen jullie uit? ... Er wordt nogal wat mysterieus afgefluisterd over de persoonlijke golflengtes van­uit Afrika de afgelopen weken. Wat denk jij dat de kinderen van plan zijn?

De ogen van de verschijning, diep in hun kassen gezonken, knip­perden langzaam. De spottende glimlach was verdwenen.

Elizabeth zei: Marc, je hebt er geen idee van hoeveel ingewikkel­der jij mijn baan maakt als de facto-dirigent van de Pliocene Aar­de. Ik denk niet dat Breede in haar plannen met mij als petemoei voor haar volk rekening heeft gehouden met jou en je lastige kroost... Ik heb Aiken verteld over je reisvoorbereidingen en hij is daardoor behoorlijk van streek. Hij neemt zijn koninklijke taken nogal serieus op en ik veronderstel dat hij alle mogelijke onbe­schoftheden van jouw kant met al zijn nieuw verworven vermo­gens zal tegenwerken. Begrijp je wat ik bedoel? Je hebt ongetwijfeld gezien dat hij de metafuncties van die twee in zich heeft opgeno­men. Vandaag de dag ben ik nog maar zelden onder de indruk te brengen, maar ik moet toegeven dat dat kunstje mij verbluft heeft doen staan.

Hadden de ogen zich iets vernauwd, was de mond iets strak­ker?

Elizabeth zei: Ik wil iedere gewelddadige confrontatie tussen jou en Aiken voorkomen. Laat mij bemiddelen. Ik kan rampzalige misrekeningen van jullie beiden voorkomen. Aiken is niet langer de spilzieke dolleman met wie jij te maken had voor je in de tank ging. Hij is grondig veranderd sinds juni. Niet alleen om te zien, maar ook in aanvallende vermogens. Hij heeft jouw techniek van de metabundeling ontcijferd en is bezig zijn dragers van goud daar­in te bekwamen. Die metavermogens via halsringen zijn dan wel aan de grove kant, maar bij elkaar gevoegd kan het vermogen aar­dig oplopen. Wanneer Aiken genoeg mensen om zich heen verza­melt en bovendien het volle gebruik krijgt over de krachten die hij van Nodonn en Mercy heeft overgenomen, is hij meer dan jouws gelijke ... Denk goed na voor je handelt. Adviseer je heethoofdige kinderen om hetzelfde te doen. Er is vrede mogelijk, Marc. Wil je daar tenminste niet met me over praten?

De verschijning buiten op het balkon loste op tot een sterren doorspikkelde schim, nog terwijl ze doorging met haar zinloos plei­dooi. Ze schakelde over van de korte naar de lange afstand en riep zijn naam, maar brak aftoen Marc geen gehoor gaf. De verschij­ning trilde en verdween toen spoorloos.

De mentale verbinding tussen Elizabeth en Creyn brak. 'Ver­doemd, die kerel en zijn arrogantie. Verdomme.'

Ze liet haar hoofd op haar armen zakken en barstte in tranen uit.

Creyn de genezer kwam naar haar toe en knielde naast haar stoel. Voor ze het wist, had ze zich aan hem vastgeklemd terwijl alle opgekropte spanning en uitputting uit haar wegvloeide. De oude verleiding om zich geheel terug te trekken doemde duidelijker voor haar op dan ooit tevoren.

De geest van de Tanu was discreet gesloten. Er was niets anders dan zijn enorme fysieke tegenwoordigheid, de sterke, omsluitende armen, de warme, bovenmenselijk brede borstkas, de gestage bui­tenaardse hartslag.

Toen ze met huilen ophield, zei ze: 'Ik ben een stomme idioot.'

'De ontlading zal je goed doen. Heel menselijk. Heel Tanu ook, wat dat betreft.'

'Ik heb gedaan wat ik kon. Toen ik na de Vloed wakker werd in het Huis der Herstellers en deze taak op me nam, was ik echt van plan mijn best te doen. In het Bestel ging de baan van dirigent, dat wil zeggen planetaire opzichter, traditiegetrouw altijd naar diegene die de baan niet wilde. En God weet dat ik dat ben! Maar ... ik maak er een knoeiboel van, Creyn. Zie je dat niet? Jullie denken allemaal dat een Grootmeesteres met mijn vermogens een meta­psychische tovenares moet zijn, bijna een alwetende godin. Maar in het Bestel was ik enkel een lerares, niet getraind in besturen of in analyses van sociaal-economische structuren. Hoe moet ik om­budsvrouw en scheidsrechter zijn over zo'n waanzinnig stel tegen­gesteldheden? ... En nu komt die beroerde galaktische Napoleon naar me toe vanaf zijn Amerikaanse Elba! Breede heeft mij de belangrijkste persoon in de wereld genoemd. Wat een vergissing, wat een onzin! Kijk naar de verschrikkelijke fout die ik met Felice heb gemaakt. Ik had er geen idee van hoe ik met een gevaarlijke persoonlijkheid als zij moest omgaan. En straks komt hij hierheen om mij te laten helpen zijn geest weer te integreren. Het succesvolle ingrijpen van Aiken was helemaal zijn eigen idee. Maar het in zich opnemen van vermogens van anderen veroorzaakt een soort men­tale indigestie waar hij volkomen van kan instorten als hij niet snel hulp krijgt. Wat moet ik doen? Als ik de vermogens integreer die hij gestolen heeft, zou hij makkelijk in een tweede Felice kunnen ver­anderen. Als ik hem laat vallen en inklappen, krijgt Marc of krijgen zijn kinderen de vrije hand! Ik weet niet hoe ik met ingewikkelde situaties als deze moet omspringen, Creyn. Ik ben de verkeerde voor deze baan. Een dirigent in het Bestel had een aanzienlijke organisatie achter zich, de krachtige hand van de Magistratuur, al de bronnen van het Concilie voor advies, de Eenheid om kracht te schenken en troost uit te putten. Maar ik ben helemaal alleen!

Hij zei: Het zou helpen als je ons kon liefhebben.

Ze deinsde bij hem vandaan. Altijd wanneer hij zich op dat gevaarlijke terrein begaf, gingen haar afweerschermen omhoog.

Hij zei: Je zou kunnen leren een begin te maken met diegene die van jou houdt.

Creynmijnvriend nee dat kan ik niet nee . ..

Hij sprak hardop.

'Onze beide rassen volgen een weg waarbij we de geliefde ander nodig hebben. Niet om alleen te worstelen. Je weet dat ik van je gehouden heb, bijna vanaf het begin toen we elkaar voor de eerste maal ontmoetten op kasteel Doortocht. Geen van ons tweeën was toen uit vrije wil alleen. Het was de dood van jouw Lawrence die je in Ballingschap dreef, evengoed als het verlies van je mentale ver­mogens. En ikzelf was amper een jaar weduwnaar toen jij ver­scheen. Ik kon toen alleen maar op de achtergrond blijven, moest toezien hoe je werd gebruikt, een pion voor de Verhevenen. Maar later... toen ik in staat was jou te dienen, je te helpen met de uittocht uit Aven, je bij te staan in dit huis. Ik ben nooit gelukkiger geweest. Mijn hart hunkert ernaar dat met jou te delen.'

De muren waren hoog en afwerend, maar haar armen bleven stevig om zijn lichaam.

Hij zei: 'Luister naar wat je lichaam vertelt. Noch Tanu noch mensen bestaan enkel uit lichaamsloze geesten. Je hebt eens de liefde in de dualiteit met je echtgenoot gekend en toen, in het Bestel, heeft dat jou geholpen om de duizenden kinderen lief te hebben die je onderwees. Nu leef je in een andere wereld .. . maar je kunt beginnen de liefde opnieuw te leren.'

Ze sprak zacht. 'Jij bent de liefste vriend die ik heb. Ik weet wat je me aanbiedt, ik weet wat je voor mij hoopt te doen, ook al weet je dat ik niet op de lichamelijke wijze van je houd. Maar het zou niet werken . . .'

'Voor anderen deed het dat wel, in jouw wereld evengoed als in de mijne.' De toon van zijn mentale stem weerspiegelde droefgee­stige zelfspot. En wij genezers zijn niet zonder bekwaamheden op dat gebied.

'Oh, lieverd van me.' Ze tilde haar hoofd op en ze weken uiteen. De tranen begonnen weer; impulsief liet ze hem een fragment zien van een brandende herinnering. 'Kon het maar zo simpel zijn!

Maar je hebt het zelf gezegd: ik heb eens liefgehad. Had ik maar niet een echt huwelijk gekend binnen de Eenheid . ..'

'Is het verschil zo groot?' riep hij uit. 'Sta ik zover beneden je .. . ben ik zo minderwaardig?'

Ze huilde, nu volkomen afgesloten.

Hij zei: 'Je hebt Breede operant gemaakt, je was zelfs begonnen haar te onderwijzen en in te wijden. Doe hetzelfde met mij. Te zijner tijd kunnen we onze eigen Eenheid smeden!' Hij hield haar niet langer vast, maar stond rechtop, hoog en groot, een in het rood geklede figuur met robijnen en maanstenen glinsterend in zijn gor­del en een gouden ring rondom zijn hals.

'Breede was geen Tanu.' Elizabeths stem klonk dof. Ze kwam langzaam uit haar stoel overeind en liep naar de open haard waar blokken hout uiteen waren gevallen en onbestendig lagen te gloeien. Met het uiteinde van de pook bracht ze de smeulende stuk­ken weer bij elkaar en gebruikte daarna de blaasbalg tot een paar kleine vlammetjes weer opsprongen. 'Breede behoorde tot een veerkrachtiger ras. In sommige opzichten menselijker dan het jou­we, in andere minder. Ze was onvoorstelbaar oud en dat gaf haar geest een voorsprong in uithoudingsvermogen. En ze was de Scheepsgade! Haar metgezel schonk haar een bijzonder legaat en daardoor werd de geestverruimende verschrikking mogelijk die we samen deelden. Deelden, Creyn!'

Hij knikte. 'Mijn eigen pijn is niet voldoende ...'

'En ik zou geen manier weten om je zo te sterken dat je de klim van latent naar operant kunt verduren. Op zo'n manier dat ik het ook overleef. Begrijp je wat ik je probeer te vertellen, mijn beste? Kijk heel zorgvuldig bij me naar binnen. Zie wat een volwassene met latente vermogens moet kunnen doorstaan om deze nieuwe mentale kanalen te openen ...'

'Ik zou alles willen verduren als jij me kon liefhebben!'

'Je zou sterven. Ik ben niet competent genoeg! Het ligt buiten mijn vermogen! Ik kan jou niet mentaal werkzaam maken, net zo min als ik Mary-Dedra's zwartringbaby kan redden. Dacht je soms niet dat ik al jullie geesten zou bevrijden als ik daartoe in staat was? Als ik ertoe in staat was .. .'

Op de een of andere manier hield ze zich weer aan hem vastge­klemd terwijl ze bij de oostelijke vensters stonden. Hij zei: Geef het niet op, Elizabeth. Laat je niet door het vuur verlokken. Verdraag het. Wanneer je niet kunt liefhebben, wees dan getroost door de devotie van hen die je nodig hebben. Bid om een oplossing.

Elizabeth lachte hardop. 'Breede hoefde maar veertienduizend jaar te wachten om te kunnen sterven. Moet ik zes miljoen jaar wachten?'

Zijn lange vingers raakten haar gezwollen oogleden aan, droog­den de tranen en lieten koelte achter. 'Richt je gedachten op iets anders. Kijk naar de sterren en wees flink. Beneden wachten ze op ons, al uren.'

'Arme Minanonn. Ik weet ook al niet wat ik hem moet vertel­len.'

Ondanks haar tegenzin richtten haar ogen zich toch op de hemel. 'Wat vreemd! Die dichte groep heel kleine sterren, daar vlak bij de horizon. Ik vraag me af of dat de Pleiaden kunnen zijn? Dat was een kleine, grappige sterrengroep op vierhonderd lichtjaren afstand van mijn thuisplaneet, Denali. Hun afstand tot de Oude Wereld, Aarde bedoel ik, was precies zo groot. Wij kolonisten deden daar altijd nogal sentimenteel over.'

'Wij en de Firvulag kennen een soortgelijke symboliek met een andere groep sterren die wij de Trompet noemen. Zie je ze? Net boven jouw Pleiaden. Onze oorspronkelijke wereld is zo ver weg dat ze van hier onzichtbaar is, zelfs met de telescopen die sommige tijdreizigers naar het Veelkleurig Land hebben gebracht. Maar we weten dat Duat ongeveer bij het mondstuk van de Trompet ligt, ongetelde lichtjaren hier vandaan.'

Zijn arm lag om haar schouder. Hij trok haar mee naar de kleine uitbouw tegenover het haardvuur waar de krachtveldprojector die de kamer zonder deuren werd genoemd, eerder was geïnstalleerd. Nu was die kleine serre vrijwel leeg op twee andere geschenken van de Scheepsgade na: het schilderij van een spaakvormige spiraalne­vel met twee grote uitlopers en daarvoor, hoog oprijzend, de abstracte verbeelding van een vrouwenfiguur.

Hij zei: 'Wij vertrouwen erop - Minanonn en ik en de overigen van de Vredesfactie - dat Tana werkelijk om ons geeft. Dat er een grotere evolutie bestaat dan die van het fysieke universum, van lichaam en geest. Dat er een Al bestaat waar al het geschapene naar terugverlangt, dat door elke generatie iets duidelijker kan worden waargenomen en dat daardoor dichterbij komt. Zij die de oude strijdreligie aanhangen zien het allen-in-Al enkel bereikbaar via dood en vernietiging. Vandaar hun mythe over de Oorlog der Sche­mering waarvan we destijds dachten dat die eerst de kleine res­tanten van Tanu en Firvulag zou overspoelen en vervolgens ook de rest van de werelden in Duat.'

Ze antwoordde: 'Breede heeft daarover gesproken en over het verband met de halsringen. Ze vertelde me hoe de voorouderlijke Tanu hun halsringtechnologie introduceerden bij de andere rassen van Duat en hoe zij die ontwikkeling na verloop van tijd ging beschouwen als een metapsychische catastrofe, die voor de Geest van jullie stelsel een doodlopende weg zou betekenen. Haar intuïtieve inzicht was juist, Creyn. De halsring - of welk ander kunstmatig middel tot bewustzijnsverruiming dan ook — wordt na verloop van tijd een permanent stel krukken, een slagboom op de weg naar Eenheid. Marc Remillard en zijn mensen hebben dat in het Bestel bewezen.'

Hij zei: 'Diegenen onder ons die vertrouwen hebben, geloven dat zelfs deze afschuwelijke paradox, de doodlopende straat van de Geest van Duat, onderdeel is van een groter patroon dat te zijner tijd goed zal komen.'

Elizabeth keerde het beeld en de sterrennevel de rug toe en liep naar de haard. Ze greep de bronzen pook en porde daarmee half­hartig tussen de sintels. Een paar vonken schoten omhoog.

'Ik denk niet dat Breede die mening deelde. Op het laatst ging ze geloven dat de evolutie van de Geest van Duat alleen verder kon gaan wanneer er een vermenging plaatsvond met het menselijk ras. Misschien heeft ze zich een bevolking in het Plioceen voorgesteld die zich mengde met de primitieve homo sapiens om op die manier het zaad van mentale vermogens over te planten in de vrijwel lege wonderlijk grote breinen van de Neanderthaler. Voila! Kant en klare Cro-Magnon. Het grappige is dat de moderne mens inder­daad verscheen met onverwachtse snelheid en van niets naar men­tale werkzaamheid stoof in een tijdsbestek van niet meer dan vijf­tigduizend jaar.'

Ze pookte rond in het stervende vuur. De houtblokken, nu bijna helemaal verkoold, vielen uiteen. Haar stem klonk neutraal en haar geest was volledig afgesloten. 'Als dat het meesterplan moet zijn van een meedogende God, dan is jouw vertrouwen koelbloediger dan het mijne, Creyn. Dan zouden wij mensen naar de Eenheid zijn opgeklommen over de rug van de gedoemde Geest van Duat. Heb jij gezien hoe strijdmieren een stroom in het oerwoud overste­ken? Duizenden houden zich aan elkaar vast en verdrinken vrijwil­lig opdat hun gelukkiger kameraden met droge voeten aan de over­kant komen.'

'Elizabeth, de mensen in Duat weten dat niet.''

'Maar ik wel.' Ze hing de pook secuur weer op. 'En ik vind dat onverdraaglijk. Elk detail ervan.'

'Je laatje door je wanhoop meeslepen,' hield hij vol.

ik weet het. Zuster Amerie had de gewoonte me te vertellen dat je de Heilige Geest alleen op eigen kosten verwijten kunt maken. Maar ze zag geen kans me van die gewoonte af te helpen.' Elizabeth lachte opgewekt. 'Zullen we naar beneden gaan en aan ons overleg beginnen?'

Toen de enorme deur die toegang gaf tot de grote ontvangstzaal van het jachthuis onverwachts opensprong, ontstond er direct kabaal. Elizabeth en de andere afgevaardigden van de Vredesfactie, waren zo diep in een geestbundeling verzonken, dat ze niet in staat waren iets te doen. Daardoor zag de monnik kans te ontsnap­pen aan Mary-Dedra en Godal de Hofmeester en de twee andere Tanu-bedienden, die hem vanuit de keuken hadden achtervolgd, maar die niet genoeg mentale vermogens bezaten om de oude man tegen te houden. Hij stormde zodoende rechtstreeks de salon bin­nen, achternagezeten door zijn schreeuwende achtervolgers die naar hem grepen en die mentaal verontschuldigingen lieten horen, gemengd met te late verzoeken om hulp.

'Stilte!' bulderde Minanonn, die als een vertoornde Jupiter uit de diepten van de sofa omhoogkwam.

Het vijftal bevroor midden in hun geschreeuw.

'Wie in hemelsnaam ...' begon Elizabeth.

Minanonn verminderde zijn greep op het personeel dat zich nu weer herstelde. Maar de oude mannelijke mens in het gescheurde franciscaner habijt bleef volkomen verlamd, balancerend op één voet, beide handen verkrampt omhoog. Zijn ogen waren echter levend en glinsterden.

'We hebben hem welkom geheten,' zei Mary-Dedra verontwaar­digd. 'Hem geholpen een slaapplaats te vinden waar hij zich drogen kon. Hij kreeg een uitstekende maaltijd toe!'

'Hij zag er onschuldig genoeg uit,' zei Godal de Hofmeester. 'Totdat Dedra zich liet ontvallen dat Elizabeth eindelijk naar bene­den was gekomen om de Verheven Personages te ontmoeten ...'

'En op dat moment begon dat gekke ouwe uilskuiken iets te roe­pen over zijn missie,' zei Mary-Dedra, 'en kwam hier naar toe gestormd voor we wisten wat er aan de hand was! Maar nu zullen we hem met uw permissie door de voordeur naar buiten gooien.'

'We kunnen maar eerst beter horen wat hij wil,' zei Dionket de Genezer.

'Laat hem spreken, Minnie,' zei Peredeyr de Eerstkomer.

'Maar houd de rest van zijn lijf goed in bedwang,' zei Meyn de Wakkere.

De monnik, die zich van hals tot voeten nog steeds niet kon bewegen, likte zijn lippen en kuchte. Daarna richtte hij zijn ogen op Leilani-Tegveda met het Mooie Voorhoofd en zei: 'Spreek ik tot de Grootmeesteres Elizabeth Orme?'

'Dat ben ik,' zei een heel wat minder imposante vrouw in een strenge, zwarte japon.

De deels verlamde priester keek enigszins opgelucht. Ondanks zijn lachwekkende houding sprak hij met waardigheid. 'Mijn naam is Anatoly Severinovich Gorchakov en ik ben een monnik van de franciscanen. Uw vriendin Amerie Roccaro heeft me hierheen gestuurd als uw geestelijk leidsman.'

Elizabeth staarde hem sprakeloos aan.

'U kunt me nu loslaten,' zei Broeder Anatoly tegen Minanonn. 'Ik zal vredig terugkeren naar mijn maaltijd en u kunt allemaal doorgaan met uw bespreking.' Tegen Elizabeth zei hij: 'Ik wilde alleen maar dat u wist dat ik er ben als u me nodig hebt.'

Minanonn keek naar Elizabeth. Die knikte.

De mentale greep verdween. Anatoly liet zijn voet zakken, ont­spande zijn handen en trok zijn gordel recht. Hij slaagde erin een mager kruis in de lucht te schetsen. 'Als u me nodig hebt,' herhaal­de hij en liep toen de kamer uit.

5

Het allereerste bezoek van de afzichtelijke houri aan Tony Wayland was bijna meteen het laatste geweest.

Half gek van angst en nog steeds verdoofd na zijn ondervraging door hunne Afschrikwekkende Majesteiten Sharn en Ayfa, was Tony ervan overtuigd dat hem nu nog enkel martelingen en de dood wachtten. Hij was dan ook verrast maar niet geneigd vragen te stellen toen dat verleidelijke schepsel zijn cel in de kerkers van Hoog Vrazel binnenkwam. Misschien was ze hier om hem nog eens tot verraad jegens de mensheid aan te zetten, misschien was ze niet meer dan het Firvulag-equivalent van de laatste sigaret voor de gedoemden. Hoe dan ook, ze was lenig en geil en zag er redelijk menselijk uit, hoewel haar koolzwarte huid, haar rode haar en écu haar buitenaardse afkomst verrieden, zou hij nooit een vermoeden hebben gehad van de waarheid. Hij had haar al omhelsd en was al ruimschoots op de weg waarvan geen terugkeer mogelijk was, toen de gang van zaken op zeer ongewone wijze werd veranderd.

Karbree de Worm, die hem gevangen had genomen, kwam stam­pend de kerker binnen en hamerde bulderend met zijn gemaliede vuisten op de houten celdeur.

'Skathe! Ik weet dat jij daarbinnen bent, jij knoestkut! Apeneukster! Haha! Pech gehad, makkertje! We gaan naar Goriah! Nu met­een!’.

Het demonische kabaal had Tony's opgewondenheid volstrekt ondergraven en de houri sprong met een woedend gekrijs van hem af en vervloekte het grijnslachende monster aan de andere kant van de deur.

'Je moet mij de schuld niet geven, liefje,' koerde Karbree. Een groen spleetoog loerde door het sleutelgat. 'Sharn en Ayfa hebben het zo beslist. Ze willen getuigen ter plekke zodra Nodonn die Overheerser van de Minderen heeft gaargekookt. We moeten druk uitoefenen zodat we het Zwaard inderdaad terugkrijgen voor hij een of andere reden kan bedenken om daar onderuit te komen. De Hoogheden hebben bevolen dat we Hoog Vrazel binnen het uur moeten verlaten. Vergeet dus je heidense experimenten maar even en klauter met je kont in je wapenrusting en kom overeind.'

De houri leunde over Tony heen, ving hem onder een gordijn van glorierijke haren. Haar handen streelden zijn tepels. 'Later, lieve Tonie,' fluisterde ze, terwijl ze met één bloedrode vingernagel een lijn trok van zijn borstbeen naar zijn navel. De celwanden draaiden voor zijn ogen. Ze kuste hem met lippen die naar aardbei­en smaakten en een fractie van een seconde leek het alsof zij de kaboutervrouw was die hij zelf in de steek had gelaten. Hij riep haar.

'Rowane, ga niet weg.'

Toen verdween de illusie en Tony krijste van afschuw.

Over hem heen staand, haar hoofd vrijwel tegen de stenen zolde­ring, stond de afschuwelijke menseneetster die officieel de Ver­schrikkelijke Skathe heette. Ze grijnsde en liet een mondvol slag­tanden zien als kleine, gebarsten ivoren dolken.

'Dat was best goed, of niet?' Ze kietelde Tony onder zijn kin. Haar vuist was zo groot als een ham en de kietelende vinger had een nagel waar de klauw van een adelaar jaloers op zou zijn geweest. 'Laat me eens nadenken,' overdacht het monster. 'Eigenlijk is er geen reden waarom we jou niet zouden kunnen meenemen. We reizen snel en met weinig bagage op deze kloterige koninklijke mis­sie, maar jij kunt achterop zitten. Ergens onderweg hebben we dan wel tijd voor een magisch ogenblikje.'

Langer dan twee slapeloze dagen reisden de twee Firvulag-helden en hun menselijke extraatje westwaarts en pauzeerden onder­weg enkel om uitgeputte chaliko's door verse te vervangen. Het nieuws van Nodonns nederlaag bereikte hen in Burask en toen kwam hun oorspronkelijke opdracht te vervallen. In de hoop haar onderbroken experiment te kunnen hervatten, boekte Skathe een kostbare suite in het beste hotel van de stad, dat eens de lokale Koepel van Genot was geweest toen de Tanu nog in Burask heer­sten. Maar Tony snurkte alleen maar slaperig toen de houri weer verscheen, en zei: 'Verdomd onwaarschijnlijk,' zakte in elkaar en sliep als een dode.

Skathe vervloekte de menselijke zwakheid in ronde termen en nam haar eigen gigantische gestalte weer aan. Er waren natuurlijk manieren om Tony toch wakker te krijgen en ze kende andere grap­pige experimenten naast de erotische die misschien geschikt waren om hem tot deelname aan te moedigen bij wijze van voorspel op de uiteindelijke verstrooiing. Maar de reuzin was nog maar net begon­nen de mogelijkheden te overwegen, toen haar hersens begonnen te tintelen. Het met bont bedekte bed waarop Tony lag te snurken beefde en werd wazig. In plaats daarvan verscheen het beeld van koning Sharn en koningin Ayfa.

Skathe, mijn grote kapiteinse! klonk telepathisch de stem van de Monarch.

'Ik ben hier, Vreeswekkende Hoogheid.'

En weer tot oude vulgariteiten vervallen, zie ik. . . terwijl prinsen sterven en werelden vergaan en tekens en voortekens zich aftekenen zonder weerga! Wel, je kunt je spelletjes maar beter vergeten. Gebeurtenissen van gewicht zijn op handen -veldslagen -en jij zult erbij zijn.

'Je gehoorzame dienares, Soeverein van Hoogten en Diepten.'

Dat is al beter... Ik wil dat hij en de Worm als de gesmeerde bliksem naar Bardelask rijden. Nu Nodonn dood is en de Bedrieger even aangeslagen, hebben wij een uitstekende gelegenheid om een beslissende aanval te doen. De stad is al aardig verzwakt door over­vallen en rijp om geplukt te worden. We hebben Mimee van Famorel bevolen op te trekken en jij en de Worm gaan erachteraan als mijn officiële afgevaardigden. Sharn en ik willen een eerlijk verslag, niet zo'n handjevol bombastische bullshit waarmee Vogelhersentje meestal loopt te pronken. Je weet hoe die mannelijke generaals zijn! Proppen hun verslagen vol eindeloze praatjes over roemrijke wapen­feiten, knoeien met de verliescijfers en het aantal gedode tegenstan­ders en de hoeveelheid buit. Dit is de eerste actie in het veld voor de Clan van Famorel sinds meer dan vijftig jaar. Ze hebben het in de laatste Grote Veldslag goed genoeg gedaan, maar toen hield de generale staf een oogje in het zeil. Ik wil er zeker van zijn dat ze zich nu volledig aan onze nieuwe gewoonten houden.

'Wapens verenigd, geesten verenigd!' onderbrak Skathe militair, terwijl zij de nieuwe overwinningsslogan van de Firvulag citeer­de.

Bewaar die reclame maar voor de troepen . .. niet dat die veel aanmoediging nodig hebben! Bardelask bezit de grootste brouwerij van heel het Veelkleurig Land...

'Dat noem ik nog eens een strategisch doelwit!'

Maar jij blijft nuchter. En dat geldt ook voor de Worm. Wat anders! Denk eraan dat we erop rekenen dat Famorel onze zuid­flank dekt wanneer wij volgende maand Roniah aanvallen. Deze actie tegen Bardelask is niet meer dan een schermutseling, maar een prima gelegenheid om te beoordelen hoe ze het eraf brengen. Doe je werk goed. Als de slag is gewonnen en je hebt ons een behoorlijk rapport gestuurd, dan kan het me geen moer meer schelen hoeveel bier je wilt zuipen of hoeveel Minderen je wilt naaien. Nou, schiet op en Slitsal!

De krijgshaftige reuzin salueerde in de richting van de oplossen­de verschijning. 'Slitsal, Hoge Koningin!'

Daarna wierp ze Tony over haar schouder en ging in de richting van de stallen.

Tien uur later bereikten de twee Grote Kapiteins van de Firvu­lag met hun bewusteloze gevangene een zeker tot een ruïne verval­len fort van de Tanu langs de rivier de Saöne, onderweg alleen maar wat opgehouden door een dikke mist die over de Cöte d'Or was komen opzetten. Daar legden ze beslag op een rivierboot die eerder door troepen van de Firvulag was aangehouden. De ringloze bemanning zag er nu op toe dat de bagage van de helden werd ingeladen, terwijl Tony zwaaiend op zijn benen op de kade van het fort stond en zich afvroeg waar hij nu weer was.

De stuurvrouw van de boot, een eenvoudige bonestaak van een vrouw, bleek onverwachts lastig, hoewel ze haar grijze halsring hadden verwijderd en haar enkels waren vastgebonden aan een anker dat ze in haar handen moest houden en dat zevenentwintig kilo woog. Ze spoog naar Karbree's gespoorde voeten toen die haar vertelde dat zij hen naar Bardelask moest varen en zei: 'Weinig kans. Ga maar vliegen.'

De slange-ogen van de Worm glinsterden goedgehumeurd. 'Wees verstandig, Mindere. Jouw alternatief is nogal aan de treuri­ge kant - een duikles in de rivier terwijl dat grote stuk lood je voorgaat naar de bodem.'

'Ik kan net zo goed nu sterven als later,' zei ze woedend. 'Ieder­een weet wat er gebeurt met mensen die door jullie gevangen wor­den genomen. Verkrachting, afgehakte ledematen en dan toezien hoe kleine stukjes van jezelf voor je brekende ogen worden opge­vreten. Dank je wel, kannibaal. Je mag mij meteen verdrinken.'

'Je hebt te veel naar de leugens van de Tanu geluisterd, liefje,' zei Skathe. Ze werkte Tony de loopplank op en zorgde dat hij in een gemakkelijke stoel kwam te zitten. 'Vraag het deze knaap. Nie­mand heeft hem opgegeten!'

'Nog niet,' zei de vrouw.

Tony werd klaarwakker.

'Gewoon propaganda,' kraste Skathe opgewekt. 'Sprookjes. Ai, wat is dit een mooie boot!'

Karbree kwam overeind. Zijn wapenrusting van obsidiaan, bedekt met honderden groene berilstenen en ingelegd met goud, glansde prachtig in de wervelende mist. 'Weet je wie we zijn, Min­dere? Helden van de Grote Veldslag! Nu vreedzame afgevaardig­den van het Hof der Firvulag.'

'Jullie zijn spoken en spoken eten mensen,' hield de stuurvrouw vol. 'Tenminste de grote doen dat en daar vallen jullie zonder moeite onder, grote jongen.'

Karbree beukte zijn borstplaat met een daverend geluid. 'Op mijn eer als lid van de Hoge Raad van de Firvulag zweer ik, Kar­bree de Worm, dat je geen kwaad zal geschieden zolang je mee­werkt. Breng ons drieën met de nodige spoed naar Bardelask, onge­zien voorbij de marinepatrouille van de Tanu in Roniah en over de vier stroomversnellingen en dan zullen we je vrijlaten met je eigen boot zodra we veilig zijn aangekomen.'

De bagage was allemaal aan boord en soldaten van de Firvulag stonden klaar bij de trossen voor en achter. Karbree glimlachte, stak een hand uit naar de stuurvrouw en zei: 'Laat mij je anker maar naar het stuurhuis dragen.'

De vrouw kauwde op haar onderlip. 'Nou ja ...'

'Zo'n prachtig onderhouden vaartuig,' zei Skathe. 'Dat moet wel heel erg snel zijn. Hoeveel uur zullen we voor de reis nodig hebben, liefje?'

'Ik kan jullie binnen zesentwintig uur in Bardelask krijgen. En nog vlugger als deze mist optrekt zodat ik de stroomversnellingen in volle vaart kan nemen.'

'Geweldig,' zei de menseneetster. 'Laten we gaan dan.'

'Al goed.' De stuurvrouw liep de loopplank op met Karbree ach­ter zich aan die beleefd het anker droeg en een paar minuten later waren ze onderweg.

Op het kalme stuk water onder Roniah, toen de vallende nacht en de mist de met transparant plastic overdekte boot veranderde in een zachtjes schommelende baarmoeder, sukkelde Tony weer half in slaap en het verschrikkelijke schepsel dat hem onder haar beto­vering hield leek helemaal geen krijgsvrouwe van de Firvulag te zijn, maar eerder zijn eigen Huiler-bruid, Rowane.

'Ik wilde niet bij je weggaan,' mummelde hij. 'Het komt, ik ben gewoon niet sterk genoeg, de laatste tijd. Als ze me maar niet mijn zilveren halsring hadden afgepakt, dan was er niks aan de hand geweest. Vergeef me dat ik ben weggegaan. Vergeef me ...'

Ze zei: 'Maar je bent helemaal niet weggegaan, lieve Tonie. Je bent toch hier bij me? Je hoeft niet bang te zijn. Houd alleen van me zoals je dat vroeger deed.'

'Dat kan ik niet, zonder de ring. Dat is de ellende.'

Maar Rowane, of was het de roodharige houri? hield op een kwellende manier vol en hij probeerde zich wel een of ander gevaar te herinneren en duwde haar weg en donderjaagde met haar op een of andere bank die veel te smal was totdat zijn slaapdronken ogen opengingen en hij zag met wie .. .

'Aaaach!' schreeuwde hij en sloeg wild om zich heen. Hij viel van de gladde leren bank en kwam plat op zijn gezicht terecht. Gelukkig was het dek van de met lucht gevulde boot nogal elas­tisch.

'Alles in orde daarachter?' kwam de geamuseerde stem van Kar­bree van voren.

'Nee,' antwoordde Skathe. 'En bemoei je met je eigen zaken, Worm.'

De houri tilde Tony op en zette hem weer op de bank. Het enige licht kwam van een groenige gloed, afkomstig van instrumenten op het achterschip. Jammer genoeg veranderde daardoor het haar van de nachtmerrie van rood in modderig grijs. Tegen hem aankruipend, begon ze zijn wang te kussen en streelde over zijn ruggegraat.

Hij deinsde achteruit. 'Alsjeblieft, niet doen. Ik wil mijn kleren terug.'

Haar nagels peuterden aan een oorlelletje. De kussen kriebelden over zijn borst als lichtvoetige insekten. 'Ik zou heel wat anders willen.'

Maar hij huiverde en trok zich verder terug. 'Je moet nog veel leren over menselijke mannen. Je kunt me niet dwingen, weet je. Ik moet ervoor in de stemming zijn. En dat ben ik op dit moment heel duidelijk niet.'

'Ben je bang, arme jongen? Dat hoeft echt niet. Ik beloof je dat ik je laat gaan nadat we een beetje geëxperimenteerd hebben. Je moet alleen maar een beetje meewerken. Wij zijn altijd erg vooringeno­men geweest als het ging om contacten met jullie mensen. Maar de laatste tijd hebben we allerlei geruchten gehoord, afkomstig van de Huiler-vrouwen uit Nionel die met mensen zijn getrouwd. Jullie schenen nogal heel speciaal te zijn.'

Ondanks zichzelf werd Tony bevangen door een trotse, chauvi­nistische opwinding. 'Er zit een zekere allure,' zei hij zuinigjes, 'in het proberen van iets nieuws.'

'Precies! Dus wat is er nou verkeerd? Blijkbaar bevalt dit lichaam je niet wat ik aan heb. Je had een bruid van de Huilers, dus ik dacht dat je op wat eigenaardigs viel. Ik kan wat anders probe­ren. Ik kan net zo makkelijk op een menselijk hoertje lijken. Maar wacht... jij droeg zilver. Wat zou je zeggen van een dominante blonde met grote borsten ...'

'Alsjeblieft!' Tony deinsde achteruit.

Er kwam een berekenende uitdrukking op het gezicht van de houri. 'Wat bedoelde je toen je zei dat je niet sterk genoeg was sinds je de halsring kwijtraakte? Je bent toch niet leeggebrand of zoiets?'

'Natuurlijk niet! Het is alleen ... nou ja, wanneer wij mensen seks hebben met jullie buitenaardsen, ik bedoel, wanneer we een halsring dragen, dan kunnen de meesten van ons langer doorgaan, ik bedoel, efficiënter. Maar zonder dat - en zelfs met dat als je er gevoelig voor bent, is er een risico, wanneer een zekere verslavende factor de overhand neemt...'

'Ah-ha,' zei Skathe.

Er volgde een nadenkende stilte. Rondtastend in het donker vond Tony zijn broek en zijn hemd. De houri leek niet van plan hem tegen te houden en hij schoot dankbaar in zijn kleren terwijl hij tegelijk naar het verste einde van de bank scharrelde. Het mon­ster volgde hem niet, maar haar ogen lieten hem niet los.

Ten slotte zei ze: 'Jij bezit geen duidelijke mentale vermogens.

Waarom hebben de Tanu je dan toch een zilveren halsring gege­ven. Om je bekwaamheden in bed?'

Tony protesteerde. 'Zeker niet. Ik was een belangrijk man in Finiah. Als metallurgisch ingenieur werden mijn professionele vaardigheden hoog gewaardeerd. Ik was belast met de verantwoor­delijkheid voor de hele bariummijn.'

interessant. Die mijn was ons belangrijkste doelwit, weet je dat? Madame Guderian maakte ons erop attent dat zonder een voor­raad barium de Tanu niet verder konden met hun produktie van nieuwe halsringen.'

Tony kreeg ineens het duidelijke gevoel dat hij wellicht te veel had verteld. Hij praatte snel verder. 'De mijn is volledig onder de lava begraven. Niet de kleinste kans dat die ooit weer opengaat. In geen miljoen jaar.

'Of zes,' zei Skathe.

Tony hield zich doodkalm. Het lichaam van de houri leek vloei­baar te worden, langer. De Verschrikkelijke Skathe keek op hem neer en vroeg rustig: 'Waarom ben je door de tijdpoort gekomen, Tony?'

'Nou, dat was nogal doodgewoon, eigenlijk. Mijn minnares ver­telde me dat ze me in de steek liet voor een ander. Die ander was mijn directe chef. We werkten met ons drieën op dezelfde afdeling, begrijp je, en er was geen sprake van dat zij zouden weggaan. En die toestand werd nogal onverdraaglijk.'

'Dus nam je de benen.'

'Nou nee, ik liet ze alle twee in een 800 megaton zware gietpers duikelen.'

De ogen van het monster puilden uit. 'Té's tieten!'

'Het ging voor een ongeluk door op dat moment, maar ik wist dat de meta's van het Bestel me vroeger of later in de gaten zouden krijgen. Toen leek het verstandig om m'n kuierlatten maar eens te nemen.'

Skathe klopte Tony op zijn hoofd. 'Weet je wat, ik begin je aar­dig te vinden.'

'Waarom laat je me dan niet vrij? Voor je experiment heb je niks aan mij. Ik ben als de dood voor je en afgezien daarvan, ik ben zo moe dat ik eerder een week zou kunnen slapen en bovendien verrek ik van de honger.'

'Is dat waar, goddomme?' Ze barstte uit in een daverende lach­bui waardoor Karbree naar de deur kwam lopen. 'Gooi hier es wat te eten en te drinken heen, Worm!' Ze knipoogde naar Tony. 'Nadat je hebt gegeten, neem je wat rust. Zak maar lekker onderuit met de veiligheidsriemen om je heen in een van die zachte stoelen. Dan merk je niks van de stroomversnellingen. Ik heb nog het een en ander te doen in Bardelask, maar wanneer dat voorbij is, zullen we eens bekijken of we jou kunnen laten gaan.'

Tony droomde weer. Maar dit keer ging het over Finiah, in brand en verwoest, terwijl lichamen opgehoopt lagen in de straten en de monsterlijke Firvulag zich verzamelden voor hun laatste massale aanval op de paleispoorten. Heer Velteyn en de leden van zijn Vliegende Jacht hielden stand in de rook, hun dappere strijd­kreten klonken in zijn oren terwijl hij, Tony, zich met een zwaard van aquamarijn een weg baande door een horde van invasietroe­pen.

Maar zo was het niet gegaan.

Nog terwijl de droom zich verder ontvouwde, wist Tony dat het een leugen was. Hij had zelfs niet eens gemerkt dat Finiah werd aangevallen totdat die wanordelijke bende uit Verborgen Bron de Koepel van Genot binnendrong, zijn bedgenote, een Tanu, met een met ijzer beslagen knots om zeep hielp en hem meesleepte om berecht te worden. De Droom-Tony trok zich van die tegenstelling niets aan en vocht dapper door tot de slaper zijn ogen opende naar de werkelijkheid - naar stinkende rookwolken die boven de over­kapping van de boot dreven, naar krijgsgeschreeuw en gegil dat zwak hoorbaar was, naar de onmiskenbare stank van strijd die in zijn neusgaten drong en hem met een klap klaarwakker maakte.

Hij was alleen in de achterste cabine van het schip dat aange­meerd lag te midden van papyrusplanten die zo dicht opeenston­den dat hij geen enkel detail op beide oevers kon onderscheiden. Het uitzicht naar voren was minder beperkt en daar zag hij een havengebied waar verwoeste gebouwen in brand stonden. Toen de lucht even opklaarde, zag hij de Tanu-citadel met geblakerde wal­len en ineengestorte torens en daarboven een enkel weerstrevend blauw baken dat afstak tegen de laaghangende hemel. Pulseringen van veelkleurige lichtjes sputterden vanachter de vensters van het fort. Hij hoorde kleine explosies die akelig veel weg hadden van zwaar kaliber geweervuur.

Dit was ongetwijfeld Bardelask. En het leek alsof de strijd bijna voorbij was. Hoe lang had hij geslapen?

Zich afvragend of de monsters hem in de steek hadden gelaten, begon hij naar voren te kruipen. Toen hoorde hij zwakke, onver­staanbare stemmen van boven komen, gevolgd door onderdrukt gelach. Tony stond doodstil.

'Geweldig! Helemaal te gek!' Het was de stem van Karbree de Worm.

'Geen betere smaakmaker dan een lekker stukje oorlog,' stemde Skathe in. 'Net genoeg om de lagere zintuigen wat te prikkelen.'

Karbree giechelde op een afschuwelijke manier. 'Ik blijf erbij dat je jouw brokje toch had moeten nemen. Hoe dan ook.'

'Mijn beurt komt nog, pikkie. Ik heb mijn eigen stijl.'

'Jij hebt bij mij gekeken, dus kijk ik bij jou. Eerlijk is eerlijk.'

'Maar dan delen we wat jij overhebt,' eiste Skathe.

De Worm gromde en werd toen joviaal. 'Waarom voor de don­der ook niet. Hier, probeer deze tenen eens.' Er volgde een duide­lijk geknauw.

Tony voelde hoe zijn darmen tot een stokkerige hoop bevroren. Fie fei Tanu-leugens!. . . fo foem .. . propaganda ... op mijn eer als lid van de Firvulag-Raad. . .

Iemand liet een geweldige boer. Iemand anders slaakte een diepe zucht. De stemmen van de Firvulag leken van een grote afstand te komen.

'Een mooie kleine veldslag, dat is het zeker,' zei Karbree. 'De discipline begon aardig zoek te raken nadat de brouwerij was ver­overd, maar je kunt geen wonderen verwachten.'

Skathe mompelde instemmend. 'Ik zal die ouwe Mimee de Vogel hoge cijfers moeten geven voor het hoofdonderdeel van de actie. Ik vond dat vooral zijn speciale strijdkrachten het goed deden, als je er rekening mee houdt hoe weinig hoogtechnisch ont­wikkelde wapens we naar Famorel konden sturen.'

De Worm barstte in lachen uit. 'En wat keek die Verheven Vrou­we Armida verbaasd toen Anduvor Dubbelvoet haar een stalen kogel dwars door haar strot schoot! Jammer dat het lichaam in dat fermentatievat viel. Nou is de hele inhoud vergiftigd!' Ze gniffel­den bij de herinnering. Er weerklonk een luide plons, gevolgd door een paar kleinere. Tijd om op te ruimen, ongetwijfeld. Karbree gaapte luidkeels.

'Waarom gaan we niet even een klein tukkie doen?' zei Skathe. 'Ik heb nogal wat typisch vrouwelijke voorbereidingen nodig waar ik eerst van wil genieten voor ik aan de hoofdschotel begin. Mijn ukkepukkepoppie een beetje plagen voor hij zijn souvenir uit Bardelask krijgt. Hem lekker laten bedelen. Ik zal de tijd nemen om het op te bouwen. Maar jij zult wakker zijn tegen de tijd dat de echte lol begint, wees maar niet bang.'

Opgefokt door pure paniek draaide Tony wild in het rond en wankelde naar de achtersteven. Er was geen manier om overboord weg te komen. Rondom het stuurhuis was het schip nog steeds goed overdekt, de transparante panelen waren stevig vastgezet met weerbarstige kleine klemmen. Zich verbergen dan .. . maar de gro­te dekluiken gaven niet mee en de kasten waren te klein om hem te verbergen en de ruimten onder de stoelen en banken lagen vol met allerlei scheepsbenodigdheden. Opsluiten in de cabine had geen zin, dat vrouwelijke monster trok de deur waarschijnlijk in een tel uit de hengsels. Alleen de rommelhoop van hun bagage in de ach­tersteven bleef over, een hoop zakken en buidels en dozen en map­pen met kaarten, de meeste niet meer dicht. De inhoud lag voor een deel verspreid over het dek. Hij kon zich daaronder begraven en dan . ..

'Tony, ben je wakker?'

Hij bevroor, verborg zichzelf deels achter een grote leren wapen­koffer. De houri kwam sluipend door het gangpad. Hij zag haar aankomen, het bontvel van haar huid bekroond met fladderende weelderig rode manen. Ze hield iets in haar handen dat metalig glansde in het grimmige licht van de brandende stad.

ik heb een prachtig cadeau voor je meegenomen, lieveling. Pre­cies wat je nodig had! We zullen nu heel wat plezier hebben in mijn kleine experiment!'

Ze bleef fronsend stilstaan.

'Tony, je gaat toch niet vervelend doen?'

Hij kromp in elkaar en probeerde wanhopig weg te kruipen in de ruime leren koffer die vol zat met afzonderlijke vakken en voelde toen, in een soort van open schede, iets slanks en hards, langer dan zijn eigen arm. Hij trok het eruit en kon zijn ogen niet geloven. De monsters hadden meer wapens bij zich gehad, maar dit...

'Kom er direct uit,' siste ze, terwijl ze het geschenk kwaad in het rond zwaaide. Tony zag nu pas wat het was.

Een halsring. Niet van zilver. Het was goud.

Hij loerde over de rand van de wapenkist en grijnsde. 'Gewoon een geintje, schat!' Onzichtbaar voor haar knoeiden zijn handen onervaren. Maar er was ooit eens lang geleden een vakantie geweest op dat barbaarse Assiniboia en die klassieke wapens leken allemaal op elkaar.

De Verschrikkelijke Skathe kwam naderbij in een parodie van een verleidelijke oosterse dans, zo verleidelijk als een zwarte spin op het randje van een fatale omhelzing. Tony kwam langzaam overeind, het ding met de loop naar het dek houdend tot op het laatste moment. Ze hield de halsring hoog en veilig uit zijn buurt, toen zwaaide hij het antieke Rigby .470-olifantsgeweer omhoog en schoot haar midden in haar gezicht.

De explosie en de sterke terugslag deed hem achteruit wankelen. Hij zag de menseneetster vallen met de achterkant van haar sche­del er half afgeblazen terwijl de rest van haar lijf ineens de kleur van haar haren kreeg.

De andere Firvulag kwam door het gangpad aanrazen in de ver­momming van een pootloze gevleugelde draak uit wiens schoteltjesgrote ogen en kolossale klauwen vergif droop. Maar de Rigby was een dubbelloops wapen en Karbree stierf even oneervol als de vrouwelijke held.

Als betoverd pakte Tony de gouden halsring op en bevestigde die rond zijn nek. Hij zei tegen zichzelf: 'Rowane'.

Daarop hoorde hij gesis en gegorgel en realiseerde zich dat hij er toch niet helemaal goed vanaf was gekomen. Er moest nu eenmaal een prijs worden betaald als je rondstommelde met een zwaar kali­ber geweer in een opblaasboot, maar dat was, onder de omstandig­heden, redelijk genoeg.

6

De beschermende psychocreatieve bol die de koning en de che­micus droegen, hing boven de schuimende massa die uit de onder­grondse voorraadruimte omhoog was gekomen en die deels ook de trapruimte vulde. In de brij hadden zich talloze in plastic verpakte dozen en containers vastgezet.

'Dat ziet eruit als een duivelse gelatinepudding,' merkte de che­micus op. Tijdens zijn initiatie met de zilveren halsring hadden de Tanu hem Wex-Velitokal genoemd en dat was maar weinig beter dan zijn oorspronkelijke naam die voluit Ethelbert Anketell Milledge-Wexler luidde. Gelukkig was de buitenaardse behoefte aan spotnamen hem te hulp gekomen en nu kende iedereen hem wijd en zijd als Bert de Snoeperd en zo introduceerde hij zichzelf bij de koning zonder enig blijk van verlegenheid.

'Koningin Mercy-Rosmar heeft deze rotzooi gemaakt uit de muurisolatie,' zei Aiken. 'Haar bedoeling was te voorkomen dat ik iets van deze wapens of andere materialen uit het Bestel zou kun­nen gebruiken tegen Nodonn en diens legertje. Maar ze wilde niet dat het voorgoed onbruikbaar bleef. In dat eerste is ze uitstekend geslaagd. De bobbels van dat kleverige schuim zijn gevuld met gif­tig gas. Een gewoon mens die erin rondscharrelt, is er meteen geweest. Een Tanu die niet door zijn scheppende vermogens wordt beschermd, is er zes weken mooi mee in Huid.'

'Zou je een stukje kunnen gappen en dat hierin doen?' vroeg Bert de Snoeperd en liet een voorwerp zien dat ongeveer het formaat had van een kleine recorder met een kleine open trechter aan de bovenkant.

'Dit kan de bestanddelen binnen een halve seconde voor ons analyseren.'

Aiken knikte. Een kleine bobbel werd boven de dodelijke massa gematerialiseerd en nam er een ponie van in zich op. Het sijpelde vervolgens door de buitenzijde van de grotere bol die beide man­nen omhulde en verdween in de machine. Bert sloeg de trechter dicht en bestudeerde het afleesschermpje.

'Beestachtig ingenieus, van Hare Overleden Majesteit. Ze heeft doodgewoon een redelijk veel voorkomend poly-urethaan mole­cuul uit elkaar gehaald. De oorspronkelijke isolerende component heeft ze afgebroken in het bestanddeel tolyeendiisocyanaat en poly(oxypropyleen)triol. Die vieze brij heeft ze verhit en geïnjec­teerd met grondwater vanonder de fundamenten van het kasteel. Daarna heeft ze met het cyanaat nog wat meer geknoeid tot dit gas vrijkwam, hydrogeencyanaat.'

'Hoe komen we er vanaf?'

'Een getalenteerde meta met scheppende vermogens zou het proces eenvoudig kunnen omkeren .. .'

Het gezicht van de koning vertoonde geen enkele uitdrukking.

'En hoe nog meer?'

'Het voor de hand liggende oplosmiddel is aceton. Werkzaam en het beschadigt de thermoplastics niet waarin de meeste voorwer­pen zijn verpakt. Maar ik denk niet dat je van dat spul ergens een paar duizend liter hebt staan?'

Aiken lachte bitter. 'Onder die troep zit waarschijnlijk een appa­raatje begraven dat in vijf minuten zoveel voor ons maken kan als we nodig hebben, als we erbij konden en wisten welk apparaat. Maar de koningin heeft de voorraadcomputer verwoest, dus wat daar ligt is voor ons niet meer dan een grote grabbelton vol hoog­technisch vernuft. Ik zou het ook niet herkennen, al viel ik erover.'

'Nou ja, goed. We kunnen natuurlijk ook aceton gaan maken. Niet al te moeilijk. Nauwelijks te vergelijken met waar ik laatst mee bezig was, een project waarbij we proberen een speciaal walnotesmaakje te geven aan likeurbonbons ...'

Aiken knipperde met zijn ogen. De chemicus onderbrak zijn goedmoedige uitweiding zo plotseling alsof er met een paardezweep voor zijn gezicht was geklapt.

'Door hardhouten spaanders te destilleren krijg je een zuur dat voornamelijk harsen, aceton, methanol en olie bevat. Dat moet dan behandeld worden met ongebluste kalk. Daar moeten je met­selaars en bouwers genoeg van hebben. Daarvan kun je weer calciumacetaat maken. Verdere verhitting levert dan uiteindelijk via een destillatieproces pure aceton op. Een tamelijk gewoon indus­trieel proces.'

'Hoe lang zou het duren om te maken wat we nodig hebben?' vroeg Aiken, terwijl ze naar boven zweefden. Hun voeten raakten stenen en de bol van mentale krachten werd platter terwijl hij het onzichtbare gas voor de stevig gesloten deur wegduwde.

'Als ik de vrije hand krijg met voorraden en personeel, dan kan ik het oplosmiddel in drie weken klaar hebben. De eigenlijke reini­gingsoperatie kost meer tijd, tenzij we de beschikking hebben over beschermende kleding en zuurstofapparaten voor de arbeiders. De aceton lost het schuim wel op, maar dan moeten we de cyaankali nog te lijf gaan.'

De kleine man in het goudleren stormpak en de chemicus in de elegante turquoise kledij van het Gilde der Scheppers kwamen weer in de veilige atmosfeer van de grote kasteelzaal. De deur naar de dodelijke voorraadkamer sloeg met een klap dicht.

'Je denkt nog niet als een meta, Snoeperd,' zei de koning beris­pend, 'maar dat is niet zo gek, want jouw talenten neigen eerder naar het intellectuele.' Ze liepen snel een gang door terwijl Aiken verder sprak. 'Ik zal je een staf van heel speciale mensen ter beschikking stellen - en dan bedoel ik dat die bereid zijn elk smerig karwei te doen dat voor dit vuile werk nodig is - zij zullen hun metavermogens gebruiken om jouw apparatuur te bouwen, om ruwe grondstoffen aan te voeren en klaar te maken, kortom, om alles te doen op de manier waarop jij dat wilt. Ze zullen zichzelf mentaal beschermen terwijl ze dat vergiftigde spul naar boven halen, klont voor klont. Dus je hoeft je over veiligheidskleding geen zorgen te maken. Ze kunnen jou er ook tegen beschermen. Wat meer is, ze kunnen desnoods een week doorwerken zonder te slapen. Dat is voor hen heel doodeenvoudig, als je tot de dapperen der Tanu behoort.'

Aiken opende de deur naar een kleine antichambre. Een paar dozijn Tanu, ridders in burgerkleren, bevonden zich daar. Toen de koning binnentrad, kwamen ze overeind en plaatsten hun rechter­handen in een gebaar van trouw tegen hun gouden halsringen. Hun mentale schermen waren geheel naar beneden. Het waren allemaal scheppers of psychokinetici en hun status was zo hoog dat de men­selijke chemicus achteruit stapte en zichzelf op de voor dragers van zilveren halsringen gebruikelijke manier ter aarde zou hebben gebogen, als de koning hem niet had weerhouden.

Een kleine glimlach speelde om de lippen van de koning terwijl hij hen voorstelde.

'Dit zijn Kuhal Aardschudder en Caledeyr van Afaliah en ver­scheidene van hun volgelingen. Zij zullen je voornaamste helpers zijn bij dit karwei, maar je kunt er nog net zoveel anderen bij krij­gen, als dat nodig mocht zijn.'

Bert de Snoeperd kon alleen maar woordeloos knikken toen de voormalige leden van de Hoge Tafel en de andere edele Tanu hem nederig hun gehoorzaamheid aanboden. Toen leek de koning met zijn verslindende zwarte ogen diep in zijn eigen ziel te schouwen; de ring rond zijn hals werd warm en veranderde en doordat hij nu het mentale gefluister van de buitenaardsen hoorde, wist Bert dat hij een man met een gouden halsring was geworden.

Aiken zei: 'Je hebt zeven dagen om dat oplosmiddel te produce­ren en de wapens en andere materialen uit het Bestel schoon te maken. Werk alsof de toekomst van het Veelkleurig Land van jou afhangt.'

'En is dat zo?' vroeg de geschokte chemicus en al de met verba­zing geslagen geesten van Tanu en talloze anderen leken die vraag te herhalen.

Maar die gloeiende ogen hielden een waarschuwing in en de Tanu aarzelden. Een kort ogenblik later was de koning verdwe­nen.

AIKEN: Ochal! Hoe gaat het?

OCHAL DE HARPIST: Goed genoeg, Hoge Koning. Met de voorhoede zijn we net de rivier Galegaar overgestoken en we zullen snel in Calamosk zijn. Daar zullen we ons van verse rijdieren voor­zien voor de laatste sprint. We moeten binnen tien uur in Afaliah kunnen zijn.

AIKEN: Groots. Je voorhoede moet daar kunnen zijn voor de Noord-Amerikanen . . . Maar er is slecht nieuws. Ze hadden een stevige wind mee gisteren op de Nieuwe Zee en Morna-Ia heeft gezien dat Hagens terreinwagens de Landtong van Aven net voor middernacht hebben bereikt.

OCHAL: Tana's tanden! Dat is pech hebben! De voorraadwa­gens en het merendeel van onze strijdkrachten zullen pas meer dan veertig uur na ons in Afaliah aankomen. Wanneer die futuristische wagens van de Noord-Amerikanen over de Oude Avenweg snel in de stad proberen te komen, zijn ze ons voor.

AIKEN: Dat zou heel goed kunnen. Ik denk niet dat we erop kunnen vertrouwen dat Cloud Remillard haar belofte houdt, niet wanneer ze haar broer en zijn bende meeheeft, allemaal tot de tan­den bewapend met wapens uit het Bestel. Ze zegt dat deze jonge rebellen geen enkele ambitie hebben om het Veelkleurig Land over te nemen, maar de waarheid daarover zal ik pas weten als ik de kans krijg hen persoonlijk te doorschouwen.

OCHAL: Wat moeten we dan doen, Hoge Koning?

AIKEN: Je voorhoede is te klein en te licht bewapend om hen in Afaliah tegen te kunnen houden. Ga door zoals we van plan waren, speel de hoffelijke diplomaat totdat Cloud je meeneemt om Wimborne en de andere gevangenen te ontmoeten. Laat dan pas los dat je hen zult meenemen naar Calamosk en neem de benen. Zonder haar broer om haar te steunen terwijl ik haar minnaar Kuhal Aardschudder nog steeds in handen heb, zal ze haar metavermogens niet tegen jou durven gebruiken.

OCHAL: De versterkingen komen op tijd naar ons in Cala­mosk?

AIKEN:Dat moet ongeveer kunnen. Ik denk dat Hagen Remil­lard in de verleiding komt jou te volgen en ik twijfel er niet aan dat hij over heel wat meer vuurkracht beschikt. Maar ik veronderstel dat deze Noordamerikaanse knapen de patstelling herkennen en terughoudend zijn, liever dan het risico te lopen dat ze de hele Wimborne-groep doden in een overrompelende aanval op Cala­mosk. En dat is dan mijn sleutelwoord om met zoetgevooisde praat in de aanval te gaan.

OCHAL: Komt de Vliegende Jacht naar Koneyn, Hoge Koning?

AIKEN: Op tijd. Reken erop dat je mij binnen twee of drie dagen in Calamosk zult zien. Denk eraan dat ik op je reken, Har­pist.

Laat er niks gebeuren met de mannen van Basil.

SHARN!

Aikenkerelmakkervanme! Hoe gaat hetmetJOU! Langetijd-niksgehoord! Verdomde blatendebastaard wat verdomme gedaan BARDELASK?

Nounounounou . .. MimeeFamorelMaarschalk eigen be­denksel ver van HoogVrazel buitenmijncontrole Wapenstil­standschender liet oude wrok tegen Armida de Geweldige overheersen (mogezerustenGodinvrede) tegen mijn Koninklijkepolitiek in . .. wacht tot Ayfa&Ik die Mimee Vogelhersens tegrazennemen ... VLEERMUIZESTRONT!

Aiken, jongen! Je denkt toch niet echt dat Wij zulke wetteloze acties tegen Jou goedkeuren, aanmoedigen? Ons Koninklijk Woord breken?

Ik verwed je ballen eronder van wel.

... Ik zweer op mijn Eer als Monarch van de Hoogten en de Diepten Vader van alle Firvulag . ..

Schei uit! Ik weet verdomd goed wat jouwwoord waard is tegenover eenmens. (Kleurrijke gore afbeelding.) Ik denk niet dat het wijs van je was om die Minderen hun machines af te pakken ten gunste van Nodonn!

Wel kerelvanmijnhart daar heb je me te pakken. Kon verleidingvanZWAARD niet weerstaan viel als rijpe pompoen in de aartsvijandStrijdmeesterval.

Lijkt er meerop hele idee afkomstigvanjou. Nou je steunde de verkeerdeKoning-SchorpioenGLINSTERDARM en je hebt jezelf koninklijk verneukt! Ik had een mooie goedgezinde ver­rassing in gedachten voor GroteToernooi maar nu . .. Nee! Dat hadjenietH Oh Té verdoemme tot in diepste afgrond. Nu mag ik verdrinken, in vieren gedeeld & mijn lever gebakken metuitjes voor ik jou het Zwaard in je gorepoten laat krijgen.

Jongen . .. KoningAikenLugonn .. . BroederSoeverein ... het was allemaal alleen maar een verschrikkelijk MISVER­STAND.

(Meelijwekkend gelach.)

Nee echt. Ik zal het bewijzen! Ik zal Mimee dwingen Bardelask te verlaten. Verdomme jij Sharn KoninklijkeStrontzak Barde­lask één rokende puinhoop Armida&haarridders dood wat heb ik aan jouw kloteterugtocht? Nou ja . .. dan kan herstel. ..

Roniah.

?

Roniah huilendehypocriet. Maak dat ongedaan.

??

Zie af van je plan aanval tegen Roniah met geregelde troepen van HoogVrazel gepland voor laatste week september.

Zo waar Als Té mijn getuige is .. .

OKé DE JACHT VLIEGT VANNACHT.

Nee wacht Ik zal nagaan misschien Medor of Batularn of Fafnor samenzwering tegen mijn autoriteit.. .

Red je goregezicht op iederemanierdiejewilt maar houd je poten af van Roniah!

Voor mekaar. Maak je geen zorgen.

(Pijnlijk lachen.)

??? Aiicen we kunnen vrienden zijn. VeelkleurigLand grootgenoeg voor allemaal. En wat Zwaard betreft... Je weet dit is heilig voor mijnvolk. Het behoorde aan mijneigen grootover­grootvader SharndeVerschrikkelijke. Geef het ons terug Aiken. We zullen ons aan de vrede houden. Ik zweer het. Geenbesluit tot na het Toernooi. Beschouw Zwaard maar als veiligheidsgarantie voor goed gedrag. Akkoord! Ik wist dat je verstandig zou zijn jongen. Ik zal jouw- belofte Zwaardgeven gebruiken om heethoofden onder duim te houden. Laat ze maar energie sparen voor Toernooi. Prima idee! Wacht tot je de wonderbaarlijke Zingende Steen hebt gezien . ..

(Vermoeidheid.) Welterusten Shara. Welterusten Aiken.

Welterusten ...

Voor de eerste keer in bijna een week ging Aiken naar de konink­lijke appartementen.

De gouden deuren waren weer in hun hengsels gehangen en er was geen spoor meer te zien van de schade die de invallers hadden toegebracht. Hij had opdracht gegeven dat al de voorwerpen die aan koningin Mercy-Rosmar hadden toebehoord, moesten worden verwijderd. Terwijl hij nu door de doodstille zitkamer liep waar­van het balkon uitzag over de maanverlichte zee, merkte hij dat bepaalde schilderijen en beeldhouwwerken en planten waren ver­dwenen, net als het weefgetouw waarop ze de zachte sjaals had gemaakt uit de wol van de schapen die ze zelf naar het Plioceen had gebracht. De waterbak van haar grote witte hond was weg, het gebeeldhouwde kabinet met de stopflessen vol speciale kruiden, een blauw tapijt, de geborduurde kussens op de grote rieten stoe­len. In haar kleedkamer stonden de kasten wijd open en leeg. In de vazen waren geen bloemen meer. Haar juwelenkistjes waren ver­dwenen, al haar kosmetika, zelfs de geur van haar parfums. Haar stoel met de leeslamp uit het Bestel was verwijderd, de dozen vol boeken en banden en al de opnamen van de middeleeuwse spelen en de opera's en de reisverslagen afkomstig van de Oude Aarde die ze met hem had gedeeld, een opgeschoten jongen van een koloniale planeet, gedurende de nachten van de afgelopen winter wanneer de regens tegen het Glazen Kasteel sloegen en ze samen overlegden hoe ze de troon zouden veroveren .. .

Ze was heengegaan. Ze was er nog. En die ander ook.

Staande in de lege kleedkamer voelde hij zich ineens omringd door restanten van gelach. Hij brandde. Zijn hersens en zijn lichaam kwamen hem afzichtelijk gezwollen voor, zich spannend tegen de naden van zijn gouden stormpak dat hij per se had willen blijven dragen, ook toen de zomermist al lang was opgetrokken. Hij hoorde zichzelf zeggen: Als je maar van me had gehouden! Of: Als ik dat maar niet had gedaan! En de herinneringen: Als ik heen ben gegaan, zul je geen ander vinden. Fatale Gek! Hoe wil je het klaarspelen, Amaddn-na-Briona?

Hij had het gedaan op de manier die zijn instincten hem wezen, had hen beiden genomen in een razernij van angst en afgunst en verschrikkelijke woede, zwelgend in die zo begeerde macht, die vitaliteit.

Het was de enige manier, schreeuwde zijn geest.

Hij merkte dat hij in de koninklijke badkamer stond, gereflec­teerd in de met spiegels behangen wanden, een dwerg in glanzend goudleer, zich eindeloos herhalend. Hij drukte beide handen tegen zijn oren, duwde de kap van het stormpak stevig tegen zijn schedel met al zijn bovenmenselijke kracht. Die wredere pijn verslond zijn smart. Hij schreeuwde: 'Je behoort Mij toe!'

En het was goed.

Een kleine man, starend naar zichzelf in een met juwelen bezette spiegel. De vertrouwde badkamer, onyx met goud, de kleine fon­tein die speelde in het koelere einde van die grote, verzonken kuip terwijl het warmere deel uitnodigend stoomde. Manden vol zwaar geurende gele orchideeën. Een trage maan die hem bespioneerde door het glazen dak. Stapels purperen baddoeken en zijn gele zij­den kamerjas en de met amethisten bezette sandalen. Een kan met ijsgekoelde mede en een kristallen glas, precies zoals hij zijn zilver dragende bedienden telepathisch had opgedragen.

Het was goed.

Hij bestudeerde de weerkaatsing van zijn gezicht, bleek en smar­telijk binnen de toegevouwen kap. De lippen vast opeengeklemd in reactie op zijn onvrijwillige schreeuw, de neus wreed aangescherpt. Hij had de stevige, vergulde huid van zijn stormpak gedragen om zijn conditie voor anderen te verbergen: die onsmakelijke zwelling, die gloeihitte. Hij wist dat wanneer hij het pak uitdeed, de gevolgen van zijn vraatzucht en begeerte schaamteloos zichtbaar zouden worden.

Maar het leek goed te zijn.

Hij maakte de kap los en deed hem af. Zijn hoofd was met zweet overdekt, het donkere kastanjekleurige haar bijna zo zwart als zijn ogen. Hij schopte zijn schoenen uit, maakte het pak bij de enkels en de polsen open, gooide de gordel weg, trok ten slotte de ritssluiting vanaf zijn hals tot in het kruis open en stapte eruit. Zijn lichaam was pezig, bedekt met spieren, schaars behaard. Er waren vage afdrukken zichtbaar van de naden van zijn stormpak, maar voor het overige zag hij eruit zoals altijd, rustig.

Dat wat hij zo bevreesd was geweest te vinden was verdwenen. Als het er ooit was geweest.

Hij gaf een luide schreeuw van vreugde en dook in het stomende water.

Het was goed.

Later, toen hij alleen op het balkon zat en mede dronk en naar de uilen keek, kwam Olone. Ze was zo lang en slank als een jonge boom, het blonde haar golfde op de zeebries en ze zond verleidelijk overredende energieën uit die zijn geest binnenkropen en met zachte veren vingers probeerden de erotiek in hem wakker te maken.

'Nee,' vertelde hij haar.

'Het spijt me, mijn Koning.'

Ze droeg een doorzichtige japon zonder ceintuur die als zilverwater van haar schouders naar beneden viel.

ik dacht je te kunnen helpen in je nood.'

'En wat nog meer?' vroeg hij zachtjes. Zijn eigen mentale sonde ging zo behoedzaam bij haar binnen dat ze er niets van merkte. Ze dacht enkel aan haar eigen weinig bedreven manoeuvres.

'Ik wilde je vertellen hoe blij ik ben dat je won. Dat beide verra­ders dood zijn. En Tonn met hen! Ik ben voor altijd de jouwe als je dat wilt.'

Aiken lachte heel vriendelijk.

Ze stond vol trots voor hem. Eén hand op haar buik.

'En ik draag een kind van jou.'

'Dat doen zevenenzestig andere Tanu-vrouwen ook. Ik ben de koning.'

'Ik dacht dat je het fijn zou vinden!' riep ze uit.

Hij dronk behoedzaam uit zijn glas, zijn blik verbergend, zijn geest op inspectie door haar trotse jonge ego.

'Ik weet wat je dacht, Oly. Wat je nu denkt. Toen ik geloofde dat Mercy dood was, toen ik uitgeput en verzwakt was na het gevecht met Felice, heb je me zeer getroost en geholpen bij mijn herstel. Ik ben daar dankbaar voor en blij dat je een van mijn kinderen draagt. Maar denk nooit weer dat je Mij kunt manipuleren, Scheppende Zuster.'

Verwoed schoten haar mentale afweerschermen op hun plaats. Ze deinsde achteruit naar de balkondeur.

'Mijn Koning, vergeef me.' 'Arme Oly. Je ambitie is zinloos en levensgevaarlijk. Ik heb op dit ogenblik genoeg van koninginnen.'

ik ... ik was dom en aanmatigend. Doe me geen pijn!'

Hij stelde haar gerust. 'Niet wanneer je aanvaardt dat ik veran­derd ben.'

Ze aarzelde. Haar angst loste op en haar uiterlijk verzachtte toen ze zich realiseerde dat hij niet boos was, maar geamuseerd en ver­drietig. 'Zal ik Goriah dan verlaten?'

'Natuurlijk niet. En ook al delen wij dan nu niet meer hetzelfde bed, dat betekent niet dat ik je niet meer graag mag. Je bent een verrukkelijk hete Tanu-meid en al dat zoete gestoei zal weer terug­komen. Maar niet nu. Maar je kunt me een maagdelijk kusje geven.'

Ze barstte in lachen uit en vloog naar hem toe, hem eerst voor­zichtig kussend, later met volle overgave. Hij hield haar lichtjes vast terwijl ze zich aan haar extatische opluchting overgaf, en haar geest biechtte en hij vergaf haar.

Later zat ze op de vloer aan zijn voeten en zei: 'Is het waar? Dat je de geesten van Nodonn en Mercy hebt verslonden op de manier waarop de legendarische helden dat deden op Duat? En als je nu met mij naar bed ging en dat onoverwinnelijke vuur brandde nog steeds, zou ik dan ook in je opgenomen worden?'

Hij probeerde het uit te leggen.

'Elizabeth zegt dat wat ik deed - en je moet geloven dat ik dat deed zonder het bewust te willen - neerkwam op het in mij opne­men van de metavermogens van Mercy en Nodonn. Ik ken jullie legenden over Duat niet. Ik heb beslist niet twee mensen levend verslonden en ik heb evenmin hun zielen leeggeslorpt en gevangen gezet binnen in mijn hoofd . ..'

'... ook al ben je bang geweest van wel,' fluisterde Olone.

'Lieve Oly, jij bent niet op je achterhoofd gevallen. Is mijn koninklijke ongesteldheid onderwerp van gesprek in het kasteel?'

'We weten dat je niet slaapt. Dat je je ernstig zorgen maakt.'

'Denk je dat daar geen reden voor is? Je weet hoe de Firvulag het vredesbestand hebben geschonden.'

'Zal er oorlog komen?' Ze hield beide handen nu rond haar buik geklemd.

'Als er een oorlog komt, zal ik die winnen.'

Haar gretigheid had iets wanhopigs.

'Heeft.. .heeft die overname je heel sterk gemaakt? Zo sterk dat Sharn en Ayfa niet hierheen zullen durven komen?'

Was dat zo? Kon hij die gestolen vermogens naar eigen believen aanwenden?

Ai, daar zat de moeilijkheid. Nog niet, in elk geval. De overname was een vreeswekkend trauma geweest; hij had het nog niet aange­durfd de volle omvang van zijn onvermogen te laten zien, behalve

aan Elizabeth. Alleen zij wist dat hij alleen nog maar in staat was de simpelste metafuncties met enige redelijkheid uit te voeren, dat hij amper nog kon vliegen, dat er geen sprake van was dat hij de psychokinetische kracht bijeen kon brengen om zijn vierhonderd rid­ders omhoog te brengen, dat hij niet langer in staat was geweldige vuurstoten mentale energie bijeen te brengen of het vermogen een afweerscherm op te roepen dat zelfs laserstralen deed afbuigen. De nieuwe vermogens die hij van Nodonn en Mercy had overgenomen zaten daar binnen in hem, maar ze verstoorden en overheersten zijn eigen vermogens. Hij was nog niet in staat hun energieën effi­ciënt in goede banen te leiden. De bestaande neurale paden waren onvoldoende. Hij zou nieuwe moeten scheppen die de toegenomen last konden verdragen, precies zoals hij dat gedaan had na zijn treffen met Felice, toen het ook noodzakelijk werd de werkingen van zijn hersenschors opnieuw te integreren, omdat daar nu het programma voor een metabundeling bij inbegrepen was en de nieuwe aanvallende technieken die Abaddon hem had toever­trouwd. Daar was tijd voor nodig geweest. En dat gold ook nu, als hij tenminste niet vooraf gek werd gedurende dat proces, want daar had Elizabeth hem voor gewaarschuwd. Ondertussen zou hij moe­ten bluffen, bedriegen en tijd winnen. En zijn hoop vestigen op de wapens uit het Bestel en zien dat hij die antieke vliegende machi­nes in handen kreeg die Basil Wimborne met zijn bemanning in de Alpen had verborgen.

‘Ik zal uw geheim nooit verraden, mijn Koning. Vertrouw op mij.'

' Wat?'

Verloren in gedagdroom, was hij Olone en haar vraag vergeten, veilig (zo dacht hij) achter de mentale schermen die het merendeel van hun oude kracht nog hadden bewaard. Maar ze was opgestaan en stond nu voor hem en straalde medeleven uit.

‘Ik zal het nooit vertellen.'

Ze had maar geraden. Overgevoelig en bezorgd om hun ongebo­ren kind, intelligent en bereid tot dienstbaarheid, bang maar met een grote liefde voor hem, had ze het geraden.

'Aiken, het komt goed. Je zult er iets op vinden. Je moet. Jij bent onze Koning.'

'Ja,' antwoordde hij wanhopig. Hij leunde achterover in zijn stoel, sloot zijn ogen en zijn geest en wachtte tot ze was heenge­gaan.

Later liep hij over de borstweringen, ging van het ene deel van het kasteel naar het andere, torens in en hangbruggen over en liep de bolwerken binnen die soms nog maar ten dele waren hersteld en waar het nu donker was omdat de lichten niet meer brandden. Hij groette de nachtwacht terwijl hij rondging en zij verzekerden hem dat alles in orde was. Dit waren de uren voor de komst van de dageraad wanneer de innerlijke demonen tot leven kwamen. Hij ging naar boven, de grote, gebroken toren in waar het baken had geschenen, waar hij en Mercy naar de meteoren hadden gekeken, om te zien hoe ver de reparaties waren gevorderd. De arbeiders hadden de op één na hoogste vloer bereikt en zouden met een dag of twee helemaal bovenaan zijn. Hij stond op de nieuwe vloer van stoffige glasblokken terwijl de wind aan zijn zijden kamerjas trok en gonzend door de schietgaten kwam. Een grote brok van de wes­telijke muur was nog steeds verdwenen en daardoor had hij een verrassend uitzicht over de Straat van Redon.

Wat was hij op dit moment van plan?

Was hij al uitgevaren?

'En kan ik je over zo'n afstand heen voelen?' vroeg Aiken zachtjes. Hij kon met zijn geest nog altijd enige honderden kilome­ters overspannen en nog deze ochtend had hij de verwoesting van Bardelask helder waargenomen. Vérvoelen verschilde echter van de meer 'gespierde' metavermogens, kwam eerder neer op zuiver­heid van richting dan op kracht. Het bezat zelfs een eigen toege­voegd neuraal circuit waardoor dat vermogen aan de gewone zin­tuigen kon worden gekoppeld en dat was heel wat minder kwets­baar dan de vermogens die holografisch functioneerden.

Waarom zou hij het niet proberen? Het was nog nacht, de meest gunstige omstandigheid voor een poging over lange afstand en hij wist maar al te goed hoe zijn mentale handtekening eruitzag!

Hij zou enkel maar gadeslaan. Geen poging doen tot communi­catie.

Hij leunde tegen de half voltooide muur en bracht zijn hoofd binnen een van de schietgaten zodat hij de juiste hellingshoek beter kon vasthouden. Toen ontspande hij zich en liet zijn mentale gezichtsvermogen de afstanden overbruggen. Hij volgde de ron­ding van de Pliocene Aarde, gleed over de meegevende wateren van de Atlantische Oceaan met een brede, makkelijke zoekstraal. Lichtjes ... lichtjes, heel diffuus en zacht... op minimaal vermo­gen, schaatsend boven het begin van pijn ... reik uit.. . reik uit. . . verder.

Ha. Noord-Amerika.

Breng het nu voorzichtig in close-up. Maak de zoekstraal smal­ler. Zwaai naar het zuiden over de weelderige lagunes van Georgia, over het Apalachee Kanaal en zoek Ocala. Vind de kleine vlekjes van hun levensaura's. En dan die ene...

Pijn. Maar concentreer desondanks, doorzoek het zuidelijke eind van het eiland en die grote baai waarvan Cloud Remillard had gezegd dat die beschermd was tegen de ergste orkanen door een krans van verspreide atollen. Daar zouden ze de boot hebben lig­gen.

Ernstige pijn. Daar lag de grote viermastschoener Kyllikki, sterk en bruikbaar. Diep in het water. Geladen. Elizabeth had gezegd dat ze er aan de kadezijde een paraplu van sigmavelden overheen had­den gelegd, maar die was nu niet merkbaar. Het schip trok aan de ankers in veertig meter diep water en geen enkel draagbaar sigmaveld kon zo'n drainage van krachten weerstaan.

Kruisigende pijn. Zoek nu hem op. Al de vroegere rebellen bevonden zich op dat schip, wachtend op de dageraad. Maar hij zat eenzaam op het achterdek onder de middernachtshemel. Hij droeg een stijve witte broek van grove katoen en een zwart shirt.

Marc Remillard glimlachte naar Aiken Drum. Het beeld was wazig, te klein. Maar zijn stem klonk duidelijk alsof hij zich hierbij hem op de toren in Goriah bevond.

'Zoals je ziet zijn we klaar om uit te zeilen. Het wordt een pijnlijk afscheid na meer dan zevenentwintig jaar. Sommigen van ons wil­den helemaal niet weg.'

Waarom dan toch?

'Ah, dat was ik helemaal vergeten!' De glimlach werd groter. 'Jij weet nog niet alles, is het wel? Alleen wat onze dolende kinderen je hebben verteld. Nou ja, we moeten wat door de vingers kunnen zien. Maar het wordt tijd dat je de waarheid kent, Koning Aiken- Lugonn. Mijn zoon Hagen en mijn dochter Cloud en de rest van hun generatie zijn maar met één doel naar Europa gekomen: de tijdpoort weer openen. En ditmaal vanaf de Pliocene kant.'

Onmogelijk!

Marcs glimlach was treurig. 'Van mijn standpunt gezien, wilde ik dat je gelijk had. Maar ik ben bang dat het heel goed mogelijk is, als het lukt de ingewikkelde apparatuur te bouwen. Onze rebelse jongelui hebben de complete ontwerpschema's van Guderian met zich meegenomen, samen met bepaalde uitrusting die voor de fabricage nodig is en wat ze hier verder aan bruikbare en gespecia­liseerde onderdelen konden vinden. Ze hopen var. jou gedaan te krijgen dat jij hen voorziet van technici uit het Bestel en ruwe grondstoffen, alsmede natuurlijk toegang tot de geografische lokatie van de tijdpoort. Ik zou je willen aanraden aan zo'n plan niet van harte mee te werken tot je de tijd hebt genomen om de conse­quenties grondig te overwegen.'

Open . . . poort... TERUGKEREN. . .

'De kinderen willen, zoals ze dat zo zonderling uitdrukken "naar huis terug", naar het Bestel. Je kunt je mijn gevoelens over dat onderwerp goed voorstellen.'

De zon hing nog net onder de rand van de oostelijke heuvels van Armorica. Het door zonneplasma voortgebrachte gebulder vervul­de de ether en maakte de concentratie van Aikens geest afschrik­wekkend pijnlijk. De kloof werd wijder, het beeld was nauwelijks meer te zien. Maar hij bleef de stem tot het eind toe duidelijk

horen:

'Denk erover na, Aiken. Een heropende tijdpoort die teruggaat naar het Bestel houdt natuurlijk ook het omgekeerde in: herope­ning van de oorspronkelijke poort van het Bestel naar het Plioceen. Wil jij dat, Koning Aiken-Lugonn? Wil jij ook weer naar huis?'

De wind jankte rondom de gebroken toren. Aikens hoofd bons­de alsof het zou gaan barsten. Verblind, gleed hij op zijn knieën en drukte zijn voorhoofd tegen de koele blokken glas.

Toen de zon helemaal was verschenen en hij de arbeiders en hun stemmen hoorde op de trappen beneden hem, dwong hij zichzelf op te staan. Hij bezat nog altijd de kracht om zich onzichtbaar te maken. Binnen die illusie slipte hij terug naar zijn eigen apparte­menten. Daar liep hij rechtstreeks naar de kast waar zijn oude pak met de vele zakken hing. Hij opende de sluiting onder de rechter­knie en haalde een boekplaquette uit de zak die hij daar een jaar en een week geleden had ingedaan. De titel luidde:

DE TAUVELDGENERATOR VANGUDERIAN

Theorie en praktische toepassing

'Wil ik naar huis?' vroeg hij zich af.

Hij ging op de rand zitten van het grote ronde bed en begon in de ochtendzon te lezen op bladzijde één.

7

Het waren niet zozeer de grote spinnen zelf alswel hun voedings­gewoonten waardoor Mister Betsy het ten slotte opgaf.

Op de negende dag van hun opsluiting in de gemeenschappelijke cel, werd hij wakker door het al te bekende gevoel van iets dat over zijn hand liep. Hij griende van afkeer en ging overeind zitten op de hoop stro. Hij duwde zijn pruik weer op zijn plaats en kreeg toen het afschuwelijke schepsel in de gaten, op nog geen halve meter afstand vlak bij de snurkende middeleeuwer, Dougal. De spin zag Betsy ook, want ze kwam overeind, zwaaiend met haar voelsprie­ten op een verdacht onbeschofte manier terwijl ze een krakerig gezoem liet horen. Het dier was koolzwart en harig en had een lichaam ter grootte van een perzik.

'Smerige bruut!' siste Betsy. Hij schikte zijn gekreukelde kraag recht. Ochtendlicht dat door spleetramen naar binnen sijpelde, verlichtte zwakjes de erbarmelijke kerker. Overal lagen in elkaar gedoken of uitgestrekt de gestalten van die kleine groep technici, piloten en avonturiers die bekend stonden als de Bastaards van

Basil, overgeleverd in de handen van Nodonn de Strijdmeester door een mysterieuze vrouw met metavermogens, en beroofd van de vliegtuigen die de vrijheid van de Minderen moesten verzeke­ren.

Basil zelf was al dagen geleden uit de cel gehaald, waarschijnlijk om gemarteld te worden.

Terwijl hij de spin waakzaam in het oog hield, boog Betsy voor­over om de sjaal los te maken waarmee hij zijn hoepelrok rond de enkel dicht had gebonden. Hij had al snel geleerd op die manier te gaan slapen omdat de kerker vergeven was van muizen, de voor­naamste prooi van de reuzenspinnen. Betsy was zich goed bewust - net als generaties zo uitgedoste vrouwen voor hem - wat een ramp kleine zoogdieren konden veroorzaken wanneer ze langs je benen omhoogklauterden. Misschien had hij de aanwezigheid van de spinnen moeten verwelkomen, want de muizen beten en de spin­nen niet, maar in plaats daarvan wekten ze enkel zijn afschuw op. Ze waren hem te berekenend, te behendig in de achtervolging van hun slachtoffers en de muizen schreeuwden en piepten zo hartver­scheurend wanneer ze gepakt werden en meegesleept naar de spinnenesten hoog tegen de zoldering. Nadat de rovers zich tegoed had­den gedaan aan de lichaamssappen van de knaagdieren, lieten ze de droevige, kleine, in spinnewebben verpakte karkassen op de gevangenen beneden vallen.

En Betsy, met zijn ingewikkelde en omvangrijke Elizabethaanse kostuum, was veruit het kwetsbaarste doelwit.

En nu had deze spin de moed om hem uit te dagen! Hij gooide het dier met een paar handen vol stro, maar het weigerde zich terug te trekken en bleef in de buurt van Dougals verbonden rode kop. Betsy voelde om zich heen op zoek naar een zwaarder projectiel, maar kon in de zware schaduwen niets bruikbaars vinden. De spin bewoog uitdagend met zijn poten. Met enige moeite worstelde Bet­sy zich overeind en zag toen tot zijn wanhoop dat er een lange scheur over de lengte van zijn rok was gekomen, waardoor het fra­me daaronder zichtbaar werd. Somber mompelend, schudde hij de rok zodat die zich weer over de hoepel plooide.

Drie verpakte muizelijfjes vielen uit zijn onderrokken in het stro.

'Jij .. . jij lelijk monster!  schreeuwde de voormalige ingenieur. Hij rukte een roodgehakte brokaten slof van zijn voet en wierp die overhands met alle kracht. Hij miste de spin die op het gezicht van Dougal sprong. De stoere middeleeuwer opende zijn ogen en schreeuwde op de toppen van zijn longen, naar zijn baard slaand met beide handen terwijl hij het stro in alle richtingen sloeg.

'Weg jij schooier, dolle hond, uitvaagsel! Aaach ... het hoeren­jong heeft me gestoken!'

De overige twintig gevangenen ontwaakten tot verschillende graden van waakzaamheid. Terwijl ze van hun ligplaatsen rolden, verstoorden ze daardoor andere, naar prooi zoekende spinnen zodat de kerker ineens leek te krioelen van de scharrelende beesten. Ze schoten over de vloer als de afgehakte handen van zwarte demonen en de woest starende Dougal in zijn namaak-maliënkolder huilde van ontzetting, zoog op een duim en klapte toen met een smartelijke kreet tegen de vloer.

'Vooruit dan, gif, doe uw werk,' fluisterde hij. Zijn ogen gingen dicht.

'Sodemieters!' vloekte de verraste Betsy. De middeleeuwer kronkelde lichtjes.

'Het beest heeft Dougal te grazen!' hijgde Clifford. Hij wees met een trillende vinger naar de chirurg, Magnus Bell. 'En jij zei dat ze ongevaarlijk waren .. .'

'Maar dat zijn ze ook,' protesteerde Bell. Hij was al neergeknield en voelde de pols van de middeleeuwer. 'Hij is alleen maar hyste­risch.'

Overal om hen heen op de wanden en de vloer leek het nu te krioelen. En dit was tenminste een grijpbare vijand, geen myste­rieuze vrouw die hen bedroog en hun geesten opblies, die de grijze ringen van de slavernij om hun nekken sloeg en vervolgens opsloot in een kerker van de Tanu.

Phronsie Gillis' heldere alt liet zich horen. 'Waar wachten we op, kerels? Laten we die rotzakken pakken!’

De Bastaards van Basil werden ineens gevitaliseerd. Ze omslo­ten hun tegenstanders en trokken ten aanval. Betsy hanteerde zijn slippers. Phronsie en Ookpik en Taffy Evans en Nirupam sloegen naar de spinnen met losse schoenen, houten bekers en borden. Farhat en Pongo Warburton schopten. Bengt gebruikte zijn blote vuis­ten tegen de schepsels. De halvegare technicus Cisco Briscoe gebruikte zijn riem als zweep en dat had ziekmakende gevolgen. Ze vloekten, gilden, en joegen, struikelden over elkaar en eisten ondertussen een hoge tol aan ongewerveld leven. Slechts een hand­vol van de Bastaards streden niet mee. Miss Wang kroop weg tegen een muur en probeerde niet over te geven. Philippe, de superkieskeurige, stond waakzaam en met gekrulde lippen en de Tibetaanse arts Thongsa liet piepend zijn zwak protest horen:

'Ik smeek jullie! Stop! Hebt respect! Die levensvorm is fysiek niet aantrekkelijk, maar heeft een nuttige functie in de lokale eco­logie!'

'Schijt an de ecologie!' grauwde Stan Dziekonski, die kapitein was geweest op een pantserboot tijdens de Metapsychische Rebel­lie. Hij sprong met beide voeten tegelijk boven op een spin.

Dmitri Anastos knielde naast Magnus en hield de emmer met water vast terwijl de arts Dougals beet schoonveegde.

'Weet je zeker dat hij niet doodgaat?'

'Aslan!' kreunde de ridder. 'Zal ik blijven in deze kleurloze wereld die in uw afwezigheid niet meer is dan een varkenskot?'

'Rustig an, grote jongen,' zei Magnus. 'Je blijft heus wel leven.'

'Doodmaken!' Mister Betsy gaf de spinnige tegenstanders van alle kanten lik op stuk met zijn met wondvocht besmeurde slipper. 'Doodmaken!'

De deur van de kerker galmde, kraakte en vloog toen met dave­rend lawaai open. Zes menselijke infanteristen met gouden hals­ringen en Husqvarna-verdovers marcheerden naar binnen, ge­volgd door een schitterend glanzende ridder van de Tanu wiens glazen kuras het embleem droeg van een harp. In de gang waren andere dapperen die ontblote zwaarden droegen en het blauw der bedwingers en het roze-goud van de psychokinetici samen met mensen die wapens hanteerden uit het Bestel.

De Tanu hief een bevelende hand. Door hun grijze halsringen daartoe gedwongen, waren de mannen van Basil ineens doodstil en onderdanig.

De Tanu glimlachte tegen hen. 'Ik ben Ochal de Harpist en ik breng jullie het saluut en de bevestigingen van goede gezindheid van koning Aiken-Lugonn. Verheugt jullie, aan deze onrecht­vaardige opsluiting is een eind gekomen! We zijn hier om jullie hier weg te halen en met de grootst mogelijke spoed naar Calamosk te brengen waar de koning zelf jullie zal ontmoeten. Volgt ons nu naar buiten, waar jullie leider, Basil Wimborne, al op jullie wacht.'

Hij draaide zich om en verliet de cel.

Nu hun geesten weer vrij waren, keken de Bastaards elkander vol ongeloof aan. Een van de infanteristen met een Husky stak een duim omhoog. 'Kom op, voortmaken! Anders komen we allemaal in de soepketel.'

De Bastaards begonnen te lachen. Ze trokken hun schoeisel aan, verzamelden hun armzalige bezittingen en druppelden naar bui­ten, waarbij de gezonden de kreupelen hielpen. Betsy ging het laat­ste weg, nadat hij zijn slippers zo goed en zo kwaad als het ging aan het stro had schoongeveegd en zijn scheefgezakte pruik weer recht had gewrongen. Twee infanteristen van de achterhoede stonden aan weerszijden van de kerkerdeur en presenteerden grijnzend hun wapens toen de reïncarnatie van de goede koningin Bessie de Eer­ste met veel vertoon van voornaamheid naar buiten liep.

De kerkerdeur zwaaide dicht. Toen de metalen dreun was weg­gestorven, werd het doodstil in de cel. In de verwarde chaos van zwarte lichamen in het stro, spartelden er nog een paar na, en bewogen toen niet meer.

Na een tijdje kwamen de muizen uit hun schuilplaatsen en ont­dekten dat voor hen een jubeljaar was aangebroken.

Het was een droom, zei Hagen Remillard tegen zichzelf. Het moest een droom zijn .. .

De onderling verbonden terreinwagens wiegelden aan hun ankers in de ondiepten van de Middellandse Zee rondom de land­engte van Aven, wachtend op het eerste licht om over land de race naar Afaliah te beginnen. Hagen had de nachtwacht genomen, want hij was er zeker van dat hij toch niet zou kunnen slapen nadat zijn zuster hem had verteld over de strijdmacht van gouden-hals­ringdragers die zeker vóór hem in de citadel zou aankomen. Zou deze voorhoede van die Troonveroveraar een of ander onmogelijk ultimatum inhouden? Was het een bedreiging voor de levens van de piloten en technici die zo van levensbelang waren voor zijn eigen plannen?

Broedend over alle mogelijkheden bracht Hagen het grootste deel van de nacht uiterst waakzaam door. Maar rond het dode uur, 0400 in de morgen, wanneer de menselijke energieën het laagst zijn door een minimaal gehalte aan bloedsuiker, dreigde zelfs een meta even weg te zakken. Het geestesoog verwaasde en keek in een wereld vol schaduwen, van herinneringen en vreeswekkende beel­den die zich concretiseerden tot een nachtmerrie . ..

Trudi neemt zijn hand en brengt hem langs een onbekend pad naar een plek waar de aarde vers was omwoeld en waar nieuwe gebouwen hoog oprezen tegen de achtergrond van de ochtendhe­mel, sprankelend en gonzend van leven. Hij begint te grienen wan­neer ze naar binnen gaan en verschrikkelijke onuitsprekelijkheden hem bedreigen (hij is pas driejaar en zijn metafysische ontvangst­kanalen zijn ongetraind en onbeholpen) en de zuster zegt: 'Stil maar. Het is allemaal in orde. We gaan "Welkom thuis" zeggen tegen papa.'

Ze lopen over een eigenaardig gladde vloer naar schemerige koelte. Volwassenen steken overal levensgroot boven hem uit, ze letten niet op zijn zwakke telepathische vragen en fluisteren in hun geesten onderling over onbegrijpelijke zaken:

Sterrezoektocht. . . Lylmik? .. . WAANZIN! ... Ver­domme, hij heeft het geflikt!

1700 lichtjaren met de scanner eerste poging! En terug zonder dat zijn hersenen zijn doorgebrand ...

Kan niet geloven dat hij het ding aan het werk kreeg. Verdomde troep.

NooitkrijgtieMIJzoverdatikdatrotdinggebruikMarc- Gek2jaarherstellennuweervanvorenafaanbeginnen ....

Haal die idioot hier weg. Maar hoe lang moet dat zoeken tussen sterren duren? WAANZIN! WAANZIN!

We hebben alle tijd van de wereld, liefje.

6 000 000 verdomde jaren. Het zal lukken ... sterrezoektocht... redt ons!... nieuw begin ... samensmelting... overreed hen of doe beroep op hun altruïsme ...

WAANZIN!

Mentale Mens ... misschien leren we hem toch nog kennen. Het kind jij stomkop.

Oh...

Laat Hagen naar voren zodat hij het ziet.

Laat het hem zien!

Laat het hem zien! WAANZIN! LAAT HET KIND DE WAANZIN ZIEN DIE ONS HIER IN BALLINGSCHAP HEEFT GEBRACHT! LET HEM ZIJN EIGEN TOEKOMST ZIEN ...

Het was maar een droom. Een droom over een enorm gevangen ding, een brein, gescheiden van het lichaam. Blij toe! Kunstmatig van energie voorzien, het straalde waarachtige Eenheid uit, gloriërend in eenzaamheid.

In de droom tilde Trudi hem omhoog zodat hij het ding beter kon zien en zei: 'Het is je papa.' De jongen van drie schreeuwde en probeerde weg te rennen.

Enkel een droom. Daarom probeerde hij nu niet weg te lopen nu hij het ding andermaal zag, buiten het windscherm van de stuurhut op het vaartuig dat uit al die onderling verbonden terreinwagens bestond.

Het leek te rusten op het luik dat toegang tot de aandrijving gaf, precies tussen de tweelinghulzen van de sonische kanonnen. Een reuzenvorm, dof glanzend, ruwweg in de gestalte van een man. Energiekabels en geïsoleerde slangen sproten uit het blinde hoofd en vervaagden verderop tegen de grijze hemel.

In zijn droom kwam Hagen uit zijn stoel vanachter de navigatietafel overeind en liep naar buiten. Hij leek naar die spookmachine op het voordek toe te zweven en terwijl hij dichterbij kwam, werd het ding transparant. De man die het ding bediende strekte binnen de coverall van druk zijn armen uit, boog naar beneden en glim­lachte naar het driejarige bange kind.

‘Ik ben het maar. Je papa.'

Maar hij stapte achteruit, wist dat hij die omhelzing niet kon riskeren, zelfs in de droom zich ervan bewust dat het echte lichaam van een man die een dergelijke bescherming droeg gekoeld moest zijn tot ergens bij het absolute nulpunt en vrijwel volledig geschei­den van het lichtende brein.

'Ik denk dat ik het eindelijk begrijp,' zei Hagen. 'Jack was jouw voorbeeld. Voor jou was een permanente aanpassing niet wegge­legd. Je was te oud voor een geslaagde adaptie. Maar je was vastbe­sloten meer te worden dan de Broeder van de Mentale Mens.'

ik zou zijn vader zijn geweest,' zei Marc. 'En ik zou tevreden verder hebben geleefd om te zien hoe jij en de anderen de sterren regeerden die ik jullie gaf.'

'Niet langer menselijk.'

'Je zou het je niet hebben herinnerd.'

'Ga weg!' schreeuwde de driejarige. 'Raak me niet aan. Kijk niet naar me!'

De verpleegster hield hem tegen en verhinderde dat hij wegliep, maar hij begroef zijn gezicht in haar lange rok en huilde en weiger­de nogmaals naar zijn vader te kijken. De geeststemmen van de anderen luisterden en toen kwamen de muren genadig op hem af en werd hij opgetild en weggedragen ...

Hij ontwaakte, staande op het lege voordek in de ochtendwind en liep naar het luik om te kijken naar de plek waar de illusie zich bevonden had. Hij zag twee grote uithollingen in het materiaal als­of daar een enorm gewicht op had gerust.

Yosh werkte zijn gezicht steviger in de overkapte kijker van het infrarode zoeklicht en zei: 'Nu begint het ergens op te lijken.'

Servomotoren jankten en de machine en de man die hem bediende draaiden langzaam in een cirkel van 360 graden. 'Prach­tig. En een prima plek hier, boven op de toren met het baken. We hebben ruwweg een bereik van zeventig, tachtig kilometer, want Calamosk ligt op een heuvel. Tot bijna halverwege Afaliah goed uitzicht, dan krijgen we de heuvels aan de andere kant van de Opaar. Ah, deze baby is voor de grote steppen gemaakt.'

'Hoe doet de fijnafstemming het, chef?' vroeg Sunny Jim. Hij en Vilkas zaten in de schaduw en dronken bier nadat ze twee zweteri­ge uren bezig waren geweest met het plaatsen van de zonnepanelen voor de energievoorziening.

'Die werkt nu,' mompelde Yosh. 'Ja, daar gaan we dan, wat kuiert daar over de Grote Zuidweg op positie vier-een-drie-een-twee-punt-zes-een? Jawel, een kudde hipparions, die nemen liever de weg dan de bosjes, luie sodemieters. Maar goed dat we hier in het Plioceen geen vervoer hebben dat met hoge snelheid gaat. Anders had je om de vijftig meter een waarschuwingsbord nodig: OVERSTEKENDE HIPPARIONS.' Vilkas zette zijn grote afge­dekte kroes neer, veegde zijn snor met de rug van zijn hand af en zuchtte als een martelaar. 'Moet de rest er meteen aan vast, of kan het wachten tot we wat gegeten hebben?'

'Wat denk je zelf?' Yosh grinnikte kort naar zijn twee ashigaru en verdween toen weer in de kijker.

Vilkas kreunde. Yosh praatte met gesmoorde stem vanuit de kijker verder. 'Wat erger is, we zullen kabels moeten aanleggen in plaats van de gewone transmissie en we zullen iets moeten beden­ken om dit hersengestuurde paneel te verbinden met het zoeklicht en de vuurbatterijen. Sorry jongens. Dit stuk oud roest is meer dan veertig jaar oud als het niet méér is en de vuurinrichtingen zijn nog ouder. Je zou toch verwachten dat zo langzamerhand een of andere geit wel wat moderners had meegesmokkeld.'

'Misschien deden ze dat ook wel.' Vilkas loerde somber in zijn lege beker. 'Maar hoe zouden we dat moeten weten? De Tanuheren die een voorraadje smokkelwaar hadden, hielden hun kaken stijfdicht over hun verzameling. Niks te ruilen of te vergelijken. Koning Thagdal zou hun koppen op een staak hebben gestoken als hij geweten had dat ze geheimen voor hem hadden. Alle belangrij­ke spullen uit het Bestel die door de tijdpoort kwamen, behoorden aan de Kroon toe te vallen. En dingen als geweren werden veron­dersteld te worden vernietigd.' Hij barstte uit in een ironische scha­terlach.

'Wat een mazzel dat ze dat niet deden!' Jim knikte naar de net geïnstalleerde batterij van middelgrote laserwapens. 'We zouwen mooi geen schijn van kans hebben tegen die Noordamerikaanse bende als we het enkel met messen van glas en hersentjes moesten doen. Maar deze schieters, jongejonge! Nooit zoiets eerder gezien in deze moerassen.'

'Het is oudroest,' zei Yosh kalm. 'Zo antiek dat het om te huilen is. Moeten een bereik hebben van tien kilometer, maar bij zeven worden ze al te zwak. God, ik zou er wat voor over hebben om een paar moderne in het veld te gebruiken straalkanonnen te hebben, zelfs een antieke Röntgen zou het nog beter doen.'

Jim staarde hem met open mond aan.

'Sssjj, baas . . . wat een plek mot dat Bestel wel geweest benne!'

Yosh en Vilkas keken elkaar aan. De robotingenieur vroeg: 'Wa­ren je ouders tijdreizigers, Jim?'

'Me grootouders,' zei de jongeman. 'We leefden voor twee gene­raties vrij hier, in Steltdorp, nadat de Firvulag Nionel in de steek lieten. Zelfs de Huilers mosten niks van de Parijse moerassen heb­ben.' Hij giechelde. 'Wat ons best uitkwam.'

Vilkas keek naar zijn laarzen.

'Zou je naar het moeras teruggaan als je de kans had, jong? Lek­ker naar huis?'

'En troep vreten van lisdodden en hertezwijn?' snoof Jim. 'Deze jonge niet. Parijs ken verrekken.' Hij klikte met twee vingers tegen zijn grijze ring.'Dit is pas leven!'

'Jezus,' zei Vilkas zachtjes.

Yosh zat alweer in de machine en manipuleerde met beide han­den het bedieningspaneel en de controles. 'Laatste test. Sluit een van die schieters maar aan, dan kunnen we zien hoe ze volgt op halfautomatisch.'

Jim sloot een van de dunnere kabels van de wapens aan op de batterij terwijl Vilkas de vuurmond schoonmaakte. Toen het wapen verbonden was met het zoekapparaat, zeiden beide grijzen tegelijk: Klaar, Yoshi-sama.

Servomotoren hieven het zoeklicht omhoog waardoor Yosh comfortabel met zijn rug in de stoel kwam te zitten. Het er nu elek­tronisch mee verbonden wapen draaide gehoorzaam mee terwijl Yosh de hemel afzocht. 'Dicht in het vizier. Dat kregen we te zien en dat zullen we dus gebruiken. Ga een vogeltje verbranden. De natuurbeschermers zullen het me niet in dank afnemen als ze het wisten, maar ik heb een warmte afgevend lichaam nodig om dit ding af te stellen. En ja ... ja . . . aha! Daar komt een stelletje val­ken boven Calamosk op een-een-zes-zeven-punt-nul-vier . .. chotto matte. Verdomme, ontsnapt. Weer een valk. Goudgeel. Een mannetje. Weer klaar . .. !'

'Chef. . . niet doen!' schreeuwde Jim. 'Niet schieten!'

Yosh keek op van de kijker, zijn voorhoofd kwaad gefronst. 'Wat nou weer?'

'Die gouden valken ... het betekent ongeluk als je ze dood­maakt. Schiet er een en je krijgt de stront van de hele wereld op je kop!'

'Ah, God, schei nou uit,' riep Yosh.

'Alsjeblieft chef,' bedelde Jim.

Yosh schonk hem een blik vol walging en keerde terug naar de zoeker. Hij zwaaide snel naar het zuiden en omlaag naar de oevers van de rivier de Ybaar.

'Mag het dan een verdomd parelhoen in een verdomde modder­poel wezen?'

'Schiet maar raak,' zei Jim opgewekt.

De laser liet een stotterend gesis horen. Yosh ontspande in zijn stoel en zuchtte. 'Da's dat. Maak het kanon maar los, dan gaan we naar beneden .. .'

Hij bevroor toen zijn gouden halsring een oproep doorgaf.

Yoshi hoor je me?

(Dat deed hij en hij kende die stem.) Ik hoor, Hoge Koning!

Ik kom eraan. Heb je een zoekerscoop klaar?

Net af, maar alles nog niet verbonden met de kanonnen.

Hindert niet. Zullen het niet nodig hebben. Blijf toren. Wacht mij. ZEG NIEMAND ik kom.

Ja Hoge Koning.

Vilkas en Jim waren bezig geweest met het bijeenzamelen van gereedschap en testapparatuur. Geen van beiden hadden ze Yosh' afwezigheid opgemerkt. De Litouwer zei: 'Als we het vizier aan de hersenbesturing vastmaken, zullen we wat anders moeten slopen om er de MP-interfacers van te maken.'

'Vergeet het maar,' zei Yosh. 'De koning komt eraan. Er is wat in het plan veranderd.' Hij fronste terwijl hij de zoeker de hemel ten noordoosten van Calamosk liet aftasten. 'Hij wil dat we hier blij­ven en aan niemand vertellen dat hij onderweg is.'

'Hé . . . geweldig!' riep Jim uit. 'Brengt-ie de Vliegende Jacht mee om die hoerenneukers van overzee weg te branden?'

Yosh hield zijn mond en bestudeerde de uitslag op het scherm­pje. 'Dat kan het niet zijn. Dan zou ik hier een reusachtige uitslag krijgen en er is niks in die richting, helemaal niks.' 'Over land dan?' probeerde Vilkas.

'Hoe ken-ie een landmacht nou geheim houwen?' sneerde Jim. 'Tuurlijk vliegt ie!'

'Oh mijn God,' zei Yosh.

Hij hief een uitgeput gezicht uit de kijkeropening en drukte op de uit-knop. Zijn samuraikleding, voor het installatiewerk uitge­trokken, lag op een keurige stapel. Een welbekend telepathisch sig­naal bracht Vilkas en Jim haastig overeind om hem te helpen bij het weer aantrekken. Ze wisten niet wat ze denken moesten van het zweet dat ineens op het voorhoofd van hun meester verschenen was en evenmin waarom zijn wangspieren plotseling trilden. Maar door hun grijze halsringen vingen ze iets op van de mentale beroe­ring waaraan Yosh ten prooi was en die hij zo goed mogelijk pro­beerde te verbergen.

De weinig tactvolle Jim was meelevend. 'Jee, baas, voel je je eigen wel goed?'

'Ik ben prima. Maar luister ... Herinneren jullie je Jock nog toen hij ons vertelde hoe we onze intieme gedachten konden ver­bergen als we bang waren dat een Tanu met sterke vermogens aan het afloeren was?'

'Ik herinner het me,' zei Vilkas. 'Niet dat ik hem nodig had om me dat te vertellen!'

'Aan een of ander liedje denken, steeds maar weer,' repeteerde Jim gehoorzaam. 'Ik mos altijd denken aan wat me grootvader zong:

Wij zijn de maagdelijke klimmers, dat kun je horen, met hele bossen haar in onze oren . . .

Yosh onderbrak hem.

'Wanneer de koning komt, verberg je gedachten.'' 'Maar waarom, chef?'

Yoshi schikte zijn daisho en de nodachi-zwaarden terwijl Vilkas de kraagachtige nodowa vastmaakte (laag, zodat de kostbare en status verschaffende gouden halsring zichtbaar bleef) en Jim hield de rijkbewerkte helm met de sikkelvormige hoorns omhoog.

'Doet er niet toe waarom. Je zult het wel merken als de Koning hier is.'

Ze stonden alle drie uit te zien, hun gezichten naar het oosten.

Daar werd een klein vlekje zichtbaar tegen de wolkeloze namiddaghemel.dat blijkbaar dichterbij kwam en Jim en Vilkas raakten gespannen. Toen zagen ze dat het maar een vogel was, misschien een soort havik met gele en zwarte veren. Hij gleed laag over de toren en het lange strootje dat hij in de klauwen hield was duidelijk

zichtbaar.

Pas op, waarschuwde Yosh zijn volgelingen telepathisch.

De vogel zweefde omlaag. Het was geen havik, maar een goud­kleurige valk en toen hij op de borstwering landde, veranderde hij in koning Aiken-Lugonn die de grote glazen Speer met één gehandschoende hand vasthield.

'Hai,' zei de koning, terwijl hij het gezichtsmasker van zijn stormpak omhoogdeed. 'Hebben jullie de zoekerscoop klaar?'

Yosh salueerde en wees naar de machine. Jim mompelde: 'Wij zijn de maagdelijke klimmers!'

Aiken trok zijn wenkbrauwen vragend op. 'Dat zou ik nou nooit gedacht hebben.'

Hij draaide zich om en klom in de stoel van de scanner. 'Je hoeft me geen instructies te geven. Ik heb deze dingen eerder gebruikt.' Hij keek naar het zuiden. 'Ja . . . daar komt Ochal de Harpist en zijn ruiters ... ik neem aan dat die extra lichamen de zo fel begeer­de Bastaards van Basil zijn.' Met een behendige vinger toetste hij een groter zoekbereik in. 'En achter hen aan, vanuit de heuvels, vijftien terreinwagens die zo hard gaan als ze kunnen.'

Vilkas en Jim staarden elkaar aan met een mengeling van geschoktheid en plotseling begrijpen. Yosh stond kalm naast de koning en zei: 'Hoe kunnen we helpen?'

Aiken klom uit de zoekerscoop en gebaarde naar Yosh dat die zijn plaats moest innemen. Jim ving snel de kabuto op die zijn meester van zijn hoofd trok en wegwierp.

'Ik ga jullie drieën een staatsgeheim toevertrouwen,' zei Aiken. Zijn ogen waren vurige kolen in een doodsbleek gezicht. 'Ik zal jullie niet bedreigen, maar als jullie iemand later vertellen wat voor chicanes ik hier vanmiddag ga uithalen, dan is er een goede kans dat ik mijn troon verlies. En jullie vallen mee, natuurlijk.'

'We zijn jouw slaven,' zei Yosh. Zelfs in de omhelzing van de grote machine zag hij kans een waardige buiging te maken. Vilkas en Jim schuifelden heen en weer en likten hun lippen.

Aiken zei: 'De Noord-Amerikanen zullen de groep van Ochal inhalen voor ze binnen bereik van de verdedigingswerken van Calamosk komen. Dat realiseerde ik me al op weg hierheen. Ik zal dus iets moeten doen.'

'Hel, we dachten allemaal dat de Vliegende Jacht mee zou komen,' zei Jim. Vilkas schopte hem tegen zijn enkel.

ik zou de Jacht niet kunnen vervoeren,' vertelde Aiken hun rus­tig. ik heb nauwelijks genoeg kracht om te vliegen en de illusie van een vogel overeind te houden. Als ik over die colonne vijandelijke wagens zou vliegen en met de Speer aanvallen,zou ik niet genoeg vermogen overhouden om een psychocreatief afweerscherm tegen hun wapens in stand te houden. Ik heb een draagbare sigmaveldgenerator, maar als ik die gebruik wordt het vliegen nog lastiger en de kans bestaat dat deze Noord-Amerikanen wapens hebben die door een klein sigmaveld gaan als een bijl door een rotte meloen. Ik ga dus iets anders proberen en jullie moeten me helpen met de scan­ner. Ik vlieg met de Speer naar een grote hoogte. Heel hoog. Jij, Yosh, stelt nauwkeurig in op vijftig meter voor het leidende voer­tuig en je geeft mij de coördinaten telepathisch door.' Hij knipper­de met zijn ogen, al reagerend op de vraag die nog moest komen. 'Nee, ik kan mijn eigen vermogens niet gebruiken om te richten. Ik ben niet in staat over grote afstand nauwkeurig te focussen. Afge­zien daarvan, het beetje vermogen dat ik over heb, zal ik nodig hebben om hun scanner in de war te brengen. Ik zal de Speer mis­schien meer dan één keer moeten gebruiken, je moet dus klaar­staan om opnieuw te richten zodra ik daarom vraag. Is dat duide­lijk?'

'Ja, Hoge Koning. Het zou het beste zijn als er gewacht kon wor­den tot het doelwit binnen een afstand van vijfenveertig kilometer is. De scanner is daarboven misschien niet helemaal betrouw­baar.'

'Goed idee. Ik zal zolang wachten als ik kan.'

'Maar wat is er gebeurd?' schreeuwde Jim. 'Ke-ris-tus, Majesteit! Hoe kenne we dit stel op hun falie geven, hoe gaan we die Firvulag op hun falie geven, als jij geen kracht meer over hebt?'

Aiken glimlachte en tikte tegen de kap van zijn gouden pak. 'Ik heb hier nog altijd de volle lading aan slimmigheden, Jimmy, m'n jongen. Al die ordinaire grijze hersencellen die me hier naar het Plioceen hebben gejaagd. Heb je je ooit afgevraagd waarom ze mij uit het Bestel verwijderd hebben? Omdat ik een bedreiging vorm­de, daarom! Je hebt hersens en hersens. En de mijne mogen dan op dit moment een beetje te kort schieten in metafysische vuurkracht, maar maak je geen zorgen. Ik zal gauw genoeg weer herstellen. En ondertussen vind ik wel andere manieren om moeilijkheden te boven te komen.'

Cloud greep de rand van het commandopaneel geconcentreerd beet. 'We gaan ze inhalen! Geschat moment van samenkomst over elf-punt-vier minuten!'

'Zullen we de geluidskanonnen bemannen?' vroeg Phil Overton aan Hagen.

'Natuurlijk niet, idioot. Wanneer we een goed uitzicht hebben, geen bomen of verdomde antilopen of iets anders dat op hol slaat en in de weg staat, dan zetten we de sigma's op. Dan gaan we in verspreide formatie van de weg af en jagen ze op tot ze binnen bereik van de verdovers zijn. We schieten de chaliko's onder hen vandaan, kruipen nog dichterbij en laten de verdovers een slaap­liedje voor ze zingen. Daarna hoeven we ze alleen maar op te vegen.'

'We zouden de rijdieren al veel eerder met andere middelen kunnen neerschieten,' zei Phil.

'En de kans lopen dat we een of andere piloot of technicus dood­maken van wie ons leven afhangt als vader ons achternakomt?' snauwde Hagen. 'Geen sonische kanonnen, verdomme, en ook geen fotonenwapens. Die moeten we alleen gebruiken tegen troe­pen uit Calamosk.'

'We zullen openingen in de sigmavelden moeten laten om te kunnen sturen en de Huskies te richten,' zei Nial Keogh. 'Als ze slim zijn kunnen ze ons op die manier te grazen nemen. Met een meta-vuurstoot door kaatseffect te gebruiken.'

'Dat moeten we riskeren,' zei Hagen. 'Jij en de anderen die goed zijn in psychokinese, moeten uitkijken voor dat soort geintjes. Stel nu de anderen telepathisch op de hoogte en geef hun advies. We waaieren niet uit voor het terrein daarvoor geschikt is. En ik ga over op maximale snelheid om hen in te halen. Houd je vast.'

Het geluid van de grommende turbo's rees tot een hoog janken. De voertuigen raasden over de ruwe, slecht genivelleerde weg, bonsden en schokten en veroorzaakten een kolossale stofwolk.

'Ik heb hen nu op de monitor,' zei Veikko Saastamoinen. 'Van dichtbij ook. Ze weten dat we hier zijn, maar ze lijken zich geen zorgen te maken.'

Hagen vloekte. 'Kun je wat horen?'

'Alles op alle mogelijke manieren afgeschermd. Die lui met hun halskettingen hebben alles toegedekt. Wat zou ik nu graag het recept van zo'n metabundeling hebben van die ouwe. Eén vuur­stoot met mij als doorgangskanaal en we zouden dat met flessegas gepantserde zootje een mooi gaatje tussen de oren bezorgen.'

'De koning beschikt over dat recept,' zei Cloud, 'voor het geval je dat vergeten was.'

De vluchtende chalikoruiters staken een droge rivierbedding over en draafden op hoge snelheid tussen een smalle rij populieren door op de tegenover liggende oever. Met uitgeschakelde veilig­heidscontroles, gingen de terreinwagens zo hard dat ze bijna niet meer onder controle waren te houden.

'We moeten vaart minderen!' schreeuwde Cloud. 'De anderen zijn ...'

Uit de hemel kwam een korte heldergroene flits. Stof kwam in fonteinen omhoog, vormde een ondoorzichtige bruine wolk en tegelijk met een explosie die hun hersens deed schudden, hoorden ze een telepathisch gebulder:

STOP JULLIE VOERTUIGEN. PROBEER GEEN SIGMAVELD OP TE RICHTEN OF IK BRAND JULLIE LEIDER DOORMIDDEN.

Veikko schreeuwde en sloeg beide handen om zijn hoofd. Hagen worstelde met de remmen tot het voertuig slingerend van de weg gleed en in een veld vol stenen terechtkwam waar het schokkend en voren ploegend schuin op de linkerkant hangend bijna dreigde om te slaan.

Er weerklonk een tweede explosie, volgend op een smaragdkleurige vuurstoot en dit keer was de inslag amper vijftien meter van hen verwijderd. Hagen vloekte terwijl hij het voertuig eindelijk tot stilstand kreeg.

BEWEEG JE NIET. GEEN SIGMAVELDEN OMHOOG OF IK PAK JE.

Nial Keogh sprak kalm met de andere voertuigen over de inter­com. Veikko, wiens overgevoelige geest door het volume van de mentale schreeuw volkomen was overweldigd, was op de vloer gevallen, opgerold als een foetus, de handen voor zijn oren. Het beeldscherm liet alleen veelkleurige sneeuw zien.

Cloud en Hagen keken elkaar vol somber begrip aan. Het eerste deel van de wedstrijd was voorbij. Maar in elk geval was hun vader niet de winnaar.

Cloud sprak tegen Aiken over diens persoonlijke golflengte: We zijn gestopt. Kan ik naar buiten komen en onderhandelen?

Er volgde een derde explosie, nu achter de laatste terreinwagen en homerisch gelach uit de hemel.

JULLIE GEKKEN. IK HEB JULLIE URENLANG IN DE GATEN GEHOUDEN. IK HAD JULLIE HERSENS KUNNEN FRITUREN VANAF HET OGENBLIK DAT JULLIE VOET ZETTEN OP MIJN VEELKLEURIG LAND. EN JULLIE DEN­KEN DAT ER IETS TE ONDERHANDELEN VALT?

Cloud zei: We hebben een voorstel dat u zal interesseren. Wij willen uw koninkrijk echt geen schade toebrengen.

IK KEN JULLIE VOORSTEL. IK WEET DAT JULLIE HOPEN DE TIJDPOORT TE HEROPENEN.

We willen . .. betalen voor uw hulp.

HOE?

Hagens gezicht stond vragend. Hij en Phil Overton hadden haastig overlegd en nu vertelde hij zijn zuster: Er is iets geks, dat was geen psychocreatieve vuurstoot maar van een soort fotonenka­non!

GEEF ANTWOORD! OF MIJN META VERMOGENS ZUL­LEN JULLIE VERNIETIGEN!

'De tovenaar van Oz,' zei Phil Overton. 'Maar met een gigantenmaat brander. Niet helemaal bluf... maar misschien hebben we onderhandelingsruimte.'

Hagen zei: Ik ben de zoon van Marc Remillard. We zullen beta­len voor uw medewerking door u te helpen onze gezamenlijke vijand te verslaan, die wij heel wat beter kennen dan u. Zonder onze hulp zal hij u vernietigen, net zo goed als ons. HIJ VERTELT MIJ DAT JULLIE DE VIJAND ZIJN! Hagen zei: En heeft hij u verteld dat hij heeft geleerd hoe hij een d-sprong moet maken?

Er volgde een lange stilte. Toen sprak de donderstem: BLIJF WAAR JULLIE ZIJN GEDURENDE DRIE UREN. KOM DAN NAAR CALAMOSK MET JULLIE VOERTUIGEN VANBOVEN OPEN EN ALLE WAPENS GEDEMONTEERD. WE ZULLEN THEE DRINKEN.

8

Basil Wimborne en zijn bemanning van Bastaards kwamen andermaal in de citadel van Calamosk, die ze eerder dat jaar onder zo heel andere omstandigheden hadden bezocht. Toen was Basil tijdens het hoogtepunt van het regenseizoen een van de leiders geweest van het leger vluchtelingen dat zich van het door de Vloed geteisterde schiereiland Aven had teruggetrokken. Het kleine kader dat later bekend werd als de Bastaards, had direct een soort staf gevormd onder leiding van hemzelf, Commandant Burke, Zuster Amerie en Elizabeth. Nadat de menigte vluchtelingen door de koppige Celadeyr bij Afaliah was weggehouden waren ze deze veel kleinere stad genaderd in de verwachting dat ze door diens menselijke meester, de parvenu Sullivan-Tonn, nog smadelijker zouden worden weggestuurd. In plaats daarvan merkten ze dat Sullivan en diens jonge Tanu-verloofde aan de kant waren gezet door Aluteyn, Meester der Vaardigheden, en een bende afvallige ridders die aan de Grote Retort waren ontsnapt. Calamosk was duchtig gehavend en bezat nog maar schaarse voorraden na de belegering, maar Aluteyn had de vluchtelingen gegeven wat hij missen kon, alvorens hun aan te raden verder noordwaarts te trekken naar vruchtbaarder streken.

Nu ze achter Ochal de Harpist opnieuw Calamosk binnenreden, zagen Basil en zijn Bastaards de veranderingen. De gewitte half­houten huizen die eens het mindere stadsvolk van blootnekken hadden gehuisvest, waren vrijwel allemaal leeg. Onkruid groeide tussen de straatstenen en overal lag stof en door niemand opge­ruimde uitwerpselen van dieren. De stenen bloembakken en open­bare tuinen werden niet verzorgd en hadden ook van de droge zomer veel te lijden gehad.

Omdat hij eens een gouden halsring had gedragen, was Basil onder het contingent geredden uit de kerker de enige met voldoen­de ervaring om door de geestversterker telepathisch met de Tanu te kunnen spreken. Hij vroeg Ochal:

Wat is er gebeurd? De stad ziet er zo verwaarloosd uit vergeleken bij de andere steden die ik sinds de Vloed heb gezien.

Ochal zei: De rama's. Voor zover ze niet zijn gedood, zijn ze de wildernis ingevlucht. Dat is een gevolg van het gevecht en de men­tale druk en opwinding die ontstond toen Aluteyn de stad over­nam. Rama's zijn vredelievende schepsels met gevoelige en kwets­bare geesten. Door het dragen van de halsringen reageren ze op uitbarstingen van extreme emotionaliteit in tegengestelde richting door te vluchten als dat mogelijk is. Anders lijden ze ernstig aan acute psychosomatische verschijnselen. Niet alleen Calamosk, maar mijn eigen geliefde Bardelask en zelfs Goriah hebben mee moeten maken dat de rama's op de vlucht sloegen. De Hoge Koning heeft natuurlijk opdracht gegeven dat er nieuwe apen naar de hoofdstad moeten worden gezonden. Maar Calamosk moet met een heel nieuw fokprogramma beginnen.

Basil zei: Dat is pech voor de plaatselijke grote jongens die bedienden nodig hebben.

Ochal zei: Veel mensen met grijze halsringen zijn nog steeds trouw en zelfs graag bereid om te dienen ... en zelfs redelijke aantallen blootnekken.

Basil: Zij die te angstig of te voorzichtig waren om de weg van de Minderen te gaan of die te wijs waren om naar Goriah te rennen in de hoop dat de koning hun gouden halsringen zou geven.

Ochal (onder gelach): Dat is in meer steden dan alleen Calamosk een probleem geweest. Koning Aiken-Lugonn heeft nogal aardig moeten afwijken van zijn oorspronkelijke idee iedereen die daar­om vroeg direct volledig burgerschap te verlenen.

Basil: Mmmm. Maar zijn ingevingen waren edelmoedig ...

Ochal: Maar gelukkig voor de goede orde in het Hoge Konink­rijk werden ze vervangen door gezond pragmatisme. Ah!.. . We zijn er eindelijk.

De karavaan reed het voorhof op van de centrale citadel waar het wemelde van mensen met halsringen van elke klasse en van in burger geklede of bewapende Tanu. Hier rondom het kasteel was niets te merken van de verwaarlozing in de buitenwijken van de stad. Menselijke bedienden haastten zich om de nieuwkomers te helpen bij het afstijgen en Basil en zijn Bastaards werden met even­veel voorkomendheid behandeld als hun escorte. De elitegarde van mensen met gouden halsringen stond in de houding, hoewel met de wapens uit het Bestel in de aanslag.

Ochal zei tegen Basil: 'Jullie valt een grote eer te beurt. De Heer van de stad zelf is gekomen om jullie welkom te heten.'

Basil boog zijn hoofd eerbiedig toen een schepper van de Tanu, gekleed in een korte tuniek en een halve wapenrusting van aqua­marijn naderbij kwam.

'Parthol Snelvoet,' stelde hij zich voor. Hij bewerkte kortstondig de pleziercircuits van hun grijze halsringen en veroorzaakte daar­door een volslagen verrassing onder hen die hiermee geen ervaring hadden. 'Mijn persoonlijke gelukwensen! De koning is er zeer ver­langend naar jullie te ontmoeten.'

'En wij hem,' antwoordde Basil. Kalm, hield hij zijn vrienden voor, blijf kalm!

'Misschien moeten we jullie eh ... eerst wat opknappen,' stelde Parthol knipogend voor. 'De kerkers van die ouwe Celo zijn bepaald geen sanatorium.'

Basil lachte droogjes. 'Dat is heel wellevend van u, Heer Par­thol.'

'Volg mij. Er wacht een aardige verrassing!'

Toen was de Tanu al op weg met Basil en de anderen achterblij­vend in zijn spoor (want een stoutmoedige Tanu neemt makkelijk stappen van twee meter). Ondertussen wees hij hun opvallende verbeteringen in de verdediging, begonnen door zijn voorganger, de nu overleden Aluteyn, terwijl hij hen voorbij de buitenwerken voerde, over een binnenplein en ten slotte een gebeeldhouwde wit­marmeren talud op dat hen binnen het paleis bracht.

'U was een van Aluteyns metgezellen in het verzet?' vroeg Basil ademloos.

Parthol grinnikte. 'Broeder bajesklant, zul je bedoelen! Je hoort het goed! De ouwe Thagdal bracht me in de Retort wegens moord. Onthoofde mijn schoonmoeder, Coventone Petrifactrix, tijdens een Koninklijke Jacht in de Donkere Bergen. Niemand wilde gelo­ven dat ik haar voor een Firvulag hield. Kan niet begrijpen waarom niet.'

Via een reeks marmeren trappen daalden ze af naar de ingewan­den van het paleis waar toortsen in zilveren houders de gangen verlichtten die met roze en zwarte tegels waren ingelegd. Tijdens die afdaling werd er een zekere onrust voelbaar die van Basil en zijn Bastaards uitging.

'Dit keer geen kerkers,' stelde Parthol hen gerust.

Ze kwamen bij een grote zwarte deur in zilveren hengsels, bewaakt door menselijke vrouwen die als standbeelden in rustin­gen van zilverluster stonden opgesteld.

Vol verwachting grijnzend, maakte de Heer van de stad Calamosk een handgebaar waardoor de deuren openzwaaiden en wenk­te zijn bezoekers hem te volgen.

De Bastaards begonnen onder elkaar te fluisteren en elkaar aan te stoten. Enkelen lieten een ongelovig gefluit horen. Ze waren in een reeks gewelfde door pilaren gedragen en onderling verbonden vertrekken gekomen die leken op een combinatie van een weelde­rig Turks bad en een Hongaars hoerenhuis uit het fm-de-siècle. Er waren rinkelende kristallen kroonluchters, barokke rustbanken in met gordijnen afgesloten alkoven en een fantastisch verguld stoombad, ingelegd met jaspis, waarvan de muren rondom waren versierd met mozaïeken, uitgevoerd in motieven uit Paphos.

'Amusant, of niet?' zei Parthol tegen Basil. 'Jullie betreurde soortgenoot Sullivan-Tonn liet dit inrichten tijdens zijn kortdu­rende ambtsbekleding en wij besloten het zo te laten. Vernuftig ras, jullie mensen, als deze afbeeldingen tenminste een redelijk beeld geven van jullie seksuele gedrag in de Oude Wereld.'

Basil kuchte bescheiden.

'Sommige van deze mozaïeken hebben een folkloristische ach­tergrond. De centaurs en de meerminnen bijvoorbeeld en ook de ... eh . . . wat meer heldhaftig toegeruste individuen.'

'Oh? Wat jammer. Maar ik vroeg me inderdaad al af waarom er niet van zulk spul door de tijdpoort was gekomen.'

Hij gaf kort een opdracht door aan een opgewekt ogend paar van blijkbaar Polynesische afkomst in gebloemde korte sarongs, dat binnenkwam met bladen vol anjers. Ze droegen zilveren halsrin­gen en terwijl zij de bloemen uitdeelden aan de verbijsterde Bas­taards, leken ze vertrouwen en comfort uit te stralen.

'Salote en Malietoa zullen voor jullie zorgen,' zei Parthol. 'We komen een beetje handen te kort, dus jullie zullen eikaars ruggen moeten masseren, maar ik denk dat deze wasbeurt jullie toch ple­zier zal doen. Probeer het bubbelbad! Die Sullivan dacht echt aan alles! En wanneer dat achter de rug is, hebben jullie nieuwe kleren nodig. Ik mag met trots zeggen dat Calamosk zich verheugt in het bezit van een eersteklas robotkleermaker, een Halston 2100. Die maakt echt alles wat je maar kunt wensen.'

Mister Betsy, die van zijn anjer had genoten, liet een verrukte zucht horen.

Parthol straalde naar deze Elizabeth in de zo droevig ontluister­de kleding. 'Sinds de tijdpoort dicht is, hebben we niet veel textiel uit het Bestel meer, nauwelijks nebulin of dacoliet of repelvel, maar er is een voorraad heel mooi linnen en fijne katoen en ik ben er zeker van dat er nog minstens twintig el over is aan prachtig zijdebrokaat en er is zilveren kantwerk dat me heel geschikt lijkt voor die kraag van jou.'

Phronsie Gillis onderdrukte een vuil lachje.

'Dan laat ik me wel een zijden broek maken uit wat er over blijft!'

Betsy negeerde haar.

Parthol Snelvoet zei tegen Basil: 'Over een paar uur kom ik jullie halen. Jullie zullen toch niet proberen te ontsnappen of je te verber­gen, is het wel? Zo vervelend! Ik wil er niet al te zeer de nadruk op leggen, maar jullie dragen allemaal grijze halsringen en we zouden jullie makkelijk terugvinden. Wacht in elk geval tot je gehoord hebt wat de Hoge Koning te zeggen heeft voor jullie aan het plannen maken slaan.'

'Heel goed,' zei Basil. 'We zullen wachten.'

Terwijl de Bastaards hun thee dronken in het gezelschap van koning Aiken-Lugonn, stierf het gepraat over koetjes en kalfjes langzaam weg en begonnen aller ogen zich te richten op de kleine gestalte van de monarch. Hij zat voor de niet-aangestoken haard in de audiëntiezaal op een troon van verguld eiken; zijn gasten moes­ten zich voor het merendeel tevreden stellen met grote kussens, terwijl er slechts een paar recalcitrant en achterdochtig waren blij­ven staan, onder wie Mister Betsy. De koning droeg zijn gouden stormpak zonder de kap, een simpele ronde kroon van zwart glas rustte op zijn donkerrode haar. Hij dronk gekoelde muntthee uit een Waterford-tumbler en kauwde en zoog op de resterende ijs­blokjes terwijl de stilte toenam en de Bastaards naar hem staar­den.

'Hoeveel van jullie,' vroeg de koning ten slotte, 'zouden door de tijdpoort terug willen gaan naar het Bestel?'

Pandemonium.

Aiken glimlachte en hief een hand. Een overmachtige stoot over­redingskracht bracht elke geest tot stilte.

'Sorry dat het even zo moet, maar we hebben weinig tijd. Er komen snel andere gasten bij ons gezelschap en onder hen bevindt zich de dame die jullie allemaal in de bajes van Afaliah liet gooien nadat ze jullie vliegtuigen had gestolen, Cloud Remillard.'

'Remillard?’ riepen de geesten en stemmen van de Bastaards.

'Ik zie dat er iets gaat dagen,' zei de koning. Zijn glimlach stond grimmig. 'Ja, ze is zijn dochter. Marc Remillard en zijn vroegere rebellen hebben zevenentwintig jaar lang in Noord-Amerika geleefd en zich daar vooral met hun eigen zaken bemoeid. Maar nu niet meer. Blijkbaar kregen de rebellen kinderen en de jeugd besloot dat ze genoeg hadden van de dominantie van de ouderen. Ze pakten alles in, bliezen thuis het een en ander op en kwamen hierheen. Cloud was de eerste, met een paar anderen. Later kwam haar broer Hagen daarbij, met heel de rest van hun generatie.'

'Goede God,' zei Basil. 'Dat is niet te geloven! Iedereen nam aan dat Marc Remillard bij de Rebellie om het leven was gekomen, samen met zijn voornaamste samenzweerders.'

Aiken haalde de schouders op.

'Madame Guderian heeft het een en ander te verantwoorden. Ik weet niet of ze hem er vrijwillig heeft doorgelaten of dat ze haar dwongen. Waarschijnlijk het laatste en ze namen een overvloed aan smokkelwaar mee.'

'Oh, Uwe Majesteit, wat doet dat er toe!' riep de kleine Miss Wang opgewonden. 'Vertel ons liever meer over het heropenen van de tijdpoort en over het naar huis gaan.'

'Dat kan niet,' vertelde Dmitri Anastos haar. 'Het is eenrich­tingsverkeer, van het Bestel naar het Plioceen.'

'Maar niet,' zei Aiken, 'als je hier een tweede tauveldgenerator van Guderian zou bouwen. En dat is precies wat de kinderen van Marc Remillard en hun vrienden van plan zijn.'

'Naar huis gaan!' huilde Miss Wang. 'Een einde maken aan deze verschrikkelijke vergissing. Weggaan van deze afschuwelijke plek en eindelijk weer terug naar de rust en de vreedzaamheid van het Bestel...'

'Nu ja, dat weet ik nog zo net niet,' zei Phronsie Gillis terwijl ze een twijfelachtig gezicht trok. 'Ballingschap hier laatje nekharen af en toe overeind staan, maar door de bank genomen bevalt het me hier wel. Zou jij terug willen gaan, Bets?'

Mister Betsy liet een hol gelach horen. 'Je maakt een geintje.'

'Het Bestel is niks meer dan verlicht despotisme! Naar de hel ermee!' zei Duwkop.

'Praat voor jezelf, joker,' zei Chazz. 'Ik zou vooraan in de rij staan voor een retourtje.'

'Wie zouden er nog meer terug willen?' vroeg Aiken.

Elf handen gingen omhoog. En toen een twaalfde, afkomstig van een man met een adelaarsneus die zei: 'Ik ook, Hoge Koning, wan­neer jij en die ellendige Engel van de Afgrond een oorlogje van plan zijn.'

Phronsie Gillis schonk hem krachtdadig antwoord.

'Elke oorlog waar die ouwe Marc De Oppermachtige lik me reet Grootmeester in meedoet is per definitie geen kleintje, Nazir! Het zal eerder dodelijk zijn voor deze Pliocene Aarde en het Bestel zal er op die manier mee eindigen dat het er nooit geweest is!'

'Nee, dat is onmogelijk,' wierp Dmitri er met pedante vasthou­dendheid tussen. 'In tegenstelling tot wat het populaire volksgeloof wil, behoren zogenaamde alternatieve universums of parallelle ruimte-tijdontwikkelingen tot de onmogelijkheden. Je kunt je eigen grootvader niet vermoorden om vervolgens nooit geboren te worden! Geen enkele handeling hier in het Plioceen kan de primai­re werkelijkheid beïnvloeden waar het Bestel - en wat dat betreft ook alle andere toekomstige gebeurtenissen - de manifestatie van zijn. Volgens de universele-veldtheorieën ...'

'Houd je kwek dicht, Dmitri,' zei Betsy.

Er ontstond een gekrakeel dat door Aiken met nog een overre­dende mentale rotklap werd beëindigd.

'Van degenen die zouden willen gaan. Hoeveel van jullie zijn in staat een vliegmachine van de Tanu te besturen?'

Miss Wang, Philippe, Bengt Sandvik, Farhat, Pongo Warburton en Clifford staken hun handen op.

'Hoeveel piloten zouden hier blijven?'

Nu gingen de handen omhoog van Mister Betsy, Tafïy Evans, Thongsa, Duwkop en Stan Dziekonski.

De koning fixeerde Mister Betsy met een peinzende blik.

'En wat deed jij dan wel precies in het Bestel?'

Betsy kwam overeind in een houding van verontwaardigde hoogmoed. Basil zei vlug: 'Doctor Hudspeth was onderzoeker en testpiloot bij Boeings Ruimtemaatschappij, afdeling Rho-aangedreven Voertuigen.'

'Krijg nou de kolere,' zei de Troonveroveraar binnensmonds. Zijn blik ging rond over de rest van de verzamelde bemanningsle­den en zij en de avonturiers verstijfden, voelden hoe onderzoeken­de sondes hun herinneringen binnendrongen, terwijl ze tevergeefs probeerden de mentale vensters te sluiten die de grijze halsringen in hun hersens hadden aangebracht.

'Het hoofd van een collega in Oxford die bergen beklimt,' vroeg Aiken zich verwonderd af, 'een ingenieur derde klas op een sterrevrachtvaarder . .. een chirurg die één microtomie te veel deed ... een ontwerper van generatoren voor ypsilonvelden bij Cumberland . .. een onderhoudsmonteur voor shuttlevluchten ... een Eskimo-elektronicus . .. jammer dat er geen metallurg bij is ..

Toen de koning zijn onderzoek stopte, zei Basil: 'Heer, we heb­ben gehoord dat u ons niet kwaad gezind bent. Uw afgezant, Ochal de Harpist, beschreef u als een eerlijk en rechtvaardig heerser - afgezien van een handvol menselijke excentriciteiten .. .'

Aiken lachte.

Basil ging vasthoudend door. 'U hebt ons verlokt met visioenen van een mogelijke terugkeer naar het Bestel en ons angst aange­jaagd door te suggereren dat het Plioceen het toneel zou kunnen worden van een nieuwe Metapsychische Rebellie. U hebt op een oppervlakkige manier in onze hersens rondgestommeld en ik neem aan dat u van plan bent ons te gelegener tijd grondiger aan de tand te voelen om erachter te komen waar de andere vliegmachines zijn verborgen ...'

'Oh, maar dat weet ik al,' zei Aiken. 'Dat heeft Cloud Remillard me verteld.'

'Vertel ons dan wat u met ons van plan bent,' eiste het vroegere collegehoofd. 'Worden we tot slaven gemaakt? Of worden we klei­ne pionnen in uw spel met de jonge rebellen?'

Aiken leunde achterover op de troon van ingewikkeld besneden en verguld hout. Het was een trofee, eeuwen terug door de Tanu tijdens een Jacht aan de Firvulag ontstolen en de rugleuning was ingezet met de afbeelding van een wakende leeuw met fonkelende karbonkels van ogen. Zonder in te gaan op de vragen van Basil, wees de koning naar een man die apart stond van de rest, wiens dromerige gezicht omringd werd door een rossige baard en die een roze overkleed droeg over een hemd van maliën.

'Jij bent niet een van Basils Bastaards,' zei Aiken. 'Wie ben je dan wel?'

'Ik ben alleen maar een gek,' zei Dougal, 'die de messias zoekt.'

'Dougal doet geen kwaad,' zei Basil.

'Gek?' De koning leek verrast. 'Kan ik daarom je hersens niet binnendringen?'

'Misschien,' antwoordde Dougal. 'Of misschien is er een andere reden.'

Aiken trok één wenkbrauw hoog op.

'En zou jij terug willen gaan naar het Galaktisch Bestel, Sir Dou­gal de Gek?'

'Sire, ik ben, evenals u, in eigen ziel ten strijde tussen willen en niet willen.'

'Aha,' zei de koning. Hij stond op van de troon en liep naar de lange tafel waarop voedsel en drinken uitgestald stond. Hij schonk zichzelf nog eens gekoelde muntthee in uit een gefacetteerd kristal­len kan en begon te rommelen tussen de schalen met cakes, koekjes en kleine broodjes.

Toen zei hij: 'De volwassen kinderen van Marc Remillard en diens rebellen hebben de ouderlijke heerschappij weerstaan door naar Europa te komen. De ouders zijn op weg hierheen met een zeilschip, vastbesloten om hun kinderen tegen te houden en te voorkomen dat ze het ontwerp van Guderian gaan nabouwen.'

'Als het werd gedaan omdat het moet,' zei Dougal, 'dan ware het wel als het vlug geschiedde.'

Aiken staarde naar hem en zei toen: 'Cloud en Hagen waren oorspronkelijk van plan een overeenkomst te sluiten met Nodonn. Nu hebben ze uiteraard hun oog op Mij laten vallen. Zij willen niet alleen de buitenaardse vliegtuigen, maar ook jullie als bemannin­gen om ze te besturen en te onderhouden. Die vloot willen ze gebruiken om henzelf en hun uitrustingen te vervoeren terwijl ze bezig zijn links en rechts ruwe grondstoffen te verzamelen die ze nodig hebben voor de bouw van de tijdpoort. Voor zover ik heb begrepen, zullen ze een paar van de zeldzamer elementen alleen vanuit de lucht kunnen ontdekken, daarna moeten ze nog gedolven en uiteraard bewerkt worden.'

'En u bent van plan mee te werken,' stelde Basil vast.

Aiken stopte een vierkant zandgebakje in zijn mond en begon te kauwen.

'Ik heb strategische redenen om dat te doen. En ik wil dat jullie mij helpen door deze jonge rebellen te helpen.'

'Dat is dus een keus van lik me vestje,' klaagde Taffy. 'Tenmin­ste met deze verdomde halsringen om.'

Aiken nipte met gebogen hoofd van zijn thee.

'Helaas, beste vrienden, in dat opzicht word ik geconfronteerd met een zeker dilemma. Probeer het van mijn kant te zien. Ik wil deze tijdpoort gebouwd zien en ongeveer de helft van jullie wil dat ook …,  dat zeggen jullie tenminste. Maar wat staat ons te wachten wanneer diegenen die niet terugwillen naar het Bestel en doodziek worden van het werkplan rondom de tijdpoort, besluiten om de benen te nemen of misschien wel iets uithalen met een paar van de vliegtuigen? Dat zou de hele onderneming in gevaar kunnen bren­gen. We hebben toch al te weinig piloten en monteurs aan de grond zoals de zaken er nu voorstaan en ik zou het verschrikkelijk vinden een paar van jullie kwijt te raken.'

Hij glimlachte hartveroverend.

'U bent dus van plan de ringen te laten zitten,' zei Basil.

Tot de tijdpoort is voltooid. Maar ik beloof dat jullie niet onre­delijk zullen worden behandeld of gedwongen wanneer jullie je fat­soenlijk gedragen. Wat zeggen jullie daarvan?'

'En dan mogen we zeker als het klaar is dat monster van een Marc Remilliard op ons dak krijgen,' schreeuwde Mister Betsy. 'Wanneer die hierheen komt met zijn bende metapsychische kameraden, dan krijgen degenen die de machines vliegen de volle lading van god mag weten wat voor gewone en mentale wapens!'

'We hebben zelf ook wapens,' antwoordde de koning, 'en we hebben een paar sigma's die op de vliegtuigen kunnen worden geïnstalleerd. En dan is er nog zoiets als een mentaal afweerscherm tegen mentale aanvallen.'

Aiken grijnsde.

'Dat vergeet ik maar steeds. Jullie kennen Mij niet al te goed.' Hij zette zijn theekopje neer en liep terug naar de troon waar hij een heldhaftige houding aannam. 'Laat ik jullie een kleine demon­stratie geven van wat het zeggen wil Koning te kunnen zijn over het Veelkleurig Land.'

Hij stond een ogenblik heel rustig, de ogen gesloten. Toen gingen de oogleden weer omhoog en het vuur van zijn geest leek uit die diepe kassen naar buiten te zien. Zijn haar stond overeind, verlicht door dansende vonkjes en de glazen kroon scheen met een inwen­dig licht. Een netwerk van kruipend violet en amber stroomde blik­semend van zijn schouders naar zijn voeten en omhulde zijn lichaam alsof hij een levende elektrode was geworden. Het ver­dichtte zich tot een stralenkrans rondom zijn hoofd, waar manen van gouden vlammen ontstonden die het vergulde houtsnijwerk van de wakende leeuw boven de troon weerkaatsten. Hij hief beide handen omhoog die miniatuurzonnen vasthielden en hij leek te groeien lot hij schitterend steeds hoger torende zodat hij aan de balken zoldering bijna de Firvulag-trofeeën die daar hingen met zijn licht in brand stak. De golven van zijn uitstralingen vibreerden door de ruimte. De geesten van de Bastaards leken gevuld met dreunende sonore klanken. Ze stonden als bevroren, betoverd door deze apotheose.

Enkel Dougal kon zich blijven bewegen. Hij wankelde voor­waarts en viel op zijn knieën. Zijn gezicht was vertrokken van pijn en vreugde en de tranen stroomden langs zijn wangen.

'U bent het,' riep hij uit. 'U bent het!'

De korte uitbarsting van griezelige macht werd ineens afgebro­ken alsof het slechts ongewild zich had gemanifesteerd. De kleine man in het gouden pak leunde weer gewoon tegen zijn troon en zag er weer heel normaal uit.

'Niet om op te scheppen,' zei Aiken, 'maar Marc Remilliard zou voor een lelijke verrassing komen te staan wanneer hij probeerde dit continent binnen te vallen. Zijn macht gedurende de Metapsy­chische Rebellie berustte voor een aanzienlijk deel op de samen­werking van talloze geesten waarvan hij de kracht bundelde in een agressieve aanval. Hier in het Plioceen is hij wat dat betreft gehan­dicapt. Heel wat van zijn oude kameraden zijn versleten. Anderen zijn niet meer betrouwbaar of hun vermogens zijn voor een aanval niet geschikt. Waarschijnlijk zal hij, wanneer hij Mij wil uitdagen, alleen moeten komen. Zijn mensen zullen proberen hem te helpen, maar hun pogingen zullen weinig voorstellen vergeleken bij hun vechten tijdens de Rebellie. We kunnen hen verslaan en we kunnen die tijdpoort bouwen. Maar dat werk zal heel wat makkelijker gaan als jullie meewerken. Willen jullie dat?'

Dougal had beide handen tegen het leeuwedevies op zijn nieuwe overkleed gedrukt. Hij huilde nog steeds, maar sprak nu ook met lage stem.

'Voorheen, met uw glorie verborgen, kende ik u niet. Niemand kende u. Maar nu zie ik u, Aslan, gekomen om Narnia te redden precies zoals ik gebeden heb. Gij zult ons niet in de steek laten om die verschrikkelijke drempel te overschrijden. Gij zult de droom niet laten sterven ...'

'Houd je stil,' zei de koning scherp; en ofschoon hij zijn overre­dende macht inhield, kwam de middeleeuwer tot rust en zonk met zijn gezicht op de marmeren vloer. Aiken stapte om hem heen en keek de anderen aan.

'Willen jullie me vrijwillig helpen?' vroeg hij. Zijn stem klonk vreemd dof.

Er was een korte pauze.

'Ja,' zei Basil ten slotte. 'Degenen onder ons die in het Plioceen willen blijven, zullen meewerken ter wille van de kameraden die willen vertrekken.'

Aiken zuchtte. 'Dank jullie.'

Achter de Bastaards gingen de deuren van de grote ontvangst­ruimte open. Parthol Snelvoet stond er, ditmaal in volledige wapenrusting die blauwgroen glansde in het schemerlicht. Naast hem stond Oehal de Harpist. Hun beider geesten spraken:

De Hoge Koning heeft ons geroepen.

'Deze vrienden moeten naar vertrekken worden gebracht waar ze kunnen uitrusten,' zei Aiken hardop. Hij wendde zich tot Basil. 'Morgen zullen we bespreken hoe we een expeditie naar de Alpen op touw kunnen zetten om die vliegtuigen te redden. Mijn afge­zant, Heer der Psychokinetici, Bleyn de Kampioen, zal jullie aan­voeren. Jullie zullen zo spoedig mogelijk vertrekken.'

'Zoals u wilt, Heer.' Basil boog licht het hoofd en zond een kort telepathisch beeld door naar de anderen. Zij die nog steeds zaten, stonden op. Vervolgens liepen ze naar de deuren.

Ook Dougal kwam overeind. Hij trok een katoenen zakdoek uit een gemaliede mouw en snoot zijn neus. De zweverige blik in zijn ogen was verdwenen toen hij de koning aankeek en zei: 'Als u van plan bent Guderians belvédère vanaf de grond op te bouwen, aan­vaard dan mijn raad, Aslan, en zie mijn meester te pakken te krij­gen. Tony Wayland. Ik bedoel maar, alleen al het maken van die verdomde niobium-dysprosiumbedrading voor de taugenerator vraagt om meesterschap en dan heb ik het nog niet eens over hoe je dat spul uit de ruwe delfstof haalt. Tony was de baas over de bariummijnen in Goriah ... en hij weet echt alles van metaal, die ouwe Tony.'

Aikens stem klonk dringend.

'Waar is hij nu?'

Dougal rolde zijn ogen hemelwaarts. 'Helaas! Hij werd door leu­genachtige dwergen overmeesterd in de Vogezen en ik ben de enige die het verhaal kan navertellen!'

Aiken zond een telepathische instructie naar Parthol die over­eind kwam en een bedaarde overredende hand op Dougals schou­der legde.

'Waarom ga je niet met mij mee om me het hele verhaal te ver­tellen?'

Dougal liet zichzelf naar de deur brengen, maar terwijl die dicht­ging, sprak hij over zijn schouder: 'En Gij, Aslan, draagt in eigen hand de macht om zijn gevangenschap op te heffen. Een uitwisse­ling van gevangenen is mogelijk, zo dunkt het me.'

Toen was hij verdwenen.

Aiken schudde zijn hoofd en de uitdrukking op zijn gezicht was bijna hulpeloos. 'Ik neem aan dat Parthol daar iets zinnigs van kan maken. Hij heeft de vermogens van de scheppers. Maar verdom­me ... Occy, er is iets heel griezeligs aan de hand met die grote mesjokkeling.'

'Dat voelde ik ook, Hoge Koning.' Nauwelijks verborgen onrust hing zichtbaar achter zijn sociale afweer. 'Is alles in orde? We kun­nen de Noord-Amerikanen wel wat langer laten wachten.'

'Nee. Er is geen tijd meer. Dougal had gelijk, het zou goed zijn als het vlug gebeurde.'

'Ze hebben onze instructies in de volstrekte zin van het woord opgevolgd en wachten nu. Wist je dat ze waarachtig vijf kleuters bij zich hebben?'

'Tegenwoordig kijk ik nergens meer van op,' zei Aiken. 'Je hebt die grote sigma uit Hagen Remillards handen gepraat zonder pro­blemen?'

'Yoshi is al bezig met de installatie op de galerij, Hoge Koning.'

'Goed.' Aiken liep naar de troon en liet zich erop vallen. 'We moeten er verdomd zeker van kunnen zijn dat niemand buiten ons medeweten luistervink speelt op de volgende conferentie.'

'Heb je nog andere bevelen?'

Aiken wuifde met een hand.

'Laat een paar grijzen komen om de theetafel af te ruimen en breng dan de kinderen van de Rebellie maar naar binnen.'

Ochal salueerde en wilde zich al terugtrekken, toen de koning ineens zei: 'Herinner jij je die nacht nog toen ik voor het eerst naar Muriah kwam. Dat waanzinnige feest van koning Thagdal waar wij nieuwkomers onze kunsten en verhalen moesten tonen zodat jullie een bod konden doen op onze diensten?'

'Ik herinner het me, Hoge Koning.' Ochals mond vertrok. 'Dat was een ruige avond! Ik kan het achteraf zien als jouw openingszet in het grote spel dat komen ging.'

Aiken leek in de verte te staren. 'Er was toen een kleine, mense­lijke vrouw met genezende vermogens, ze droeg een zilveren hals­ring en ze zong. Herinner jij je dat nog?'

'Ik hoor haar nog steeds in gedachten, Glanzende.'

Alsjeblieft dan, zei Aiken.

En wat later, toen de Noord-Amerikanen enigszins bevreesd in de door het sigmaveld afgeschermde ontvangstruimte kwamen om die verschrikkelijke Koning van het Veelkleurig Land te ontmoe­ten, vonden ze daar een kleine man op een leeuwetroon met aan zijn voeten een sprookjesridder in amethistrood, die 'All through the Night' zong en zichzelf begeleidde op een met juwelen bezette harp.

Toen hij er zeker van was dat de slotvoogd met de zilveren hals­ring en diens volgelingen verdwenen waren, ging Basil Wimbora naar het balkon van zijn slaapkamer en zocht de Pliocene Poolster om zichzelf zo goed mogelijk te kunnen oriënteren. Het massief van de Vlammende Bergen, de Pyreneeën, lag tussen Calamosk en de Zwarte Piek en zijn vérvloeiende vermogen, zelfs toen hij nog een gouden ring droeg, was op zijn best maar pover geweest. Maar Elizabeth was een Grootmeesteres en de kans bestond dat zij zijn zwakke oproep via de grijze ring toch zou opvangen.

Hij sloot zijn ogen, plaatste zijn vingers op het warme metaal rond zijn nek en verzamelde al zijn psychische energie voor de oproep:

ELIZABETH . ..

Basil! O mijnbeste mijnbeste we dachten dat je dood was. CloudRemillard&NodonnnamenBastaards&al in vliegtuig Afaliah.

Maar jij veilig? En de anderen?

Nu veilig ja. Bij Aiken Calamosk. Jij weet Rebellenkinderen gekomen?

Ja. En ik weet hunvader zal niet lang op zich laten wachten. Aiken&Kinderen van plan ons en machines te gebruiken. Wij hebben toegestemd.

Maar Basil nu je grijs draagt en de anderen ook, neem ik aan dat jullie zijn gedwongen. Maar er is gevaar. Aiken zal van Marc een vijand maken door met de Kinderen samen te wer­ken. Jullie kunnen het slachtoffer worden van zo'n metapsy­chisch gevecht. Misschien kan ik Aiken beter vragen jullie vrij te laten ...

Elizabeth weet je het niet? ?

Waarom de Kinderen met Aiken willen samenwerken? ... om te ontsnappen aan ouders spieren uitproberen zich mengen onder andere mensen ... Om tijdpoort vanaf deze kant te openen.

Elizabeth? ... Elizabeth?

Ja Basil? Hoe willen ze dat gaan doen?

Gudierianontwerp nabouwen. Kunnen ze als Aiken helpt.

Marc zal alles doen om dat te voorkomen.

Kinderen 5tonwapens Bestel + vliegtuigen hopen te winnen.

Aiken zegt Marczwakker dan hij.

Mijn God.

Wat doen? WAT? Wij hebben vliegtuigen verloren HoopMinderenopvrijheid vergaan. Elizabeth help ons zeg ons wat we moeten doen?

Ik weet het niet Basil. Ik moet met zoveel factoren rekening houden en nu dit weer wees geduldig gehoorzaam Aiken voor het moment ik zal contact met je zoeken over je persoonlijke golflengte nadat ik tijd heb gehad om hierover na te denken Oh God een open poort\ Elizabeth je moet één ding doen. Ja Basil?

Vertel PeopeoMoxMoxBurke VerborgenBron. . . .Heelgoed. Maar er is weinig kans dat zijn mensen bij de vliegtuigen die in Alpen verborgen zijn kunnen komen voorde groepvanAiken.

Neeneenee Vraag hem NIET dat te proberen! Nee. Vertel hem van openpoort. Help hem besluiteloosheid overwinnen/di­lemma/angst. Peo angst? Peo?.’

Elizabeth jij lang gemediteerd op Zwarte Piek terwijl wij hoopten wachtten op goede raad. Geen. Vliegtuigplan leek enigehoop bescherm Minderen tegen Firvulag&Aiken bedrei­ging vrijheid. Peo wilde vliegmachines voor invallen Roniah en veroveren Bestelwapens als afschrikking. We waren bijna klaar toen Nodonn kwam. Maar nu . .. wat nu? Wat voor hoop? Kun je geen raad geven?

Basil ik weet niet wat Aikens plannen zijn of die van Marc. Firvulag zullen doorgaan met guerrillatactiek tot aan Wapen­stilstand. Ik kan Peo net zo min advies geven als jij. Zeg hem van de openPoort.

Open poort... Denk je Peo vermoeid van vechten zal terug willen naar Bestel?

Zou kunnen. Anderen zullen zeker willen nu vliegtuighoop verloren is.

En jijBasilmijn beste zou jij gaan? Ik heb mijn berg nog niet beklommen. Ah Pliocene Everest. Ik herinner me.

Peo moet weten poort kan opengaan. Alle mensen moeten weten. Om te beslissen. Zelfs jij...

Vergeef me Elizabeth. Ik zal wachten op je oproep. Tot ziens.

Tot ziens Basil.

9

Geen zuchtje bewoog in de verloskamer, want zelfs nu de zon was ondergegaan drukte de doodstille zomerhitte als een vette zwe­terige hand op het jachthuis. Elizabeth was er ongevoelig voor, ver­zonken in het gebruik van haar vermogens stond ze bij het open raam, haar ontblote armen uitgestrekt die bleek waren en bedekt met een laagje zweet. Als om zichzelf voor de ramp te wapenen, had ze een ceintuurloze japon van de Tanu aangetrokken van zwar­te peau de cygne met een kraag en afhangende linten in rood die met juwelen waren bezet: de kleuren van Breede.

Het wachten duurde. Minanonn doorstond het onverstoorbaar, verloren in zijn eigen gedachten, maar de verontwaardiging van Broeder Anatoly groeide terwijl zijn fysieke ongemak toenam en het lijdende babytje huilde. Ten slotte tilde Mary-Dedra de kleine uit de mand die tot een waterbedje was omgevormd en hield hem wiegend tegen haar schouder, halsring tegen halsring, op die wijze de pijn delend die ze niet kon verminderen.

Anatoly kon het niet langer verdragen. Hij sprong op van zijn kruk in een hoek van de kamer en ging naar Minanonn.

'Dit is monsterachtig,' fluisterde hij. 'Jij bent een bedwinger. Help die arme vrouw en haar kind! Help tenminste de kleine uit zijn pijn ...'

'Die moet helemaal alert zijn voor we kunnen beginnen. Dedra begrijpt dat.'

'Schiet er dan mee op,' gooide de priester eruit. 'En waar is Elizabeth in hemelsnaam mee bezig? Haal haar terug naar hier!'

'Zij zou niet op een telepathische oproep gereageerd hebben als het niet belangrijk was,' antwoordde Minanonn. 'Bedaar en denk liever aan je eigen plichten.'

Als gestoken wendde Anatoly zich af en haastte zich naar Mary- Dedra. Zij had om zijn aanwezigheid gevraagd bij deze operatie, niet de ontoeschietelijke Grootmeesteres, die zijn aanwezigheid nauwelijks leek te hebben opgemerkt sinds hij acht dagen geleden zijn intrek in het huis had genomen. De vroegere Maribeth Kelly- Dakin, die een protégé met een gouden halsring was geweest van Mayvar de Koningmaakster, was nu verantwoordelijk voor de huishouding op de Zwarte Piek. Terwijl Anatoly een hand legde op het hoofdje van haar baby, die van gemengde afkomst was, slaagde ze erin te glimlachen.

'Ik ben blij met het uitstel, Broeder. Het zal voor die arme Brendan nog erger worden wanneer Elizabeth en Minanonn beginnen. Daarom heb ik je gevraagd hier te komen. Om mijnentwil.'

Anatoly trok zijn hand schielijk van de baby terug alsof hij zich gebrand had. 'Maar als hij een zwartring blijkt te . . .' begon hij, maar hij hield zich in en ging verder: 'Elizabeth en de andere gene­zers zouden hun best moeten doen de pijn te minderen in plaats van die nog erger te maken met een of ander duivels experiment. Dedra, hoe kun je dit toelaten?'

De vrouw sloot haar ogen en tranen begonnen vanonder haar oogleden naar beneden te druppelen. De baby huilde hardnekkig en monotoon en klemde zich aan de moeder vast. Hij was mooi en blond en hij bezat lange ledematen, maar de onnatuurlijke rood­heid van zijn huid op armen en benen en de gloeiende blaren onder zijn gouden miniatuurhalsring verrieden het lot dat hem wachtte.

Dedra zei: 'Je begrijpt het niet, Broeder. Brendan betekent voor Elizabeth een unieke gelegenheid. Misschien is dat voorbeschikt, misschien is het in elk geval precies te juister tijd dat hij zich niet bij de halsring kan aanpassen. Het syndroom tast ook andere kin­deren aan, dat weet je. Maar behalve Brendan waren al de andere kinderen volbloed Tanu.' Ze deed haar ogen open en keek recht­streeks in die van de oude priester. 'Jij bent al een lange tijd in het Plioceen. Je moet het probleem toch kennen.'

'Als ze om te beginnen kinderen geen halsring omdeden, dan zou het probleem niet bestaan.'

'En geen metavermogens ook.' Haar met tranen besmeurde gezicht kreeg een verbazend ironische trek. 'Ik had me, toen ik nog in het Bestel was, nooit gerealiseerd waarover meta's eigenlijk beschikten. Toen ik hier aankwam en de test van de Tanu uitwees dat ik sterke latente vermogens bezat, was ik eerst bang toen ze zeiden dat ze me een halsring zouden geven. Maar nu, ik zou liever sterven dan er afstand van te doen.'

'En dit is de prijs,' zei Anatoly, knikkend naar het kind. 'Was dat het waard, Dedra?'

Ze tilde haar kin omhoog.

'Ergens, miljoenen lichtjaren hiervandaan, bestaat een compleet sterrenstelsel vol wezens met halsringen die denken dat het de moeite loont. Waarom oordeel je ook niet meteen hen, Broeder?'

'Het spijt me dat ik zo grof was.'

Hij haalde de schouders op. 'Ik was theologisch nooit zo goed onderlegd, gewoon een domme gek van een apparatsjik uit Jakoetsk die in een opgewonden ogenblik besloot het Plioceen tot zijn diocees te maken. Maar vertel me eens waarom jij denkt dat Brendan zo'n unieke mogelijkheid biedt.'

'Halfbloed kinderen werden verondersteld niet aan dit syn­droom te lijden. Net zo min als de rechtstreekse kinderen van de Thagdal. En Brendan is beide .. .' Haar armen sloten zich vaster om het klagende kind. 'En je kunt zelf zien hoe erg hij het heeft. We weten niet waarom. Elizabeth heeft geprobeerd Tanu-kinderen met dit syndroom in Muriah te helpen toen ze daar leefde, maar dat lukte niet. Haar falen had niet alleen te maken met de andere werking van een buitenaards brein, maar ook met de ingewikkeld­heid van het probleem zelf. Maar mijn Brendan, met zijn geest van een halfbloed, is voor haar bekender terrein. Elizabeth is in hem aan het rommelen geweest vanaf de dag dat hij de ziekte kreeg, nu een maand geleden. En ze heeft van alles geprobeerd.'

Dedra had haar ogen weer gesloten terwijl nieuwe tranen kwa­men. Broeder Anatoly keek naar de sandalen aan zijn voeten en wachtte tot ze zich weer enigszins had hervonden. Ten slotte zei ze: 'Brendan, die arme Brendan, is nog op een andere manier bijzon­der. De meeste kinderen met deze ziekte sterven binnen twee of drie weken. Mijn baby is taaier. Dat zijn halfbloeden vaak.'

'Dan is er dus hoop?'

De kleine huilde nog harder en Dedra wiegde hem heen en weer. Ze had zich nu naar Elizabeth gewend die nog steeds bij het venster stond en in de richting van de Pyreneeën keek, die in de verte roze en met sneeuw bedekt gloeiden boven het in een nevel verhulde landschap van de Languedoc.

'Mijn Brendan was zo sterk, zo volmaakt,' klaagde Dedra. 'Nooit een dag ziek, zelfs niet tijdens de uittocht uit Aven toen we allemaal koud waren en nat en half verhongerd en opgevreten door de muggen en steekvliegen en weggestuurd door de harteloze schurken van Heer Celadeyr. Hij was een wonder, mijn Brendan! Met zeven maanden liep hij al en sprak telepathisch met me, het hinderde niet in welke kamer ik was. Als er één baby is die de ziekte kan overleven, dan is hij het. En als hij het kan, kunnen anderen het misschien ook.'

Ze kuste de blonde lokken die tegen haar schouder lagen. Het gehuil van het kind was afgenomen tot een kuchend gesnik. 'Als Brendan sterven moet, dan hebben we tenminste alles geprobeerd. De kennis die we daardoor opdoen is de prijs waard van zijn pijn en de mijne.'

'Maar Dedra, hij is te jong om te kunnen kiezen,'' protesteerde Anatoly.

'Ik kies voor hem.'

Ze legde het kind terug op zijn waterbedje, pakte een zachte doek en veegde zijn gezicht schoon. 'Dat is mijn recht. Ik weet wat goed is voor mijn eigen kind.'

De priester deinsde achteruit voor een plotselinge koude die naar zijn edele delen leek te grijpen. Hoe vaak had hij als uitvoe­rend assistent van de Siberische Primaat dergelijke argumenten niet moeten aanhoren uit de mond van collega-priesters die de zij­de hadden gekozen van de elitairen, voorstanders van een gefor­ceerde evolutie, die samen met de Remillards en anderen volhiel­den dat letterlijk elk middel - zelfs levensgevaarlijke experimenten met onvolwassen geesten - gerechtvaardigd was als het de supe­rieure positie van de metapsychische mensheid bevorderde. In die dagen was de menselijke moraal over die vraag nog verdeeld, maar toen al was er geen twijfel over dat de niet-menselijke buitenaardse scheidsrechters van het Bestel die opvatting afkeurden. Driejaren nadat Anatoly naar zijn missie door de tijdpoort was gegaan, hoor­de hij dat de controverse ten slotte was geculmineerd in de Meta­psychische Rebellie.

Minanonn kwam uit de schaduwen te voorschijn en stond nu over het bed van de kleine gebogen, ernstig en indrukwekkend in zijn azuurblauwe overkleed. Hij zei tegen Mary-Dedra: 'Wat Broe­der Anatoly probeert te zeggen komt overeen met de filosofie van mijn eigen Vredesfactie. Hoe moeilijk het ook mag lijken, wij die­nen ons te onderwerpen aan de goddelijke wil. De enige vrede is die van Tana.'

Dedra verzette zich. 'Jij gelooft toch zeker niet dat ik Brendan maar gewoon in vrede moet laten sterven? Als dat wel zo was, zou je Elizabeth toch niet helpen met dit experiment?'

'Ze heeft me gevraagd haar te helpen,' zei de vroegere Strijdmeester, 'en tot op dit ogenblik doe ik dat graag, in de hoop dat het kind erdoor genezen wordt. Maar ik zou niet meewerken aan door­gaande behandelingen die zijn lijden zouden verlengen als er niet een redelijke kans was op succes. Het is onrechtvaardig een onschuldige in deze mate te laten lijden, niet voor zijn eigen bestwil en zeker niet voor dat van anderen.'

'Je had een jezuïet moeten worden,' zei Dedra tegen Minanonn. En tegen Anatoly: 'En wat jou betreft, Broeder, ik heb je gevraagd hierheen te komen om te bidden, niet om een preek te houden. Als je dat nog van plan bent, ga dan aan je werk!'

De baby begon, aangestoken door haar opwinding, andermaal te huilen.

Anatoly slaagde erin zijn woede te onderdrukken. Hij liet zijn hoofd zakken en mompelde: 'Here God, zegen deze moeder en haar kind en verlicht hun lijden. Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze.'

'Probeer een beter gebed,' zei Elizabeth koel, terwijl ze van ach­teren naar hem toekwam. 'Je komt met dat gebed te laat. Dat is voor Dedra en mij verleden tijd.'

Terwijl de priester met een wit gezicht achteruit deinsde, voegde haar geest Minanonn toe: En misschien ook te laat voor het Veel­kleurig Land.

Minanonn zei: Elizabeth ... wil je me vertellen wat er aan de hand is?

Elizabeth zei: Ik heb met Basil en de koning gesproken en ik heb moeten uitzoeken of het waar was wat ze zeiden. Aiken en de jonge Noord-Amerikanen hebben besloten samen te werken in een poging de tijdpoort vanaf deze kant te heropenen. Marc Remillard is onderweg naar Europa en is met de zijnen vastbesloten dat te verhinderen.

Minanonn zei: Moge Tana mededogen tonen. Dat zou tot de Oorlog der Schemering kunnen leiden.

De oude franciscaner priester staarde met open mond naar Eli­zabeth. Ze zag er even mooi en onbereikbaar uit als Athena, in haar zwarte zijden japon en de met robijnen bezette kraag. Haar lange, loshangende haar was krullerig geworden door de hoge vochtig­heidsgraad in het vertrek. Glimlachend zei ze hardop: 'Je bent gekomen om voor ons te bidden, Broeder. Doe dat dan nu. Laat ons zien hoe we vertrouwen kunnen krijgen in de goddelijke gena­de in plaats van in onszelf.'

De priester dacht: Jij ijskouwe heks! Geen wonder dat die arme Amerie jou had opgegeven ...

Hij stond op het punt driftig de kamer te verlaten om hen over te laten aan hun eigen onmenselijke machinaties, toen hij voelde hoe een heel speciale verzachtende aanraking zijn bewustzijn binnen­dreef. Hij droeg geen halsring, maar hij wist dat dit alleen maar de kracht van Minanonn kon zijn die bij hem binnenkwam, zo onweerstaanbaar als de vloed omhoogkruipend en babbelend over samen­werking. Op de een of andere manier (leek de buitenaardse te zeg­gen) zijn wij van hetzelfde soort. Beiden voorbestemd om onze invloed op deze verschrikkelijke vrouw op een belangrijk ogenblik te gebruiken ...

Wel, zo zij het dan. En ne bzdi, Anatoly Severinovich! Hij zei: 'Er is een oud gebed uit het zondagse Missaal waar ik erg op gesteld ben geraakt. Het lijkt bijna geschreven voor ons die hier in ballingschap in het Plioceen leven:

Eeuwige Vader die het universum van eind tot einde omspant

en alle dingen beweegt met uw machtige arm,

voor U is tijd het ontvouwen van een waarheid die al bestaat,

het zichtbaar worden van schoonheid die nog komen gaat.

Uw zon, onze Omega, heeft ons in het verleden gered

opdat hij ons te zijner tijd van de dood kon bevrijden.

Moge zijn tegenwoordigheid onder ons ons inzicht geven in de

waarheid zonder einde,

en ons de schoonheid onthullen van Uw liefde.

En nu zal ik jullie hier alleen laten om te doen wat jullie denken te moeten doen. Ik denk dat ik naar de bron wandel voor het al te donker wordt. Daar is het mogelijk wat koeler en misschien zijn er paddestoelen. Paddestoelen kan ik nooit weerstaan. Dat is de Siberiër in me.'

Hij legde zijn handen op het hoofd van het kind en zegende het. Mary-Dcdra zei: 'Kan ik met je meekomen, Broeder?'

'Doe wat je wilt,' zei Anatoly, 'maar verwacht van mij geen mee­leven.'

Hij hield de deur van de kinderkamer open en beiden gingen naar buiten.

Elizabeth en Minanonn, weer met elkaar verbonden, leken opge­sloten binnen een groot gloeiend weefsel dat eruitzag als een net­werk van wijnranken en dat hen niet enkel omhulde maar deels ook doordrong. De analoge kopie van de kindergeest was multidimensionaal, sterk gekleurd en bonzend van zieke vitaliteit. Uitbars­tingen hectische energie zochten zich een weg langs blijkbaar losjes verbonden paden, renden als geëlektriseerde muizen doelloos heen en weer door een netwerk van kristallen gangen.

Druk nu hier, gaf Elizabeth aan. En nu hier. Goed. En terwijl ik het hier losmaak om te kunnen afbinden, moet je de stroom terugleiden die daardoor ontstaat, anders kan een epileptische aanval het gevolg zijn en daardoor wordt het niet-functioneren nog erger...

Zo werkten de twee genezers naast elkaar, oprekkend en wevend, nieuwe doorgangen bouwend terwijl ze andere afsloten. Ze probeerden het neurale tapijtwerk zo te veranderen dat de tot nu toe verkeerd lopende mentale energieën weer harmonisch samenvloeiden met andere aspecten van het denken van de baby in plaats van elkaar te bestrijden en zo naar de dood toe te werken.

Kracht. Dat was de doorbraak geweest. Elizabeth had eerder geprobeerd dezelfde procedure toe te passen met de hulp van Dionket en Creyn, haar medegenezers, maar ze was doeltreffend tegengehouden door de onbuigzaamheid van die onvolwassen wil. De baby 'weigerde' de gereviseerde gedachtenstromen te leren die hem zouden kunnen redden; zijn jonge geest was niet in staat op subtiele aanwijzingen te reageren. Ondanks dat had Elizabeth het vertrouwen behouden dat haar reddingsprogramma kon werken, als het maar kon worden doorgedrukt. Dus had ze de gok gewaagd en een nieuwe samenstelling bedacht waarbij nu een krachtige bedwinger - Minanonn - was inbegrepen. Zo offerde ze de finesse op ten gunste van een wat grovere maar praktische techniek waar­bij kracht werd toegepast.

Zo werkten ze samen, duwend en borend, splitsend en snijdend. En het werkte. Maar het duurde te lang.

Ze gaf een pauze aan, want ze hadden nu eindelijk een deel van de herkanalisatie voltooid langs de naden van de hersenen waar zenuwen de linker- en de rechterhersenhelft met elkaar verbonden. Het was een operatie die Elizabeth als doorslaggevend had beschouwd; wanneer die slaagde, zou het de rechtvaardiging bete­kenen van de structuur die ze voor dit reddingsprogramma had ontworpen.

Ze leken getweeën te zweven binnen een netwerk dat met voort­snellende lichtjes was doorschoten. Elizabeth liet Minanonn een ogenblik stoppen met zijn afdammende bezigheden zodat ze kon­den uitproberen of de nieuw gemaakte kanalen de druk konden weerstaan. Haar genezende vermogens exact dirigerend, stimu­leerde ze toen een bepaald gedeelte van de rechtercortex.

Het hele mentale hologram reageerde, zwellend tot een latwerk van prachtig, harmonieus licht. Gedurende één kort ogenblik bezat de baby een normale geest... zelfs meer dan dat. Toen viel hij terug naar de vroegere staat.

Elizabeth trok zich terug en voerde Minanonn met zich mee.

'Heb je het gezien!' hijgde ze hardop.

'Almachtige Tana ... het was geweldig. Maar wat was het?'

Hij had op een rustbank gelegen met zijn hoofd dicht in de buurt van het bedje waarin het kind lag, terwijl Elizabeth in een stoel ernaast gezeten had. Nu kwam hij overeind, bevend en zo heftig zwetend dat de blauwe zijde van zijn overgewaad bijna aan elk onderdeel van zijn herculische gestalte kleefde.

'Mijn programma,' fluisterde Elizabeth. Ze strekte haar vingers uit naar de baby die korzelig dreinde en met gezwollen kleine vin­gertjes aan zijn halsring plukte. Toen ze hem aanraakte, zonk hij terug en ademde weer makkelijker.

'Wil je zeggen dat het werkt?' vroeg Minanonn. 'Zullen we hem kunnen genezen?'

Elizabeth zat onbeweeglijk, alleen haar hand streelde de sluiting van de kleine halsring van het kind. 'Ik weet niet of we hem zullen kunnen genezen. We vorderen zo langzaam ... en het kost een ongelofelijke hoeveelheid van jouw bedwingende energie. Maar het programma op zichzelf...' Ze tilde haar hoofd op en keek hem aan. 'Minanonn, voor een kort moment functioneerde het kind als een meta.'

Hij staarde zonder te begrijpen.

'Die prachtige flits van harmonieus functioneren,' zei ze, 'ging helemaal om de oude, door de halsring opgewekte neurale paden heen en gebruikte eigener beweging meer dan de nieuwe kanalen die wij hebben geopend. Hij slipte even het waarachtige metavermogen binnen.'

De Ketter zat nu op de rand van de rustbank en terwijl hij luis­terde, gingen zijn eigen vingers naar de halsring rond zijn nek.

'Je bedoelt dat de geest van het kind metafysisch functioneerde zonder halsring? Zoals dat bij jou het geval is en bij de koning?'

Ze knikte.

'Toen ik dit reddingsprogramma ontwierp, was dat gebaseerd op menselijke paradigma's, metapsychische patronen die overeen­kwamen met wat ik kleine kinderen in het Bestel leerde. Een bepaald percentage van de menselijke nakomelingen is potentieel op die wijze werkzaam, maar de metavermogens ontwikkelen zich zelden optimaal, tenzij de jonge geest wordt getraind. Het proces heeft veel weg van leren praten. Orale communicatie is een zeer ingewikkeld proces dat we meestal gemakshalve maar voor lief nemen, maar een kind kan het onmogelijk leren tenzij zijn herse­nen de juiste informatie ontvangen op een vroege leeftijd wanneer het wilsvermogen nog krachtig is. Volledige toegang tot het com­plete spectrum van metavermogens is goeddeels afhankelijk van educatie, hoewel onder bijzondere omstandigheden het proces instinctieve trekken kan krijgen. Er is veel dat we nog steeds niet weten, speciaal over de onderdrukkende factoren die verhinderen dat iemand werkzame vermogens krijgt hoewel die latent zeer sterk aanwezig zijn.'

'Zoals met Felice is gebeurd?'

'En Aiken,' vulde ze aan. 'Ze hebben ten slotte beiden hun werk­zame vermogens gekregen, maar langs zeer verschillende wegen. De pijnlijke doorbraak van Felice had veel weg van het proces dat ik bij Breede de Scheepsgade heb toegepast. Maar Aiken ... ik zei al, er zijn dingen die we niet weten. Het ziet er naar uit dat van tijd tot tijd mensen met uitzonderlijk grote latente vermogens zichzelf aan hun haren omhoog kunnen trekken naar een hoger niveau. Het is vrijwel zeker dat menselijke meta's uit de tijd van voor de Inter­ventie zichzelf in dit opzicht onderwezen. Maar toen ons ras een­maal kennis maakte met het Bestel, werden we daarin afhankelijk van technieken die de buitenaardsen ons bijbrachten. Om een voorbeeld te geven, de basis van metapsychische opvoeding bij de jeugd berust op een telepathische wisselwerking tussen de moeder en de foetus.'

Minanonn liet een zwak lachen horen. 'Dat gaat met onze hals­ringen dan toch wat eenvoudiger!'

'Eenvoud levert niet altijd de best mogelijke resultaten op.' Haar toon was scherp. 'Kinderen zouden niet hoeven leren lopen, wan­neer je hun beentjes afsnijdt en ze daarna vastzet in gemotoriseer­de voertuigjes!'

Hij liet zijn hoofd hangen.

'Je hebt natuurlijk gelijk. Ik denk niet al te helder meer.' Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd met de achterkant van een grote hand. 'Godin, wat ben ik doodmoe! Op het laatst was ik bang dat ik niet meer kon. We hebben dat deel maar net op tijd afgekre­gen.'

'Je hebt het heel goed gedaan,' verzekerde ze hem. Maar nog terwijl ze sprak,liet ze een rechtstreekse sonde in zijn bewustzijn afdalen en was geschokt toen ze merkte hoezeer hij was uitgeput. Ze was zelf ook moe, maar deze held van de Tanu was er niet aan gewend zijn kracht gedurende langere tijd tijdens een geconcen­treerde actie te richten en hij leek zijn vermogens nu bijna tot het breekpunt te hebben uitgeput. De digitale klok op de muur van de kinderkamer liet zien dat ze bijna acht uur aan één stuk hadden gearbeid. Het was al twee uur in de ochtend geweest.

'Je zult nu moeten gaan rusten,' vertelde ze hem. 'We hebben heel zwaar werk verricht.'

'Dat hoef je mij niet te vertellen.'

Hij kwam onvast ter been van de bank overeind en keek neer op het kind dat in slaap was gevallen.

'Ik voel me alsof ik net in mijn eentje een Grote Veldslag heb moeten leveren. En toch was hij de enige tegenstander.'

'De geesten van kinderen zijn heel wat minder breekbaar dan van volwassenen. Het is gericht op overleven.'

Hij zuchtte en liet een vermoeid glimlachje zien. 'Hoe dan ook, wat mij betreft kunnen we morgen weer aan hem werken als jij er ook zo over denkt.'

'Minanonn ..ze aarzelde en legde toen een hand op zijn geweldige onderarm. 'We kunnen beter wat langer wachten. Een dag of drie.'

Zijn blonde wenkbrauwen schoten omhoog en toen verhelder­den zijn ogen, gealarmeerd maar ook begrijpend. 'Is het zo erg?'

Ze knikte. 'Het is niet jouw schuld. Je bent een van de besten die ik ken. Maar dit werk is duivels lastig, vooral omdat je je op zo'n kleine schaal moet concentreren.'

Minanonn zei tegen de baby: 'Oh jij taaie, kleine bedelaar. Je bent deze versleten krijger makkelijk de baas.' Hij liep naar de deur en vroeg Elizabeth: 'Zal ik Mary-Dedra zeggen dat ze komen kan?'

'Nog niet. Ik wil de gebieden van de hersens die we behandeld hebben, eerst nog even nalopen terwijl het kind er zo rustig bij ligt. Welterusten, Minanonn en dank je wel.'

Toen hij verdwenen was, nam ze haar plaats naast het kleine bedje weer in en bestudeerde de naden en overgangen met haar diepziende vermogens. De baby had tijdelijk geen pijn, maar was er werkelijk sprake van vooruitgang? Zijn koorts was nog steeds hoog en ze zag dat zich nieuwe blaren hadden gevormd in de buurt van de nek. Hoe taai deze Brendan ook was, hij was waarschijnlijk nog steeds ten dode opgeschreven. Deze grove techniek van bewustzijnswijziging was effectief geweest, maar het ging veel te langzaam.

Was Minanonn maar krachtiger, dacht Elizabeth droefgeestig. Ze was er zeker van dat de combinatie van een genezer en bedwin­ger de juiste was in dit geval. Kracht. Dat was de sleutel...

De baby sliep. Sterke kleine Brendan, wiens zich ontvouwende geest zich tegen de halsring had verzet in plaats van die te accepte­ren. Waren de kinderen die eraan onderdoorgingen altijd de vech­tersbazen, altijd degenen die wellicht het dichtst bij de natuurlijke werkzaamheid van hun latente vermogens waren? Ook Aiken Drum had zich in de volheid van zijn jonge volwassenheid tegen de halsring verzet en hij had overwonnen. Hoe? Maar Aiken zou dat niet weten, want hij was een natuurtalent, onervaren waar het metapsychische analyse betrof. En ook al bezat hij dan de meeste dwingende kracht in heel Europa, ze durfde hem toch niet te vra­gen haar te helpen bij de genezing van dit kind. Aiken was er zelf te slecht aan toe.

Ze zakte achterover in haar stoel en terwijl ze zat na te denken, voelde ze een welkome bries langs haar blote schouders strijken. Als dit ellendige hete weer maar eens wilde ophouden om plaats te maken voor een eerlijke onweersbui zodat de atmosfeer weer opge­laden werd met negatieve ionen. Misschien dat ze dan weer helder­der kon denken. Niet alleen om het probleem van de zwartringbaby's op te lossen, maar ook haar eigen berg vol uitdagingen, opgericht door Breede.

De wind werd sterker en ze stond zichzelf toe ervan te genieten en haalde haar hand door haar haren. 'Oh, dit is heerlijk,' mompel­de ze zachtjes.

'Ik ben blij dat je het prettig vindt. Ik wou dat ik ook die onweersbui voor je kon oproepen, maar daarvoor is de afstand te groot.'

Ze draaide zich snel om, geëlektriseerd door haar verbazing en stond ineens doodstil toen ze Marc Remillard zag staan net even buiten het open venster. Dit keer was er van het kruisgewijze licht­effect van de machine die zijn vermogens versterkte weinig te mer­ken, niet meer dan een vage glinstering. Zijn lichaam zelf, halver­wege zwevend, zag er volkomen echt uit. Ze kon zijn spieren zien rollen onder de strakke zwarte stof van zijn drukpak, terwijl hij zijn rechterhand met de open palm naar haar toekeerde in het ver­trouwde gebaar uit het Bestel dat tot zowel fysieke als mentale aan­raking uitnodigde.

Nee! schreeuwde ze in instinctieve afkeer. Ze sprong uit haar stoel en deinsde achteruit.

Een nieuwe golf koele lucht, afkomstig van hem. Hij glimlachte droevig, de ene kant van zijn mond trok daarbij hoger op dan de andere. Zijn hand viel langzaam weer langs zijn zijde.

'Je bent hier werkelijk.' Het was meer een vaststelling dan een vraag.

'Zoals je ziet, Grootmeesteres.'

'Is dit een echte hyperruimtelijke overzetting? Enkel door geest­kracht?'

'De hersenenergetische versterker helpt me bij het oprichten van het ypsilonveld, ik verricht de eigenlijke d-sprong - inclusief het retourtje natuurlijk - helemaal op eigen kracht.'

'Ik neem aan dat je het programma van Felice hebt geleerd. Heeft ze je toen erg gewond?'

Hij gaf geen antwoord, maar vroeg in plaats daarvan: 'Waar is ze? Ik heb haar aura nergens kunnen ontdekken, zelfs niet met de machine die mijn vermogens ver boven het gewone maximum uit­tilt.'

Elizabeth liet hem de tombe van het meisje zien, langs de oevers van de Genil waar de ondoordringbare globe van de kamer zonder deuren diep begraven lag onder een neerstorting van rotsblokken.

'Felice is buiten jouw bereik, Marc. Je zult naar een andere part­ner moeten omzien.'

De beschaduwde ogen leken te twinkelen. 'Je bent kwetsbaar gebleven, Grootmeesteres.'

Ze stond kaarsrecht.

'Waarom kom je niet binnen om het ergste te verrichten? Wij in het Bestel hebben een paar dingen geleerd sinds jullie verdomde

Rebellie! Alle meta's worden nu onderwezen in mentale zelfverde­diging om weerstand te kunnen bieden aan het soort dwingende manipulatie dat jij en je medestanders hebben gebruikt. En voor Grootmeesters is er altijd een laatste uitwijkmogelijkheid die ik op dit ogenblik bijna zou wensen.'

'Misschien kan ik beter blijven waar ik ben. Om der wille van ons beiden. Die machine staat erop me als een trouw hondje door de hyperruimte te volgen. Tenzij jouw landhuis grondig versterkte vloeren heeft, zou ik zodoende wel eens op meer dan één manier een te gevaarlijke gast blijken te zijn.'

Gefascineerd ondanks haar afkeer, vroeg ze: 'Bedoel je dat de machine achter kan blijven wanneer het overzettingsprogramma volledig wordt uitgevoerd?'

'Oh ja, ik zou zelfs mijn drukpak kunnen achterlaten, als ik dat wilde.' Hij maakte een galant gebaar. 'Hoe dan ook, ik blijf erin, zodat je mijn littekens niet hoeft te zien.'

'Wat kom je doen?' vroeg ze, ineens moe van het verbale steek­spel.

Hij knikte naar het slapende kind. 'Zijn probleem interesseert me. Het vertoont enige gelijkenis met vraagstukken waar ik me destijds mee bezighield ... au temps perdu.'

'Ik weet zeker dat Broeder Anatoly het hiermee eens zou zijn.'

Hij lachte. 'Voel je soms een zekere affiniteit?'

'Voor nog zo'n lid van de Frankensteinclub? Vast en zeker. Maar ik ben vergelijkenderwijs maar een amateur in het rommelen met de evolutie van de mensheid. Ik mis jouw zelfverzekerdheid en je uitmuntende kwalificaties. Neem nu die zwartringbaby's. Ik knoei maar wat aan, het kind zal waarschijnlijk sterven en toch voel ik dat wat ik doe het beste is. Maar als ik Brendan red en anderen zoals hij, wat voor toekomst staat hun dan te wachten in dit ver­vloekte land? Ik heb de helderziendheid van Breede niet nodig om te voorspellen wat er gebeuren gaat wanneer jij naar Europa komt. Er zal een oorlog ontstaan rondom de plek van de tijdpoort.'

'Niet wanneer Aiken met mij samenwerkt in plaats van met mijn zoon. Jij zou Aiken moeten laten zien waar zijn belangen liggen.'

Ze lachte bitter. 'Je bent gek wanneer je denkt dat ik dat soort invloed bezit. Aiken doet wat hij zelf wil. Als hij besloten heeft jouw kinderen te helpen aan jou te ontsnappen, dan kan niets van mijn kant hem tegenhouden.'

De zwevende duistere gestalte dreef dichterbij en duwde een golf kille lucht voor zich uit. Elizabeth dekte het kind snel toe.

'Je betuigingen van hulpeloosheid zijn niet erg overtuigend,' zei Marc. 'Misschien heb je zo je eigen redenen om het bouwen van een tijdpoort in het Plioceen aan te moedigen.'

'En wat te zeggen van jouw motieven om dat te verhinderen?' snauwde ze. 'Ben je echt zo bang dat de Magistratuur van het Bestel je achterna zal komen? Of is het soms zo dat je jouw kinderen liever ziet sterven dan hen kwijt te raken aan een Eenheid die je zelf niet kon aanvaarden?'

'Je beoordeelt me verkeerd,' zei hij. 'Ik houd van hen. Alles wat ik heb gedaan, was voor hen. Voor alle kinderen van de mensheid. Om der wille van de Mentale Mens die schreeuwt om geboren te mogen worden ...'

'Laat dat rusten, Marc!' riep ze uit. 'Dat is allemaal voorbij. Al langer dan zevenentwintig jaar. De mensheid heeft een andere weg gekozen, niet de jouwe.' Een grote vermoeidheid overviel haar ineens, haar ogen begonnen te prikken. De sterke mentale afweerschermen die ze had opgetrokken om deze uitdager van het Bestel te kunnen weerstaan, werden zwakker. Ze was nu kwetsbaar en hij wist het, maar hij hield zich in.

'Laatje kinderen gaan,' fluisterde ze. 'Het Bestel zal hen welkom heten. Keer je schip om en ga terug naar Noord-Amerika. Ik zal doen wat ik kan om te verzekeren dat de Pliocene zijde van de tijdpoort voorgoed gesloten blijft, zodat jij en de andere rebellen ongehinderd verder kunnen leven.'

'Hoe zou je dat willen doen?' vroeg hij. 'Door zelf naar het Bestel terug te keren?'

Ze wendde haar hoofd af. 'Laat ons met rust Marc. Verwoest onze kleine wereld niet.'

'Arme Grootmeesteres. Het is een moeilijke rol die je hebt geko­zen. Bijna zo eenzaam als de mijne.' Het geluid van zijn stem werd krachtiger en ze keek verbaasd op om te zien dat hij nu echt op de brede vensterbank van het raam stond. Er was geen spoor meer te zien van de machinerie om hem heen. Als in een droom keek Elizabeth toe hoe hij eraf stapte en langzaam naar het van rotan gevloch­ten kinderbedje liep, waarbij hij vochtige voetafdrukken op de par­ketvloer achterliet. De uitwaseming van koude lucht was er niet langer meer en hij was nu geheel materieel aanwezig en gescheiden van de machine die zijn vermogens versterkte. Eén gehandschoende hand greep de rand van het bedje en ze hoorde de rotan kraken. Zijn grijze ogen onder de vleugels van de zware wenkbrauwen hiel­den de hare vast.

'Laat me het programma zien dat je voor zijn genezing gebruikt. Maar vlug. Ik kan deze stasis maar een paar minuten volhouden.'

Haar geest was verdoofd en buiten alle angst. Ze riep het pro­gramma op en liet het hem zien.

'Heel handig. Is het helemaal je eigen idee?'

'Nee. Grote brokken ervan zijn afkomstig van de cursussen die ik gebruikte toen ik kinderen onderwees op het Metapsychisch Instituut op Denali.'

'De geneeskunde heeft een lange weg afgelegd sinds mijn tijd ... Mijn oordeel is dat dit programma in staat moet zijn het kind volledig te genezen.'

'Maar het gaat te langzaam.' Ze klonk nu koel en beroepsmatig. 'Gerekend naar de snelheid die Minanonn en ik kunnen opbren­gen, zouden we meer dan twaalfhonderd uren nodig hebben. De baby zal gestorven zijn voor we ermee klaar zijn.'

'Alles wat je nodig hebt is een vergroting van de dwingende lading. Op zo'n klein oppervlak moet de geest van het kind tien maal de druk kunnen verdragen die Minanonn kan produceren.' Hij was nu in het kleine brein verzonken, testend en onderzoekend. De kleine bewoog en liet een zacht, koerend geluid horen terwijl hij glimlachte in zijn slaap.

Elizabeth zei: 'Ik kan in deze samenstelling maar één extra toe­gevoegd bewustzijn gebruiken. Faseren en een metabundeling met anderen is uitgesloten.'

'Ik dacht aan heel wat anders.' Marc trok zijn onderzoekende vermogens terug en deed een paar stappen achterwaarts. 'We zou­den moeten wachten totdat Manion en Kramer en ik het probleem van mijn overbezetting in stasis hebben opgelost - er is nu een soort elastisch effect dat de neiging heeft me terug te willen voeren naar mijn vertrekpunt. Dat risico kunnen we niet lopen midden in een genezing. Zelfs met een maximale toevoer aan dwingende metavermogens zouden we toch nog meer dan honderd uur nodig hebben om deze kleine knaap helemaal op te knappen.'

'Op te knappen?' Elizabeths stem was niet meer dan een zwak gefluister. Marcs bewustzijn benaderde haar op haar persoonlijke golflengte: samen zouden we hem helemaal kunnen genezen. Met een paar wijzigingen in jouw programma lukt het misschien zelfs om hem een permanente meta te maken.

'Werken met jou? Maar ik zou nooit...'

'Vertrouwen in mij kunnen hebben?' De asymmetrische glim­lach stond vol zelfspot. Hij klopte tegen de zijkant van zijn hoofd en groengekleurde druppels vielen uit zijn kletsnatte haren op de raamstijlen. 'Ik bezit enkel mijn eigen hersenen wanneer ik aan dit einde van een d-sprong ben, Elizabeth. Er zou geen enkel gevaar zijn voor jou als we het programma precies zo gebruiken als jij het hebt geformuleerd, ik als aan jou ondergeschikt; jij de uitvoerster. Je zou veilig zijn tegen elke ... eh ... duivelse invloed.'

Hij leek naar buiten te stappen, de nacht in. De semi-transparante uitrustingsstukken van de hersenversterkende machine gleden weer om hem heen en terwijl zijn lichaam werd opgelicht, begon hij zich snel terug te trekken. Maar zijn mentale stem was duidelijk hoorbaar:

Ik wil dit graag doen. Laat mij jou helpen.

'Hoe lang denk je nodig te hebben om dat stasisprobleem op te lossen?' vroeg ze. En ze dacht: Ben ik gek geworden? Neem ik dit voorstel werkelijk serieus? Ben ik bereid hem te vertrouwen?

Hij zei: Ik zal minstens een week nodig hebben. Misschien iets langer. Kun je het kind zolang in leven houden?

'Minanonn en ik kunnen met de procedure doorgaan. Als er zich geen complicaties voordoen, moet de kleine tot zolang kunnen overleven. Ik denk . . .'

Een snel vervagend ironisch commentaar: Misschien kan broe­der Anatoly een hemelbestorming wagen.

Toen was de besterde hemel weer leeg en het kleine kind begon te huilen, hongerig en koud, want het was aan een schone luier toe.

10

De vroegere jurist, rechter Burke, ontkleed tot op zijn sandalen en een lendendoek, knielde in spreidzit in de kano die tussen het riet verborgen lag en wachtte tot de waterbok nog een meter of wat dichterbij kwam. Dan zou hij hem niet meer kunnen missen.

De zon boven het moerasland van de Boven-Moezelvallei was als een roodkoperen toegangspoort tot de hel. Zweet druppelde onder Burkes haarband naar beneden in zijn ogen waardoor het beeld van de naderende antilope wazig werd. Hij knipperde lang­zaam met zijn oogleden, ademde amper en hield de strak gespan­nen pees van de boog tegen zijn wang. Zijn darmen waren pijnlijk verkrampt, zijn schedel bonsde, zijn dijspieren trilden en voegden hun melodie aan de ellende van zijn kater toe. Toen zag hij dat de schacht van de pijl krom stond en dit laatste bewijs van zijn eigen onhandigheid ontwrong hem een geluidloos 'gefaald' diep om­hoogkomend uit zijn verwijtende Indiaanse onderbewuste. Hij richtte iets anders in de hoop de afwijking te corrigeren en liet de pijl gaan.

De pijl streek langs de schoften van de waterbok die een sprong maakte, worstelend in het kniehoge water terwijl half opgevreten waterplanten druipend uit zijn bek hingen. Peopeo MoxMox Bur­ke van de Wallawallastam legde een andere pijl op zijn boog, schoot opnieuw en miste ruimschoots. De antilope nam plonzend met grote sprongen de benen. Bang geworden wilde eenden vlogen op en een bonte zwaan kwam snaterend uit een bos zaaggras te voorschijn. Daarna werd het weer stil, op Burkes onderdrukte vloeken na.

Hij liet de boog zakken en legde die op de bodem van de kano. Daarna greep hij de peddel die hij diep in het water stak waardoor de boot met grote snelheid vanuit zijn verborgen plekje weer in open water kwam en stuurde aan op de magere schaduw van een cipres. Nadat hij de boot goed had vastgelegd aan een van de half onder water gezonken kniewortels, nam hij een lange slok uit zijn van huid gemaakte veldfles. Ergens drukte het op zijn oogballen. Hij dronk nog eens, toen werd zijn zicht weer helderder. Grom­mend werkte hij zichzelf in een comfortabeler positie en inspec­teerde de rest van zijn pijlen.

Ze waren bijna allemaal net niet loodrecht.

Hij pakte de boog op. De laagjes taxushout waren van elkaar geweken als scheurtjes in beton. De gedraaide boogpees was gesple­ten en zwak. Zelfs de pijlkoker van hertehuid was vlekkig van de meeldauw en gescheurd op de naden. Geen wonder dat hij zelfs niet één enkele antilope had kunnen neerleggen! De pijlen en de boog hadden, net als zijn overige typisch Indiaanse bezittingen maandenlang verwaarloosd in zijn wigwam gelegen terwijl hij zui­delijk op avontuur was. En sinds zijn terugkeer naar Verborgen Bron was hij te druk geweest met het bedenken van tegenmaatrege­len om de aanvallen van de naderbij kruipende Firvulag te keren. Jagen was er niet bij geweest.

Wat had hem deze morgen toch bezield om zo slecht voorbereid aan deze primitieve onzin te beginnen?

Hij had zich uit het bed van Marialena Terrejon gezwaaid, ineens klaarwakker, met de overluide mededeling dat er die avond een groot feest zou plaatsvinden - de officiële aankondiging van groot nieuws! - en dat hij, vrij gekozen aanvoerder van de Minde­ren, persoonlijk zou zorgen voor wildbraad als entree.

'Wil je nog een feestje?' had Marialena gevraagd, terwijl ze haar plompe benen uit de verstrikking van de lakens probeerde te bevrijden. 'Hombre, que te jodas! Ik heb een hoofd als een uitbar­stende vulkaan na deze nacht...'

Hij had uilig gegrinnikt. Het dorp was in feesttumult losgebar­sten toen hij had aangekondigd dat de aanslag van Nodonn was mislukt en dat Basil en zijn Bastaards veilig waren. 'Maar ik heb je niet al het nieuws van Elizabeth verteld, boebeltje. Ik heb iets ach­tergehouden! We gaan er een echt groot feest van maken, een mon­sterbarbecue, hoor je me? Ik zorg dat je zes antilopes krijgt om te roosteren. En daarna vertel ik jou en al de anderen het grootste nieuws sinds de Vloed!'

'Loco indio,' mompelde ze trots. 'No me importa dos cojones.' Ze kwam naar hem toe gekronkeld over het bed. 'Moet je horen, het is nu lekker koel. Je wilt helemaal niet gaan jagen. Lucien en de kinderen kunnen het wild voor je feest best verzorgen. Vamos a pichar, mi corazón, mi porra de azücar ...'

Ze probeerde hem te grijpen, maar hij was al buiten de deur van haar hut, half naakt (en nog steeds behoorlijk lazarus om de waar­heid te zeggen) maar vervuld van atavistische mannelijke instinc­ten die op dit ogenblik althans dringender waren dan seks. Hij stommelde naar zijn eigen wigwam, kleedde zich aan - dit keer niet in de grove werkbroek en de stevige laarzen die zijn standaarduit­rusting waren geweest sinds de exodus uit Muriah, maar in zijn oude lendendoek en mocassins. Terwijl hij tussen zijn jachtuitrusting zocht, legde hij de moderne, dodelijke en betrouwbare boog van staal en glasvezel ter zijde, evenals de met ijzer beslagen vitredur pijlen die zoveel buitenaardse vijanden hadden neergelegd. In plaats daarvan pakte hij de uitrusting op die hij zoveel jaren daar­voor door de tijdpoort had meegenomen toen hij nog de droom koesterde terug te kunnen keren naar de oude stamgewoonten van destijds.

Peopeo Moxmox, de edele wilde, voorheen rechter bij het Hoog­gerechtshof van de staat Washington, zat nu in zijn kano en lachte. Het vaartuig was niet van boombast gemaakt maar van decamole, het technische wondermiddel uit het Bestel; hij zou het leeg laten lopen en wegstoppen in een zakje rond zijn middel wanneer de dag ten einde was. Hij herinnerde zich ineens de pesterij waarmee de goede ouwe Saul Mermelstein hem placht te plagen toen hij nog een groen advocaatje was in Salt Lake City. 'Lo, de arme Indiaan, wiens trotse ziel nooit geleerd heeft fouten te maken.' Maar dat had hij nu dan toch! En hoe! En nergens beter en meer dan hier in het primitieve Plioceen.

Hij knoeide met de verborgen schacht van een pijl en draaide hem waardoor de zorgvuldig behakte punt van obsidiaan glinster­de in de zon. Ergens in zijn wigwam lag een simpel apparaatje om trekkende pijlen weer recht te krijgen, een simpel voorwerp dat geen enkele primitieve jager ooit vergeten zou. Maar aan de andere kant, pijlen van vitredur waren onverwoestbaar en voorzien van een ruim assortiment verwisselbare koppen. Sommige daarvan hadden zelfs ingebouwde verklikkers waardoor gewonde dieren snel konden worden opgespoord en gevolgd.

Domme Indiaan!

'Nou, waarom ben ik hier vanmorgen heengegaan?' vroeg hij aan de wereld in het algemeen. 'Waarom vraag je dat, Burke? Je bent gewoon een hopeloze schlemiel.'

Een onzichtbare krokodil klapte met zijn kaken en een rietvogel zong. Twee blauwe vlinders wentelden in een vruchtbaarheidsdans om elkaar heen boven het glinsterende water. Hij kreeg even de geur van vanille in zijn neus in de roerloze hete lucht en keek om zich heen naar het bosje zeldzame kleine orchideeën die uit een scheur in de bast van de cipres groeiden. Hij strekte zijn hand uit en raakte ze aan. Hij was heel blij dat hij gekomen was en heel blij dat hij niets had gedood.

Na een tijdje consulteerde hij de chronograaf om zijn pols, een voorwerp dat even handzaam en weinig primitief was als zijn gou­den halsring. Het was bijna 1600 uur en hij had een boodschap voor Denny Johnson achtergelaten om te vragen of die hem langs het wildspoor bij de rivier wilde opwachten met voldoende zakken voor het wild en chaliko's om het te vervoeren . ..

Grinnikend maakte hij het bootje los en peddelde door de lagu­ne in de richting van de hoofdstroom van de Moezel. De zwaan, majestueus in zijn zwarte en witte veren, kwam weer te voorschijn en gleed tam de kano achterna. Terwijl Burke op hem uitliep en de rimpeling van de kano verstierf, leek de vogel te glijden in het cen­trum van een pikduistere spiegel, boven op de reflectie van zich­zelf. Kluiten groenig gras waar veerachtige pluimen bovenuit waai­den, stonden scherp afgetekend tegen het diepere groen van de jungle op de achtergrond. Over zijn schouder kijkend hield Burke de adem in. Dit zou hij nooit meer vergeten - en zoveel meer niet.

Toen liep de kano vast op een modderbank. De peddel neerleg­gend, trok hij het vaartuig over de modder in het stille water van de eigenlijke rivier, ging staan en begon tegen de stroom in te bomen. Hij hoopte dat Denny zelf op hem zou wachten. Hij zou natuurlijk wat onvermijdelijke pesterijen moeten verduren, maar terwijl ze terugreden naar Verborgen Bron zou hij hem het nieuws kunnen vertellen over de tijdpoort. En ze zouden kunnen praten over manieren waarop de Minderen kasteel Doortocht zouden kunnen bezetten.

De Minderen die gevangen waren genomen bij de verovering van de IJzeren Maagd en Haut Fourneauville waren zestig of zeventig man sterk, allemaal bewapend en klaar in hun grote, van hout getimmerde kooi. Ze namen een sterke positie in, gedeeltelijk beschermd door uitsteeksels van graniet die deel uitmaakten van de bovenrand van een klein plateau. Ze konden niet bij verrassing worden overvallen en evenmin omsingeld; er was geen enkele kans dat de Firvulag hen konden overweldigen door een traditionele massale aanval of trucjes met illusies. De Minderen, allemaal mijn­werkers, en veteranen in heel wat schermutselingen rondom de belegerde IJzeren Dorpen, zouden enkel door geestkracht kunnen worden verslagen.

Vanuit zijn koninklijke observatiepost op een nabije hoogte, beet koning Sharn op zijn onderlip, terwijl hij toekeek hoe de eerste afdeling van Firvulag-dapperen, aangevoerd door Pingol Kippevel, aan haar opmars begon. Er ontstond gevloek en getier bij de gevangenen, maar ze schoten nog niet. Een ervaren vechtjas had blijkbaar het leiderschap op zich genomen en iets van discipline opgelegd aan de gedemoraliseerde troep. Hun geschreeuw nam af, maar steeg even later opnieuw hoger toen een tweede, kleinere afdeling Firvulag, krijgsvrouwen dit keer onder aanvoering van Fouletot Zwarttiet, vanuit een ravijn links naar boven begon te klimmen. Die route bood de aanvaller iets meer bescherming, maar was beduidend steiler. Voor Sharn en Ayfa, die de manoeu­vres vanaf een halve kilometer afstand goed konden gadeslaan, leken de twee aanvalslinies elk op een sliert gitzwarte kevers; hun getande pieken en standaards wuifden als antennes onder de gloeiende zon en ze kropen omhoog tegen wat een gigantische open picknickmand leek.

‘Ik vind nog steeds dat het fout was om de gevangenen met ijzer te bewapenen,' zei Sharn. 'Eén schrammetje en ze zijn er geweest.'

'Daar zullen ze aan moeten wennen,' zei Ayfa grof. 'Denk jij soms dat ze Roniah met glazen zwaarden en bronzen bijlen zullen verdedigen? Als we het echt goed wilden doen, hadden we de gevangenen ook nog verdovers en laserkarabijnen moeten geven naast die pijlen met bloedmetaal. Want dat zullen onze troepen in een echt gevecht tegen het lijf lopen. Kijk maar es wat er met het leger van Mimee bij Bardelask gebeurde.'

'Ze hebben toch gewonnen, of niet?'

'Alleen maar omdat de verdedigers van Bardelask op een gege­ven ogenblik geen pijlen meer hadden. En als de versterkingen van Aiken mét de nieuwe wapens op tijd waren gekomen, dan was het voor hen allemaal Lieve-Godin-zeg-maar-welterusten-met-je- handje geweest!' De koningin fronste haar wenkbrauwen terwijl ze toekeek hoe de Firvulag-strijdkrachten de helling opkropen. 'Onze jongens en meiden moeten leren dat geestkracht de enig zekere manier is om te overwinnen. Gebundelde geestkracht, wel te ver­staan, niet dat ongecoördineerde individuele geknoei. Daarom heeft Betularn met de Witte Hand deze oefening zo opgezet dat de Minderen een tactisch voordeel hebben en daarom heeft hij zo'n stel overmoedige jonge donderstenen als Fouletot en Pingol het commando gegeven.'

'Laten we hopen dat de gevangenen er een goed gevecht van maken,' zei Sharn terwijl hij zijn ogen afschermde om naar de nu doodstille kooi te kijken. 'Het zou zonde zijn als ze het nu ver­knoeiden.'

Ayfa giechelde. 'Betularn heeft hun persoonlijk de verzekering gegeven dat ze vrij zullen worden gelaten als ze zijn troepen tot zonsondergang weten tegen te houden.'

De koning bulderde tevreden om die grap. 'Arme donders! Ze lijken maar nooit te leren dat het erewoord van een Firvulag alleen maar geldt tegenover een andere Firvulag of een Tanu, niet tegen­over een Mindere. Ik bedoel maar, hoe kun je nou je erewoord geven aan een niemand?'

'Maar ze blijven erin stinken,' merkte Ayfa op, terwijl ze haar gehelmde hoofd in verbazing heen en weer schudde. 'Zelfs de grootste Mindere van het hele stel!'

De koning leunde ineens kwaad voorover in zijn stoel. 'Die ben­de van Pingol komt veel te dicht bij de kooi. Waarom richten ze geen afweerscherm op? Die gevangenen kunnen nou elk ogen­blik ... Té's tieten!'

Tegelijk met de koninklijke uitroep van onbehagen kwam een hagel van met ijzer beslagen projectielen uit de kooi op de voorste aanvalslinie terecht. Er werd verspreid geschreeuwd en gejammerd en er weerklonk een driftig telepathisch commando. Een schitte­rende barrière van mentale energie sprong nog onvolkomen omhoog, hier en daar flikkerend wanneer een lid van de Firvulag al te laat aansluiting zocht bij de defensieve metabundeling. De Min­deren lieten een bulderend hoongelach horen en vuurden het ene salvo pijlen na het andere af. Maar de meesten onder Pingols com­mando hielden stand en concentreerden zich op een verdichting van het afweerscherm dat langzamerhand stabieler werd en nu een doorzichtige halve bol vormde van drie tot vier meter hoog, die net voor de allereerste linies de grond bereikte. Zelfs vanaf zijn plaats kon Sharn het sinistere getinkel horen van de ijzeren pijlpunten die het scherm raakten en dan neervielen.

Goed gedaan! liet de koning telepathisch weten om zijn volkje aan te moedigen. Hij kwam overeind en zijn persoonlijke illusie van de monsterachtige schorpioen werd zichtbaar. Een handvol van zijn mannen juichte, maar de meesten hadden hun handen vol met het in stand houden van het paraplu-achtige afweerschild. Voor anderen, die nu bewegingloos en in geknakte houdingen op de rotsen lagen, was die mentale bescherming te laat gekomen.

'Het gebeurde niet gelijktijdig genoeg en het scherm is te wijd gespreid,' zei Ayfa, die haar boosheid goed liet zien. 'En die stom­kop van een Pingol wachtte veel te lang voor hij het bevel gaf...'

'Daar komen de grote meiden,' riep Sharn uit.

De menseneetsters van Fouletot zwierven naar boven aan de linkerkant van de kooi, terwijl ze in die steile klim werden beschermd door een klein maar praktisch scherm. Ongeveer een dozijn van die reusachtige buitenaardse vrouwen, misschien een vijfde van het totaal, bleef achter bij de anderen en stelde zich op in een dichte formatie. Een paar ogenblikken later rees uit hun mid­den een blauwe vlam omhoog als een vuurstraal uit een zevenschie­ter, die hoog boven de klip steeg en toen op het dak van de kooi viel waar hij langzaam door het zware vlechtwerk zonk, begeleid door angstwekkend geschreeuw van de Minderen. Vettige rook begon rondom de rotsen te kringelen. Na een korte pauze daalde een ver­woede hagel van pijlen op de vrouwen neer. Eén viel er krijsend op de grond, de anderen haastten zich om het scherm ruimer af te stellen.

Op de aflopende helling voor de kooi waren de Firvulag bezig zich te hergroeperen. Een ongeregelde aanval van pijlen volgde hen, maar de meeste kaatsten af op het mentale scherm. Dit was nu heel wat compacter en efficiënter en werd voornamelijk in stand gehouden door een handvol stoutmoedigen die nu langzaam ver­der omhoogkropen. Slechts af en toe kwam een projectiel door de barrière, maar dat veroorzaakte dan ook bij de geringste wond vrij­wel direct de dood. De mensen binnen in de kooi juichten en schreeuwden luidkeels, telkens wanneer een van de buitenaardsen werd getroffen.

De strijders onder Pingols commando stopten het zinloze gezwaai met hun pieken en vaandels en vormden nu drie aanvalskernen achter het scherm. Plotseling verschenen er drie gloeiende ballen van energie uit hun midden, bijna witheet lijkend onder de wrede zon, die in komeetachtige banen in de richting van de kooi gingen. Die stond plotseling in lichterlaaie en de gevangenen daar­binnen schreeuwden en krijsten en sprongen in het rond, terwijl ze met hun kleren probeerden het vuur te doven en op de ergste plek­ken hun schaarse drinkwaterrantsoenen gebruikten. Maar de hagel van pijlen werd er nauwelijks door afgezwakt en was een paar minuten later weer op volle sterkte.

De kleinere groep menseneetsters had nu een rotsig platform bereikt, een zwaardere rotslaag die de bovenkant van een ravijn afdekte en ongeveer vijftig meters beneden de kooi lag. Het was maar een klein platform, niet meer dan een scherpe, smalle richel die bovendien bezaaid was met gladde, losse keitjes afkomstig van de hellingen daarboven. Ze probeerden niet ineens vandaaruit omhoog te komen, maar vormden een langgerekte linie waarbij het afweerscherm intact bleef. Op een telepathisch commando strekte iedere krijgsvrouw haar glazen zwaard voor zich uit, gelijktijdig een spleet makend in het afweerscherm. Uit de punten van die afzonderlijke zwaarden kwamen vervolgens afzonderlijke stralen te voorschijn die zich tot één massieve flits verenigden net voor ze de kooi raakten. De kooi werd er pal door geraakt en op hetzelfde moment hoorden Sharn en Ayfa een enorme donderklap die hen deed knipperen met de ogen waardoor ze het begin van Pingols charge bijna misten. Maar toen schreeuwden ze van verrukking, want de Firvulag trokken nu snel op, nog steeds in een zeer gedis­ciplineerde drievoudige formatie, goed beschermd door het afweerschild, terwijl ze een bombardement van kleine psychocreatieve vuurstoten op de kooi lieten neerkomen.

'Prachtig!' schreeuwde Sharn, terwijl zijn schorpioenestaart rondzwiepte. Hij gooide er de tafel met verversingen mee onderste­boven, maar noch hij noch de koningin leken te merken dat ze ronddansten in een rotzooi van gemorst bier, grote paddestoelen, Deense komkommers, grote plakken zwarte meloen, paling a la Flamande en gezoete malmignattes.

Ayfa schreeuwde: Beuk die bastaards van Minderen omver! Wapens verenigd, geesten verenigd!

En het voetvolk van de Firvulag antwoordde: Yllahayl de Aarts­vijand!

De vuurstoot die van Fouletot Zwarttiet en haar peloton afkom­stig was, had een hoek van de kooi volkomen in splinters geslagen en tegelijk aanzienlijke aantallen menselijke verdedigers gedood. De overlevenden begonnen nu uit de kooi over de rotsen uit te zwermen, zwaaiend met pijl en boog, met lange messen en kleine tomahawks en klaar om de naderende Firvulag in een gevecht van man tegen man te weerstaan. Nog meer afzonderlijke kleine vuur­stoten kwamen uit het midden van de oprukkende Firvulag. De menseneetsters produceerden een laatste energiebol waardoor de verwoesting van de kooi voltooid werd. Daarna ontstond een ver­ward gevecht tussen Firvulag en Minderen, waarbij de laatsten probeerden onder de mentale afweerschermen door te stoten of hun pijlen in een hoge parabool omhoogzonden, in de hoop dat hun projectielen de onbeschermde achterhoede zouden treffen. De discipline onder de buitenaardsen begon te wankelen en faalde toen helemaal. Zowel de ondergeschikten als hun officieren verga­ten de discipline van de metabundeling en gingen over op de tradi­tionele vechttechnieken. Ze krijsten luidkeels hun oude krijgskre­ten, veranderden in monsterlijke verschijningen en overvielen de sterk in de minderheid zijnde Minderen met scherp getande lansen en hellebaarden van obsidiaan. De menseneetsters joegen de spe­ren met weerhaken in lichamen die daardoor aan de grond werden genageld en vergrepen zich zelfs aan reeds ontwapende tegenstan­ders van wie ze de ledematen uit elkaar trokken. Het tumult van het gevecht echode door heel het massief van de Zwarte Ballonbergen. Af en toe rees rook en stoom omhoog wanneer een enkele dappere zich herinnerde dat ze opdracht hadden gekregen de vijand allereerst met mentale energie te vernietigen.

Sharn en Ayfa, die weer hun normale gestalte hadden aangeno­men, keken zwijgend toe. De verblindende schijf van de zon begon achter de torens van Hoog Vrazel te zakken en een koele wind ver­dreef de stank van de slachting. Roofvogels cirkelden rond en begonnen neer te dalen. Ten slotte viel er over het rotsige slachtveld een grote stilte en toen weerklonken gelijktijdig in de geesten van Sharn en Ayfa de telepathische stemmen van Pingol en Foule­tot:

Hoge Koning en Hoge Koningin - wij roepen de overwinning uit in Té's naam!

Al de dwergen en menseneetsters en andere monsters kwamen samen op de helling beneden de volkomen verwoeste kooi, wapens en strijdvaandels hoog geheven en ze schreeuwden: 'Lof en glorie voor Té, Godin van de Strijd! En voor Sharn en Ayfa, Hoge Koning en Hoge Koningin! En voor de grote Kapiteins Pingol en Fouletot en voor ons allemaal Wapens verenigd! Geesten verenigd! Slitsal!

Slitsal! Slitsair

Vanuit de volheid van hun harten gaven beide monarchen het rituele antwoord en verklaarden daarmee officieel dat de oefening ten einde was. Daarna keken ze nog enige tijd toe terwijl brancard­dragers en genezers en grafdelvers en tellers en verzamelaars en al de andere technici die hun werk na afloop op het slachtveld had­den, aan hun arbeid togen. De namaakveldslag had aan tweeën­twintig Firvulag het leven gekost; slechts drie waren er gewond. De menselijke gevangenen waren tot op de laatste man gedood.

Sharn zei: 'Het is goed gedaan. De andere aanvoerders zullen van deze demonstratie kunnen profiteren. Volgende oefeningen hoeven dan niet per se dodelijk te zijn.'

'Dat is hun maar beter geraden ook,' zei Ayfa. 'De IJzeren Dor­pen zijn bijna verlaten en we raken door onze gevangenen heen, tenzij we Monolokee de Afzichtelijke op Fort Roest loslaten.'

'Nog niet. Het opdweilen van die Minderen in de Vogezen kan best wachten tot de Wapenstilstand. De eerste drie weken moeten we ons op belangrijker zaken concentreren. Er moet geoefend wor­den voor het Grote Toernooi, nog afgezien van de voorbereidingen voor de oorlog. En dan Roniah nog.'

De koningin pakte een gouden drinkbeker van de vloer op, sloeg een nieuw vaatje bier aan en ging weer zitten. 'Daar wil je nog steeds iets groots van maken? Een aanval op volle sterkte met Mimee erbij?'

Sharn keek nog naar het slachtveld, zijn vuisten zo groot als hammen rustten op zijn heupen in hun ceremoniële bepantse­ring.

'Nu ik gezien heb dat we die metabundeling echt in de praktijk kunnen gebruiken, heb ik de neiging die plannen te veranderen. Sinds Bardelask is de afschrikwekkende balans mooi in ons voor­deel doorgeslagen, we hoeven het er bij Roniah niet te dik bovenop te leggen. Wat Mimee betreft, laat die Bardelask maar plunderen en zich daarna terugtrekken, op die manier lijkt het alsof we aan de eisen van Aiken tegemoet komen. Ondertussen kunnen we met een kleine strijdmacht van dapperen voorzichtig langs de oostoever van de Saöne infiltreren en daarna een onverhoedse aanval op de citadel doen vanaf de rivier met behulp van boten van decamole. Condateyr zal nooit geloven dat we een aanval over water begin­nen! Zoiets heeft het Kleine Volk nog nooit gedaan! zal zijn gedach­te wezen. We schieten daar als wezels zo vlug naar binnen, nemen ze goed te pakken met bloedmetaal, metavermogens en lasers, roven zijn hele bergplaats met wapens uit het Bestel leeg en nemen met de buit de benen voor de soldaten uit het garnizoen de tijd hebben gehad hun sokken aan te trekken.'

'En als we dat doen net voor de Wapenstilstand, dan heeft Aiken geen kans om terug te slaan.'

'Maar dat jong zal zo pissig zijn als wat en verdomd goed weten wie hij de schuld moet geven .. .'

'Dat is waar, maar de Hoge Tafel zal hem niet toestaan de Wapenstilstand te schenden door een tegenaanval. Hij wordt weer­houden doordat hij de ethiek van de Tanu tot de zijne heeft gemaakt, maar wij kunnen hem behandelen zoals we dat iedere Mindere doen!'

Ayfa dacht daar even over na.

'Het zou makkelijk zijn om onze mensen als Minderen te ver­mommen voor de actie tegen Roniah. Zo'n beetje vormverande­ring zou niet al te veel energie aan de metabundeling onttrekken. Het bedrog zou nog echter lijken doordat we toch al van plan zijn bloedmetaal te gebruiken en technische wapens. Het zou alleen betekenen dat we geen doden mogen achterlaten of iets anders dat ons zou kunnen verraden.'

'Dat staat me wel aan!' riep Sharn uit. Hij pakte zijn eigen drink­beker op, veegde er slordig met een stuk brokaat dat op tafel lag langs en hield die Ayfa voor om gevuld te worden. Nadat hij een grote slok had genomen, bestudeerde hij de schedel van de vroege­re Heer van Finiah, Velteyn, wiens oogkassen met juwelen waren ingelegd, en merkte toen op, 'Weet je, Ayfa, deze kerel hier was onze eerste winst in de Oorlog der Schemering. Het begon allemaal in Finiah, onze eerste overwinning na zoveel jaren van oneer en het zette pas echt goed door tijdens de laatste Grote Veldslag, ook al kregen we toen net niet de overwinning die ons rechtens toekwam. De eerste gebeurtenis verheugde onze harten, de tweede bevestigde onze vastberadenheid.' Hij keek zijn reuzin met de oranje haren liefdevol aan. 'Ik heb Mimee opgedragen de schedel van Vrouwe Armida van Bardelask op te sturen om voor jou een bijpassende drinkbeker te maken.'

Ze sloeg haar ogen neer en voelde hoe een sentimentele traan langs haar wangen drupte. Ze kon niet voorkomen dat ze zich liet ontvallen: 'Voor de regens komen, hebben we misschien wel een hele set.'

Sharn bulderde vol waardering. De twee koninklijke hoogheden brachten een toost op elkaar uit en vulden toen hun bekers opnieuw. Sharn zei: 'Doodzonde dat die Aiken zo'n kleine garnaal is. Zijn schedel is amper groot genoeg voor een eierdopje.'

'Die kunnen we dan om de beurt bij het ontbijt gebruiken,' zei Ayfa. 'Trouwens, wat wilde hij eigenlijk vanochtend?'

De koning wuifde die vraag weg. 'Wat gezeur over compensaties voor Bardelask en dat moest dan in mindering worden gebracht op de te verdelen kosten voor de prijzen bij het Grote Toernooi. Ik heb hem overal zijn zin in gegeven. Waarom ook niet? Na de oorlog pikken we het toch allemaal weer terug! . . . Maar hij begon over één ding waar ik geen wijs uit kon worden. Weten wij iets over een Mindere die Tony Wayland heet?'

'Dat was die knaap die door de Worm gevangen werd genomen. Diegene die alles verraadde over de vliegtuigen in de Vallei der Hyena's.'

Sharn beukte op de rand van de tafel.

'Je hebt gelijk. Dat was ik vergeten. Nou goed, die Aiken wil dat we die snuiter teruggeven. Hij beweert dat die Tony de boezem­vriend is van een van zijn eigen beste vrienden. Hij bood zelfs aan een flinke hap van de reparatiekosten van Bardelask te laten vallen als we hem meteen terugbrachten.'

Ayfa keek woest terwijl ze het bezinksel van haar bier in het glas liet rondgaan. 'Deed-ie dat? Wel, hier zit een luchtje aan, ader van mijn hart. Skathe kreeg het te pakken van Tony en toen ik haar en Karbree wegstuurde om de gang van zaken rond Bardelask in het oog te houden, heeft ze die Mindere meegenomen. En Skathe en de Worm stierven op een zeer mysterieuze manier ...'

De koning knikte. 'Verraad van de Minderen wat die moorden betreft, dat is duidelijk. Mimee wist er geen verklaring voor. De stad was al bezet toen die half gezonken boot met de lichamen erin werd gevonden. Dus jij denkt dat deze Tony misschien ...'

'Wie zal het zeggen?' Het gezicht van de koningin achter de helm met oogkappen zag er verschrikkelijk uit. 'Laat Mimee naar hem uitkijken. Geef het ook door aan anderen van de Firvulag in het zuiden. Als deze Mindere werkelijk onze vrienden Skathe en de Worm vermoordde, laten we ons dan niet al te veel haasten om hem aan de Tanu terug te geven.'

'Nou ja,' zei de koning, 'Aiken gaf niet aan in welke conditie het bestelde moest worden afgeleverd.'

Ayfa leunde voorover en kuste zijn bebaarde wang.

'Je begrijpt mij altijd zo precies.'

'Altijd,' herhaalde hij, terwijl hij de glinstering in haar ogen in de gaten kreeg. Hij zette zijn drinkbeker neer op de tafel en maakte voorzichtig zijn vingers los van de hare. Vervolgens gleden die twee monsterachtige gepantserde gestalten naar elkaar toe en al snel echoden de door de zon vergulde rotsen onder het geweld van hun bevrediging.

Veilig verstopt te midden van een aantal zakken vol pinda's keek Tony Wayland vanaf de vliering van een havenpakhuis toe hoe de plundering van Bardelask langzaam ten einde liep.

De laatste zwaar met goederen beladen karren verzamelden zich langs de havenweg. Groepen menselijke gevangenen, halfdood na bijna een week gedwongen harde arbeid, brachten de weinige over­gebleven schatten uit de leeggestolen pakhuizen naar de kaden: vaten olie, alcohol, verfstoffen, balen leer en bijzondere huiden, suiker, touwwerk, weefsels, koffiebonen in jutezakken en kisten vol specerijen en kostbare aardbeienjam.

Gelukkig voor Tony gaven de Firvulag niets om pinda's. En aan­gezien hij de laatste dagen weinig anders had gegeten, begon hij zelf ook behoorlijk genoeg te krijgen van dat overigens waardevolle nootje.

Door zijn eigen gouden halsring kon hij de ontmoedigde tele­pathische gesprekken volgen die de mensen met grijze halsringen onder elkaar hielden. (Iedereen die zilver of goud had gedragen was al lang om het leven gebracht.) En vanuit Tony's gezichtspunt was het nieuws goed. Bardelask zou niet blijvend worden bezet met het doel het scheepsverkeer over de Rhône lastig te vallen. In plaats daarvan hadden de invallers de opdracht gekregen zich terug te trekken. De leider van de Clan van Famorel, een kwaadaardige dwerg die Mimee heette en wiens geliefde illusie die was van een vleugelloze reusachtige vogel Rok, was in een aanval van uitzinni­ge woede losgebarsten toen deze kans op nog meer buit hem werd ontnomen en had de hoofden van tweeëntwintig hulpeloze gevan­genen afgeslagen voor hij zichzelf weer een beetje in bedwang had. Later kwam Tony erachter dat dezelfde Mimee een tweede woede­aanval had gehad nadat koning Sharn de Clan van Famorel ook had uitgesloten van de voorgenomen aanval op Roniah. Door die informatie kwam Tony tot het besluit noordwaarts te reizen en niet naar het zuiden, zodra het veilig genoeg was om zijn schuilplaats te verlaten.

Ondertussen gebruikte hij zijn tijd om weer met zijn halsring vertrouwd te raken.

De gouden halsring die hij de nu dode Skathe afhandig had gemaakt, bevatte precies dezelfde bewustzijnsverruimende com­ponenten als de zilveren die hij in Finiah had gedragen. Maar in tegenstelling tot de zilveren bevatte deze gouden halsring geen cir­cuit dat hem onder controle van de Tanu hield en al evenmin een opsporingssignaal waardoor anderen met gouden halsringen hem zonder al te veel moeite konden opsporen. Met deze gouden hals­ring was Tony vrij en tegelijkertijd weer in het bezit van die won­derbaarlijke vermogens die het leven in Finiah zo uitermate bevre­digend hadden gemaakt.

De versterking van zijn bescheiden psychocreatieve vermogens verschafte hem de kans talrijke kleine maar bruikbare zaken met energie te manipuleren. Hij kon water uit de lucht onttrekken om die te drinken en hij kon het vocht uit zijn klam geworden kleren verwijderen wanneer 's nachts de riviermist zijn schuilplaats onaangenaam maakte. Hij kon pinda's roosteren in hun doppen. Als dat veilig genoeg was, kon hij licht maken zonder lucifers nodig te hebben. Hij kon vlooien en ander klein ongedierte verdelgen, dat de moed had zijn persoon te benaderen. Wanneer het op de zolder overdag ondraaglijk heet werd, kon hij een verfrissende bries oproepen. En wanneer hij zich verveelde, was de halsring in staat voor erotische afleiding te zorgen. De ring verzwakte de fysieke uitputting, maakte verwondingen makkelijker te dragen, zorgde voor verfrissende slaap in een ommezien, maakte hem wakker wanneer grotere levensvormen binnen vijftien meter van zijn schuilplaats kwamen, verdreef de onrust en de angst en zorgde voor een helder hoofd zodat hij goed plannen kon maken. Met behulp van de halsring kon hij spreken en horen en in mindere mate ook visueel waarnemen, binnen een bereik van ongeveer 300 kilometer. (Dat laatste vermogen kwam onder dragers van zilver niet zoveel voor, maar Tony had elf jaar praktijk achter de rug.) Omdat Finiah destijds toch enigszins een achterafstadje was geweest, had Tony er plezier in gehad de mentale handtekeningen te 'verzamelen' van zekere Tanu-edelen die hij bij sociale gelegen­heden in de Koepels van Genot had ontmoet. Later bespioneerde hij hen dan tijdens hun zwerftochten in de openlucht. Jammer genoeg was zijn metavermogen niet in staat stenen muren te door­dringen, maar het was toch ook al heel afleidend om te zien wat die buitenaardsen allemaal buitenshuis uithaalden. En jachtpartijtjes waren daarvan nog het minste!

Terwijl Tony toekeek hoe de Firvulag Bardelask begonnen te verlaten, vroeg hij zich af of een van zijn vroegere kennissen met een zilveren halsring de verwoesting van Finiah kon hebben over­leefd. Waar waren zij nu, de oude Yevgeny en Stendal, de hanige Liem en de flegmatieke Tiny Tim, de verleidelijke Lisette en Agnes Maagd-Martelaar? Hij had er nu de tijd voor en gedurende een uur of langer probeerde hij het. Maar de uitzending van hun 'handteke­ningen' in de ether leverde geen enkel antwoord op. Zijn vrienden van vroeger waren of van hun halsringen ontdaan of dood, verlo­ren in de chaos der veranderende tijden. Hij had er geen behoefte aan zich telepathisch te onderhouden met zijn vroegere Tanumeesters die vaak ook goede bekenden waren geweest, zelfs niet met hen die zich toen zijn Scheppende Verwanten plachten te noe­men. Die buitenaardsen zouden zich nu om hem niet druk maken, hij was nu niet meer dan een enkele menselijke uitgeworpene te midden van duizenden anderen. Zij hadden zelf zorgen genoeg, de arme duivels en niet zo'n klein beetje daarvan was door mensen veroorzaakt.

Dan was er Dougal natuurlijk. Gek maar trouw, hij was toch een soort vriend geweest. Maar Dougal had nooit een halsring gedra­gen en was nu waarschijnlijk voer voor de wormen in de Hercyniaanse Wouden waar Karbree de Worm met zijn patrouille hem in een hinderlaag had gelokt. Nee ... er kon maar één levende ziel over zijn in heel het Veelkleurig Land die het misschien wat kon schelen of Tony Wayland nog leefde of dood was.

Of zou zij hem inmiddels ook haten? Dat was dan precies wat hem toekwam.

Zelfmedelijden bracht een waas voor zijn ogen en even liet hij zijn hoofd rusten tegen de krakerige zakken pinda's. Van buiten het pakhuis kwamen de geluiden van het kelige geschreeuw der Firvulag, zweepslagen, loeiende en snuivende heiladen en chaliko's, het gerinkel van hun tuig, het bonzen van het laden. Het was heet en vochtig en vervelend .. . tijd om een beroep te doen op de troost van de halsring.

Toen hoorde hij het van woede vervulde bulderen van een der buitenaardsen. Gevolgd door een menselijke schreeuw die snel verstikte. Tony schakelde snel over naar de golflengte van de grijze halsringen en hoorde:

Verdommeverdommeverdomme kijk die armeWerner!

Arme stakker had beter moeten weten dan zo lading vast te maken moest wel fout gaan ...

Maar om dan zijn tong uit te trekken?

Eigen schuld als je de spoken belazert.

HeiligeMaria hij bloedt dood!

Watzouhet? We zullen allemaal gauw genoeg dood zijn.

Kijkuitkijkuit daar komen drie kakelaars OhChristus met lasers ...

Ziek van ellende sloot Tony de stemmen uit. Er was niets dat hij doen kon om die arme gedoemde stakkers te helpen. Van buiten klonk geweeklaag en gevloek, gevolgd door een zeker woord dat er in de taal van de Firvulag duidelijk uitsprong. Daarop kwam het sissende geluid uit de Matsu-karabijnen, de ene vuurstoot na de andere in een heel precies ritme, totdat de menselijke geluiden waren opgehouden.

Tony zocht de opmonterende troost van de halsring. Hij zag zichzelf de Rhöne oversteken in een gestolen boot en daarna voor­zichtig naar het noorden reizen over de Grote Weg, overlevend door zijn slimheid en de voordelen van zijn gouden halsring. Tegen de tijd dat de Wapenstilstand begon, zouden de wegen ten noorden van Roniah overvol zijn met sportfanaten van alle drie rassen, die vredig op weg zouden zijn naar het Grote Toernooi. Dan zou hij veilig en openlijk kunnen reizen. Hij zou de weg langs de Saône volgen, voorbij het door de Firvulag bezette Burask (tijdens de Wapenstilstand was dat niet gevaarlijk) om ten slotte langs de Nodol naar de enige schuilplaats te gaan die nog voor hem open­stond: de stad met de paddestoelachtige huizen die glinsterde als El Dorado, de stad die door weiden was omringd en verbonden was met het Veld van Goud door een regenboogbrug. De stad van mon­sters, de stad van vrienden. Hij zou naar huis gaan, naar Nionel en Rowane.

Betoverd door fantasie, omhelsde hij haar en raakte vervuld van vreugde. Toen hij eindelijk wakker werd, merkte hij dat de zon al onder was gegaan en dat het veel koeler was. Afgezien van het verre gehuil van hyena's en het piepen van ratten in het pakhuis, was het in en om Bardelask doodstil.

Tony stond op, klopte de pindadoppen van zijn kleren en ging vol vertrouwen de ladder af. Op de kaden ontdekte hij waar hij bang voor was geweest. Maar hij vond ook een stevige kleine roei­boot, compleet met riemen, vastgemaakt onder de verwoeste win­kel van een handelaar in scheepsbenodigdheden. Na een korte zoektocht naar voorwerpen die de Firvulag als buit niet belangrijk genoeg hadden gevonden, maar die voor hem bruikbaar waren, was Tony klaar om op weg te gaan. De boot dreef al op het kalme water van de Ysaar en hij zou niet hoeven roeien. De stroom zou hem naar de plek brengen waar de rivier zich bij de Rhône voegde, amper een kilometer verderop. Daar kon hij zijn kamp opslaan op de andere oever van die grote rivier om de volgende ochtend echt op weg naar huis te gaan.

11

AIKEN: Gegroet, Elizabeth.

ELIZABETH: Gegroet en gefeliciteerd! Ik zie dat je klaar bent om Calamosk met de terreinwagens te verlaten. Je hebt het heel handig gedaan met die Noord-Amerikanen.

AIKEN: Ze hebben mijn bluf geslikt, als je dat bedoelt. En voor het ogenblik zijn ze bereid mijn gezag te aanvaarden. Hagen Remillard vermoedt dat er misschien iets smerigs aan de hand is, maar hij weet niet wat.

ELIZABETH: Heeft hij geprobeerd je te sonderen?

AIKEN: Dat is de specialiteit van zijn zuster ... maar nee, tot nu toe zijn ze discreet geweest. Proberen eerst beter hoogte van me te krijgen.

ELIZABETH: Ga je nu rechtstreeks naar Goriah terug?

AIKEN: Wij allemaal behalve de expeditie naar de Alpen. Die verlaten onze karavaan bij de kruising van Amalizan. Zeilen over het Lac Provençal en trekken dan de bergen in over de weg achter Darask. Zo komen ze bij de Monte Rosa via de Italiaanse kant. Bleyn is al vanuit Goriah op weg om de expeditie te leiden en Ochal de Harpist gaat hem daarbij helpen. Ik geef hun zeven van de vijf­tien terreinwagens mee met tien van Hagens minst technische mensen als chauffeurs. Basil en zijn Bastaards gaan ook mee, behalve een knaap die Dmitri Anastos heet, die ooit een of andere hoge piet onder de y-veldingenieurs was. Hagen dacht dat die wel eens van pas kon komen bij het tijdpoortproject. De expeditie wordt verder aangevuld met ongeveer dertig Tanu en eigen elite­troepen met gouden halsringen, allemaal tot de tanden bewapend. Want die vliegmachines zijn zoiets als de familiejuwelen, liefje. Tijdpoort of geen tijdpoort, ik zit lelijk omhoog wanneer ik die niet op tijd in handen krijg om Marc en de Firvulag tegen te houden. Jij zou de expeditie kunnen helpen, als je dat wilt?

ELIZABETH: De route uitzoeken?

AIKEN: Om te beginnen. De mensen van Darask zeggen dat niemand weet hoe het terrein er daar oostelijk uitziet. In het noor­den ligt Famorel. De expeditie moet koste wat kost elk contact met de strijdkrachten van Mimee vermijden. Als jij een oogje in het zeil zou kunnen houden en hen uit de buurt van vijanden kon houden terwijl je hun de beste routes voor de terreinwagens laat zien, dat zou zeker mensenlevens sparen.

ELIZABETH: Natuurlijk. Met plezier.

AIKEN: (Opluchting.) Ik was al bang dat dit tegen een van jouw verdomde principes zou zijn.

ELIZABETH: Ik kan je niet helpen in aanvallende acties, Aiken. Maar dit is heel wat anders. Jouw verovering van de vliegtuigen zou een oorlog kunnen voorkomen.

AIKEN: Dat is hun geraden.

ELIZABETH: Beginnen jullie meteen aan het ontwerp van Guderian?

AIKEN: Alberonn en Vrouwe Morna-Ia zijn al bezig bruikbare technici en andere knapen bijeen te scharrelen. Dat personeel wordt in Goriah bijeengebracht. Ik wou dat ik het project kon opzetten op een plek waar Marc het niet in de gaten kan krijgen, maar ik vertrouw die Hagen niet buiten mijn gezichtsveld en onder die jonge deugnieten zitten er een paar die hem nog op een goed­moedige Sir Galahad doen lijken. Maar oh jee, wat kunnen we het goed met elkaar vinden.

ELIZABETH: Denk je echt dat het mogelijk is om die tauveldgenerator te bouwen?

AIKEN: Die Noord-Amerikanen hebben een verdomde hoop spullen bij zich, onderdelen, machines voor fabrieksmatige produktie, een overvloed aan verfijnde instrumenten. En we zullen misschien nog meer bruikbaars vinden in de opslagplaats in Goriah die Kuhal en Celo nu aan het schoonmaken zijn. Op dit ogenblik zijn ze al bezig een hele nieuwe inventaris op te maken. De moeilijkste grondstof om te pakken te krijgen is een of ander zeldzaam element waarvan Hagen zegt dat we het in Fennoscandia moeten halen. Zelfs als we vanuit de lucht kunnen zoeken, zal het een duivels karwei worden om het boven de grond te krijgen. En niemand van de Tanu is erg bekend in dat noordelijke land.

ELIZABETH: Je zou je van de hulp van Sugoll moeten verzeke­ren.

AIKEN: ?

ELIZABETH: Grote aantallen van zijn volk leefden vroeger in dat gebied. Sommigen zijn er misschien nog steeds. Ik weet dat heel wat mutanten uitstekende mijnwerkers waren als het om edelste­nen en kostbare metalen ging. Als je hun beschreef om welke zeld­zame grondstoffen het gaat, dan zouden ze jou misschien veel tijd kunnen besparen.

AIKEN: Groots idee. Ik zal er met Sugoll over praten. Wat moois voor zijn neus laten bengelen ...

ELIZABETH: Vertel hem de waarheid. Over alles.

AIKEN: Je denkt toch zeker niet... Oh mijn God, nee!

ELIZABETH: Alle vredelievende mensen in het Veelkleurig Land moeten het weten over de tijdpoort. Om zo de kans te hebben te kunnen kiezen.

AIKEN: (Gelach.): Oh jij, Vrouw! Ik zie het voor me. Negen- of tienduizend hupsende kaboutergedrochtjes die uit de tijdpoort in het 22e-eeuwse Frankrijk rollen! De hele buurt naar de bliksem! Het Bestel zou een aparte planeet voor hen moeten zien te vinden of zoiets.

ELIZABETH: Jij zou het geheel kunnen leiden.

AIKEN:Wie zei er dat ik terugging?

ELIZABETH: Doe je dat niet dan? Ik nam dat als vanzelfspre­kend aan.

AIKEN: Neem alleen jezelf als vanzelfsprekend aan, lieverd! Het tijdpoortproject is een langdurige aangelegenheid met een troebele uitkomst. Ik heb nog genoeg andere zorgen om me gezellig bezig te houden. Bijvoorbeeld het terugkrijgen van mijn gezond­heid en mijn kracht voor die verdomde Abaddon in Europa aan­komt.

ELIZABETH: Aiken ... Ik dacht dat je wel wist over Marcs ver­mogen om nu een d-sprong te maken. (Beeld.) Hij is hier geweest. Op de Zwarte Piek. Hij heeft dat vermogen nog niet onder contro­le, maar het zal niet lang duren voor hij zichzelf naar elke plek op de wereld kan teleporteren.

AIKEN: Dan vertelde die Hagen de waarheid. Ik hoopte dat hij het bij het verkeerde eind had, dat Marc een slim uitgedachte bilokatiestunt uithaalde met zijn opgevoerde metavermogens.

ELIZABETH: Hij materialiseerde binnen in mijn chalet.

AIKEN: Jezus! Heeft hij je bedreigd?

ELIZABETH: Nee.

AIKEN: Ik kan je een sigmagenerator geven. Hagen denkt dat Marc geen d-sprong kan maken door zo'n krachtveld heen.

ELIZABETH: Dankjewel, laat het maar zo. Ik moet met Marc op mijn eigen manier afrekenen.

AIKEN: Maar heb je zo'n manier? Prachtig. Ik wou dat ik dat kon zeggen. We hebben ons verborgen onder Hagens grote Sr-35- sigmaveld zodat Marc onze conferenties niet vanuit de verte kon gadeslaan en ik zal dat ding in Goriah ook gebruiken om het Guderian-project te beschermen. Maar de koning kan niet voor altijd in een beschermde vissekom leven! Wanneer Marc zijn nieuwe kunstje goed kent, dan zal hij me de duimschroeven aanzetten. En ik ben doodsbenauwd, liefje. Wanneer hij achter het tijdpoortproject komt, zal hij proberen me kapot te branden en misschien lukt het hem ook nog.

ELIZABETH: Hij is veel zwakker dan vroeger. Felice heeft zijn lichaam en zijn geest beschadigd.

AIKEN: Dat zeggen Hagen en Cloud ook. Maar zij wisten niet in hoeverre zijn vermogen is afgenomen. En zelfs als hij voor negentig procent onschadelijk is geworden, dan nog is de rest misschien afdoende voor Mij zoals ik nu ben! Om maar niet te praten over de hulp die hij wellicht van hen krijgt.

ELIZABETH: (Bezorgdheid.) Hen. Je hebt het niet over de kin­deren van Remillard en hun vrienden en ook niet over de oudere rebellen ...

AIKEN: (Kalm gelach.)

ELIZABETH: ... Er is nog steeds geen verbetering in je toe­stand?

AIKEN: Ik ben eerder nog terrein aan het verliezen.

ELIZABETH: Symptomen?

AIKEN: Ik heb sinds het gevecht met Nodonn niet geslapen. Tien uitputtende dagen. Ik kan amper vliegen, laat staan iets of iemand dragen. Mijn scheppende vermogen is waardeloos op het maken van een visuele illusie na. Genezende vermogen vrijwel ver­dwenen. Bedwingende en overredende vermogens nog aanwezig. (Dat zul jij niet weten?) Ik kan vérzien, maar het doet verdomd pijn.

ELIZABETH: Ik zou het niet hebben geweten. Aan de opper­vlakte ziet je bewustzijn er bedrieglijk redelijk uit.

AIKEN: (Wanhopige vermoeidheid.) Je bedoelt, mijn beste dame, dat ik goed kan veinzen. Dat is misschien mijn laatste over­levingskans. Als ik niet spoedig hulp krijg, ben ik stapelgek voor de Wapenstilstand begint.

ELIZABETH: Oh Aiken.

AIKEN: Nou? Ik ben klaar. Zeg maar wanneer en ik kom.

ELIZABETH: Naar de Zwarte Piek?

AIKEN: Behalve als je op afstand hebt leren genezen. De colon­ne terreinwagens gaat binnen het uur uit Calamosk weg. We heb­ben minder dan twee dagen nodig om de kruising bij Amalizan te bereiken waar we Bleyn ontmoeten en de expeditie naar de Alpen haar eigen weg gaat. Jouw huis is maar acht kilometer in rechte lijn daar vandaan. Ik denk dat ik dat wel haal. Laten we zeggen, de avond van vijf september.

ELIZABETH: Aiken ... ik verwacht dat Marc weer hierheen komt. Het zou voor jou hier niet veilig zijn. Zelfs niet met het sigmaveld. Hij mag niet... Ik durf niet. ..

AIKEN: (Woede + angst.) Misschien denk je dat ik grapjes maak over mijn mentale toestand. Nou, dat doe ik niet. Overdag, wan­neer ik bezig ben, is het minder erg. Maar zij groeien elke nacht en raken steeds verder buiten mijn controle. Ze doen het op die manier omdat ik het mikpunt moet zijn van hun laatste grap. Ik zal niet zomaar doodgaan, ik zal belachelijk doodgaan!

ELIZABETH: Ik begrijp het niet. Bedoel je dat je nu ook last hebt van hallucinaties samen met de pijn en de verzwakking van je metavermogens?

AIKEN: Het zijn geen hallucinaties! Het is echt (beeld) en echt belachelijk ik geneer me zo dat kan Mij toch niet gebeuren (beeld) niet Mij en het Mijne ze zijn dood er is geen enkele manier waarop ze dit kunnen doen (beeld) Mij laten opzwellen en verbranden en weer verschrompelen (beeld) en steeds maar weer opnieuw (beeld) niet echt of wel echt wat doet het ertoe want het maakt me kapot mij Mij mij ELIZABETH HELP ME!! (Wanstaltig gore montage plotseling afgebroken.)

ELIZABETH: Ja. Natuurlijk zal ik helpen. Ik zal naar jou toeko­men.

AIKEN: Naar mij toekomen?

ELIZABETH: Rustig aan. Ik zal komen. Minanonn zal me bren­gen .. . samen met Dionket en Creyn. We zullen je helpen.

AIKEN: Alleen. Kom alleen. (Niemand mag het weten! Nie­mand mag het weten!)

ELIZABETH: Ik heb er hulp bij nodig, precies zoals ik dat ook nodig had toen ik je hielp bij de rivier Genil, na het gevecht met Felice. Vertrouw me.

AIKEN: Kom je echt?

ELIZABETH: Ja. Luister naar me. We hebben een veilige plek nodig. We kunnen de sigma niet gebruiken. Dat ding is een com­pleet baken voor iemand als Marc die vanuit de verte kan zien en Marc mag niet vermoeden dat ik met jou bezig ben.

AIKEN: (Niemand mag het weten. Hij zeker niet! Vernedering! Ridicuul! Een grap ten koste van de hofnar!)

ELIZABETH: Er zijn belangrijker redenen voor de geheimhou­ding. Ik kan je alleen maar helpen een soort basisconstructie op te zetten voor je herintegratie. Een mentaal raamwerk waar je zelf de vermogens die je van hen hebt overgenomen in één lijn moet bren­gen met je eigen structuur.

AIKEN: Ik zou niet beter zijn . . .?

ELIZABETH: Je zou bevrijd zijn van de verontrustende symp­tomen als de genezing lukt. Daarna ben je zelf in staat je metaver­mogens weer op te bouwen. Je zult genezen, precies zo als je dat na Rio Genil hebt gedaan. Maar je wilt niet dat je vijanden je zwak­heid kennen.

AIKEN: (Niemand mag die schande weten.)

ELIZABETH: Luister. Ik heb het Minanonn gevraagd en die zegt dat er een geschikte plek is ongeveer twintig kilometer zuid­westelijk van de kruising. (Beeld.) Het is een niet meer gebruikte grot van de Firvulag, eeuwen geleden verlaten toen het Kleine Volk uit Zuid-Frankrijk werd verdreven.

AIKEN: Ja, ik zie het. Je wilt dat ik je daar ontmoet?

ELIZABETH: Probeer in die grot te zijn voor zonsondergang op de vijfde. Marc lijkt zijn d-sprongen vooral bij nacht te doen, omdat dan de energie van de zon zo weinig mogelijk interfereert met het ypsilonveld.

AIKEN: Zij groeien 's nachts ook. Zelfs als ik onder de sigma slaap.

ELIZABETH: Je zult gauw beter zijn.

AIKEN: Weet je dat zeker?

ELIZABETH: Nee, niet zeker. Wat jij hebt gedaan - vermogens van anderen in je opnemen - is nooit eerder gedaan. Maar ik zal mijn best doen jou te helpen.

AIKEN: Alsjeblieft. Alsjeblieft. Probeer wat je wilt. Oh Elizabeth ze zijn zo beangstigend, zo groot en nu is Het groter dan de hele rest van mijn lichaam Het controleert me straft me en maakt me tot slaaf zorgt dat ik ga haten dat ik Het ga haten omdat ik Het gebruikt heb ik wist het niet dat dit zou gebeuren dacht er niet bij na wist niet hoe ik het deed . ..

ELIZABETH: Vertel je zelf dat het alleen maar een illusie is. Een droom. Niet echt.

AIKEN: Gebeurt niet met mijn lichaam?

ELIZABETH: Nee, mijn beste. Wees rustig. Wacht op mij in de grot. Het komt in orde. (Laat dat alsjeblieft zo zijn.)

AIKEN: Ja. Dat heb ik mezelf gezegd.

ELIZABETH: Tot ziens Aiken. (Tot ziens, arm halfgodje, arme teugelloze Loki, arme priapische Zot, arme Mentoe-Ra met de trotse mentuul, arme Ithyphallikos. Nu weten wij beiden hoe ver­schrikkelijk het is de mythe van onze eigen keuze te moeten leven.)

De storm die over de Pyreneeën kwam aanrazen, begon zicht­baar te worden kort nadat Minanonn Elizabeth, Dionket en Creyn over de vallei van de Proto-Aude had gedragen naar de Grote Zuidweg. Grote aambeeldvormige donderkoppen vormden een lange rij vanaf de Golf van Lyon in de richting van de woedende zonson­dergang. Ze waren vliezig wit bij hun stratosferische toppen en purperzwart aan de onderkant, doorspekt met dreigende koperkleuri­ge vegen op hun westelijke flanken waar de zakkende zon nog steeds pruilde. In de kernen en door de met grijze gordijnen omge­ven randen flitste het weerlichten. Het lage gerommel van de don­der dreunde bijna onophoudelijk terwijl Minanonn zijn passagiers verder zuidwaarts bracht.

'Maak je geen zorgen,' verzekerde de vroegere strijdmeester Elizabeth. 'We zullen in de grot zijn voor de regen losbarst.'

'Het zal in elk geval het einde van deze afschuwelijke hittegolf betekenen,' zei ze.

'Heb je daar werkelijk last van gehad?' vroeg Dionket verbaasd. 'Ik vond het zelf heel plezierig. Het deed me aan Duat denken. Het had alleen nog wat vochtiger moeten zijn om het nog meer op thuis te doen lijken.'

'Oh, jullie Eerstkomers,' zei Creyn geamuseerd. 'Nog altijd ver­langend naar het voorouderlijk hellegat.'

'Onzin, jongen,' zei Minanonn. 'Duat was heel wat comfortabe­ler dan deze planeet. Altijd een lichte nevel die de hitte van de zon temperde en nooit deze langdurige droogtes voor een deel van het jaar terwijl je tijdens de andere helft verzuipt. Op Duat regende het gelijkmatig verdeeld over het hele jaar. En de temperatuur was nooit zo laag dat je het koud kreeg, zelfs niet als de zon op zijn laagst stond.'

'Hij heeft het over de moederlanden van de Tanu natuurlijk,' legde Dionket uit. 'Wij leefden in de equatoriale gebieden, de Firvulag daarentegen bij de polen waar de echt hoge bergen waren. Een verschrikkelijk land, dat van de Aartsvijand. Altijd winter.'

'En helemaal geen seizoensveranderingen?' vroeg Elizabeth.

'Niet van betekenis tenminste,' zei de Heer Genezer. 'Onze pla­netaire as stond nauwelijks schuin.'

'Een rechtzinnige wereld,' merkte Creyn op, 'net als de volkeren die erop groeiden. Gelukkig bleek het produkt van Duats dochter­planeten meer flexibel. Zij waren het die de vredelievende galaktische federatie tot stand brachten, die de pogingen van Duat - onze pogingen, moet ik zeggen - verwierp om de oude strijdreligie weer in te voeren.'

'Breede heeft me iets over jullie geschiedenis verteld,' zei Eliza­beth. Haar blik was gericht op de dreigende linie donderwolken. 'Toen jullie in ballingschap gingen, waren de Duat-kolonies de eni­ge planeten in het stelsel met een interstellaire socio-economie?'

'De enige planeten,' antwoordde Dionket. 'Maar niet de enige mensen. Denk aan de Schepen.'

'De Schepen.' In Elizabeths stem klonk haar verbazing door. 'Ze lijken zo onwaarschijnlijk hoewel ik toch het glazen model van Breede in mijn bezit heb. Hoe konden zulke hoogintelligente levensvormen zich ontwikkelen in de lege ruimte?'

'Er is geen lege ruimte,' zei de Heer Genezer. 'De ruimte tussen de sterren is doortrokken van energie en materie. Al de organische moleculen die nodig zijn voor het opwekken van leven bevinden zich in de stofwolken tussen de sterrenstelsels. Hier net zo goed als in de spiraalnevel van Duat.'

Elizabeth zweeg. De lucht was bovennatuurlijk helder gewor­den. Zelfs zonder gebruik van haar metavermogens leek ze ieder afzonderlijk blad aan de oerwoudbomen te kunnen onderscheiden, ieder polletje droog gras in de wagensporen op de stoffige weg, iedere kiezelsteen en elke sprinkhaan en elke uitstekende rots in de schrale bermen.

Ten slotte zei ze: 'Er waren zevenhonderdvierentachtig mense­lijke planeten in ons Bestel, de Oude Aarde inbegrepen. Hoeveel werelden waren dochterkolonies van Duat tegen de tijd van jullie ballingschap?'

'Meer dan elfduizend vierhonderd,' antwoordde Dionket. Zelfs tijdens de Galaktische Burgeroorlog, toen het bevolkingsaantal terugliep, lag het totale aantal toch nog in de buurt van de honderd­vijftig miljard.'

'Dat is de helft van het Bestel,' overwoog Elizabeth. 'Maar ondanks dat toch ruim voldoende voor het bereiken van de Een­heid van de Galaktische Geest als jullie niet de doodlopende weg van de gouden halsringen hadden gevolgd.'

'Dat zeg je.'

Minanonn sprak Elizabeth aan met een zeker onbehouwen ongeduld. 'Mijn hersens zijn maar heel gewoon, net goed genoeg voor sjouwerskarweitjes en soortgelijke taken waar meer spieren dan geestkracht voor nodig zijn. Ondanks dat hoop ik dat je me op een keer precies zult willen uitleggen wat deze "Eenheid" dan wel precies is en waarom wij Tanu zo slecht af zijn door haar niet te bezitten! In onze Vredesfactie verheugen wij ons in een samenzijn dat zowel troostend als stimulerend is. Kan jouw Eenheid werke­lijk zoveel omvangrijker zijn?'

'Misschien zullen jullie dat zelf kunnen uitvinden,' zei Elizabeth zacht. Er vormde zich een beeld in haar geest dat de drie buiten­aardse mannen deed gapen van verbazing.

Een tijdpoort naar het Bestel? Dionkets vraag was doortrokken van ongeloof.

'En het zou ons toegestaan worden daar doorheen te gaan?' riep Minanonn uit.

Elizabeth zei: 'Als hij kan worden gebouwd en in werking gezet zonder gevaar voor het Bestel zelf, dan zullen alle personen van goede wil in het Veelkleurig Land kunnen kiezen of ze erdoor wil­len of niet. Jullie weten hoe sceptisch ik ben geweest toen Breede mij "de belangrijkste vrouw in de wereld" noemde. De laatste tijd heb ik me afgevraagd of zij mij misschien gezien heeft in de rol van herderin voor de tijdpoort. Dat zou in elk geval heel wat zinniger lijken dan mijn huidige rol als dirigente over een continent vol barbaren en verbannen ontevredenen uit het Bestel.'

'Zou jij teruggaan?' vroeg Creyn. 'En ons leiden?'

'Dat lijkt het juiste om te doen.'

Maar de oude onzekerheid was duidelijk zichtbaar.

Vervolgens zei ze: 'Het is nu nog te vroeg om hier al te diep over na te denken. Er kunnen nog zoveel dingen verkeerd gaan. Mis­schien gaat de poort nooit weer open, misschien komen we uitein­delijk toch in de Oorlog der Schemering terecht! Als het ons niet lukt om Aiken te helpen bij het hervinden van zijn mentale kracht.'

Minanonn zei: 'We naderen het karavaankamp. Maak ons onzichtbaar voor de gemiddelde waarnemer, Heer Genezer.'

'Al gedaan,' zei Dionket.

Ze vlogen over een stuk grasland tussen twee waterstromen, met hier en daar verspreide bosjes zilverkleurige populieren en essen. De terreinwagens van de Noord-Amerikanen waren in een keurige cirkel geparkeerd, omgeven door een slordiger verzameling pavil­joens van de Tanu en vastgebonden chaliko's.

'Ik zie dat Bleyn met zijn troepen is aangekomen,' merkte Mina­nonn op. Hij vroeg aan Elizabeth: 'Kun je van hieruit de tegen­woordigheid van de koning waarnemen?'

Ze zette haar metavermogens in.

'Hij is al vertrokken. Willen jullie een close-up van de nieuwko­mers?'

Toen de drie daarmee instemden, liet ze hun de groep zien die onder hen bijeenzat in een grote tent die als eetzaal dienst deed. Er werd gegeten. Twee lange tafels waren van de overige gescheiden door een duidelijke psychische sluier. Aan het hoofd van de ene tafel zat een stoere jongeman van tegen de dertig die met een gefronst voorhoofd zat te luisteren naar een kleinere metgezel met een vossegezicht. 'Hagen Remillard,' noteerde Elizabeth. 'Afge­zien van het donkerblonde haar en een iets kortere lengte, vertoont hij een heel sterke fysieke gelijkenis met zijn vader. De mentale overeenkomst is minder groot.'

Daarna liet ze hun Cloud zien die aan het hoofd zat van de twee­de tafel en vervolgens ging ze al de andere zevenentwintig volwas­senen af en de vijf kleine kinderen.

'Ze zijn allemaal nog zo jong,' zei Creyn. 'Zijn hun geesten wer­kelijk zo buitengewoon?'

'Ik weet nog maar weinig over hen, behalve wat Aiken me over de Remillards heeft verteld,' antwoordde Elizabeth. 'Wat hun metavermogens betreft, die zijn allemaal volledig werkzaam, maar niet volmaakt getraind door hun ouders en de overige ex-rebellen. Gezien hun afkomst, vertegenwoordigen ze waarschijnlijk een breed scala aan talenten en kracht. Het zou mij niet verbazen als de meerderheid van hen tamelijk formidabel was. Laten we niet vergeten dat zij het waren die Felice hielpen bij het opblazen van Gi­braltar.'

'Waardoor duizenden verdronken,' voegde Minanonn daar met toonloze stem aan toe.

De buitenaardsen bestudeerden het onschuldig lijkende verloop van de maaltijd. Een jonge zwarte man aan de tafel van Cloud vermaakte zijn gezelschap met een gek verhaal. Ouders veegden de vuile mondjes af van hun kinderen en vermaanden hen zich aan tafel te gedragen. Een plompe brunette werd door de kinderen om haar heen geplaagd omdat ze twee stukken Calamosk-taart tegelijk nam.

Dionket zei: 'En de Eenheid van jouw Bestel is voor hen zo kost­baar, dat zelfs verschrikkelijke middelen erdoor worden gerecht­vaardigd?'

'Hun opvoeding kan, vanuit een ethisch standpunt bezien, nau­welijks ideaal zijn geweest,' antwoordde Elizabeth.

'Als wij barbaren zijn,' mompelde Minanonn, 'wat zijn zij dan?'

'Kinderen,' antwoordde Elizabeth. 'Volwassen kinderen.'

'En zou jouw Bestel deze jeugdige massamoordenaars verwelko­men?' vroeg Dionket.

'Het zal iedere geest accepteren die bereid is naar volwassenheid te groeien,' zei Elizabeth. 'Maar dat is altijd een zeer pijnlijk pro­ces, al zijn er ruime mogelijkheden tot verzoening en aanpassing. Het Bestel weet wie oprecht zijn en wie niet. De Eenheid kan niet meer worden bedrogen, nu niet meer.'

De kampplaats trok onder hen voorbij. Ze vlogen nu over lage heuvels die zwaar waren begroeid met weelderig geboomte. In het westen was de hemel nu helemaal donker geworden, onderbroken door bliksemflitsen. De donder was van een laag rommelen aange­zwollen tot een regelmatige zware donder, afgewisseld en onder­streept door nog zwaardere klappen. Windstoten joegen door de toppen van de bomen.

Minanonn wees naar voren en maakte het uitzicht helderder voor de anderen.

'Daar ligt de grot, aan de zijkant van die heuvel. De ingang is goed verborgen.'

Ze daalden af naar de woest heen en weer zwaaiende junglebegroeiïng en landden op een helling waar een beekje over bemoste rotsen vloeide en waar verwarde lianen neerhingen uit grote gom­bomen. De spleet in de rots was nauwelijks zichtbaar. Terwijl ze nu te voet dichterbij kwamen, zagen ze dat het spinneweb van een flink bemeten zwart met gele spin de hele toegang overwoekerde als een gordijn van zijde.

De Ketter tilde het schepsel met zijn PK uit het web, waarna het in de onderste begroeiing wegscharrelde.

'De koninklijke schildwacht,' zei de Ketter met een sombere glimlach. 'En zoals jullie zien, zijn we aangekomen voor de regen­bui.'

Ze gingen een ruimte in die niet meer dan een doodlopend gat leek te zijn, half verstopt met afval en droge bladeren. Maar Minanonn leidde hen vol vertrouwen verder, ook toen ze aan het eind plotseling in het duister kwamen. Hun gids hief twee vingers en ontstak een regelmatige gele vlam die hun de weg wees naar een nauwe doorgang zo laag en smal dat de Tanu zich vreemd gebogen moesten voortbewegen. Terwijl ze dieper kwamen, werd de tunnel echter wijder. De muren glinsterden van het doorsijpelende vocht. De lucht leek in een sinister ritme heen en weer te deinen en droeg de geur met zich mee van uien en metaal.

Ten slotte bereikten ze een doodlopend stuk waar de zwarte rots rijk dooraderd was met rode en oranje mineralen. In de muur bevond zich een deur van rottend hout. Bleek geworden Firvulagemblemen waren nauwelijks zichtbaar op een laag aangebrachte plaquette, waar de ogen van dwergen het makkelijker zouden heb­ben kunnen lezen.

Minanonn moest zich bukken.

'De Kwikzilver Grot,' vertaalde hij. 'Dit is de plek.' Hij hield zijn massieve hoofd oplettend scheef. 'Luister!'

Ze spanden hun metavermogens in, maar het scheen alsof er een psychische leegte achter de planken lag die half uiteen vielen. De enige hoorbare geluiden waren die van druppelend water en de losse stenen onder hun voeten.

Minanonn legde zijn hand op de grendel en liet zijn metapsychi­sche toorts langzaam uitdoven. Een flikkerend licht scheen door de spleten in de deur.

'Wees op je hoede, Broeder,' waarschuwde Dionket.

De deur zwaaide geluidloos wijd open. Ze keken neer op een reeks ondiepe traptreden die naar een kamer met pilaren voerde die in het vaste gesteente was uitgehouwen. In het midden daarvan bevond zich een lager gelegen gedeelte dat met een spiegel van zeker vijf meter in het vierkant leek te zijn bedekt. Uit een nis aan de rechterzijde stroomde schuin licht dat een schaduw wierp op een overigens eentonige grijze muur.

De schaduw van een monster.

Het zwaaide voor- en achterwaarts zodat de afmetingen voort­durend leken te veranderen en de werkelijke grootte onmogelijk was vast te stellen. Maar de schaduw was enorm. Het lichaam was menselijk, maar op een groteske manier dik, met een opgezwollen buik, sterk uitstekende billen en daar slecht bij passende slanke benen. Het bezat grote borsten met geheven tepels waarmee het stengelachtige armen leek te ondersteunen. Vanuit de brede schou­ders ontsprongen drie lange nekken die zich als pythons om elkaar heen vlochten. De koppen waren minder makkkelijk te onder­scheiden. De ene leek vogelachtig te zijn, de tweede had katachtige trekken en de derde was die van een reptiel met meerdere slagtan­den en een gevorkte tong.

'Grote Godin!' fluisterde Creyn. 'Wat kan dit zijn? Geen Firvulag of Huiler die zo'n schaduw werpt. We zouden zijn aura al gemerkt hebben. Wat... wat is het aan het doen? Tana ... het laat een of andere monsterachtige staart groeien!'

'Nee,' zei Dionket, 'het is geen staart.'

Er weerklonk een geluid, een zachte dierlijke kreet uit drie gescheiden kelen, naar buiten gedwongen op een ritme dat zich aanpaste bij het wringen van het lichaam. Het geluid nam in volu­me toe terwijl de krampen steeds wilder werden. Iets in de vorm van een cilinder kwam uit het onderlichaam te voorschijn, stijf als een boomstam en bijna drie keer zo omvangrijk als de poten. Het schepsel wankelde doordat het evenwicht zoek raakte, terwijl het ding nog tot schouderhoogte groeide en daar zelfs bovenuit kwam, kloppend, terwijl de spinachtige handen vergeefs probeerden het te stutten en de ruggegraat vooroverboog en de drie koppen draaiden en jankten in een demonisch trio. Toen begaven de knieën het en het schaduwlichaam leunde achterover op de hielen, nog steeds vanuit de heupen pompend. De borsten wezen nu naar de zolde­ring van het vertrek net als het overweldigende lid dat nu groter leek te zijn dan de héle rest van het lichaam. De dierlijke kreten waren nu oorverdovend en de schaduworganen bereikten hun hoogtepunt; daarna werd het beeld uitgewist in een drievoudige golfstoot van brandend wit licht. Een uitstervend drietonig gekreun echode tussen de pilaren. De schaduw was verdwenen. De kamer was donker op een armzalige gouden gloed na die uit de richting kwam waar eerst het witte licht vandaan was gekomen.

'Een chimaera,' zei Elizabeth zachtjes, 'een spookbeeld. Kom.'

Ze haastte zich de trap af.

Wees voorzichtig! riep Minanonns geest en hij wierp een mentaal afweerscherm voor haar uit. Maar zij draaide zich om en schudde haar hoofd. De reusachtige Tanu liet zijn barrière verdwijnen. Hij en zijn gezellen trokken een beschermend cordon rondom Eliza­beth terwijl ze snel door het vertrek liep, voorbij de in de bodem verzonken spiegel en naar de rechts gelegen alkoof. Op het geluid van hun voetstappen na heerste er volkomen stilte. De ether was leeg.

Zij gingen de alkoof binnen, in werkelijkheid een aangrenzende ruimte, en vonden daar een door metavermogens gevoede juweel­lantaarn die op de vloer rustte en niet meer licht gaf dan een ster­vende sintel. Ervoor, met zijn buik naar de grond, lag Aiken Drum. Zijn lichaam was normaal, net als zijn gezicht dat half naar hen toegewend was. Zijn ogen stonden open en hij ademde door nau­welijks geopende lippen.

Hij had zijn gouden stormpak gedragen. Maar het sterke leer was op elke naad gescheurd en lag in vodden en rafels rondom zijn bleke huid.

Elizabeth knielde naast hem neer, veegde de resten van zijn hoofdkap opzij en raakte zijn wang. De zwakst mogelijke glimlach kwam te voorschijn.

'Je bent gekomen,' zei hij. ‘Nu komt alles weer in orde.'

Aiken droomde.

Hij stond op de spiegel die van horizon tot horizon reikte en boven hem welfde zich een schitterende nachthemel bezaaid met de arm van Sagittarius uit de Melkweg zoals die zichtbaar was van­af zijn vroegere thuisplaneet Dalradia. Omlaagkijkend, zag hij de sterren weerspiegeld en daartussen zijn eigen naakte lichaam en verwonderde gezicht, en meekijkend over zijn schouders ...

Met een verraste uitroep keek hij op en achter zich. Niets. Nie­mand. Maar toen hij weer naar beneden keek, waren die twee ook terug, streng en met afkeurende trekken op hun gezichten.

Een man en een vrouw die hij nooit eerder had gezien. Hij was donkerharig, met felle zwarte ogen, een uitstekende neus en een mond die tot een strakke lijn was samengeknepen. Zij had donker­rood krullerig haar, hoge wenkbrauwen en kleine regelmatige trek­ken die te ernstig stonden om mooi te zijn.

'Waar ben je geweest?' verweten ze hem. Ze wisselden blikken met elkaar en keken daarna weer naar hem met hun twijfelende, kleine glimlachjes. Daarna verdwenen ze. Bittere afkeer kwam in hem omhoog. Hij hoorde een of ander klein schepsel janken en het plagende zingzang van kinderen. Daarna zijn eigen stem, volwas­sen en krachtig die woeste obsceniteiten schreeuwde.

Onder zijn voeten golfde de spiegel als kwik en werd vloeibaar. Hij zonk erdoor en merkte dat hij in het midden van een nogal doodgewoon landschap terecht was gekomen: kort gras, hier en daar wat verspreide bloemen. De rand van een bos lag op een steen­worp afstand ...

Hij bukte zich om een steen op te rapen en daarmee te gooien. Er stonden letters op het gladde, witte oppervlak:

IK WAS NIET, IK WERD.

IK WAS, IK BEN NIET: DAT IS ALLES.

EN WIE MEER ZEGT ZAL LIEGEN.

IK ZAL NIET ZIJN.

Er lag een hele rij stenen, half verborgen in het gras. Hij pakte er nog een op, maar daarop stond niets. Hij aarzelde, legde beide ste­nen op hun plaats terug en bestudeerde enigszins slecht op z'n gemak de manier waarop ze lagen. Het leek een grens aan te geven, een grens die wel eens gevaarlijk zou kunnen zijn om over te steken.

Starend naar de stenen en zijn eigen voeten, ontdekte hij dat hij zijn eigen goede oude gouden schoenen met al de bergplaatsen droeg en zijn pak met de vele zakken waarvan elk een of ander instrumentje bevatte dat een behoedzame reiziger van pas kon komen.

'Waarom ook niet?' vroeg hij zich uitdagend af en stapte over de grenslijn, ineens weer vol vertrouwen.

Hij zwom voor zijn leven.

Zout water kwam in zijn mond en zijn neusgaten en verstikte hem. Hij worstelde zich omhoog in de richting van een groen licht dat gestaag in goudkleur veranderde en brak toen door het opper­vlak, hoestend en kuchend en zo zwak dat hij vreesde elk ogenblik weer naar beneden te zinken.

Maar ergens vlak bij dobberde iets dat steeds dichterbij kwam. Hij zag dat het een bekken was, een vaartuig van redding en hij trapte zwakjes en bevocht het water met zijn handen. Op die manier zwom hij enkele slagen en reikte toen naar een van de hand­vatten die eraan bevestigd waren.

Een draak kwam uit het binnenste omhoog en viel naar hem uit. De slagtanden misten maar net zijn zoekende hand. Een druppel rondvliegend vergif raakte hem in het linkeroog. De brandende pijn deed hem schreeuwen en loslaten. Hij zonk weer terug. Direct werd de pijn verzacht, hij stond zichzelf toe te ontspannen en te drijven in dat warme, duistere water... water dat de dood bete­kende.

Nee! schreeuwde hij. Woede bezielde hem. Pijn kwam terug. Opnieuw kwam hij boven water en merkte dat hij weer naast de gouden Kral dreef. Maar toen Mercy hem ditmaal met open mond tegemoet kwam, greep hij haar beet, wrong de nek van de draak om en smakte de kop met de slagtanden keer op keer tegen de rand van het bekken tot het reptiel bloederig en gebroken neerviel. Daarna hees hij zichzelf veilig in de Kral.

Mayvar de Toverkol leunde over hem heen en kuste zijn blind gebrande oog. Het werd genezen. Daarna nam ze hem in haar schoot en koesterde hem en de baby nestelde zich bij haar, einde­lijk tevreden. Hij dronk en hij sliep.

Hij bevond zich op een schitterende zoutvlakte en droeg zijn wapenrusting met goudluster.

De tegenstander was nergens te zien. De lafaard! Waar hield hij zich verborgen? Waarom kwam hij niet te voorschijn om te vech­ten?

Hij greep zijn fotonenspeer en zocht met toegeknepen ogen het blikkerende landschap af. Een schaduw snelde in zijn richting. Hij keek omhoog, in de zon. De gouden adelaar hing boven hem, klau­wen gereed en zocht naar zijn gezicht. Zijn vizier stond helemaal open en hij gilde het uit terwijl de klauwen in zijn rechteroog ver­zonken en de vogel een schrille krijs van triomf liet horen. Hij viel zwaar op zijn rug. Bloed kwam te voorschijn, niet te stoppen en de hemel was rood, even rood als de genadeloze zon. Hij wist dat hij hier zou blijven liggen, halfblind, verschroeid en verslagen, totdat hij stierf. De adelaar vloog hoog en onbereikbaar ver weg en hij lag te roosteren in het binnenste van zijn wapenrusting onder hard en onbarmhartig licht, machteloos.

Maar er was altijd nog de Speer.

Met zijn laatste kracht tilde hij de glazen lans op, zette die op het hoogste vermogen en schoot een volle lading af in het gezicht van de zonneschijf. Licht verdronk licht. De patriarch-vogel tuimelde naar beneden uit een hemel die ineens indigo was geworden. Toen hij het zout raakte, werd hij een man in een dofglazen wapenrus­ting die een gebroken Zwaard vasthield.

In stervensnood kroop Aiken centimeter na centimeter naar die bewegingloze gestalte van de Strijdmeester, terwijl hij voelde hoe zijn eigen levenskracht wegvloeide door zijn opengescheurde oog­kas. Hij strekte een bevende hand uit naar de gebroken helm van zijn vijand en lichtte het vizier omhoog.

Het gezicht daarbinnen was dat van Stein Oleson.

Zijn hersens tolden in de rondte en Aiken viel voorover op de borst van de reuzenridder. Onder het glazen kuras met het zonne- embleem klopte nog altijd een hart. Verbaasd en met hernieuwde kracht kwam Aiken overeind. Hij zag dat de reus glimlachte. De gehandschoende hand kwam omhoog en bood het gebroken Zwaard aan in een gebaar van trouw. Aiken nam het aan en voelde hoe het leven in hem terugvloeide. Zijn gezichtsvermogen werd weer helder. Hij bukte zich over de stervende man en kuste hem op de mond.

Op de spiegel was het stikdonkere nacht geworden.

Uit de poel gevuld met kwik kwam de driehoofdige hermafro­diet en hees zichzelf omhoog op de glinsterende oever. Hoewel het lichaam nog altijd zowel mannelijk als vrouwelijk was, waren de misvormingen verdwenen, de ledematen niet langer stokmager maar goed geproportioneerd. Het middelste leeuwehoofd stond trots overeind met de draak en de adelaar aan weerszijden, licht gebogen. De glans van de Sagittarius-arm werd erdoor weerspie­geld die zich over heel de spiegel van het kwikzilveren water uit­strekte. Aiken zag dat hijzelf die weerkaatsing was.

'Maar wat betekent het nou allemaal?' riep hij nogal uitdagend.

'Dat je geboren bent,' zei Elizabeth.

Hij dacht daar een tijdje over na.

'Op Dalradia noemden ze me een psychopaat.'

'Dat was je ook. Een lijdende ziel. Incompleet. Zonder eros. Een freak en een kreupele, zo goed als zeker verdoemd. Je was intelli­gent en charmant en volstrekt egocentrisch. Je kon van niemand anders houden dan van jezelf, ook al schiep je de illusie dat je om anderen gaf wanneer dat jou goed uitkwam.'

'Ze wilden me gaan opsluiten of doden!'

'Je vormde een bedreiging, een blok aan het been van een zeer gestructureerde maatschappij. Je redde jezelf door hierheen te komen. Je zilveren halsring heeft de verkeerd geleide psychische stromen weer in goede banen gevoerd. Daardoor kreeg.'" zelfverze­kerdheid en je begon te veranderen toen je merkte dat je echte macht kon uitoefenen.'

'In het Bestel zou dat onmogelijk zijn geweest.'

'Daar was je ambitie niet op zijn plaats. Maar dit Veelkleurig Land is een simpeler wereld. Je was hier zelf in staat lief te hebben. En je hebt de moed gehad om dat tot tweemaal toe onzelfzuchtig te doen. Je reikhalsde naar een vorm van mentale integratie en bereikte die ook. Maar dat was je niet genoeg. Niet voor jou! Je werd naar Mercy toe gedreven en je werd gedreven om Nodonn uit te dagen. Je wilde meer zijn dan een machtig, succesvol mens. Je wilde Koning zijn. Zo werd je instinctief naar die twee buitengewo­ne geesten toegetrokken en je nam hun vermogens in jezelf op in een poging om je ambities te vervullen. Want daarvoor, dat wist je, was je onvolkomen.'

'Maar ik liet hen in de waan dat ik dat niet was?'

'Ja. Maar je kon jezelf niet voor de gek houden. Kijk maar naar de illusoire lichamen die je droeg: vlinder, waterjuffer, nachthavik, gouden valk. Iedere volgende in de reeks machtiger dan de voor­gaande maar steeds gevleugeld, ongrijpbaar, wegvliegers. Je was een nagemaakte koning, koninklijk maar zonder adel.'

'Het haantje in het kippenhok.'

'Met de ambities om een wereld te regeren. Daarom steeg je boven je eigen lef uit, ondanks het dodelijke gevaar dat eraan ver­bonden was. Door hun metavermogens als het ware te verslinden, zocht je steun voor een waarachtig koningschap. Je was als een man die in een fraai en groot huis leeft en desondanks hunkert naar een paleis. Dus op een dag is die droom voltooid, alle noodzakelijke materialen zijn afgeleverd ...'

'En dat begroef en verwoestte bijna het oorspronkelijke gebouw. Ik begrijp het!'

'Het merendeel van de genezing heb je zelf gedaan. Dionket en Creyn en ik hebben je geholpen, ik om aan te geven en zij om te ondersteunen, maar de psychische inzichten die nu een solide fun­dament vormen zijn van jezelf. Je paleis is nog bij lange na niet compleet, maar je hebt nu tenminste de blauwdrukken voor de bouw en de middelen om de delen tot een harmonieus geheel samen te voegen.'

'Hoe lang zal het duren om het af te maken?'

'Dat kan jaren duren, het kan ook in een seconde gebeuren.'

'Bid dan maar liever voor het laatste, om der wille van ons allen! . . . Nog één ding is er dat ik niet begrijp. Waarom een leeuw?’

'Je zult zelf moeten uitvinden wat dat voor jouw psyche bete­kent, Aiken. Het is duidelijk een koninklijk dier, en ditmaal zonder vleugels. Soms verdelgt het zijn eigen jongen en soms verdedigt het de troep tot de dood.'

'Je bedoelt dat ik het alsnog allemaal kan bederven.'

'Je blijft een menselijk wezen, beste jongen en je zult steeds weer voor een keus komen te staan. Je kunt ongetwijfeld falen. De Bedrieger, de Nar, is een vreemd archetype, niet op de gewone manier gepersonifieerd. Misschien is dat wel net zo goed! Het is een personage dat we tegelijkertijd bewonderen en vrezen. We weten dat hij ons te pakken kan nemen en weer weg zijn, hij kan ons tot slachtoffer maken. Maar hij bezit ook het genezende geschenk van de lach dat ons in staat stelt overeind te blijven te midden van de pijn van het leven. Hij neemt onze pijn op zich, zoals een groot psycholoog eens heeft gezegd. En dat zal je misschien helpen uit te vinden waar het beeld van de leeuw in dat geheel past. Als je dat kunt accepteren als een integraal deel van jezelf, dan kun je niet langer de vluchtende Mercurius uithangen die op alle winden ver­dwijnen kan. Je zult iets van het lachen moeten bewaren en koeste­ren en je zult de last moeten dragen dat te beschermen wat onder jouw hoede valt; misschien moet je daar zelfs je leven voor geven.'

'Ha! Laten de hyena's maar oppassen!'

Elizabeth moest lachen. 'Oh, mijn beste. Neem ze maar te pak­ken, jij driewerf machtige leider, jij Hermes Trismegistos.'

'Je kunt erop rekenen,' zei de koning.