25 De man met de zwarte oogklep
Toen hij van het terras in het halfduister van de eetzaal kwam, zag hij tot zijn verbazing Vesper uit de telefooncel naast de voordeur komen, en zachtjes de trap naar hun kamers oplopen.
'Vesper,' riep hij, denkend dat ze een boodschap gekregen had die hen beiden aanging.
Ze draaide zich met een ruk om, terwijl ze haar hand naar haar mond bracht Toen keek ze hem met grote, verschrikte ogen aan.
'Wat is er, lieveling?' vroeg hij; plotseling was hij bang voor de één of andere crisis in hun leven. 'Ohh,' zei ze, 'je maakt me aan het schrikken. Ik... ik heb juist Mathis opgebeld. Mathis,' herhaalde ze. ik heb hem gevraagd, of hij me een nieuwe jurk kan bezorgen. Je weet wel, via die vriendin waar ik je over verteld heb. Die verkoopster. Weet je,' ze sprak snel en onbeheerst, 'ik heb niets om aan te trekken. Ik hoopte, dat ik hem nog thuis zou treffen vóórdat hij naar kantoor ging. Ik weet het telefoonnummer van mijn vriendin niet, en ik wilde jou verrassen. Ik wilde je niet wakker maken. Is het water lekker? Ben je erin geweest? Waarom heb je niet op mij gewacht?'
'Het is heerlijk,' zei Bond, die haar wilde afleiden maar toch geïrriteerd werd door haar schuldige houding over die kinderachtige geheimzinnigheid. 'Laten we op het terras gaan ontbijten. Ik ben uitgehongerd. Het spijt me, dat ik je aan het schrikken heb gemaakt Dat kwam, omdat ik zo vroeg op de morgen nog niemand verwachtte.' Hij sloeg zijn arm om haar heen, maar ze draaide zich om en liep vlug naar boven.
'Ik was zo verbaasd dat ik je zag,' zei ze, terwijl ze haar best deed het incident als onbelangrijk te doen voorkomen. 'Je zag eruit als een geest, als iemand die bijna verdronken was, met dat natte haar over je ogen.' Ze lachte schel. Toen ze haar eigen stem hoorde, ging haar lach in een hoestbui over. 'Ik hoop, dat ik geen kou gevat heb,' zei ze. Terwijl ze zich bleef excuseren, kreeg Bond de neiging haar een pak slaag te geven, en tegen haar te zeggen, dat ze de waarheid moest vertellen. In plaats daarvan klopte hij haar voor haar kamerdeur op haar schouder, zei tegen haar dat ze voort moest maken en in het bad moest gaan. Toen ging hij naar zijn eigen kamer.
En dat was het einde van hun volmaakte liefde. De volgende dagen kenmerkten zich door leugens en schijnheiligheid, vermengd met haar tranen en ogenblikken van passie, waaraan ze zich met een gretigheid, die door de leegheid van hun dagen indecent werd, overgaf. Verschillende malen probeerde Bond de muren van wantrouwen omver te halen. Hij kwam steeds weer terug op het bewuste telefoongesprek, maar obstinaat vertelde ze steeds nieuwe verzinsels die ze, volgens Bond, later bedacht had. Ze beschuldigde er Bond zelfs van dat hij dacht, dat ze een ander vriendje had. Na deze scènes barstte ze steeds in snikken uit, en soms was ze bijna hysterisch. De atmosfeer werd elke dag onaangenamer. Voor Bond was het onbegrijpelijk dat een menselijke verhouding van het ene moment op het andere zó te gronde kon gaan, en bij pijnigde zijn hersens af door steeds opnieuw een reden hiervoor te zoeken. Hij voelde, dat Vesper net zo geschrokken was als hij, en haar verdriet leek groter dan het zijne. Maar het mysterie van het telefoongesprek waarvoor Vesper geen uitleg wenste te geven, wierp een schaduw op hun leven dat steeds door andere geheimzinnigheden en uitvluchten donkerder werd.
Bij de lunch op diezelfde dag werd de toestand steeds ondraaglijker.
Na het ontbijt, dat voor beiden een beproeving was, zei Vesper dat ze hoofdpijn had, en in haar kamer, buiten de zon, wilde blijven. Bond pakte een boek en ging mijlen ver langs de kust lopen. Toen hij terugkwam, had hij bij zichzelf uitgemaakt, dat ze het na de lunch uit moesten praten. Direct toen zij aan tafel zaten, vroeg hij op vrolijke toon excuus voor het feit, dat bij haar bij de telefooncel aan het schrikken had gemaakt; toen liet hij bet onderwerp schieten, en vertelde haar wat hij op zijn wandeling gezien had. Maar Vesper was stil en antwoordde slechts met ja of neen. Ze speelde met haar eten, vermeed Bonds ogen en keek in gedachten langs hem heen.
Toen ze hem een paar maal niet eens antwoord had gegeven, hield Bond ook verder zijn mond en gaf zich aan zijn eigen sombere gedachten over. Plotseling leek ze te verstijven. Haar vork viel kletterend op haar bord, en toen van de tafel op de vloer van het terras.
Bond keek op. Ze was zo wit als een doek, en ze keek angstig over zijn schouder. Hij draaide zich om en zag, dat er een man aan een tafeltje aan het andere eind van het terras was gaan zitten. Hij zag er volkomen normaal uit; het enige wat opviel was, dat hij een donker pak aan had; bij de eerste aanblik dacht Bond, dat het een of andere zakenman was die toevallig bij dit hotel terecht gekomen was, of het in de Michelinkaart ontdekt had.
'Wat is er, lieveling?' vroeg hij bezorgd. Vespers ogen lieten de man niet los. 'Het is de man van de zwarte wagen,' zei ze met verstikte stem. 'De man, die ons volgde. Ik weet het zeker.' Bond keek weer achterom. De 'patron' besprak het menu met de nieuwe gast. Er was niets buitengewoons te bespeuren. Ze lachten samen over het een of ander gerecht op het menu, en werden het blijkbaar eens, want de 'patron' nam de kaart mee en met een laatste opmerking over de wijn, dacht Bond, liep hij weg. De man scheen er zich bewust van te zijn, dat hij geobserveerd werd. Hij keek hen een ogenblik ongeïnteresseerd aan. Toen pakte hij een krant uit een aktentas die naast hem op de stoel lag, en begon met zijn ellebogen op tafel, te lezen.
Toen de man naar hen gekeken had, had Bond gezien, dat hij over één oog een zwarte klep had. Deze was niet vastgebonden, maar als een monocle in de oogholte bevestigd. Verder leek hij een vriendelijke man van middelbare leeftijd, met achterover geborsteld donkerbruin haar, en met grote witte tanden, zoals Bond opgemerkt had toen hij met monsieur Versoix sprak. Hij wendde zich weer tot Vesper. 'Maar liefste, hij ziet er volkomen onschuldig uit. Weet je wel zeker dat het dezelfde man is? We kunnen niet verwachten dat we hier volkomen alleen blijven.'
Vespers gezicht leek een wit masker. Ze had haar handen om de hoeken van de tafel geklemd. Hij was bang, dat ze flauw zou vallen, en maakte aanstalten om te gaan staan om naar baar toe te lopen, maar ze maakte een gebaar dat hij moest blijven zitten. Toen pakte ze haar glas met wijn en nam een grote slok. Haar tanden klapperden tegen het glas, en ze moest beide handen gebruiken om het vast te houden. Toen zette ze het glas neer.
Ze keek hem met doffe ogen aan. 'Ik weet zeker, dat het dezelfde man is.' Hij probeerde haar tot rede te brengen, maar ze schonk er geen aandacht aan. Nadat ze een paar maal op een typisch onderworpen manier over zijn schouder had gekeken, zei ze, dat ze nog steeds hoofdpijn had, en weer naar haar kamer ging. Ze stond op en liep zonder om te kijken naar binnen.
Bond was vastbesloten om haar gerust te stellen. Hij bestelde koffie, stond op en liep snel naar de binnenplaats. De zwarte Peugeot die daar stond zou inderdaad de wagen kunnen zijn die zij gezien hadden, maar het kon ook een van een miljoen andere wagens zijn die op de wegen in Frankrijk rijden. Hij keek in de auto, maar deze was leeg, en toen hij de bagageruimte probeerde, bleek die op slot te zijn. Hij noteerde bet Parijse nummer; toen liep hij snel naar het toilet, trok door en liep terug naar het terras. De man zat te eten, en keek niet op. Bond ging in Vespers stoel zitten, zodat hij het gezicht op de andere tafel had. De man vroeg een paar minuten later om de rekening, betaalde, en ging weg. Bond hoorde hoe hij de Peugeot startte, en in de richting van Royale reed.
Toen de 'patron' naar hem toe kwam zei Bond, dat madame een lichte zonnesteek had. Nadat de man zijn medeleven betuigd had, en over de gevaren, verbonden aan het uitgaan onder alle weersomstandigheden uitgeweid had, vroeg Bond terloops naar de andere gast 'Hij deed me aan een vriend van me denken, die ook een oog verloren heeft Die draagt ook zo'n zwarte klep.' De 'patron' antwoordde, dat de man een vreemdeling was; hij was zeer tevreden over de lunch geweest, en had gezegd, dat hij over een dag of twee weer deze richting uit zou komen, en nog eens in de auberge zou komen eten. Het was waarschijnlijk een Zwitser, wat men uit zijn accent kon opmaken. Hij was reiziger in horloges; wat zielig dat hij maar één oog had. Wat zou het hem een moeite kosten om die klep de hele dag op zijn plaats te houden. Hij veronderstelde, dat men daar op den duur wel aan zou wennen.
'Het is inderdaad erg droevig,' zei Bond. 'U bent anders zelf ook niet erg gelukkig geweest,' vervolgde hij, terwijl hij naar de lege mouw van monsieur Versoix wees. 'Ik ben er goed afgekomen.' Ze spraken even over de oorlog. Toen stond Bond op. Tussen twee haakjes,' zei hij, 'madame heeft vanmorgen vroeg een telefoongesprek gehad, dat ik nog moet betalen. Met Parijs. Een Elyséenummer, geloof ik,' voegde hij eraan toe, zich Mathis' nummer herinnerend. 'Dank u, monsieur, maar dat is al geregeld. Ik had Royale aan de lijn vanmorgen, en de Centrale vertelde, dat een van mijn gasten een gesprek aangevraagd had met Parijs, maar dat het nummer geen gehoor gaf. Ze wilden weten, of ze het later nog eens moesten proberen. Ik heb er niet meer aan gedacht Misschien wil monsieur er madame even aan herinneren. Maar wacht eens, bet was een Invalidesnummer waar de Centrale het over had.'