Driftige kikker
In één van mijn blogs had ik het over mijn mindere karaktertrekjes. Ik ken types die feilloos de minpunten bij een ander weten te benoemen, maar zichzelf voordoen of ze rechtstreeks uit een Prodent-reclame komen lopen: ze hebben zichzelf altijd onder controle, het gaat altijd “Ge-weldig!” met ze, ze flippen nooit en doen ook nooit iets raars. Tenminste, zo willen ze graag door de buitenwereld worden gezien. Ik moet altijd stiekem gniffelen om zulke types. En vooral om de rol die ze spelen, bang als ze zijn voor hun eigen minpunten, waar ze niet mee om kunnen gaan.
Een beetje zelfspot vind ik gezond en bovendien vaak erg grappig. Ik kom er eerlijk voor uit: ik ben gewoon een mens, met mijn leuke kanten, maar ook met mijn onhebbelijkheden. Eén van deze onhebbelijkheden is mijn temperament. Ik ben nogal driftig. Of zoals mijn oudere zus vroeger al zei: “Mamma, Erica is een driftige kikker”. En dat ben ik nog altijd. En niet minder dan vroeger. Ik kon vroeger stampvoeten als mijn haar niet lukte. Nou, dat kan ik dus nog steeds. Niet als mijn haar niet lukt, maar om ontelbaar andere dingen. Tot ongenoegen van anderen. Maar het meest tot ongenoegen van mezelf.
Vaak zorgen pietluttigheden ervoor dat ik als een raket afgeschoten word. En meestal liggen grotere dingen eraan ten grondslag. Maak ik me ergens grote zorgen om, dan zorgt een kleine tegenslag voor de spreekwoordelijke druppel. Trots ben ik er niet op, en ik ben inmiddels op mijn vijfendertigen-een-halve zover dat ik me behoorlijk goed kan beheersen. Maar zo af en toe ben ik mijn shitty old me. Zoals afgelopen maandag.
Het was een gure dag. Maartse buien. De wind woei stevig. Er
moesten nog boodschappen gedaan worden, dus pakte ik Tim goed in,
mezelf ook, en ging met de auto naar de supermarkt in Muziekwijk.
Heerlijk grote, luxe supermarkt, met veel buitenlandse
specialiteiten. Zijn wij gek op. Tot zover alles oké.
Auto geparkeerd, Tim op mijn linkerheup met mijn arm er stevig
omheen, en tas over rechterschouder. Ik wilde een
boodschappenwagentje pakken. Simpeler kan niet, zou je zeggen.
Dacht ik ook. Maar helaas was van het eerste wagentje dat ik pakte
het muntjesding kapot, zodat ik hem niet los kon trekken. De wind
blies mijn haar in mijn gezicht. Ik had net een leuk glossje op
mijn lippen gesmeerd. Een pluk haar metselde zich er stevig in
vast. Met geen vrije handen meer over pffffffte en proestte ik wat.
Geen effect. Rotgloss. Net secondenlijm, man.
Dan het volgende karretje maar. Gelukkig, het karretje
accepteerde mijn 50 cent-muntstuk. Ik trok het karretje los en zag
tot mijn verbazing dat het kinderzitje ontbrak. Huh?! Met een kind
van anderhalf kun je geen ton boodschappen doen zonder kinderzitje
in een supermarktkarretje. Shitzooi. Zeker gemold ofzo. Ik duwde
het wagentje terug in de rij. Mijn schoudertas viel van mijn
schouder. Handig, zo’n ding dat aan je pols bungelt, terwijl je
kind van ruim tien kilo aan je linkerhelft hangt. Tim keek me
afwachtend aan. Alsof hij al in de gaten had hoe dit verder zou
lopen.
Terwijl mensen achter me aandachtig meekeken hoe ik aan het
klungelen was (beetje hulp is handig op zulke momenten, dank u,
dank u), propte ik het 50 cent-muntstuk in karretje nummer drie.
Althans, dat was mijn plan. Het muntstuk viel op de grond. Kut. Met
mijn tas om mijn pols en mijn zoon in mijn arm bukte ik om het te
pakken. En kwam met mijn haar vast te zitten in de bevestiging van
het kinderzitje van het karretje. Ja, hoe verzin ik het, zou je
zeggen. Niet dus. Ik verzin het niet. Zulke rare onhandigheden
overkomen mij wel vaker.
Ik dacht met een wilde ruk mijn haar wel even los te trekken van
het karretje. Dacht ook dat het om slechts een paar haren ging. Tot
ik het “krrrrkkk” in mijn hoofd hoorde en een scherpe pijn in mijn
schedel voelde. Godsammeallemachtig, dat was dus een hele pluk! Het
haar dat kort daarvoor nog aan mijn hoofd vastgezeten had, wapperde
als een vaantje aan het boodschappenwagentje. Maar het muntstuk kon
ik niet vinden. Ik pakte een nieuw muntje uit mijn portemonnee (ja,
Godzijdank had ik dat wel) en duwde dat hardhandig in het gleufje.
Inmiddels was het alweer flink gaan hagelen. Mijn geduld had het
absolute nulpunt bereikt. Mijn tas smeet ik met een boze zwaai in
het karretje, waarbij mijn portemonnee openviel en alle muntjes
door de boodschappenkar de straat op rolden.
G*dverdeg*dverdeg*dver!!!! Nu was het klaar. Over. Uit. Ik had zin
om dat hele kutkarretje omver te schoppen, finaal kapot te trappen.
Om al mijn agressie en frustratie van afgelopen tijd (kleine maar
vooral ook grote zorgen) op het ding te botvieren. Maar ik had mijn
kind op mijn linkerarm. Die inmiddels drie keer zo lang was
geworden. Tien kilo plus is niet niks, kan ik je vertellen.
Ik besloot al mijn zelfbeheersing bij elkaar te rapen en sprak
mezelf inwendig streng toe. Dat ik me niet zo moest aanstellen,
gut, wat moest Tim wel niet denken, shame on you, je bent
verdorie wel een heel slecht voorbeeld zo, en kijk nou eens naar
die mensen om je heen, je wordt aangestaard alsof je krankzinnig
bent. Met een fake smile op mijn gezicht zette ik Tim in het
kinderzitje en siste tussen mijn tanden “fijne dag nog” tegen mijn
toeschouwers. Eikels. Kunnen een hysterische moeder niet eens even
helpen als de boodschappenkar niet meewerkt.
Eenmaal binnen keerde de rust in mij snel terug. Ik kan erg boos
worden, maar ben dat gelukkig nooit lang. Ik keek mijn zoon breed
glimlachend aan. En zei dat hij iets lekkers uit mocht zoeken
(heerlijk, een kind dat nog niet kan praten, kun je als moeder
lekker veel invloed uitoefenen op zijn keuzes). En dat mama erg
stout was geweest, maar dat mama ook een mens is en dat mensen soms
wel eens stout zijn. Maar dat je dan altijd sorry moet zeggen.
Dus toen ik Tim ‘s avonds laat een kus op zijn slapende bol drukte toen ik zelf naar bed ging, fluisterde ik: “Sorry Tim, dat je een moeder hebt met zo’n vlammend temperament. Mama doet heel erg haar best, maar mama is en blijft een driftige kikker”.