19

Het lichaam

Ariel sloot de deuren naar de doodlopende gang en keek het kamertje rond. Het was natuurlijk mogelijk dat er helemaal geen uitgang was; dit was tenslotte het werk van een paranoicus die duidehjk had laten zien waartoe hij in staat was. Misschien was het kamertje wel gewoon een gevangenis.

'Wat nu gedaan?' zei ze hardop.

Achter een van de deuren klonk een gedempt antwoord. Ze drukte op de knop en keek opnieuw in het groteske gezicht waarvan alle kenmerken overdreven waren.

'Zei je wat?' vroeg ze bits.

'Trek 's aan mijn neus,' zei het gezicht.

'Wie ben jij?'

'Trek 's aan mijn neus.'

'En wat gebeurt er als ik dat doe?'

'Trek 's aan mijn neus.'

'Is dat alles wat je kunt zeggen?'

'Trek 's aan mijn neus.'

Ze keek even zwijgend naar het gezicht. 'Een, twee, drie.'

'Trek 's aan mijn neus.'

Toen begreep ze het. Dit was een functierobot zonder positronisch brein. Hij kon maar één zin zeggen, en die zin werd getriggerd door het geluid van de menselijke stem.

Terwijl ze haar adem inhield trok ze aan de neus. De lange smalle neus gaf in eerste instantie mee, maar sprong vervolgens zo abrupt terug dat ze hem moest loslaten. Onmiddellijk zonk het gezicht de muur in om zichzelf aan de andere kant weer naar buiten te drukken. Vervolgens brak de stenen muur in vier stukken die elk opzij schoven terwijl ze het binnenstebuiten gekeerde gezicht met zich meenamen.

Ze zag een afstapje naar een andere gang met aan weerszijden lichtgevende stenen in de vorm van de Sleutel. De stenen waren alleen niet gelijkmatig geplaatst. De hoekpunten staken onregelmatig naar buiten en gaven de muur een grillige, ruimtelijke dimensie. Ze zag dat ook deze gang precies dezelfde vorm had als de Sleutel.

Nog steeds op haar hoede liep ze de gang in. Even later merkte ze dat het ineens kouder was geworden; er waaide lucht langs haar doorweekte kleren. Verrast draaide ze zich om - en zag hoe de muren, het plafond en de vloer achter haar samensmolten en de gang volledig afsloten zodra ze was gepasseerd.

Hoewel ze voorzichtig bleef ging ze toch sneller lopen. Even verderop stuitte ze op een stenen muur. In paniek voelde ze met haar handen over de stenen, op zoek naar een knop, maar ze vond niets. Ze draaide zich om en keek naar de steeds kleiner wordende gang.

Plotseling viel er vlak voor haar gezicht iets omlaag uit het plafond. Ze drukte zich met haar rug tegen de blinde muur terwijl ze het heen en weer slingerende voorwerp probeerde te bekijken. Het was Wolrufs hoofd dat aan een lang koord bengelde en vastzat in een ouderwetse strop.

Terwijl ze er met afgrijzen naar staarde, besefte ze dat het alleen maar een uiterst realistisch uitziende functierobot was.

'Wat doet oe 'ier?' vroeg de robot met Wolrufs stem.

De rillingen liepen Ariel over de rug bij het horen ervan. Ze keek voorbij het zwevende hoofd. De gang smolt inmiddels niet verder en had nu het formaat van een klein soort kerker.

'Fout geantwoord,' zei de robot, hoewel ze niets had gezegd.

Plotseling begon de vloer onder Ariel omhoog te bewegen in de richting van het plafond. Het koord bewoog met haar mee zodat het hoofd van Wolruf op ooghoogte bleef. Het plafond opende zich, en even later stopte het stuk vloer op de verdieping boven de gang van steen.

De abrupte stop bracht haar uit haar evenwicht en ze viel achterover op een weelderig, goudkleurig tapijt. Boven haar hingen vijf sierlijke kroonluchters stralend en fonkelend aan een heel laag plafond. Ze richtte zich op haar ellebogen en keek angstig om zich heen.

Ze bevond zich in een bibliotheek. Planken met antieke boeken - geen computerbanden - strekten zich uit langs de muren en werden beschermd door een soort doorzichtige scheidingswand. Ze draaide zich om en stapte van de lift, weg van Wolrufs hoofd.

Op een plank die zich niet achter de doorzichtige scheidingswand bevond, stond in een blauw-met-witte kom een soort kandelaar. De kandelaar, die enigszins scheef stond, had een ronde voet met in het midden een rechte arm met daarin een kaars. Aan weerszijden zaten nog vier omhooggebogen armen, zodat het totaal op negen kwam. Ze had nog nooit eerder iets dergelijks gezien en ze had het gevoel dat de kandelaar hier niet thuishoorde; alsof iemand hem even had neergezet en vervolgens was vergeten hem mee te nemen.

Ze deed een stap naar achteren en bekeek de kom. Hij was groot genoeg om vier of vijf mensen een ruime maaltijd in te serveren. Tegen de witte achtergrond aan de buitenkant dansten lichtblauwe patroontjes. Hoe dan ook, hij was nooit bedoeld om een kandelaar in te zetten. Iemand had deze voorwerpen hier achteloos neergezet.

'Wat ies dat?' vroeg het hoofd van Wolruf.

Ariel schrok op van het geluid en keek naar het hoofd. 'Blijkbaar een soort kandelaar.'

'Alweer fout.'

Een van de muren met planken gleed geluidloos opzij. Ze bleef staan waar ze stond en keek toe hoe een duister gat verscheen. Een dier - nee, het was vrijwel zeker een functierobot - stapte in het licht. Het had Wolrufs hondachtige lichaam en Ariels gezicht.

'Als je op het oppervlak van de planeet Aarde staat, in Webster Groves, Missouri,' zei de robot-Ariel, 'waar ligt Robot City dan?'

Ze staarde de robot hulpeloos aan. 'Ik ben geen navigator. In ieder geval niet zonder bruikbare gegevens.'

Robot-Ariel hield haar hoofd schuin, draaide zich om en trippelde weg. De muur met de planken gleed weer terug op zijn plaats.

Ariel het zich op de grond zakken. Ze voelde zich tegelijkertijd opgelucht en wanhopig. Ze kon niet zomaar op goed geluk bhjven meespelen in dit levensgrote marionettenspel van een krankzinnige. Als deze doolhof een uitweg had, dan kon ze die vinden. En als die er niet was, dan kon ze evengoed in dit vertrek bhjven in plaats van verder te gaan en uit te komen in een of andere kerker - of nog erger.

Zoals gewoonlijk kon ze alleen terugvallen op haar kennis van dr Avery. Bovendien kon ze niet langer gebruik maken van Jeffs herinneringen, en ze bezat al evenmin Derecs handigheid om robots voor haar karretje te spannen. Vooruit dan maar. Wat wist ze nu eigenlijk van de man?

Ze wist dat hij een genie was, dat hij paranoïde was, en dat hij de perfecte samenleving wilde creëren. Maar wat had dit labyrint te maken met orde en rationaliteit?

Wat deed het in Robot City?

Alles wat ze van Robot City wist, zei haar dat dit oord hier gewoon absoluut niet thuishoorde. Hoe meer ze erover nadacht, des te meer ze besefte dat iedere gedachte haar weer terugbracht bij die ene conclusie. 'Dat is het,' fluisterde ze plotseling tegen

zichzelf. 'Hij ziet ze vliegen. Hij is gewoon nog gekker geworden.'

In het hart van een wereldomvattende stad, gebaseerd op logica en efficiëncy, was de schepper krankzinnig geworden.

Ze glimlachte om de ironie ervan. Het was niet echt grappig, maar op een of andere manier was het toch... grappig.

De uitputting en de angst maakten haar duizelig. Hoe meer ze erover nadacht... Al hun gesprekken over de Roboticawetten en al hun ingewikkelde pogingen om in discussie te gaan met de positronische breinen van de robots - en uiteindelijk had het geleid tot dit. Ze moest nu toch echt lachen. Ze het zich achterover op de grond vallen en lachte eenzaam in het kleine vertrek.

De wand met planken gleed opnieuw open; blijkbaar had het geluid van haar lachen een mechanisme in werking gezet. Plotseling weer op haar hoede ging ze rechtop zitten. Ze keek om zich heen. De functierobot met haar gezicht was terug.

'Als je op het oppervlak van de planeet Aarde staat, in Webster Groves, Missouri,' zei de robot-Ariel voor de tweede keer, 'waar ligt Robot City dan?'

Ariel giechelde opnieuw. 'Ergens boven me, natuurlijk.' Ze lachte - en de vloer zakte onder haar weg.

Ze bevond zich opnieuw in een buis waardoor ze in een smalle spiraal omlaagtolde. Op het moment dat de buis horizontaal begon te trekken, opende zich in de duisternis voor haar een iris van licht. Ze tuimelde naar buiten en belandde op een gladde, hardhouten vloer.

Ze was een moment van haar stuk door de val en bleef even liggen terwijl ze naar de balken van het hoge plafond keek, dat vrijwel volledig in schaduwen was gehuld. Ze draaide haar hoofd opzij en zag muren van secuur uitgebeitelde grijze stenen die ook hier weer pasten binnen de modulaire structuur van de Sleutel van Perihelion. Het vertrek was enorm groot en strekte zich aan weerszijden van haar meters uit.

Ze drukte zich omhoog op een elleboog om zich te oriënteren. Vlak voor haar was het uiteinde van een grote, ingewikkeld bewerkte tafel. De poten waren uitgesneden in de vorm van een haar onbekend dier met klauwen en een dikke vacht. De tafel was gemaakt van donker, royaal in de was gezet hout.

In een poging overeind te komen greep ze de tafelrand vast, trok zichzelf omhoog en het haar armen op het blad steunen. Vervolgens bleef ze stokstijf staan van verbazing. Aan de andere kant van de tafel, meters verderop, zat een man in een hoge stoel met een rechte rugleuning. Achter hem brandde een reusachtig vuur in een stenen open haard die twee maal zo hoog was als zijzelf.

'Welkom, Ariel. Ik ben dr Avery.'

Ze staarde hem zwijgend aan. Na alle moeite die ze hadden gedaan om hem te vinden was dit zo onverwacht dat ze geen plan had; geen argumenten die ze tegen hem kon gebruiken. Ze was er niet op voorbereid met hem te praten.

'Als je wilt kun je je warmen bij het vuur,' zei haar gastheer.

Ze had het nog liever koud dan dat ze zo vlak bij hem stond, maar aan de andere kant wilde ze proberen een beetje tijd te rekken zonder al te dicht in zijn buurt te komen. Voorzichtig kwam ze achter de tafel vandaan en liep langs de rand op hem af. Dr Avery leek ontspannen, bijna zorgeloos. Hij speelde met een klein voorwerp dat voor hem lag.

Op de lange, smalle tafel bevonden zich allerlei zaken: bloemen, borden, kleine beeldjes en andere snuisterijen. Ze durfde er niet te lang naar te kijken. Haar ogen bleven gericht op dr Avery.

Het was een kleine man; de stoel met de hoge rug leek dat nog eens extra te benadrukken. Zijn bouw was gedrongen en hij had wit golvend haar en een borstelige snor. Hij zag er vriendelijk en welwillend uit. Zijn jas was te groot, dat herinnerde ze zich van de andere keren dat ze hem gezien had, en hij droeg nog steeds een wit hemd met een plooikraag.

Hij zag er niet krankzinnig uit.

Ariel bleef staan op ruim vier meter afstand en bleef naar hem kijken. Hoe hoorde een krankzinnige er eigenlijk uit te zien?

'Ik verwachtte eigenlijk geen bezoek, Ariel,' zei dr Avery. Hij bestudeerde nog steeds het voorwerp op tafel. 'Hoewel ik er op attent gemaakt ben dat hier in de buurt, laten we zeggen, eigenaardige zaken gaande zijn.'

Hij klonk ook niet krankzinnig.

'Ariel, je herinnert je mij niet meer, is het wel?' Zijn blik bleef op de tafel gericht.

'Jawel,' zei ze bedeesd.

'Nee, niet echt. Je herinnert je mij van na de opvoering van Hamlet, toen de Jagers jullie hadden opgespoord in het gangenstelsel onder de stad en jullie bij mij hadden gebracht. Dat is alles.'

'Toen hebben we elkaar voor het eerst ontmoet.'

Hij glimlachte en nam het kleine voorwerp in zijn handen. 'Vannacht is het automatische alarm afgegaan. Op meerdere lokaties, overigens. Wanneer een man die van zijn privacy houdt het voorgevoel heeft dat hij kan worden lastig gevallen, dan doet hij er goed aan een alarm te installeren. Heb jij mijn alarm soms laten afgaan, Ariel?'

Ze keek hem zwijgend aan, verrast dat hij zo snel van onderwerp veranderde.

'Niet ver van hier is een humanoïde robot onder mysterieuze omstandigheden volledig uitgeschakeld. En even later werd een grondverschuiving geregistreerd. Was jij daar soms verantwoordelijk voor, Ariel?'

'Ik denk van wel.'

'Je denkt van wel. Dat denk ik inderdaad ook. Overtredingen van de provisionele Humanicawetten? Misschien. Ik heb me nog niet in de details verdiept. Maar hoe ben je eigenlijk mijn verblijf binnengedrongen?'

Ergens op de route lag Derec hulpeloos alleen. Ze durfde die vraag niet te beantwoorden.

'Een van de weinige zwakke plekken in mijn beveiliging is mijn noodventilatiesysteem. Dat wordt in werking gesteld wanneer zich in de vallei onverklaarbare storingen voordoen.' Hij zuchtte. 'Ik had er best voor kunnen zorgen dat de robots het ondoordringbaar hadden gemaakt, maar het toeval wil dat het ook mijn eigen ontsnappingsroute is. Als niemand op die manier zou kunnen binnenkomen, zou ik er zelf ook niet uit kunnen, nietwaar?'

'Wat wilt u eigenlijk?' vroeg ze scherp, in de hoop hem af te leiden. 'Wat is de bedoehng van dit alles?'

'Ik heb uiteraard wel een doolhof waar je doorheen moet; een soort bufferzone, zogezegd. Misschien is je dat gelukt.'

Door de spanning beefde ze; ze was niet in staat een gesprek te voeren dat steeds van onderwerp veranderde.

'Overigens, ik heb een aantal voorwerpen niet zo netjes neergezet. Heb je ze gezien? Een ervan is een antieke menora die uit het oude Aardse tsarenrijk stamt. Het andere is een schaal uit de Ming-dynastie.'

Ze staarde hem aan; ze herinnerde zich vaag de fraaie schaal.

'Je weet echt niet meer wie ik ben, is het niet, Ariel?'

'Waarom zegt u dat steeds?'

'Het is duidelijk dat je inmiddels nieuwe herinneringen hebt. Je bent niet de Ariel die ik de vorige keer heb gezien. Je bent weer de oude Ariel, je beseft het alleen niet. Nog een paar authentieke herinneringen en de rest komt ook wel weer boven, vermoed ik.'

'Waar heeft u het over?'

'Je huidige herinneringen zijn de oorspronkelijke. Dit is de echte Ariel. De Ariel waarvan je dacht dat je die was... als je begrijpt wat ik bedoel. Je hebt nooit een Spacer gekend die je heeft besmet. En je bent ook nooit ziek geweest. Ik neem aan dat de naam... David Avery je wel iets zegt.' Voor het eerst keek hij haar in de ogen.

David Avery. David. Derec...?

Plotseling werd ze overspoeld door herinneringen. 'David! Derec is David! En u haatte mij!'

'Kom, kom. Mijn trucje met jou is mislukt, dat is alles. Maar wat geweest is is geweest, nietwaar?'

'U... wat heeft u gedaan?' Ze was vervuld van afschuw, maar tegelijkertijd was ze gefascineerd. Eindelijk, na al die tijd, werden de vragen beantwoord. 'O, nee. Wacht eens even. Is Derec werkelijk David... en hoe zit het met dat lijk? Was dat David? Heeft u hem soms vermoord?' Ze was bijna hysterisch, deels als gevolg van de schok die het besef had teweeggebracht.

'Nee, nee, natuurlijk niet.' Met een hand wuifde hij haar beschuldiging weg. 'Dat lijk, zoals je het noemt, was alleen maar een synthetische imitatie van Davids lichaam. Wel een volmaakte, natuurlijk, met echt menselijk bloed. Ik heb hem gebruikt voor een test die Davids confrontatie met Robot City moest simuleren.'

Ariel was weer enigszins gekalmeerd, maar ze beefde nog steeds en ze leunde tegen de tafel om haar evenwicht niet te verliezen. 'Dus u heeft mij al tijden geleden opgescheept met geheugenchemfets en een ziekte om mij verkeerde herinneringen te geven. Herinneringen aan gebeurtenissen die nooit hebben plaatsgevonden, als vervanging voor mijn echte herinneringen. En... Derec is David.'

'En jij was zijn geliefde. O, trouwens, heb je je nooit afgevraagd wat er eigenlijk met dat lichaam is gebeurd? De afvalverwerkingsrobots zagen er alleen maar vuilnis in, en ze hebben het weggesleept.'

'U heeft mijn geheugen vernietigd,' zei ze opnieuw, langzaam nu. 'En dat van hem ook. Die amnemonische pest is kunstmatig veroorzaakt door de chemfets. Daar zat u achter. Om David en mij uit elkaar te drijven. En u heeft zijn geheugen vast om dezelfde reden gewist.'

'Ik wist wel dat je intelligent was. De smaak van mijn zoon is altijd uitzonderlijk geweest.'

'En vanaf het moment dat op Aarde mijn geheugen terugkwam heb ik Derec de waarheid onthouden omdat ik bang was dat mijn herinneringen niet klopten. Ik had hem al die tijd kunnen helpen als ik gewoon op mijn geheugen had vertrouwd.'

'Een compliment. Zie mijn handelen maar als compliment. Er zijn blijkbaar verregaande maatregelen nodig om jouw greep op mijn zoons wil te laten verdwijnen. Beschouw het maar als een bewijs van de mate waarin hij om je geeft.' Hij leunde naar achteren in zijn stoel, en in zijn handen hield hij het kleine voorwerp waarmee hij had zitten spelen. 'Gaf, zou ik eigenlijk moeten zeggen. Hij herinnert zich er natuurlijk helemaal niets meer van... Maar het ziet ernaar uit dat hij weer opnieuw voor je is gevallen, als ik zie onder welke omstandigheden jullie bij elkaar zijn gebleven.'

'U heeft dus de levens van twee mensen min of meer kapot gemaakt, alleen om ze uit elkaar te houden.' Haar verbazing was bijna even groot als haar woede.

'O, nee. Het spijt me voor je. Jij bent niet zo belangrijk als je denkt. Mijn andere motief was het uittesten van mijn zoons vindingrijkheid. Kijk, als hij erin zou slagen Robot City onder controle te krijgen en te manipuleren, dan pas zou hij mijn ultieme plan voor hem waardig zijn.'

'Uw ultieme plan? Wilt u soms zeggen,' zei ze langzaam, 'dat u zijn geheugen heeft gewist en hem op die asteroïde heeft neergezet als een soort test?'

'Dat is wat ik wilde zeggen, en dat is ook wat ik gezegd heb.' Hij ging rechtop zitten, en voor het eerst toonde zijn gezicht sporen van enthousiasme. 'Kijk, Robot City is af. In de lichamen van alle humanoïde robots zijn inmiddels... een of twee kopieën van de Sleutel van Perihelion geïmplanteerd. Terwijl we hier praten zijn ze op weg naar van tevoren vastgestelde lokaties verspreid over de planeet, en van daaruit vertrekken ze naar andere sterrenstelsels. In elk stelsel zullen ze zichzelf vermenigvuldigen om vervolgens meer Robot City's te bouwen. En David, mijn zoon, zal aan het hoofd staan van alle robots in alle Robot City's. Hij wordt de machtigste man van het universum!'

'Hij... wat? Hoe?'

'De chemfets, meisje. De geheugenchemfets in zijn lichaam. Kijk, momenteel vormt zich een minuscuul Robot City in hem, en zodra dat volgroeid is zal een enkele gedachte voldoende zijn om alle Averyrobots in het universum te besturen.'

'Mijn god... u bent echt krankzinnig! U weet niet wat er met hem is gebeurd!'

'Natuurlijk weet ik dat. De chemfets ontwikkelen zich traag, en ze veroorzaken een bepaalde mate van fysieke instabiliteit. Dat weet ik. Het lijkt op een ziekte; ze veroorzaken zelfs het ontstaan van antilichamen in de bloedbaan.'

'U bent bezig hem te vermoorden! Hij is al bijna dood!'

'Ach, flauwekul. Jij bent toch zeker ook niet doodgegaan aan de chemfets? En waarom zou ik hem willen vermoorden? Na alles wat ik heb bereikt? Dan zou al dat werk voor niets zijn geweest.'

'Maar u begrijpt het niet! Uw chemfets voor mij waren veel eenvoudiger. Hij gaat echt dood!'

'Waar is hij nu?'

Ze zei even niets. Plotseling zag ze het probleem dat Derec en zij nooit hadden opgelost. Ze konden dr Avery niet dwingen hen te helpen. Ze zou hem moeten overtuigen.

'De centrale computer vraagt mijn aandacht. Ik heb inmiddels al enige tijd een klein lampje op mijn tafel genegeerd. Dat heb ik gedaan omdat ik weet wat het betekent. Neem me niet kwalijk, alsjeblieft.'

Ariel staarde naar hem, verbaasd over zijn kalmte en zijn weigering haar te helpen.

Een klein gedeelte van dr Avery's tafel kantelde en toonde een computer op wat de onderkant van het tafelblad was geweest. 'Wil je meeluisteren?' Hij drukte op een knop. 'Ik zal hem op spraak zetten, hoewel ik dat normaal gesproken opdringerig vind. Rapport,' zei hij tegen de computer.

'JAGERS RAPPORTEREN AANHOUDING VAN DE MENS GENAAMD DEREC.'

'Dacht ik het niet,' zei Avery vriendehjk. 'Rapporteer de status van het Jagerproject.'

'DE VOLGENDE PERSONEN ZIJN AANGEHOUDEN EN WORDEN VASTGEHOUDEN OP DE NOORDHELLING VAN DE VALLEI: DEREC, JEFF LEONG, MANDELBROT EN WOLRUF. ARIEL WELSH WORDT NOG STEEDS VERMIST.'

Dr Avery lachte terloops. 'Zo, zo, wie had gedacht dat ik mijn eigen Jagerteam kon overtreffen?'

Ariels hart bonkte van opwinding. Wanneer Derec toch in Avery's macht was, dan was er weinig meer te verhezen. 'Dr Avery. Zou u iets willen testen?'

'Hè? Wat voor soort test? Is hier voorlopig niet voldoende getest?'

'Laat de robots Derec onderzoeken om te zien of de chemfets zijn leven bedreigen. Dan komen zij het u wel vertellen.'

'Een feestje,' zei dr Avery. 'Een uitstekend idee. Ik zal zorgen dat de Jagers iedereen hier brengen. We maken er een feestje van.' Hij gooide het voorwerp dat hij in zijn hand hield over zijn schouder in het vuur.

Voor de eerste keer kon Ariel het duidelijk zien. Het was een miniatuurmodel van een humanoïde robot.