6
Op de vlucht
Met pijnlijk brandende benen en een vreemd stijf gevoel in zijn rug rende hij zo snel als hij kon de gang door. Ariel was hem inmiddels al gepasseerd en ze had hem eerder op sleeptouw dan andersom. Achter hen verkeerde Euler in tweestrijd; zijn besluitvorming werd vertraagd door Derecs beschuldiging.
Ariel trok Derec een hoek om en een volgende gang in. 'Ze zijn geherprogrammeerd,' riep Derec hijgend. 'Het is de enige mogelijkheid. Als de robots zelf nieuwe prioriteiten hadden ontwikkeld zouden ze nog steeds dezelfde persoonlijkheid hebben.'
'Mond dicht en opschieten!' Ze ging een andere hoek om.
Derec strompelde achter haar aan; hij kon zijn benen maar met moeite strekken. 'Kijk of je een lift ziet!'
Ze glipten om een volgende hoek en deden hun best niet uit te glijden op de geboende vloer. Ze had zijn hand vastgepakt en trok hem met gestrekte arm achter zich aan. Ze ging nog een bocht om en vervolgde haar zigzagpatroon.
'Weet je eigenlijk waar we naar toe gaan?' vroeg Derec zo zacht als hij kon.
Ariel bleef staan bij een volgende kruising van gangen. Er waren nog geen achtervolgers te zien, maar in een gebouw van deze omvang konden de Opzichters ongetwijfeld een groot aantal functierobots recruteren om hen te lokaliseren. En er zou ongetwijfeld een aantal humanoïde robots rondlopen die ook aan de jacht konden deel nemen.
'Nee, ik weet niet waar we naar toe gaan,' zei ze.
Derec keek om zich heen naar de vier gangen die samenkwamen op het punt waar ze stonden. 'Waar is iedereen?' Hij knarsetandde vanwege de pijnscheuten die door zijn benen en zijn rug trokken.
'Kom mee.' Ariel begon opnieuw te lopen, maar merkte vervolgens dat hij nog steeds de andere gangen observeerde. Ze reikte naar achteren om zijn hand vast te pakken en trok hem mee. Ze gingen nog meer hoeken om, steeds op zoek naar deuren of hoofdgangen.
'Daar!' riep Ariel, nadat ze een hoek om was gegaan. 'Is dat geen lift?'
'We kunnen het proberen,' bracht hij hijgend uit, en zijn longen zogen zich piepend vol met lucht. 'Vlug, de knop. Volgens mij zitten we flink in de puree.'
Ze wachtten angstig en keken ondertussen voortdurend om zich heen. Ten slotte ging de deur open en opnieuw was de lift leeg. Ze stapten in en Ariel drukte op de onderste knop.
Derec het zich tegen de muur vallen en sloot zijn ogen. 'Ik hoop niet dat er iemand op ons staat te wachten als die deur open gaat.'
'Wat bedoelde je, we zitten flink in de puree?'
'Twee dingen. Gezien het gedrag van Euler denk ik dat Avery alle Opzichters heeft geherprogrammeerd terwijl wij weg waren. Dat betekent dat voor de hele stad andere regels gelden. Ik vermoed bovendien dat zodra onze aanwezigheid werd geregistreerd in Eulers positronische brein, de centrale computer die informatie onmiddellijk heeft gerapporteerd aan Avery, waar hij ook is.'
'Waarom komt er dan niemand achter ons aan?'
'Ik ben bang... dat hij Jagers op ons heeft afgestuurd. Dan kunnen de andere robots gewoon hun werk bhjven doen.'
De liftdeur opende in het halfduister. Maar niemand stond hen op te wachten. Derec stapte als eerste naar buiten en keek om zich heen. Het bleek dat ze zich in een kleine tunnelhalte bevonden. In de meeste andere was vanaf het perron een groot aantal sporen te zien. Maar hier was het wisselspoor afgeschermd door een muur, zodat de reizigers op het hoofdspoor aan het oog werden onttrokken.
Derec liep voorzichtig naar het wisselspoor en keek om zich heen. Hij voelde hoe lucht uit de hoofdtunnel langs hem stroomde. Ariel volgde hem.
'Ik heb hem op de rem gezet,' zei ze. 'Die lift gaat voorlopig niet omhoog.'
Hij knikte goedkeurend. 'Kom mee.'
Ze propten zich in de enige cabine die op het wisselspoor stond. Hij begon een code in te toetsen op het controlepaneel, maar vervolgens aarzelde hij.
'Wat doe je nou? We moeten hier zo snel mogelijk weg.' Ze trok aan zijn arm.
Hij gaf de code in van een tunnelhalte iets verderop en de cabine zette zich in beweging. 'De tunnelcomputer maakt deel uit van de centrale computer. Zodra iemand daarom vraagt wordt onze bestemming gerapporteerd.'
'Wat?'
'Precies.' Hij knikte grimmig. 'We moeten hier weg en dan snel naar buiten. Als we te lang rondrijden staat er straks als we uitstappen een welkomstcomité voor onze neus.'
De doorzichtige cabine volgde een bocht in het wisselspoor en voegde in op een van de parallelle sporen in de hoofdtunnel. Derec keek angstig naar de onverstoorbare robots die zich voortbewogen in de andere cabines, maar geen ervan toonde enige interesse in hen. Aan de andere kant lieten de robots zich van hun gebruikelijke uitdrukkingsloze zijde zien en als je maar bang genoeg was - zoals Derec in dit geval - dan leken ze meedogenloos. Een paranoïde persoon zou zich gemakkelijk kunnen inbeelden dat het een geheim escorte was in plaats van een toevallig groepje reizigers. Hij schudde kwaad zijn hoofd. Dergelijke gedachten zouden hem nog even krankzinnig maken als Avery.
Plotseling remde de cabine af en gleed een wisselspoor op. Dit was een gewone halte met een laadperron dat volledig zichtbaar was vanuit de hoofdtunnel. De halte onder de Kompastoren was de enige afgeschermde halte die Derec ooit had gezien.
'Er staat niemand op ons te wachten,' zei Ariel, terwijl de cabine zijn zorgvuldig berekende stop uitvoerde. Ze stapte op het lege perron.
Hij volgde haar voorbeeld. 'Als er Jagers naar ons op zoek zijn, krijgen ze misschien nu al de coördinaten door. Ze kunnen ons spoor hier zo oppikken zonder eerst naar de Kompastoren te gaan. Ik - hé!'
'Derec, wat is er nu weer?' zei ze.
Hij draaide zich om en boog zich voorover de cabine in. Na een korte blik in de richting waaruit ze gekomen waren, voerde hij opnieuw een reeks coördinaten in waarbij hij de codes zo snel intikte als hij ze zich herinneren kon.
'Derec, laten we nu alsjeblieft gaan.' Ze tuurde angstig de hoofdtunnel in. 'Wat ben je eigenlijk aan het doen?'
'Zo, dat moet afdoende zijn.' Hij stapte uit de cabine, die zich onmiddellijk in beweging zette.
'Wat heb je gedaan?' vroeg ze terwijl ze het rolpad naar boven betrad.
'Ze moeten nu alle bestemmingen controleren die ik heb ingevoerd.' Hij grijnsde en trok vervolgens een gezicht vanwege de pijn in zijn benen. 'Misschien zijn we hier uitgestapt; misschien zijn we verder gereden. Dat kunnen ze niet weten.'
'Denk je dat het iets uitmaakt? Zouden ze niet gewoon meer Jagers inzetten om alle haltes te controleren?'
'Wie weet.' Hij haalde zijn schouders op. 'In ieder geval moeten ze zo hun krachten een beetje verdelen.'
Ze kwamen boven in het zonlicht en liepen de straat op. Hij keek om zich heen en voelde zich ontzettend bekeken. Als de enige mensen op deze planeet, buiten Avery, konden ze onmiddellijk worden herkend, ongeacht de plek waar ze zich bevonden.
'We maken alleen een kans als de Jagers de enigen zijn die ons achtervolgen,' zei hij terwijl hij achterdochtig naar een naderende humanoïde robot keek. Hij was alleen, en naast hem, op straat, bewogen zich talloze uiteenlopendede functierobots.
Ariel volgde zijn blik en sprak gedempt. 'Toen we naar Jeff op zoek waren reageerde toch de hele planeet op het alarm?'
'Maar toen hadden ze de Eerste Wet om hen een extra zetje te geven,' zei Derec. 'Ik weet niet wat ze in dit geval doen. Als zelfs de Opzichters geherprogrammeerd zijn, is het best mogelijk dat de volledige bevolking nieuwe prioriteiten heeft gekregen.'
De humanoïde robot passeerde hen zonder enige interesse te tonen. Een stukje verderop staken een paar andere de straat over. Ze reageerden eenvoudig niet op de aanwezigheid van Derec en Ariel.
'Kunnen we hier niet beter verdwijnen?' Ariel keek achterom naar de tunnelhalte. 'We staan toch alleen maar wat te niksen.'
'Ik sta te denken!' fluisterde Derec schor. Zijn benen klopten pijnlijk. 'We moeten weten waar we naar toe gaan. Het heeft geen zin om zomaar doelloos over straat te rennen. Dat houd ik niet vol.'
'Ik heb het. Kom mee!' Ze pakte zijn hand vast en begon hem opnieuw mee te trekken.
Hij klemde zijn kaken op elkaar tegen de stekende pijn in zijn benen en zijn rug en haastte zich achter haar aan.
Mandelbrot liep energiek over het voetpad in de richting van de Kompastoren en Wolruf liep naast hem. Ze waren uitgestapt bij de normale tunnelhalte die het dichtst bij de piramide lag. Plotseling zagen ze in de verte de onmiskenbare vormen van twee lange, indrukwekkend ogende humanoïde robots met meervoudige sensoren, die op weg naar de Kompastoren een kruising overstaken. Het waren Jagerrobots, geprogrammeerd met een uitzonderlijk hoge gevoeligheid voor detail en het herkennen van patronen.
Mandelbrot bleef onmiddellijk staan.
'Wat ies er aan de 'and?' vroeg Wolruf, die ook stopte en haar blik omhoog richtte om hem aan te kunnen kijken.
'Jagers,' zei Mandelbrot. 'Als er verder geen andere indringers zijn hebben ze het gegarandeerd op onze groep gemunt. En ze gaan regelrecht naar de Kompastoren.' Hij maakte contact met de centrale computer. 'Kunt u mij zeggen of er een algemeen alarm van kracht is?'
'DAT IS NIET HET GEVAL,' meldde de centrale computer. 'UW NAAM EN FUNCTIE ALSTUBLIEFT.'
'Wat is de huidige taak van de dienstdoende Jagerrobots?' Mandelbrot veronderstelde dat hij het kon riskeren een verdachte vraag te stellen voordat de centrale computer zijn zender zou gaan peilen.
'UW NAAM EN FUNCTIE ALSTUBLIEFT,' herhaalde de computer.
Mandelbrot verbrak de verbinding. 'Het is niet mogelijk om significante informatie te verkrijgen zonder onze positie in gevaar te brengen,' zei hij tegen Wolruf. 'Aangezien er geen algemeen alarm van kracht is, zijn alleen de Jagers een gevaar voor ons.'
'Voorr ons?' vroeg Wolruf. 'Of alleen voorr de mensen?' Ze keek opnieuw naar de Kompastoren. 'Iek kan de Jagers nu zien. Ze lopen in de richting van de Kompastoren.'
'We zullen moeten aannemen dat het alarm voor onze hele groep geldt. Als Derec en Ariel herkend zijn, dan weten ze ongetwijfeld ook dat wij hier zijn. Maar als ze alleen als indringers geregistreerd staan, dan geldt dat mogehjk niet voor ons.' Mandelbrot tilde Wolruf van de grond en zette haar op zijn rug.
Wolruf greep de robot stevig vast. 'En wat nu?' vroeg ze.
'Ik moet nog een laatste risico nemen,' zei Mandelbrot. Hij probeerde de terminal in het kantoor van de Kompastoren te bereiken. Er kwam op geen enkele wijze respons.
'Merkwaardig,' zei Mandelbrot.
'Wat?'
'Ik vermoed dat Derec en Ariel het kantoor hebben verlaten. Niettemin zou ik normaal gesproken een contactbevestiging van de terminal moeten krijgen, en ook een verzoek om een boodschap achter te laten.'
'Misschien gelden voor 'et kantoor andere regels,' zei Wolruf. 'Speciaal voorr Avery.'
'Dat is mogelijk,' zei Mandelbrot. 'In ieder geval geven ze geen antwoord. Ze zijn waarschijnlijk gevlucht; een geluk bij een ongeluk. We kunnen hen echter op geen enkele wijze bereiken via mijn comlink, en we kunnen er ook niet achter komen waar ze zijn.'
'De Jagers volgen,' zei Wolruf zacht, 'dat ies de enige oplossing.'
Mandelbrot knikte instemmend. 'Zolang ze ons niet opmerken.'
Mandelbrot liep met Wolruf naar een rolpad en ze lieten zich meenemen naar een viaduct in de buurt van de Kompastoren. Zo hadden ze zicht op de voorzijde van de piramide en een aantal van de vele zijvlakken. Ze konden niet elk zijvlak zien, maar dit was tenminste een begin.
Het duurde niet lang of er kwamen vijf Jagers uit de hoofdingang van de Kompastoren. Twee van hen begaven zich onmiddellijk in de richting van de tunnelhalte die Mandelbrot en Wolruf even tevoren hadden verlaten. Twee andere stapten op een rolpad en sloegen vervolgens af in een richting die ongeveer loodrecht stond op die van het vorige tweetal. De laatste Jager bleef op het stationaire gedeelte binnen de rechte hoek die werd gevormd door de routes van de twee koppels.
'Mooi,' zei Mandelbrot. 'Ze hebben hun prooi nog niet gevangen en het ziet er bovendien niet naar uit dat dat op korte termijn zal gebeuren.'
' 'et iess niet mooi,' siste Wolruf. 'Ze weten in welke richting ze moeten zoeken. We moeten opschieten, anders verliezen we ze uit 'et oog.'
'Correct.' Mandelbrot was alweer op het rolpad gestapt en hij probeerde zo lang mogelijk alle Jagers in het oog te houden. Het eerste duo verdween al meteen in de tunnelhalte. Het tweede duo verplaatste zich snel over het rolpad en was af en toe tussen de gebouwen door te zien. Mandelbrot en Wolruf waren nu het viaduct afgelopen en gingen een bocht om. Niet zo erg veel verder stapte de laatste Jager juist op hetzelfde rolpad.
'Iek 'oop dat 'ij niet deze kant opkomt,' zei Wolruf.
Dat gebeurde niet. De Jager ging in tegenovergestelde richting en had zichtbaar haast. In plaats van te blijven staan, liep hij verder terwijl het pad zich voortbewoog, en Mandelbrot moest zijn best doen om hem bij te houden.
'Niet te dichtbij,' zei Wolruf.
'We mogen hem ook niet uit het oog verhezen. Bovendien vermoed ik dat er misschien nog andere Jagers de Kompastoren hebben verlaten via uitgangen die wij niet konden zien. We moeten dus voor hen op onze hoede blijven. Naarmate we de mensen dichter naderen zullen er steeds meer Jagers te zien zijn.'
'Maar wat moeten we dan doen?' vroeg Wolruf.
'Ik weet het niet.'