81
Die stomme kraaien, die vervloekte rotkraaien voor het raam! Ja, het waren rechters die hun oordeel over hem uitspraken.
Schuldig.
Schuldig aan onderschatting van de duivel.
Het liefst was Jan naar het raam aan het einde van de gang gerend om ze te verjagen, maar hij had er geen kracht meer voor. Zelfs de wollen deken om zijn schouders leek tonnen te wegen.
‘Ik wil naar huis, Rudi.’
Marenburg gaf hem een plastic bekertje uit de automaat. ‘Drink eerst even iets. Dan kijken we dadelijk verder.’
Jan schudde zijn hoofd. Als hij het bekertje wilde aanpakken, had hij daar twee handen voor nodig. Maar daar hield hij nog steeds het briefje mee vast. Hij kon en wilde het niet wegleggen, zelfs al hadden Jana’s laatste woorden zich voor altijd in zijn verstand gebrand. Dit was haar nalatenschap en zijn straf, omdat hij niet van haar gehouden had.
‘Dokter Forstner, geloof me, het is nog niet te laat. We zullen mevrouw Weller vinden.’
Stark legde een hand op zijn schouder. Ook hij vocht tegen zichzelf en Jan wist niet wie hij op dit ogenblik meer probeerde te troosten – Jan of zichzelf. Maar toen Jan zijn hoofd hief, kon de hoofdcommissaris hem niet aankijken. Dat was duidelijk.
‘Nee,’ hoorde hij zichzelf mompelen. ‘Nee, u zult haar niet vinden. Want dat is het laatste deel van het plan, begrijpt u? Niemand zal Carla ooit terugvinden.’
Hij tilde het briefje op en hield het zo dat Stark Jana’s bericht kon lezen.
Hoe langer je lijdt, des te langer zul je aan me denken.