74
Jan en de hoofdcommissaris kwamen aan bij de voormalige pastorie van de Christoffelkerk, waar ze een tafereel van verwoesting aantroffen. Alleen wat verkoolde overblijfselen van het vakwerk-gebouw stonden nog overeind. Nat roet en schuim druppelden van de zwarte balken, die iets weghadden van een prehistorisch skelet waaraan brokstukken hingen als losse hompen vlees.
Het had lang geduurd voor het sein brand meester was gegeven en nog langer tot het vuur eindelijk was geblust. Ondanks de regen was de brand steeds weer opgelaaid, aangewakkerd door de wind die onophoudelijk had gewaaid en een spelletje met de brandweermannen leek te spelen.
De omgeving was ruim afgezet en er hingen bordjes met de waarschuwing:
verboden toegang, instortingsgevaar!
Er stonden nog twee blusvoertuigen van de brandweer, waarvoor zich een groep vrijwilligers had verzameld. De mannen dronken koffie uit papieren bekertjes en stonden met verlegen gezichten te praten, terwijl ze steeds weer naar de ruïne keken.
Toen Jan en Stark de afzetting binnenliepen, werden ze ontvangen door iemand van de technische recherche. In elke hand droeg hij een paar rubberlaarzen, die hij de twee mannen aanreikte.
‘Ik hoop dat ze een beetje passen,’ zei hij, ‘het zijn de enige die we nog hebben. Maar u zult ze daarbinnen wel nodig hebben. Mijn collega bij de ingang heeft een helm voor u.’
Jans laarzen waren ten minste twee maten te groot, wat het er niet echt makkelijker op maakte over het puin en de natte, met roet en schuim besmeurde stenen treden af te dalen naar de kelder.
Maar hij had bepaald meer last van de stank, die met elke stap heviger werd. Hierbeneden had zich een bijtend mengsel van brandlucht, chemische oplosmiddelen en verrotting opgehoopt dat hem bijna de adem benam. De stroom was uitgeschakeld en in het licht van de helmlampen leek het wel alsof ze door de muil van een vergaan monster afdaalden tot in zijn ingewanden.
‘Dag heren, welkom in de onderwereld.’ Een gezette man in een witte overall wenkte hen vanaf de andere kant van de gang. Met zijn helm deed hij Jan denken aan Bob de Bouwer uit het kinderprogramma. ‘Is een van u hoofdcommissaris Stark?’
‘Ja, ik,’ zei Stark. ‘En dit is dokter Forstner.’
‘Wilke, technische recherche,’ stelde Bob de Bouwer zich voor. ‘Kom mee, het is een eindje verderop.’
Ze waadden naar hem toe. Afgezien van het bluswater, dat ongeveer tot hun enkels kwam, zag de kelder er onbeschadigd uit. Alle deuren stonden open. Waarschijnlijk had de brandweer hierbeneden gekeken of er nog mensen waren.
Jan keek in een opslagruimte die met meubels en kartonnen dozen was volgestouwd. Aan de andere kant lag de voorraadkelder, waarin lege flessen en afgeweekte etiketten naast de stellingen dreven.
‘Zoals u ziet, kon het vuur in de kelder niet veel schade aanrichten,’ merkte Wilke op, toen ze bij hem waren aangekomen. Hij klopte met een gehandschoende hand op de muur. ‘Allemaal echt Fahlenberger graniet. Gelukkig voor ons. U zult niet geloven wat we hierbeneden hebben ontdekt. Mijn collega stond met zijn mond vol tanden, en dat wil wat zeggen.’
Ze waren bij een houten deur aangekomen, die door de brandweer was opengebroken. Aan de grendel hing een nutteloos hangslot.
‘Kom verder, dokter,’ zei Stark. ‘Laten we eens kijken.’
Ze waadden een vierkante ruimte binnen van ongeveer vier bij vier meter. Het rook er naar nat zand, verf en petroleum en nog iets, wat Jan niet thuis kon brengen – iets zuidelijks, als van een spuitbus met bloemengeur of parfum.
In het midden van de ruimte stond een levensgroot Mariabeeld zonder hoofd, dat eigendom van de kerk moest zijn. Schilfers lak waren van het wormstekige hout gebladderd. Erboven hingen een rode blouse en een grijze damesregenjas. Tegen twee van de vier muren stonden licht verroeste stellingen, die een jaar of wat geleden bij de bouwmarkt in de reclame moesten zijn geweest, en langs een derde muur stond een houten werkbank.
Het was een werkplaats en toch ook niet. Alleen de gaten van de haken en de heldere omtrekken op het vergeelde pleisterwerk deden nog denken aan het gereedschap dat er lange tijd had gehangen. Veel was daar echter niet meer van te zien, want de muur boven de werkbank was bijna helemaal behangen met krantenknipsels.
Jan liep erop af, liet de lichtbundel van zijn helmlamp eroverheen gaan en schrok toen hij de knipsels herkende. Bij de oudere ging het om fotokopieën en afdrukken uit het internetarchief van een aantal dagbladen. Bij een aantal artikelen was Jans foto te zien.
Hij las bekende koppen, die hem voorkwamen als een beknopte, sensatiebeluste versie van de treurigste tijd van zijn jeugd:
familietragedie in fahlenberg
sven nog steeds zoek
wat gebeurde er met de zesjarige sven?
En daarna kwamen de artikelen die Jans leven bijna een jaar geleden hadden overheerst:
raadsel vermiste jongen na 23 jaar opgelost
broer verklaart: ik heb het zoeken nooit opgegeven
De kroon op het werk vormde de voorpagina waarmee de Fahlenberger Bote een recordoplage had gehaald:
heldhaftige psychiater ontdekt schandaal!
Verder waren er knipsels van de afgelopen maanden, die vertelden over de voortgang van de nieuwe kinder- en jeugdafdeling van de Boskliniek. Daar waar Jans naam werd genoemd, was die met rood omcirkeld.
In een hoek daaronder hingen allemaal artikelen over Carla. Er waren foto’s van de presentatie van haar boek en interviews. Er waren ook een paar besprekingen van IJzige stilte en een foto waarop Carla te zien was bij een lezing.
Toen Jan die foto zag, leek het wel of iemand hem een zak ijs in zijn nek duwde. Carla’s gezicht was met een zwarte viltstift onherkenbaar gemaakt. Eronder stond in kromme letters het woord hoer.
‘Moet u hier eens kijken,’ zei Stark achter hem.
Jan draaide zich om en zag een verzameling tekeningen hangen die de binnenkant van de kapotte deur en de muur volledig bedekte. Ze waren in dezelfde kinderlijke stijl getekend als de tekeningen die Jan al had gekregen. Hij zag hetzelfde motief van de grazende koeien, waarvan de afgehakte koppen op een grote stapel lagen en een tekening van het slachthuis, waarboven in grote rode letters het woord hel was geschreven, en een schets van de boerderij van Walter Harder die in vlammen opging.
Bovendien waren er een aantal tekeningen waarop een lachende man was te zien. Zijn hoofd was als een messias omgeven door een stralenkrans van gele waskrijtstrepen. Boven elk portret stond Jans naam en onder het grootste stond: mijn geliefde redder.
Het meest schokkend vond Jan echter de tekening van een blond meisje dat naast een onthoofde jongen stond die waarschijnlijk Felix moest voorstellen. Ze hield het hoofd van de jongen net zo omhoog als Bertran de Born op de illustratie Dantes Inferno van Doré.
‘Dit is wel het mooiste,’ zei Wilke. Hij wees naar de planken. ‘Hoe gek moet je zijn om zoiets te verzamelen?’
Jan en Stark liepen naar de plank toe.
‘Goeie God,’ bracht Stark uit, en ook Jan deinsde terug van schrik.
Op de plank lagen drie paar vrouwenborsten netjes naast elkaar.
‘Maak je geen zorgen, ze zijn niet echt,’ zei Wilke. ‘Maar ze zien er verdomd echt uit, hè? Je kunt ze online in alle maten bestellen. En dit ook.’
Hij hield met twee handen een doos omhoog waarop het woord FemSkin stond gedrukt. Toen hij de vragende blik van de twee mannen zag, voegde hij eraan toe: ‘Het is een siliconenpak met gezicht, borsten en vagina. Het bijbehorende parfum en de make-up zitten in dit vakje. Zijn eigen moeder zou hem in dat pak niet herkend hebben.’
Met kloppend hart keek Jan naar het bovenste deel van de stelling, waar cosmetica-artikelen en vrouwenkleren lagen opgestapeld, rokken en blouses die je wel in kringloopwinkels zag hangen. Ernaast stonden twee polystyreen-koppen die hem aanstaarden. Ze droegen allebei een pruik die er even echt uitzag als de borsten.
‘Mijn collega’s waren er al bang voor dat deze borstenfetisjist ook blondjes scalpeert,’ zei Wilke. ‘Maar het zijn echt pruiken. O ja, en we hebben ook nog een laptop gevonden die met een hamer is bewerkt. Waarschijnlijk was die van Nowak. Dat zou ook verklaren waarom hij hem niet gewoon heeft weggegooid. Hij lag onder in de stelling en is nat geworden van het bluswater. We onderzoeken nog of we gegevens van de harde schijf kunnen halen.’
Stark bukte zich en trok een dikke ordner uit het vak dat Wilke had aangewezen. De ordner stond gedeeltelijk in het water, waardoor de onderste helft was opgezwollen en uitdruppelde.
‘Wat is het?’ vroeg Jan.
‘Nog een verzameling artikelen,’ mompelde Stark, terwijl hij voorzichtig de natte bladzijden van elkaar losmaakte. Toen zuchtte hij. ‘Daar waren we al bang voor. De familie Harder en Volker Nowak waren niet de enige slachtoffers.’
Stark reikte Jan de ordner aan. Er zaten verschillende krantenberichten in over de moord op een ondernemer uit Ulm, Matthias Lassek. Er werd intensief gezocht naar een geheimzinnige vrouw en uit de laatste korte berichten viel op te maken dat ze nog lang niet was gevonden.
In de ordner zaten ook allerlei artikelen over Lasseks leven. Hij had zich ingezet voor jongerenprojecten en financiële steun geboden aan kindertehuizen.
Jan vroeg zich af of er in de andere ordners, op de tweede plank, nog ergens kindertekeningen zouden zitten die Lassek voorstelden. En of die dan ook de titel Mijn geliefde redder zouden dragen.
Maar waarschijnlijk heb je die tekeningen allang vernietigd, dacht hij. Er is in alle gevallen maar één verlosser, toch?
‘Zeg…’ begon Stark, en toen wreef hij over zijn kin, alsof hij ook niet wist wat hij moest zeggen. Je kon aan hem zien dat hij alles in een bepaalde context wilde plaatsen en dat hem dat veel moeite kostte. ‘Ik kende die pastoor niet… ik heb hem alleen op de begrafenis van Heinz Kröger horen praten, maar… u vertelde toch dat u een vrouw aan de telefoon had gehad?’
‘U bedoelt, wat de stem betreft?’
Stark knikte. ‘Kan een man zijn stem zo goed vervormen?’
Jan haalde zich Jana’s stem voor de geest; ze had schor geklonken en ergens ook kleinemeisjesachtig. En hij herinnerde zich dat die elke keer een verdraaide indruk op hem had gemaakt. Felix Thanner had een jongensachtige stem gehad die paste bij zijn tengere gestalte. Met een beetje oefening – en die zou hij in de loop der jaren wel gehad hebben – zou hij de klank van zijn stem zeker zo hebben kunnen veranderen dat hij klonk als de schorre stem van een jonge vrouw. Dat deden tientallen travestieten immers ook, en die klonken heel geloofwaardig. Maar de vraag over de nabootsing van de stem leek Jan nog het kleinste probleem in dit hele verwarde kluwen.
Hij haalde radeloos zijn schouders op. ‘Het ziet ernaar uit dat hij ons allemaal om de tuin heeft geleid.’
‘Ik weet niet wat jij ervan vindt…’ Stark haalde zijn sigaretten uit zijn jaszak. ‘Ik moet hier zo snel mogelijk vandaan.’
Zonder op antwoord te wachten, liep hij de kelder uit en Jan kon op de gang het raspende geluid van een aansteker horen.