64
Na zijn gesprek met Stark was Jan meteen naar huis gereden en had hij het antwoordapparaat afgeluisterd. Hij hoopte op een bericht van Carla, al verwachtte hij dat niet. In elk geval had ze hem op zijn mobieltje kunnen bereiken.
Inderdaad meldde het apparaat geen nieuwe berichten. Blijkbaar wilde Carla niet dat hij wist waar ze was, en dat baarde hem de meeste zorgen.
Starks theorie dat Carla overal heen kon zijn gereden om alleen te zijn en het gebeurde te verwerken, had iets gevaarlijk verleidelijks. Jan zou er graag in geloofd hebben. Het zou een begrijpelijke reactie zijn, die wel bij Carla zou hebben gepast. Net als de lezingen-tournee, die ze had willen gebruiken om duidelijkheid te krijgen over hun relatie.
Aan de andere kant was daar de herinnering aan hun laatste ontmoeting. De beklemmende stilte in de ziekenkamer, Carla’s lege blik uit het raam en haar ineengedoken lichaam op het bed, toen ze ten slotte de deken over zich heen had getrokken. Dat had hem angst ingeboezemd.
De menselijke ziel leeft in het verborgene en als ze knakt, gebeurt dat zonder geluid. Er is geen gekraak of gerinkel als bij porselein of glas. Pas als het al te laat is, zie je de scherven. Vandaar dat Jan wist dat hij overal op voorbereid moest zijn.
Uitgeput liet hij zich op de bank vallen. De afgelopen dagen hadden al zijn energie opgeëist. Hij voelde zich jaren ouder. Het ergste was het eindeloze wachten geweest en ook nu wachtte hij weer: op een bericht van Carla, op Jana’s volgende stap en vooral op de arrestatie van die gestoorde vrouw.
Hij had een hekel aan wachten. Wie wachtte, was hulpeloos aan anderen overgeleverd. Je was passief, niet tot handelen in staat, je kon alleen reageren. En precies dat was voor hem de ergste ervaring sinds Jana haar intrede in zijn leven had gedaan. Jana had de controle overgenomen. Alleen zij stuurde de loop der gebeurtenissen. She’s the Boss, zoals het luidde op een oud album van Mick Jagger in zijn platenverzameling. En zij was de baas omdat ze gestoord was – omdat niet te voorspellen viel wat ze hierna zou doen. Ze was onberekenbaar en – om het in de woorden van Agnes Nowak te zeggen – als een geest.
Wie zou die lange blondine kunnen zijn die de man bij het hotel had gezien? Wat ging er om in die vrouw? Wat was ze van plan? Hoe zou het zijn als ze elkaar ontmoetten? Zou hij de duivel zelf in de ogen zien?
De telefoon ging en Jan vloog op, als door een wesp gestoken. Nog voor de tweede keer rinkelen had hij opgenomen.
‘Carla?’
‘Jan…’
Het was een zwakke mannenstem, bijna fluisterend. Als van iemand die bang is om harder te praten. Jan herkende de stem, maar het duurde even voor hij die kon plaatsen.
‘Felix, ben jij dat?’
‘Luister goed, alsjeblieft, ik heb maar weinig tijd,’ fluisterde de pastoor.
‘Zou je iets harder kunnen praten? Ik versta je bijna niet.’
‘Dat kan niet,’ was het antwoord. ‘Ze is hier bij me. Vlakbij.’
Jan voelde dat hij kippenvel kreeg. ‘Wie is er bij je?’
‘Alsjeblieft, ik moet het kort houden. Ik ga mijn zwijgplicht verzaken, Jan. Het is het moeilijkste besluit van mijn leven, dat kan ik je wel vertellen. Maar ik weet dat het juist is en ik ben bereid de gevolgen ervan te dragen. Ik zou het jou graag willen toevertrouwen, omdat je mijn vriend bent. Je moet het weten. Ik kan niet verdragen dat er nog iemand in gevaar komt.’
Jan hield de hoorn steviger vast.
‘Waar gaat het over?’ vroeg hij, hoewel hij het antwoord al vermoedde. Maar wat zou Felix Thanner met Jana te maken hebben?
‘Ik weet wie de vrouw is naar wie je zoekt. Ze heeft me haar zonden opgebiecht, maar ik kan niet meer leven met die wetenschap. Niet na wat er nu ook nog met je vriendin is gebeurd. Ik weet wie haar dat heeft aangedaan en het spijt me verschrikkelijk, Jan. Het zou niet zijn gebeurd als ik eerder de moed had gehad om mijn zwijgen te verbreken.’
‘Wie is het, Felix? Zeg het me dan.’
Jan hoorde diep ademen. Hij kon Felix bijna voor zich zien, zoals hij bevend met de telefoon in zijn handen zat en worstelde met zichzelf.
‘Die vrouw is absoluut waanzinnig, Jan,’ zei hij, ‘en ze is gevaarlijk. Ik heb geprobeerd haar te overtuigen zich aan te geven, maar dat zal ze niet doen. Ze zit zo vol haat.’
‘Wie is ze, Felix? Zeg me haar naam.’
‘Je moet naar Steinbach rijden,’ fluisterde de pastoor. ‘Je vindt haar in de…’ Hij viel stil. Op de achtergrond was geklop te horen. Het klonk alsof er iemand op een deur bonsde. Felix hijgde.
‘Tatjana.’ Hij was nauwelijks te verstaan. ‘Haar naam is Tatjana Harder. Ze… De Pfauenhof…’
Hij werd onderbroken door een luid gekraak. Thanner schreeuwde.
‘Felix!’ Met kloppend hart luisterde Jan naar de stilte. ‘Wat gebeurt er, Felix? Zeg dan iets!’
Maar de verbinding was verbroken.