49
Jan rende de trap van het afdelingsgebouw op en holde door de gang naar zijn kantoor. Een mollige verpleegster die net uit de afdelingskamer kwam, zag hem lopen en ging voor hem staan.
‘Bent u dokter Forstner?’
‘Ja, hoezo?’
‘Ik ben Marion van afdeling negen,’ stelde ze zich voor, zonder aanstalten te maken om opzij te gaan. ‘Ik vervang Bettina.’
‘Wat is er dan met Bettina?’ vroeg Jan, en hij keek ongeduldig langs haar heen naar de deur van zijn kantoor. Rinkelde daar geen telefoon?
Nee, dat is niets. Jana probeert tijd te winnen. Die vrouw is gek, maar ook berekenend. Dat ik Stark wilde spreken, kon ze niet weten. Ze vraagt zich nu af wat te doen. Daarom heeft ze me naar de kliniek gestuurd. Hier val ik niet op en kan ik niets op touw zetten. Ik kan alleen maar op haar volgende telefoontje wachten.
Jana heeft tijd nodig. Maar waarvoor? Waarvoor?
De gedachte dat ze Carla in haar macht had, benam hem de adem. Wat was Jana van plan?
‘Dokter Forstner, hoort u eigenlijk wel wat ik zeg?’
In verwarring keek hij de verpleegster aan. ‘Neem me niet kwalijk, wat zei u?’
‘Bettina heeft zich ziek gemeld,’ herhaalde verpleegster Marion, en ze keek Jan welwillend aan. ‘Het arme kind schijnt een behoorlijke verkoudheid te hebben opgelopen. Ze klonk helemaal schor. Had u zich overigens niet ook ziek gemeld? Dat zeiden ze tegen me. Gaat het al weer beter?’
‘O, met mij is alles in orde,’ zei Jan ongeduldig. ‘Neem me niet kwalijk, maar ik moet nu echt…’
Hij wilde langs haar heen lopen, maar de verpleegster hield hem tegen. ‘Dokter Forstner, er is nog iets…’
‘Ja, wat dan?’ Jan moest zich beheersen om niet tegen haar uit te vallen.
‘Uw vrouw heeft gebeld.’
Jan kreeg een schok, alsof iemand hem een klap in zijn gezicht had gegeven. ‘Mijn vrouw?’
Verpleegster Marion knikte. ‘Dat zei ze tenminste. Jana Forstner. Is dat uw vrouw dan niet?’
Jan balde zijn vuisten. Hij deed zijn uiterste best om kalm te blijven. ‘Wat wilde ze?’
‘Dat zei ze niet. Maar ik moest u de groeten doen en ze zou later nog terugbellen.’
Jan greep haar bij de mouw. ‘Wanneer later? Heeft ze gezegd wanneer ze terugbelt?’
Met een verbouwereerd gezicht deed Marion een stap achteruit en maakte zich los uit zijn greep. ‘Nee, ze zei alleen: later. Dat was een minuut of vijf geleden. Maar als het zo’n haast heeft, kunt u haar toch zelf wel bellen?’
‘Ja.’ Jan knikte. ‘Natuurlijk, vanzelfsprekend… Neem me alstublieft niet kwalijk.’
Natuurlijk kon hij niet terugbellen. Carla’s mobieltje stond uit. Op weg naar de kliniek had hij het nummer een paar keer geprobeerd en gehoopt dat Jana op zou nemen. Maar hij had elke keer de stem van Carla horen vragen of hij een bericht achter wilde laten en het kort wilde houden.
Hij zou moeten wachten. En hij mocht niemand in vertrouwen nemen. Niet als hij Carla niet nog meer in gevaar wilde brengen. Zijn handen waren gebonden.
En Jana had de touwtjes in de hare.