39
Direct na de begrafenis van Volker Nowak was Felix Thanner naar de gaanderij gesneld. De hele ochtend waren zijn gedachten bij de camera geweest en hij had het moeilijk gevonden zich op andere dingen te concentreren. Daarbij had hij zich gevoeld alsof hij net als vroeger in een nachtmerrie leefde waaruit hij zich niet kon bevrijden. Voortdurend had hij zich afgevraagd of de vrouw misschien was langsgekomen terwijl hij op het kerkhof aan zijn verplichtingen voldeed. Net als de vorige dag, toen ze plotseling in de deuropening van de kerk had gestaan.
Tijdens de begrafenis had hij een hevige druk op zijn borst gevoeld. Het zien van de kist was onverdraaglijk geweest.
Ik weet wie de moordenares is, zou hij de rouwenden het liefste hebben toegeroepen, in plaats van het in memoriam voor te lezen. Ja echt, ik weet het! Ze heeft met me gepraat. Maar ik mag het jullie niet zeggen.
Toen iedereen eindelijk weg was en hij alleen de wind onder het dak van de kerk hoorde huilen, had hij met natte handen van het zweet en een kloppend hart de opname gestopt en meer dan een halfuur naar het beeldscherm gestaard.
Nu klapte hij de laptop dicht en leunde zuchtend van teleurstelling achterover.
Niets. Weer niets.
De camera had opnieuw onverlet dienstgedaan en alle mensen in de kerk opgenomen. Snel vooruitspoelend had Thanner eerst de slotenmaker Seif gadegeslagen, die eindelijk het kapotte slot kwam repareren. Even later waren Edith Badtke en Bruni Kögel verschenen en de daaropvolgende veertig minuten had de secretaresse met de bloemist het altaar van verse bloemen voorzien. Daarna volgden de voorbereidingen voor Nowaks uitvaartdienst en de dienst zelf.
Maar afgezien daarvan was er niemand te zien geweest. Alleen het statische beeld van het schip van de kerk en de tijdklok. Minuten, seconden en milliseconden waarin niets was gebeurd.
Daarbij was Thanner een paar keer bekropen door de verschrikkelijke angst dat hij elk ogenblik het Ding uit zijn droom weer zou zien. Zoals het naar de voorste rij kroop om daar op hem te gaan liggen loeren. Het wezen dat eruitzag als een vrouw tot je er te dichtbij kwam en het zijn ware aard liet zien.
Die muil… die tandenblikkerende afgrond… die helse krocht! Mijn schuldgevoel dat me dreigt te verzwelgen omdat ik er niets tegen kan doen.
Bij de herinnering aan de droom begon hij weer te beven. Hij voelde het koude zweet op zijn voorhoofd en gaf zichzelf een standje. Zijn zenuwen begonnen hem parten te spelen en Thanner bad dat het hele gedoe snel achter de rug mocht zijn. Hoe lang moest hij nog leven met die kennis, die hem in zijn dromen bezocht en kwelde terwijl hij hulpeloos moest wachten tot de waanzinnige vrouw zich aan hem bekendmaakte?
Als ze zich al bekendmaakte.
‘Kom maar,’ fluisterde hij tegen de camera. ‘Kom maar hier. Ik wacht op je!’