29
Voor Jan zijn dienst beëindigde, ging hij even langs de personeelsruimte. Hij hoopte Bettina daar te treffen, want hij wilde zich verontschuldigen voor zijn valse verdenkingen. Na haar reactie werd hij geplaagd door een kwaad geweten.
Maar de kamer was leeg. Bettina was blijkbaar al naar huis. De radio stond nog aan en een enthousiaste presentator vroeg: ‘Wat denken jullie, mensen? Is de grote Sluiswachter daarboven met vakantie gegaan en vergeten de kraan dicht te draaien?’ en kondigde vervolgens een bij het weer passende klassieker van Eurythmics aan: ‘Here Comes the Rain Again’.
Op weg naar buiten rukte en trok Jan aan zijn paraplu, die klemde, en hij ging daar zo in op dat hij bijna tegen Franco Spadoni op botste. De psychiater stond onder de luifel van het afdelingsgebouw, waar een ware stortvloed vanaf goot, en leek op Jan te hebben gewacht.
‘Ik moet even met je praten,’ zei hij. Hij drukte een sigaret uit in de asbak naast de toegangsdeur en stak meteen een nieuwe op.
Bij hun vorige ontmoeting had Jan nog gedacht dat zijn collega vanwege de ploegendienst roodomrande ogen en een ongeschoren gezicht had. Maar nu zag de uit Sicilië afkomstige dokter met zijn anders zo onberispelijke bruine teint er ongezond bleek en ontdaan uit, alsof er iets ergs was gebeurd. Jan herinnerde zich de opmerking waarmee Franco de vorige keer zijn vraag of er iets niet in orde was had weggewuifd. Echtelijke problemen. Blijkbaar was dat nog zwak uitgedrukt.
‘Je ziet er slecht uit, Franco. Wat is er aan de hand?’
‘Heb je even tijd voor me?’
‘Natuurlijk.’ Jan wees naar de sigaret. ‘Ik dacht dat jij al heel lang geleden was gestopt.’
‘Dat is ook zo.’
‘Nou goed, zeg het maar. Waar gaat het om?’
‘Nou, ik…’ Franco stootte hoestend rook uit en schraapte zijn keel. ‘Ik wilde je om een gunst vragen. Om… nou ja, een vriendendienst.’
Oké. Wat kan ik voor je doen?’
Er reed een auto weg van de parkeerplaats voor de afdeling en Franco wachtte tot het lawaai van de motor was uitgestorven. ‘Twee maanden geleden,’ zei hij zacht, ‘was ik een weekend lang op een congres.’
‘Ja?’
‘Nou, eigenlijk was ik niet op een congres.’
Jan knikte. Zijn vermoeden was dus juist geweest. ‘Maar je wilt graag dat ik bevestig dat jij daar bent geweest.’
‘Nou ja, kijk… om eerlijk te zijn, ja.’
‘Met mij samen? Begrijp ik dat goed?’
‘Inderdaad.’ Met een zenuwachtig gebaar drukte Franco de sigaret uit en stak zijn handen in zijn zakken. ‘Ik bedoel, voor het geval Flavia bij jou mocht komen vragen. Dat doet ze waarschijnlijk niet, maar anders… Het zou kunnen.’ Hij haalde zijn schouders op en voegde er haastig aan toe: ‘Het was maar een slippertje, Jan. Dat kun je van me aannemen.’
Zuchtend schudde Jan zijn hoofd. ‘Ik wil hier niet de moraalridder uithangen, maar waarom doe je dat toch? Flavia is een hartstikke leuke meid. Ze is slim, aantrekkelijk, zelfstandig en een fantastische moeder.’
‘Jawel, maar ik…’ Franco zocht naar woorden. Hij keek omhoog naar de overbelaste goot, waar onophoudelijk water uit liep. ‘Weet je, we zijn nu meer dan tien jaar getrouwd en de laatste tijd… de kinderen, het huis, de sleur… ik wilde me er gewoon van losmaken, Jan. Ik weet niet hoe ik je dat moet uitleggen. Ergens was alles me gewoon te veel. Toen deed de gelegenheid zich voor en gaf ik eraan toe.’ Met een gebaar van hulpeloze wanhoop balde hij zijn vuisten. ‘Geloof me, ik heb er meteen weer een punt achter gezet! Er is niets meer tussen ons. Het was maar een slippertje.’
Ze keken elkaar aan, toen knikte Jan zonder iets te zeggen.
In Franco’s ogen blonken tranen. ‘Jan, ik wil Flavia niet kwijt! Ik hou van haar! Het is alleen… Ik weet niet wat er verkeerd ging.’ Hij pakte Jan bij de arm en Jan kon voelen hoe hij beefde. ‘Zou je het voor me willen doen? Alleen deze ene keer. Ze moet iets gemerkt hebben. In elk geval vermoedt ze iets.’
Jan maakte zich los uit zijn greep en zette de nutteloze paraplu neer. ‘En je hebt echt niets meer met die ander?’
‘Nee, ik zweer het je bij alles wat me heilig is, dat is voorbij. En ik zal het ook nooit meer doen, zo waar als ik hier sta. Begrijp me goed, aan de ene kant was het natuurlijk fantastisch, maar aan de andere kant is me al heel snel duidelijk geworden wat ik ermee op het spel zette. Goeie genade, het was een blunder. Maar als ik Flavia de waarheid zou vertellen, zou alles voorbij zijn. Je kent haar. Ze zou me dit nooit vergeven.’
Jan zag de kwelling in de ogen van zijn collega, maar hij moest ook aan Flavia denken, die hem nog niet zo lang geleden bij een gezamenlijk diner had verzekerd dat ze de gelukkigste echtgenote van de wereld was. Hij wenste haar toe dat ze dat gauw weer zou zijn, al zou het hem niet makkelijk vallen om daarom misschien tegen haar te moeten liegen.
Ten slotte knikte hij. ‘Op welk congres zijn we dan geweest?’
‘Farmacologie.’ Het antwoord klonk als een pistoolschot.
‘Vooruit dan maar,’ verzuchtte Jan. ‘Maar vraag me dit nooit meer. Ik vind Flavia echt aardig en als de waarheid toch aan het licht komt, verlies jij niet alleen een leuke vrouw, maar ik ook een leuke vriendin. Ga niet nog eens in de fout, begrepen?’
Een loodzware last leek van Franco af te vallen. ‘Als ik ooit iets voor je kan doen…’
‘Je kunt iets voor me doen,’ onderbrak Jan hem. Hij haalde de envelop uit zijn jasje en deed die open. ‘Ik wilde je dit toch al laten zien. Kijk eens naar deze tekening, alsjeblieft. Kun je me zeggen wat je ervan denkt?’
‘Laat eens zien.’ Franco nam de tekening aan en Jan zag dat zijn handen nog steeds beefden.
‘Oei,’ schrok hij. ‘Dat ziet er lelijk uit.’
‘Inderdaad. Wat vind jij? Ik vroeg me af of het om echte koeien gaat. Eerst dacht ik nog van wel, maar intussen weet ik dat niet meer zo zeker. Steekt hier ook een soort symboliek achter?’
Met zijn hoofd schuin bekeek Franco de tekening. ‘Eens kijken. Weide, zon, bomen. Een echte idylle. Bijna kitscherig, vind je ook niet?’
‘Dat was de eerste tekening ook.’
‘Maar misschien is dat toch een verkeerde conclusie,’ zei Franco, zonder van de tekening op te kijken. ‘Als je deze tekening zuiver symbolisch zou interpreteren, zou de kudde koeien staan voor het maatschappelijk conformisme. De koeien zien er hetzelfde uit, ze staan zelfs allemaal dezelfde kant op, en eromheen is een ogenschijnlijk ongeschonden wereld. De afgehakte koppen zouden de ontbrekende individualiteit van de aangepaste massa kunnen voorstellen. Iedereen doet mee omdat de anderen het ook doen, en niemand is meer tot zelfstandig denken in staat.’
‘Interessante theorie.’
‘Nou ja, als die theorie klopt, betekent dat dat je kunstenares alle mensen in haar omgeving hetzelfde ziet,’ ging Franco verder. ‘Ze scheert ze allemaal over één kam. En de manier waarop ze dat doet, wijst duidelijk op haar agressie. In elk geval tekent ze niet gewoon wezens zonder gezicht, zoals de meeste anderen in dat geval zouden doen. Nee, ze hakt ze de kop af. Wat eveneens zou kunnen betekenen dat ze zich sterker voelt dan de massa en zichzelf boven alle anderen plaatst.’
Hij gaf Jan de tekening terug en die stak hem met een zucht weer in zijn jaszak. ‘Ik heb deze tekening bij mij thuis gevonden. Hij lag voor de deur op de grond.’
‘Mamma mia!’ riep zijn collega uit. ‘Dat is niet best. Helemaal niet best.’
‘Dat kun je wel zeggen. Franco. Ik weet niet meer wat ik moet doen. Die vrouw zit achter me aan en ik heb geen idee wie ze zou kunnen zijn. Ik geloof niet dat ze een van mijn patiëntes is, ook geen patiënte van vroeger. Vanmiddag heb ik zelfs een van de verpleegsters beschuldigd.’
‘Bettina?’
‘Ja,’ zei Jan verbluft. ‘Hoe weet je dat?’
‘Geen wonder dat ze daarnet zo zenuwachtig reageerde toen ik vroeg of je nog binnen was. Hoe ben je in godsnaam op het idee gekomen?’
‘Ik begin langzaam paranoïde te worden. Het is niet erg prettig voor me dat die vrouw weet waar ik woon.’
‘Heeft niemand haar voor de deur zien staan?’
‘Nee, mijn buurman is met vakantie. En Rudi is de enige die recht op mijn voordeur uitkijkt.’
‘Heb je de politie al gesproken?’
‘Wat moet ik tegen ze zeggen, Franco? Tekeningen, rozen en een telefoontje zijn niet strafbaar. Je hebt toch ook wel eens met mensen te maken gehad die gestalkt worden? Dan weet je toch hoe moeilijk het is daar iets tegen te doen.’
Nadenkend keek Franco naar de plassen die op het hobbelige terrein voor de afdeling waren ontstaan.
‘Tja, dat is inderdaad een lastige situatie,’ zei hij ten slotte. ‘Ik kan je alleen maar aanraden je ogen open te houden. Zoals ik het zie, kun je ervan uitgaan dat ze zich op korte of lange termijn aan je bekend zal maken. Ik bedoel, ze geeft je tekens en probeert je op haar opmerkzaam te maken. Ze laat je haar innerlijk zien, maar ze wil zich nu niet meer in de kliniek aan je vertonen. Misschien is het haar ook nog niet duidelijk dat er bij haar psychisch iets niet in orde is. Dat zou overeenkomen met de tweede tekening. Ze is ervan overtuigd dat ze boven de massa uitsteekt, en jij ook, denk maar aan de reus. Ze stelt zich jullie tweeën voor als iets heel bijzonders.’
‘Aan de telefoon vroeg ze me haar te helpen,’ zei Jan. ‘Maar als je gelijk hebt, zou dat dan betekenen dat ze helemaal geen hulp zoekt?’
‘In elk geval niet van een psychiater.’
‘Maar wat wil ze dan?’
‘Die rozen… Heeft ze ergens laten vallen dat ze verliefd op je is?
‘Je doelt op erotomanie?’
‘Het zou toch best kunnen dat ze aan liefdeswanen lijdt, niet? Maar om eerlijk te zijn, zou ik niet weten hoe ik je zou kunnen helpen.’
Jan haalde diep adem. ‘Je hebt me al geholpen. In elk geval heb je mijn verdenking bevestigd. Dat is toch al een begin.’
Franco ging voor hem staan en keek hem met een bezorgd gezicht aan. ‘Pas in elk geval op jezelf, oké?’
‘Afgesproken.’
Franco tikte hem op zijn borst. ‘Als ze werkelijk bij jou aan de deur komt, speel dan niet de heldhaftige psychiater. Niet bij iemand die anderen het liefst onthoofdt.’
En als ze dat al gedaan heeft? wilde Jan vragen, maar op hetzelfde moment ging achter hem de deur open en twee verpleegsters kwamen naar buiten. Rookpauze.
‘Ik moet ervandoor,’ zei Franco. ‘Flavia wacht op me en ik wil geen olie op het vuur gooien. Dank je voor je hulp, vriend. En pas goed op jezelf!’
Hij holde door de regen naar zijn auto en liet Jan met de tekening in zijn jaszak achter.