4
Jan kwam juist aan bij het huis van Volker Nowak toen de ambulance door de afzetting werd gelaten. De blauwe zwaailichten werden door het natte asfalt weerspiegeld en verblindden hem. Door de stromende regen op de voorruit zagen de agenten er met hun reflecterende jacks uit als spookachtige schimmen.
Hij stopte achter een politieauto en baande zich een weg langs het nieuwsgierige publiek dat zich onder paraplu’s en stukken plastic voor de afzetting verdrong. Toen zag hij Kröger staan, die juist twee ambulancemedewerkers de weg wees naar de binnenplaats, en riep hem.
Heinz Kröger veegde zijn gezicht af en kwam naar Jan toe. Ze hadden elkaar drie maanden geleden op een liefdadigheidsbraderie voor het laatst gezien en Jan vroeg zich af of het hoofd van de Fahlenberger politie sindsdien nog een paar kilo kon zijn aangekomen. Zijn manier van lopen was wankeler en plomper dan ooit en toen hij ten slotte bij Jan was aangekomen stond hij te hijgen alsof hij had gehold.
‘Fijn dat u meteen bent gekomen.’
Kröger veegde nogmaals zijn gezicht af, maar de regen liep onophoudelijk over de klep van zijn pet en zijn rode wangen. De rest van zijn gezicht zag er ongezond bleek uit, waardoor het oogde alsof hij rouge had opgedaan.
‘Godsamme, wat een pestweer,’ klaagde hij. ‘Het lijkt de zondvloed wel. Het wordt echt tijd voor mijn pensioen. Zo langzamerhand voel ik me te oud voor dit soort dingen. Helemaal na wat ik daarachter heb gezien.’
Jan proefde een zurige smaak in zijn mond en probeerde niet aan de biefstuk met brood van zo-even te denken. ‘Wat is er precies gebeurd?’
‘Komt u maar mee,’ zei Kröger, en hij liep weg zonder op Jan te wachten.
Jan liep achter hem aan en ze gingen onder de luifel van de kelderdeur staan, aan de achterkant van het huis. Vanaf daar kon je de hele binnenplaats overzien.
Op de aangegeven parkeerplaatsen stonden drie auto’s. Volker Nowak had in een blauwe Seat Ibiza gereden, die nu door vier man van de technische recherche werd onderzocht. In hun witte plastic overalls zagen ze eruit als spoken.
Kröger wees naar de rechercheurs. ‘Die verdomde regen is onze grootste vijand. Hoe langer Nowak daar blijft liggen, hoe minder we nog zullen vinden.’
Jan sloeg de twee employés van het uitvaartbedrijf gade terwijl ze de dode in een plastic kist legden. Ze gingen gehaast te werk en belemmerden Jan het zicht met hun rug, maar het viel hem op dat Nowaks hoofd heen en weer bungelde als dat van een marionet, alsof zijn nek was gebroken. Afgezien daarvan leek zijn lichaam ongedeerd. Na Krögers aanwijzingen had Jan verwacht dat er bloed te zien zou zijn, maar dat was niet zo. Toch had hij de indruk dat de twee mannen niet alleen vanwege de regen zo’n haast hadden om het deksel dicht te doen.
‘Wie heeft hem gevonden?’
‘Een jonge vrouw van hiernaast, die een parkeerplaats huurde. Ze kwam thuis van haar werk en zag het licht in zijn auto branden. De deur was halfopen en Nowak…’ Kröger maakte zijn zin niet af en snoof alsof hij een zware last droeg. Met een sombere blik keek hij naar de kist. ‘Ik heb in mijn carrière al een hoop doden gezien,’ zei hij zacht. ‘Verkeersslachtoffers, zelfmoordenaars en één keer het gemummificeerde lijk van een oude vrouw die al wekenlang door niemand was gemist. Dat zijn nare gebeurtenissen, maar op de een of andere manier heb je daar vrede mee. Dat hoort bij het vak. Maar dit hier…’ Hij veegde weer over zijn gezicht, maar deze keer niet vanwege de regen. ‘Moord is zo zinloos. Het gaat me echt aan het hart. Ik bedoel, waarom doet iemand zoiets? Wat brengt iemand ertoe het hoofd van een ander tussen de dakstijl en het portier te rukken en net zo lang tegen de deur te trappen tot de ander stikt door een gebroken strottenhoofd? Het is zo… zo… ziek!’
Jan keek de twee mannen met de plastic kist na. ‘Zijn er aanwijzingen wie het kan hebben gedaan?’
‘Hoogstwaarschijnlijk een vrouw,’ antwoordde Kröger, en hij knikte in de richting van de appartementencomplexen die achter de binnenplaats oprezen. ‘Een van de buren meent een man en een vrouw te hebben gehoord. Waarschijnlijk hadden ze ruzie, zegt hij.’
‘Maar hij weet het niet zeker?’
‘Nee, hij zat Formule 1 te kijken en ergerde zich aan het geruzie. Toen Nowak begon te schreeuwen, deed hij de balkondeur dicht.’ Kröger snoof weer, en deze keer klonk het verachtelijk. ‘Kun je je dat voorstellen? Iemand hoort de doodskreet van een ander mens en doet de deur dicht om niet gestoord te worden bij het televisiekijken. Wat moet er van de wereld worden?’
Jan schudde ongelovig zijn hoofd. ‘En de andere buren? Heeft niemand dan iets gemerkt?’
‘Men zegt van niet. Waarschijnlijk zaten ze allemaal voor de televisie.’
Hij keek Jan aan, die dacht dat het inderdaad tijd was dat Kröger met pensioen ging. Anders zouden ze elkaar zeer binnenkort tegenkomen op Jans spreekuur. De rimpels tussen Krögers wenkbrauwen, zo kenmerkend voor depressieve mensen, hadden een zorgwekkende diepte gekregen. En opeens begreep Jan waarom Kröger hem had gevraagd om naar de plaats delict te komen. Hij had hem immers ook later op het bureau kunnen ondervragen. Maar hij had Jan hiernaartoe laten komen omdat hij iemand nodig had – al zou hij dat zeker niet willen toegeven.
‘Waarschijnlijk bent u een van de laatsten geweest met wie Nowak heeft gesproken,’ zei Kröger. ‘Kunt u me zeggen wat hij van u wilde of valt dat onder uw plicht tot geheimhouding?’
‘Nee, hij was geen patiënt van me. Hij wilde alleen mijn mening als psychiater vragen.’
Kröger trok zijn wenkbrauwen op. ‘O, juist. En waarover?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Heeft hij daar dan niets over gezegd?’
‘Hij zei alleen dat hij er over de telefoon niet over wilde praten. Hij wilde ook niet in de kliniek met me afspreken, omdat hij bang was dat iemand hem daar zou zien. In plaats daarvan spraken we af bij Old Nick’s.’
‘Wie had hem volgens u niet moeten zien?’
‘Ik denk dat het een persoonlijke kwestie was. Misschien had hij, of iemand in zijn buurt, een psychisch probleem. Het komt vaak voor dat iemand me privé aanspreekt omdat hij hulp nodig heeft en bang is dat het op straat komt te liggen. Veel mensen vinden de drempel voor reguliere hulp via de huisarts of de polikliniek te hoog. Dan proberen ze het eerst eens op een onofficiële manier.’
Kröger knikte. ‘Dat kan ik me voorstellen. Het is bepaald niet makkelijk te moeten toegeven dat je het in je eentje niet meer redt.’
De agent keek naar de grond en een ogenblik lang dacht Jan dat Kröger het touw zou grijpen dat hij hem had toegeworpen en over zijn eigen moeilijkheden zou beginnen. Maar toen keek Kröger weer op en zag hij er opeens uit als iemand die besloten heeft zichzelf aan te pakken.
‘Heeft hij verder nog iets gezegd? Iets wat ons misschien verder zou kunnen helpen?’
Jan haalde zijn schouders op. ‘Zoals ik al zei, hij voelde zich bespied. Maar hij zei niet door wie. En toen zei hij nog dat hij me niet bij de zaak wilde betrekken.’
Kröger knikte nadenkend. ‘Misschien ging het hem ook niet om uw advies als medicus. Herinnert u zich nog dat drugsnetwerk dat Nowak een tijdje geleden heeft blootgelegd?’
‘Ja, daar hebben de kranten vol van gestaan.’
‘Het hoofd van die bende is een Roemeen, die zich Dagon noemt,’ zei Kröger. ‘Dankzij Nowak zit hij nog een tijdje achter slot en grendel. Vandaar dat Nowak meermaals met moord werd bedreigd. Onder andere door Dagons vriendin. Die heeft zelf ook al meer dan eens gezeten – één keer wegens doodslag. Een paar weken geleden schijnt ze verdwenen te zijn. We vermoeden dat ze naar Roemenië is gegaan, maar ze kan net zo goed hier zijn ondergedoken. Het zou kunnen dat ze meneer Nowak heeft opgewacht. De wreedheid van de hele kwestie past in elk geval wel bij haar.’
‘U bedoelt dus dat het om een wraakactie van de drugsmaffia kan gaan?’
Kröger stak zijn handen omhoog. ‘Dat is natuurlijk maar een vermoeden. Maar het is denkbaar.’
Jan fronste zijn voorhoofd. ‘Maar waarom belt Nowak mij dan om mijn professionele mening te vragen? Als hij zich door die vrouw bedreigd zou hebben gevoeld, was hij wel meteen naar u toe gegaan.’
‘Eerlijk gezegd heb ik geen idee,’ bekende Kröger. ‘Misschien heeft het één wel helemaal niets met het ander te maken. Hoe dan ook, de zaak wordt overgedragen aan de criminele recherche. Hoofdcommissaris Stark houdt zich er verder mee bezig. Hij is al op weg hiernaartoe. Waarschijnlijk is hij opgehouden door de regen.’ Hij keek naar de lucht. ‘Kloteregen. Alsof die toestand hier nog niet deprimerend genoeg is.’
De agent slaakte een diepe zucht en toen hij zich weer naar Jan omdraaide, zag die dat de vouw tussen zijn wenkbrauwen weer dieper was geworden. ‘Tja. Ik ga maar weer eens aan de slag. Bedankt dat u de tijd voor me hebt genomen.’
‘Geen dank. U kunt me altijd om raad vragen.’
Kröger ontweek Jans blik en trok zijn pet dieper over zijn gezicht. ‘Dat weet ik. Misschien doe ik dat ook wel. Ooit.’
Hij wreef over zijn borst en liep weg in de regen.