3

Kop in het zand

De volgende ochtend in de bus zei Karen niets over de manier waarop ze me had behandeld of waarom ze zo overstuur was. Ik wist niet wat ik ervan moest denken. Ze was stiller dan anders, maar niet onvriendelijk. Ze keek uit het raam en gaf zoals gewoonlijk commentaar op de dingen die ze zag. Dit huis leek op een peperkoekhuisje, dat zag eruit alsof het erger overhelde dan de toren van Pisa en door een sterke wind omvergeblazen kon worden, en die zijweg wekte de indruk dat hij naar een geheim meer leidde waar kikkers werden omgetoverd in prinsen. We waren algauw bezig met onze pogingen elkaar te overtreffen met fantastische mogelijkheden.
Wat haar ook had dwarsgezeten scheen voorbij te zijn, dacht ik, en ik besloot het erbij te laten.
‘Zaterdag ga ik naar mijn oma,’ zei ik, ‘maar ik ben om vier uur terug. Mijn moeder heeft dienst en mijn vader heeft zijn vaste pokeravond.
Heb je zin om te komen? Dan kunnen we weer een pizza maken.’
Ze gaf niet onmiddellijk antwoord, dus hield ik mijn adem in. Ze gedroeg zich feitelijk alsof ze me niet gehoord had. Ik wilde het juist herhalen, toen ze zich omdraaide en knikte. Ze zei er niets meer over en ik zag haar nauwelijks op school, want tegen het eind van de derde les vroeg ze de docent toestemming om naar de kamer van de verpleegster te gaan. Ze keek me niet aan toen ze met haar pasje de klas uitliep. Tijdens de lunch bleef ze in de verpleegsterskamer. Meestal, als een meisje dat deed, was het een kwestie van buikkramp, maar aan het eind van de schooldag vertelde Karen me dat ze vreselijke hoofdpijn had gehad.
‘Ze wilde me naar huis sturen, maar ik heb haar gesmeekt dat niet te doen.’
‘Waarom?’
Ze gaf geen antwoord. Aan de manier waarop ze haar voorhoofd fronste, zag ik dat ze nog steeds hoofdpijn had.
‘Misschien kun je beter naar een dokter gaan,’ opperde ik.
Ze schudde haar hoofd.
‘Geen dokter kan dit genezen,’ was haar even raadselachtige als geheimzinnige antwoord.
‘Waarom niet?’
‘Geloof me nou maar, Zipporah.’ Ze klemde haar lippen stevig op elkaar, wat ze altijd deed als ze weigerde verder over iets te praten.
Ze maakte me bang, want ik dacht dat ze misschien op een terminale ziekte zinspeelde, zoals een hersentumor. Misschien was dat de vorige avond gebeurd, en had ze afschuwelijk nieuws gekregen. Later op de dag vertelde ik het aan mijn moeder, die haar hoofd schuin hield, zoals vaak als iets haar verbaasde of interesseerde. Toen ik klein was, geloofde ik dat sommige gedachten zwaarder waren dan andere en in je hoofd verschoven, zodat het scheef ging hangen. Ik zei dat tegen mijn vader, en hij begon zo hysterisch te lachen, dat de tranen in zijn ogen sprongen. Vanaf dat moment plaagde hij mijn moeder dat ze zware gedachten had.
‘Ik betwijfel of het zoiets is,’ zei ze. ‘Dan zouden er nog meer symptomen zijn, Zipporah.’
Ik haalde opgelucht adem.
‘Ik weet zeker dat het iets emotioneels is. Dat hoort bij het opgroeien.’
Wanneer ben je opgegroeid? vroeg ik me af. Wanneer zijn alle delen samengevoegd en heb je je definitieve vorm aangenomen?
‘Ik begrijp niet hoé dat bij het opgroeien kan horen,’ zei ik. Ik wist dat sommige jonge mensen pijn in hun benen hadden omdat ze zo snel in de lengte groeiden, maar pijn in je hoofd?
Ze keek me bezorgder aan dan gewoonlijk en zei: ‘Kom even mee.’
Ik volgde haar naar de zitkamer, dat speciale vrouwelijke plekje in huis.
‘Ga zitten,’ zei ze met een knikje naar de kleine bank met het lichtroze bloempatroon.
‘Waarom moeten we hierheen om te praten?’
`We hadden al lang geleden een moeder-dochtergesprek moeten hebben,’ zei ze terwijl ze in haar schommelstoel plaatsnam. ‘Dat had ik al moeten doen toen je voor het eerst ongesteld werd, maar het schijnt dat meisjes tegenwoordig op zo jonge leeftijd al menstrueren.’
‘Hoe kan dat anders zijn dan toen jij jong was?’
‘Dat zouden we allemaal wel willen weten. Maar die hormonale veranderingen, Zipporah, die plaatsvinden in jouw lichaam en in dat van Karen hebben ook een emotioneel effect. Je hebt gevoelens die je niet begrijpt, gevoelens die je zelfs verontrusten en allerlei reacties kunnen veroorzaken, waaronder hoofdpijn. Raak jij niet in de war door je gevoelens?’
Ik schudde met tegenzin mijn hoofd. Het leek haast of ik een mislukking toegaf.
‘Dat komt wel,’ zei ze. ‘Ik denk dat het bij Karen al het geval is. Ik weet dat jullie veel tijd met elkaar doorbrengen. Heeft ze het weleens over seksuele dingen?’
‘Nee!’ zei ik. Wat een gênante vraag. Natuurlijk praatten we er soms over, maar dat wilde ik mijn moeder niet vertellen.
Ze glimlachte. Ze wist dat ik niet de waarheid vertelde.
‘Ik weet zeker dat jullie over jongens praten. Maak je niet ongerust. Dat is normaal.’
‘Ze vindt niemand op school aardig, en ik ook niet,’ zei ik bits, in de hoop dat het daarmee afgelopen was, al betekende het niet dat we het nooit over jongens hadden.
‘Dat komt wel,’ zei ze weer, met dat volwassen zelfvertrouwen dat ik verachtte omdat ik het zelf nog niet bezat. ‘Een bepaalde jongen zal plotseling... interessant lijken. Misschien door zijn glimlach of zijn stem of de manier waarop hij loopt. Je zult zijn aandacht willen trekken, blozen als je dat het minst verwacht en hopen dat hij jou ook heel bijzonder vindt.’ Ze glimlachte naar me. ‘Weetje zeker dat dat nog niet is gebeurd?’
‘Heel zeker. Waarom moet dat trouwens?’ vroeg ik. ‘Misschien ben ik anders.’
‘Dat hoop ik niet,’ zei ze lachend. ‘Meisjes die anders zijn als het om jongens gaat, zijn persona non grata.’
Ik had maar een vaag idee wat ze bedoelde. In die tijd waren we nog heel ver verwijderd van een openlijke confrontatie met het begrip homoseksualiteit, vooral in ons kleine dorp. Ik had er trouwens alleen maar over gehoord in verband met jongens, die spottend nichten werden genoemd, wat nergens op sloeg, want hoe kon een jongen iemands nicht zijn?
‘Misschien gebeurt het bij mij pas veel en veel later,’ opperde ik. Ik vertelde alleen maar de waarheid. Het was echt nog niet gebeurd, en ik vreesde dat het nooit zou gebeuren.
‘Niet veel langer,’ zei ze. ‘Je bent bezig in model te komen,’ voegde ze eraan toe.
‘Hè?’
‘Je lichaam is aan het veranderen, Zipporah. We verschillen niet zoveel van rupsen en vlinders. Je ontpopt je.’
Was dat zo? Was ik aan het ontpoppen? Misschien kon zij meer zien dan ik omdat ze gediplomeerd verpleegster was, dacht ik.
‘Ik heb Karen goed in het oog gehouden, en ik moet zeggen dat ze een mooie jonge vrouw wordt. Je moet niet teleurgesteld zijn als ze je plotseling dumpt of negeert omdat ze haar tijd met een jongen wil doorbrengen. Hetzelfde zal jou overkomen, en jullie zullen een hechtere vriendschap krijgen als jullie dat met elkaar kunnen delen, maar tot die tijd zal ze zwijgzamer worden, gereserveerder. Ze zal verlangens krijgen. Als dat gebeurt met onze dochters, kunnen wij moeders alleen maar hopen dat we hun voldoende gezond verstand hebben bijgebracht om te voorkomen dat ze in grote problemen raken.’
‘Je bedoelt zwanger worden, hè?’
‘Ja. Ik wil niet dat je een ijskoningin wordt, maar ik wil wél dat je goed nadenkt over de gevolgen van je daden. Beloof me dat je dat zult doen.’
‘Mam, ik heb zelfs nog geen vriendje!’ protesteerde ik.
‘Zoals ik al zei, dat komt wel, en eerder dan je denkt. Weet je,’ ging ze verder, ‘een maand heeft periodes waarin een vrouw gemakkelijker zwanger wordt als ze geen voorzorgsmaatregelen neemt.’
‘Ja, ik weet het,’ zei ik. ‘Dat hebben we geleerd in de biologieles.’
‘Er zijn dingen die je niet kunt leren in de formele omgeving van een school, Zipporah. Dit alles kan zo snel gebeuren dat het je duizelt. Een jongen trekt je aandacht. Je kunt er niets aan doen dat je bij hem wilt zijn. Het is heel natuurlijk dat je dingen wilt onderzoeken, je grenzen wilt verkennen. Soms gebeurt het letterlijk van de ene dag op de andere.’
Ik leunde achterover. Had ze gelijk? Zou het echt op een dag allemaal gebeuren zoals zij zei, onverwacht, plotseling, als een bliksemstraal? Was dat met Karen gebeurd, en had ik het niet gemerkt omdat het zo plotseling in zijn werk was gegaan? Met wie kon ze zijn, op wie kon ze verliefd zijn zonder dat ik het wist?
Ik dacht aan mijn gesprek met Alice Bucci op het jongenstoilet toen ze me meenam om me te laten zien wat de jongens over Karen op de muren van de wc-hokjes hadden geschreven. ‘Je woont niet bij haar,’ had ze gezegd. ‘Hopen mensen doen hopen dingen in het geheim, dingen die zelfs hun ouders niet weten.’
Moest ik niet bekennen dat ik geheime gedachten had die ik nooit aan Karen verteld had? Waarom zou hetzelfde niet voor haar gelden?
‘Ik hoop dat Karens moeder ook zo’n gesprek heeft gehad met haar,’ zei mijn moeder. ‘Heeft ze dat?’
En als dat niet zo was? Verkeerde ze dan in gevaar? Zou ik het durven vragen?
‘Dat weet ik niet.’
ik wil dat je weet dat je altijd met alle vragen, alle problemen, bij me kunt komen, Zipporah, wanneer dan ook, oké?’
Ik knikte.
‘Je grootmoeder was minder toeschietelijk. Ik heb nooit zo’n gesprek met haar gehad. Zij was van de oude stempel, geneerde zich voor elke zinspeling op seks of haar eigen lichaam. Hoe zij en haar generatie van ons verwachtten dat we alles goed zouden leren is me een raadsel. Ze hadden domweg een blind vertrouwen, en we weten dat dat niet werkt. Er zijn al vier tienerzwangerschappen geweest in onze kleine gemeenschap,’ zei ze. Mijn ogen rolden bijna uit mijn hoofd.
‘Vier? Bedoel je op onze school?’
‘Ik kan je er niet meer over vertellen dan dit. Dat is beroepsgeheim.’
‘Hoe kunnen ze dat geheimhouden?’
‘Bij sommige vrouwen is het pas te zien na de vierde of de vijfde maand. Bij mij duurde het bijna tot de zesde maand. Tenzij je een onverantwoordelijk meisje bent, hoef je daarover niet na te denken, over de symptomen, bedoel ik. Maar er zijn ook andere problemen, zoals seksueel overdraagbare ziektes. Ik wil het niet allemaal onaangenaam doen klinken. Dat is het niet, maar er is maar een klein beetje onachtzaamheid voor nodig om het heel onplezierig te maken. Begrijp je?’
‘Ja,’ zei ik. Ik voelde me nog steeds niet voldoende op mijn gemak om erover te kunnen praten. Ik had zelfs nog geen officieel afspraakje gehad. Ik had het gevoel dat ik werd ingeënt tegen een nietbestaande ziekte.
‘Steek je kop niet in het zand, Zipporah,’ waarschuwde ze. ‘Dat is de manier om in moeilijkheden te komen.’
‘Dat doe ik niet! Ik zei toch dat ik het begrijp!’
‘Oké, oké.’ Ze dacht even na en boog zich toen naar me toe. ‘Karen is toch niet al op die manier met een jongen samen geweest, hè,
Zipporah? Het is toch niet mogelijk dat ze iets heeft gedaan waarvan ze nu spijt heeft?’
‘Nee,’ zei ik, maar met onvoldoende zelfvertrouwen om mijzelf te overtuigen, laat staan haar.
‘Goed. Als je iets nodig hebt, laat het me dan weten,’ zei ze. Ik wist dat ze bedoelde als Karen iets nodig had.
Ik knikte en ze stond glimlachend op.
‘Ik hou van mijn zitkamer,’ zei ze, om zich heen kijkend. ‘Hij is gezellig, vind je niet?’
`Ja.’
`We hebben allemaal behoefte aan een speciaal plekje,’ zei ze, met haar hand over haar haar strijkend. ‘Je zult een mooie jonge vrouw worden, wees maar niet bang. Ze zullen nummertjes trekken bij je voordeur, net als bij de bakker.’
‘O, mam!’ zei ik.
Ze lachte en keerde haastig terug naar de keuken om voor het eten te zorgen. Ik holde naar boven om na te denken over alles wat ze me verteld had. Wat mij betreft had ik er geen enkele moeite mee, maar ze had me bezorgd gemaakt voor Karen. Ik had een moeder die verpleegster was; het was mijn plicht dat buitenkansje met haar te delen, vond ik. Dat zou ze beslist op prijs stellen.
En het zou een goede manier zijn om haar zover te krijgen dat ze me vertelde wat haar dwarszat en wat ze geheimhield.
Het was nog vroeg genoeg om op mijn fiets te stappen, naar het dorp te rijden, met Karen te praten en vóór het eten weer thuis te zijn. Ik popelde van verlangen haar iets van het gesprek te vertellen, haar te waarschuwen. Ik holde de trap af.
`Ik blijf niet lang weg,’ riep ik, en voor mijn moeder kon protesteren was ik de deur al uit.
Karen en haar moeder waren vlak na het huwelijk in het huis van haar stiefvader gaan wonen. Ze had me verteld dat de moeder van haar stiefvader zo’n hekel aan hen had, dat ze zich had teruggetrokken in haar eigen kleine appartement aan de achterkant van het huis en weigerde samen met hen te eten. Ze deed praktisch niets met hen in gezinsverband.
`We merkten weinig verschil na haar beroerte en haar overlijden,’ had Karen verteld. ‘Het was eigenlijk of ze er nooit geweest was.
Harry heeft nog steeds niet al haar bezittingen weggedaan. Mijn moeder vindt dat hij ze aan de Angel View Thrift Store moet geven, die spullen verkoopt voor een liefdadig doel. Hij zegt dat hij het zal doen, maar hij heeft het nog steeds niet gedaan. Hij heeft ook niet veel gedaan aan het appartement, al zegt hij dat hij het op een dag zal laten opknappen en verhuren.’
Het Pearsonhuis was een van de weinige huizen in Sandburg met een stenen façade. Het had een mooi gazon met heggen die tot het middel reikten en een voetpad naar de stenen trap aan de voorkant en naar de veranda. Apothekers leken niet ver onder het niveau van artsen wat geldverdienen betreft. Pearson’s Pharmacy was de enige apotheek in het dorp, en mensen die in omliggende gebieden woonden gingen liever daarheen dan nog eens zeven, acht kilometer ver te rijden naar een andere apotheek. Er werd ook speelgoed, snoep en consumptieijs verkocht, maar ze hadden niet zo’n grote ijssalon als George, en het ijs was verpakt en lang zo goed niet.
Net als ik had Karen boven een eigen kamer. Uit wat ze me vertelde begreep ik dat ze, zodra ze thuiskwam en geen karweitjes in huis te doen had, naar haar kamer ging en daar bleef. Anders dan ik bracht ze niet veel tijd door met haar moeder en stiefvader om televisie te kijken of gewoon te praten, en ze had geen broer of zus die ze kon schrijven of met wie ze een gesprek kon voeren. Ze was veel vaker alleen dan ik was of ooit zou zijn, dacht ik.
Na haar huwelijk met Harry was haar moeder in de apotheek blijven werken en dus het grootste deel van de dag afwezig. Harry was de enige apotheker, dus was hij vrijwel altijd in de winkel. Ze aten ’s avonds zelden met elkaar, omdat Harry in de zaak moest blijven om af te sluiten of de inventaris op te maken of recepten klaar te maken voor de volgende ochtend. Omdat haar moeder op hem wachtte, at Karen meestal in haar eentje. Soms at ze zelfs in haar kamer.
Ik had medelijden met haar en wenste dat Harry wat meer rekening met haar zou houden.
Karen vertelde me dat hij heel nauwkeurig was met de openingsen sluitingstijden van de apotheek. Als iemand na zeven uur ’s avonds een recept nodig had, moest hij of zij een afstand van dertig kilometer afleggen. Soms, zei Karen, smeekten de artsen Harry om terug te gaan en een recept klaar te maken, maar hij deed het met de grootste tegenzin en maakte heel duidelijk dat hij iemand een enorme gunst bewees. Dat verbaasde me, want in de zaak was Pearson altijd heel vriendelijk en deed hij bezorgd over de ziektes van zijn klanten.
Voor het publiek althans was hij een joviale man met een zacht rond gezicht, dat volgens mijn moeder leek op een kom vanillepudding met twee pruimen voor ogen, een noot als neus en een banaan als mond. Hij was stevig gebouwd, maar al zijn gewicht ging naar zijn bovenlijf. Karen onthulde me dat hij knokige en harige benen had.
‘Ze zien eruit alsof ze jaren eerder dan de rest van hem zijn gestopt met groeien,’ vertelde ze me een keer toen we samen uit de apotheek kwamen.
Later, op zolder, toen ik haar vroeg waarom haar moeder met hem getrouwd was, zei ze dat haar moeder tot de conclusie was gekomen dat zekerheid belangrijker was dan romantiek.
‘Bovendien,’ ging ze verder, ‘zei mijn moeder dat ze alleen in het donker seks met hem had zodat ze zich kon verbeelden dat hij elke man was die ze wilde.’
‘Seks in het donker? Moet je niet een beetje kunnen zien wat je doet?’ vroeg ik. Ze lachte. Ze dacht dat ik gekheid maakte. Maar dat deed ik niet. Karen wist veel meer over dat alles dan ik, maar ik dacht niet dat het kwam omdat ze hetzelfde soort gesprekken had met haar moeder als ik met die van mij. ‘Dus ze was niet verliefd?’
‘Nee. Toen ik haar er eens naar vroeg, zei ze dat we ons dat niet konden veroorloven.’
‘Hè? Wat een mal antwoord.’
‘Nee, dat was het niet.’ Bijna van de ene dag op de andere was ze zoveel ouder en serieuzer geworden. ‘Als je jong bent en geen kinderen of verantwoordelijkheid hebt, kun je zorgeloos en avontuurlijk zijn. Je kunt twintig dollar op zak hebben en weglopen met een man en je pas later om al het andere bekommeren. Maar mijn moeder had mij, een tiener, en ze verdiende nauwelijks genoeg voor eten en onderdak. We hadden geen ziekteverzekering. We hadden niets extra, niets wat belangrijk was. Harry was een oplossing, dus neem ik het haar niet kwalijk. Beslist niet!’
Ze sprak zichzelf tegen.
Ze nam het haar moeder wél kwalijk. Ze zou het haar moeder altijd kwalijk nemen dat ze Harry in hun leven had gebracht.
Ik fietste in recordtijd naar haar huis. Na het gesprek met mijn moeder voelde ik me gedwongen me meer in Karens problemen te verdiepen, en ik wilde ook weten of ze al dan niet verliefd was geworden op een jongen van school zonder dat ik het wist. Treurde ze over hem omdat hij haar gedumpt had? Huilde ze daarom gisteravond?
Ik smeet mijn fiets op het gazon van de Pearsons, liep haastig de trap op en belde aan. Ik wachtte, maar niemand deed open, dus liep ik naar het raam van de zitkamer. Ik zag een lamp branden naast de bank, maar er was niemand. Ik ging weer terug naar de voordeur, belde nog eens en wachtte weer, diep teleurgesteld. Waar was Karen? Evenmin als ik deed ze mee aan naschoolse activiteiten. Ze had niet verteld dat ze met iemand had afgesproken of die dag ergens naartoe ging. We waren zoals gewoonlijk samen met de bus naar huis gegaan en ze was uitgestapt met de woorden: ‘Spreek je later.’
Was ze naar een andere afspraak met dat geheimzinnige denkbeeldige vriendje?
We belden elkaar ’s avonds weleens op, maar niet vaak. Ze vertelde me dat haar stiefvader geen extra telefoonlijn voor haar wilde aanschaffen en haar verbood hun lijn langer dan twee minuten bezet te houden. Ze zei dat hij het zelfs controleerde door geregeld naar huis te bellen, en als ze de regel overtrad, zou hij haar verbieden ooit nog de telefoon te gebruiken, al was het maar één minuut, en geen binnenkomende gesprekken voor haar toestaan.
Ontmoedigd draaide ik me om en liep langzaam terug naar mijn fiets. Maar juist toen ik hem oppakte, kwam Karens moeder aanrijden. Ze draaide haar raampje omlaag en riep me.
‘Hallo, Zipporah.’
‘Hallo,’ zei ik, en voor ze de garage kon binnenrijden, vroeg ik: ‘Waar is Karen?’
‘Karen? Die hoort thuis te zijn. Waarom? Heeft ze niet opengedaan?’
‘Nee.’
‘Wacht even.’
Ze keek ontdaan, parkeerde de auto en liep snel de garage uit.
‘Ze heeft niet gezegd dat ze iets te doen had na school. Moet ze nablijven ofzo?’ vroeg ze. Er verscheen bij voorbaat al een boze blik in haar ogen.
‘Nee, mevrouw Pearson. We zijn samen met de bus naar huis gegaan.’
‘O ja? O. Nou, laten we eens zien wat er aan de hand is,’ zei ze en liep naar de voordeur, haalde de sleutel uit haar tas en deed open.
Ik wist niet goed wat ik moest doen maar besloot mijn fiets weer neer te leggen en haar te volgen.
‘Karen!’ riep ze in de hal. ‘Karen, ben je thuis?’
Ze keek even achterom naar mij, maar toen hoorden we Karens stem.
‘Ja, ik ben hier.’
‘Wat doe je? Zipporah heeft aangebeld.’
‘Heb ik niet gehoord,’ zei Karen, maar ze kwam niet de trap af om me te begroeten.
‘Nou, wil je dat je vriendin bovenkomt of niet?’
‘Nu niet,’ zei Karen.
Mevrouw Pearson draaide zich naar me om en haalde haar schouders op.
‘Je hebt het gehoord. Sorry. Tieners zijn onmogelijk. Ik kan al die stemmingswisselingen niet bijhouden. Praat morgen maar met haar.’
‘Bedankt, mevrouw Pearson.’ Ik probeerde een glimp op te vangen van Karen, maar ze was alweer in haar kamer.
‘Doe mijn groeten aan je ouders,’ riep mevrouw Pearson me na toen ik terugliep naar mijn fiets.
Ik draaide me om en zag dat ze glimlachend de deur dichtdeed.
Ze was een knappe vrouw, die, ook al was ze ouder dan meneer Pearson, er jonger dan hij uitzag.
‘Darlene Pearson is een van die vrouwen aan wie je nooit kunt zien hoe oud ze zijn,’ had mijn moeder eens tegen me gezegd. Ik kon de onderliggende toon van afgunst horen. ‘Ze hoeft ’s morgens niets anders te doen dan op te staan. Als ze in de zestig en de zeventig is, zal haar huid er nog uitzien als die van een tiener, en haar haar zal ondanks alles dik en glanzend zijn. Dat zijn de genen.’
‘Wat zijn dat?’
‘Ze heeft alles geërfd.’
‘Alles behalve geluk,’ was het commentaar van mijn vader. Hij zat er vaak bij alsof hij een boek of een juridisch dossier zat te lezen, om dan plotseling zijn ogen op te slaan en te laten merken dat hij aandachtig had geluisterd naar alles wat mijn moeder zei. ‘Vergeet niet dat ze haar man heeft verloren.’
‘En vergeet niet dat ze een moederskindje heeft getrouwd die over geld kan beschikken,’ wierp mijn moeder tegen. ‘Ik weet zeker dat ze hem om haar vinger windt.’
‘Hoe kan dat ooit het verlies goedmaken? Ze heeft een dochter zonder vader.’
‘Ze kan genoeg uitgeven om over dat ongeluk heen te komen.’
‘Zou jij dat willen? Zou jij dat kunnen?’
‘Ik ben Darlene Pearson niet.’
Mijn vader draaide zich naar mij om.
‘Edelachtbare, wilt u zo goed zijn getuige opdracht te geven de vraag te beantwoorden?’
‘Wat?’
‘Doe niet zo gek, Michael,’ zei mijn moeder. Hij richtte zijn blik weer op zijn boek.
Maar ik kon niet vergeten wat ze had gezegd over Karens moeder.
Telkens als ik nu naar haar keek, was het met meer aandacht. Karen had haar zachte blauwe ogen en kleine neus. Ze hadden allebei fraai gevormde volle lippen. Karens gezicht was smaller en hoekiger, leek meer op dat van haar vader, te oordelen naar de foto’s die ik van hem had gezien. Zij en haar moeder hadden beiden dezelfde tint lichtbruin haar. Het haar van haar moeder was kortgeknipt, niet helemaal tot onderaan haar oren. Het haar van Karen viel, net als dat van mij, op haar schouders.
Haar moeder was wat vrouwen noemden volslank en ze had benen die lang genoeg waren om als danseres te kunnen optreden in de Radio City Music Hall. Ze danste niet en had nooit in de wereld van de showbusiness verkeerd, maar niemand had moeite om te begrijpen waarom Harry Pearson tegen de wil van zijn moeder met karens moeder was getrouwd. De meeste mannen in het dorp benijdden hem. Ze stonden terzijde, kijkend en luisterend en monkelend, en dachten waarschijnlijk allemaal hetzelfde: Harry Pearson kon zo’n vrouw nooit bevredigen, maar ik wel.
Ik keek achterom naar het huis van de Pearsons en toen omhoog naar het raam waarvan ik wist dat het Karens kamer was. Ik meende haar tussen de gordijnen door naar mij te zien turen, maar ik wist het niet zeker. Het licht glinsterde te veel op de ramen.
Dit was niks voor haar, dacht ik. Waarschijnlijk had ze iets met ren jongen. Wie weet? Misschien was hij op dit moment wel bij haar boven. Misschien was hij naar binnen geslopen en wilde ze niet dat haar moeder het te weten kwam. Allerlei scenario’s en verklaringen tolden door mijn hoofd tijdens de rit naar huis.
Ik zei niets tegen mijn moeder, die ik erop betrapte dat ze me van tijd tot tijd tersluiks aankeek. Misschien kwam het omdat ik ongewoon stil was aan tafel. Moeders, was me verteld - en dat kan ik nu bevestigen - hebben een speciaal instinct wat hun kinderen betreft, omdat hun kinderen eens een deel waren van hun lichaam. Het was altijd gemakkelijker mijn gevoelens te verbergen voor mijn vader, en ik vermoedde dat het voor Jesse ook zo was.
Na het eten en afwassen ging ik naar mijn kamer. Mijn moeder kwam maar één keer langs en klopte op de deur. Ik kon me niet precies herinneren wanneer zij en mijn vader daarmee begonnen waren, maar op een dag hielden ze gewoon op met binnenvallen en klopten altijd eerst om toestemming te vragen. Iets was er gebeurd dat hen had doen beseffen dat ze mijn privacy moesten respecteren.
Het werkte naar twee kanten. Ik kwam ook nooit meer bij hen binnenstormen. Ik realiseerde me dat het een van de vele dingen was die me duidelijk maakten dat ik niet langer een kind was, niet in hun ogen en niet in die van mijzelf.
‘Ja?’
Ze stak haar hoofd om de hoek van de deur en vroeg: ‘Alles in orde, Zipporah?’
‘Ja,’ zei ik. Het was zo’n grove leugen dat ik hem bijna niet over mijn lippen kon krijgen en nauwelijks hoorbaar was.
Ze keek me slechts even aan, besloot toen er niet op door te gaan, glimlachte en deed de deur dicht.
Plotseling sloegen al mijn zorgen, ongerustheid, mijn nieuwsgierigheid, om in woede.
Waaraan had ik het verdiend om zo opzij te worden geschoven?
Als Karen en ik zulke goede vriendinnen waren, waarom vertrouwde ze me dan niet toe wat haar hinderde?
Nu had ik spijt van alle geheime en intieme dingen die ik haar de laatste tijd had verteld. Zelfs over Jesse had ik haar dingen verteld waarvan hij niet zou hebben gewild dat ze bekend werden. Wat stelde zij ertegenover? Ze nam en gaf niets terug, en ik voelde me stom.
Ik nam me voor de volgende dag minder vergevensgezind te zijn en beslist minder vriendschappelijk.
Ik lag te mokken en had moeite om in slaap te vallen omdat ik te veel had om over na te denken. Per slot had ik alles in deze vriendschap geïnvesteerd, anderen ervoor opgeofferd, me net als Karen tot een verschoppeling gemaakt en me alle sociale activiteiten ontzegd waarvan ik had kunnen profiteren. Straks, zo niet nu al, zouden mijn naam en allerlei schunnigheden op de muren in het jongenstoilet worden geschreven.
Ik viel in slaap met de overtuiging dat ik verraden was.
Mijn stemming was de volgende ochtend niet veranderd. Gelukkig was het dinsdag en had mijn moeder een vroege dienst in het ziekenhuis, zodat ze al op het punt stond te vertrekken toen ik beneden kwam om te ontbijten, anders zou ze me bedolven hebben onder de vragen. Mijn vader scharrelde rond, omdat hij over ruim anderhalf uur in de rechtbank in Kingston moest zijn. Hij merkte nauwelijks dat ik beneden was. Voordat ik klaar was met mijn ontbijt, was ik moederziel alleen.
Ik ging naar buiten om op de schoolbus te wachten. Hoewel het al tegen eind april liep, was het nog behoorlijk fris in de ochtend, dus wikkelde ik een sjaal om mijn hals en trok handschoenen aan. Toen de sneeuw in maart gesmolten was, werden bomen en struiken wekenlang met regen geïnjecteerd - met wat mijn moeder noemde een groeihormoon. Op een ochtend werden we wakker en zagen dat het bos dichter was geworden, de skeletachtige bomen waren opgevuld met groen. De grond ontdooide en ontwaakte uit zijn winterslaap. Je kon je gemakkelijk voorstellen dat de aarde geeuwde en zich uitrekte en glimlachte naar de warmer wordende zon.
Ik hoorde de bus ratelend om de bocht komen en zag dat hij mijn huis naderde. Hij minderde vaart, stopte en de deuren gingen open.
Er zaten maar een stuk of zes leerlingen in, voornamelijk kinderen uit de eerste klas. Ik knikte naar de chauffeur en liep naar achteren, waar ik neerplofte om op Karen te wachten zodat ik dramatisch kon zitten mokken.
Mijn vriendschap zou niet vanzelfsprekend zijn, dacht ik, en ik verhardde mijn hart tijdens de rit naar het dorp. Hopen andere meisjes zouden graag mijn vriendin willen zijn, hield ik me voor, vooral als ik niet langer Karens beste vriendin was. Ik was zo kwaad dat ik zelfs overwoog vriendschap te sluiten met Alice Bucci.
Ik keek vluchtig naar de leerlingen die in het dorp op de bus stonden te wachten. Ik wilde niet dat Karen zou merken dat ik haar zocht tussen de groep leerlingen, dus draaide ik me snel om en keek door het raam aan de andere kant naar buiten. Ik wilde met mijn rug naar Karen toe zitten als ze in de bus stapte en naast me plaatsnam. Ik zou wachten tot ze me goedemorgen wenste, en dan zou ik wat mompelen of zo. Als ze zich niet verontschuldigde, zou ik de hele rit naar school blijven mokken.
Ik keek niet naar de kinderen die instapten. Ik wachtte tot ik de deur van de bus hoorde dichtvallen en de chauffeur wegreed. Toen draaide ik me om en keek en zag dat Karen niet naast me zat. Snel keek ik rond in de bus en besefte dat ze ook niet ergens anders zat.
Ze ging niet naar school, althans niet met de bus.
Mijn woede zakte in als een doorgeprikte ballon en werd snel vervangen door frustratie. Ik kon haar zelfs niet laten merken dat ik kwaad op haar was.
Dat was natuurlijk de reden waarom ze thuisbleef, dacht ik. Ze vermeed mij voordat ik haar kon vermijden, wat weer nieuwe woede bij me wekte.
Die bleef me de hele dag bij. Ik was chagrijnig, in mezelf gekeerd, schold op mezelf tot ik me uitgeput voelde. Heel weinig van de andere kinderen informeerden zelfs maar naar haar en als iemand het deed, haalde ik mijn schouders op en zei: ‘Weet ik veel. Hoe moet ik dat weten?’ Ze keken me aan alsof ze zich ergerden dat ik niet méér wist.
Ondanks alles, ondanks mijn gekwetste trots en gevoelens, stapte ik aan het eind van de schooldag in het dorp uit de bus en liep met tegenzin naar Karens huis om te horen waarom ze niet op school was geweest. Mijn nieuwsgierigheid won het van mijn verontwaardiging. Ik voelde me teleurgesteld in mijzelf omdat mijn behoefte aan haar zo groot was, terwijl dat van haar kant kennelijk niet het geval was.
Ik ben een zwakkeling, dacht ik, en liep mezelf tot aan haar voordeur uit te schelden.
Ik had geen idee hoe erg ze me nodig zou hebben en hoeveel sterker ik zou moeten zijn dan zij.