Rusland

Toen ik mijn tweede zoon vertelde dat ik naar Rusland ging kneep hij zijn ogen tot spleetjes en zei: ‘Alweer?’ Hij verdween naar een of andere geheimzinnige post-puberale bezigheid en zei bij terugkomst: ‘Het zou me niets verbazen na je dood te horen dat je eigenlijk helemaal geen schrijfster was (de wreedheid van de jeugd) maar een spionne.’ Hier moest ik heel erg om lachen. Spioneren, als beroep, lijkt mij net zo interessant en nuttig als het ontwerpen van paardendekens voor ‘My Little Pony’. In mijn ideale wereld zou er elk jaar een spionnencongres worden gehouden in een groot hotel. In de lobby’s en de bar zouden dan openlijk geheimen worden uitgewisseld, heel wat comfortabeler dan al dat rondhangen op straathoeken, en goedkoper ook, op den duur. Hij was achterdochtig omdat het al mijn derde bezoek aan Rusland zou zijn. De eerste keer ging ik Dostojevski’s graf bezoeken. Op de gevoelige leeftijd van veertien was ik als een blok voor hem gevallen. Als hij in 1961 nog geleefd had, zou ik voor het pension waar hij woonde hebben gestaan en hebben gebedeld om een handtekening en een lok haar van zijn baard. Mijn tweede bezoek was in een winter met mijn man. De reis heette ‘De steden van de gouden cirkel’. Vijf Engelsen reisden door het besneeuwde landschap in een grote bus vol diesel-damp. De brandstof in de tank bevroor herhaaldelijk en werd door de chauffeur ontdooid met een brandende, opgerolde Pravda. Niemand gelooft me, maar zo nu en dan aten we als koningen en koninginnen. We hebben ook negentig biljoen iconen gezien—mijn man kreeg last van iconofobie; een bezoek aan de kunstafdeling van Woolworth’s was het enige dat hem bij terugkomst kon genezen.

Mijn laatste bezoek was in mei van dit jaar. Ik was de gast van de Groot-Brittannië-USSR Associatie. Er kleefde één groot bezwaar aan. Ik zou in het gezelschap zijn van andere schrijvers. Het doel van het bezoek was een rondetafelconferentie met leden van de Sovjet Schrijvers Unie.

Ik ben bang voor schrijvers, en, uit angst voor hun priemende blikken, mijd ik literaire gelegenheden altijd als de pest. Maar omdat het om Rusland ging accepteerde ik dit keer de uitnodiging. Het visum werd aangevraagd. De moed zonk me in de schoenen toen ik de lijst van de meereizende schrijvers bekeek. Paul Bailey, Alan Bennett, Timothy Mo, Craig Raine en Christopher Hope. Ik had niets tegen hen als mens—ik had ze nog nooit ontmoet—maar het waren schrijvers. We ontmoetten elkaar bij een lunch op het Groot-Brittannië-USSR hoofdkwartier in Grosvenor Place. John Roberts, de voorzitter van de Associatie, stelde me voor aan Anne Vaughan, die zou fungeren als onze moeder, tijdwaarnemer, gids, tolk, reisleidster en pantyleenster. Tijdens de lunch hoorde ik Timothy Mo zeggen: ‘Ik hoop dat ik wat aan scuba-duiken zal kunnen doen.’ In Moskou? dacht ik. Het deed me denken aan een vriend van mij die op het Arbeidsbureau moest komen, waar hij de functionaris meedeelde dat hij al jaren werkloos was omdat hij sponzenduiker was, maar niet wegwilde uit Leicester.

Toen we bij het vliegtuig kwamen merkte Timothy Mo luidkeels op: ‘O, het is dat vliegtuig waar altijd stukjes van afvallen.’ Dit had een spectaculaire uitwerking op Alan Bennett, die niet veel op heeft met door het luchtruim razen in een potentiële metalen doodkist. Er was een langdurige vertraging. Ten slotte sprak Dave Platt, de piloot, ons toe. Meneer Bennett spitste zijn oren. Op overdreven opgewekte toon vertelde Dave ons van de problemen bij het uit de hangar krijgen van het vliegtuig; maar nu stonden we dan op het punt te vertrekken. De knokkels van meneer Bennetts hand kregen een ongezonde kleur. Ik had mijn boeken in mijn koffer gepakt. Ik had niets anders te lezen dan Highlife. Ik las alle artikelen en daarna begon ik in mijn wanhoop aan de advertenties. Een daarvan trok mijn aandacht.

‘Veiligheid, Oplettendheid, Overleving: de aktetas die alles ziet!’ En een andere: ‘Beveilig uw privacy: laat zakenrelaties en echtgenotes geen inbreuk maken op uw privacy. De VL-34 privacy-beveiliger spoort bugs en zendertjes op die misschien op dit moment al in uw hotelkamer, kantoor, huis of auto zitten.’

Ik keek om me heen naar mijn medereizigers en vroeg me af of ze, en zo ja hoeveel van hen, paranoïde genoeg waren om hun privacy-beveiligers mee naar Moskou te sjouwen. Het plafond van het Sherimetievo vliegveld is versierd met duizenden zo te zien bodemloze bakblikken, waar maar hier en daar een lamp in zit. Daar ontmoetten we onze tolken Galina en Nina en, uiteindelijk, ook Christopher Hope, die van een ander schrijverscongres in Wenen kwam. We liepen op de tast naar buiten en ademden de Russische buitenlucht in, een mengsel van dieselwalm, riooldampen en iets zoets. Ik houd van het land dus heb ik me dat zoete misschien verbeeld. Op weg naar Moskou wees Galina ons op de plaats waar de Duitse tanks waren tegengehouden, op een afstand van niet meer dan twintig kilometer van de stad, tijdens wat de Russen de Grote Patriottische Oorlog noemen. De volgende dag hoorde ik een Engelse vrouw zeggen: ‘Zijn ze nou nog niet over die oorlog heen!’ Alsof het verlies van twintig miljoen mensen iets triviaals is, te vergelijken met de waterpokken. Er bestaat nog een hele generatie die de herinnering levend houdt aan familieleden en vrienden die tegen het fascisme streden en nooit meer terugkeerden. De Grote Patriottische Oorlog leeft voort in de herinnering. Het verleden is nog steeds actueel. Elke dag van het jaar liggen er verse bloemen op ieder oorlogsmonument in Rusland. Ons hotel was een van de zeven monolithische gebouwen die Stalin liet bouwen om de zeven punten van de communistische ster uit te beelden. Onze punt van de ster heette ‘De Oekraïne’. Het torent met zijn massieve gevaarte uit boven de rivier de Moskwa en lijkt op een cartoon van Gotham city. Er waren de traditionele boekingsproblemen en de eerste nacht moesten mensen kamers delen. Alan Bennett en Paul Bailey deelden een suite van meerdere kamers compleet met piano en grote eettafel. Rondom deze tafel hadden we ‘s-avonds een soupeetje van kauwgom, Engelse drop, citroen, wodka en champagne. We konden wel een opkikkertje gebruiken want we waren naar het Rode Plein geweest en hadden daarna wel een half uur lang de slappe lach gehad voor de etalages van Gum, het grootste warenhuis in Moskou. Zoals Alan Bennett zei: ‘Nou ja, wat kun je ook doen met twee dozijn pakjes baby-beschuitjes. Dat zou de vindingrijkheid van de meest modieuze etalagemaker nog te boven gaan.’ Dit was de eerste van vele slappe-lachaanvallen. We leken het grootste deel van de tijd dubbel te liggen van het lachen, een stelletje bultenaars, met stromende ogen en stampende voeten. Zoals zoveel Russen tegen ons zouden zeggen: ‘We dachten altijd dat Engelsen koel en gereserveerd waren, maar jullie zijn allemaal zo vrolijk.’ Vrolijk nee, hysterisch ja. De meesten van ons gingen tijdens de reis steeds verder terug in de tijd. Toen ik in Engeland terugkwam was ik zo ongeveer zes jaar oud en had hulp nodig met mijn schoenveters. Toen de laatste dropjes op waren schoot een rat onder de piano dus lieten we meneer Bailey en meneer Bennett achter en gingen we naar bed. Onze eerste ontmoeting op het hoofdkwartier van de Sovjet Schrijvers Unie werd na een tijdje steeds surrealistischer. Na introducties en korte speeches begonnen we aan het onderwerp van onze discussie ‘Heeft het verleden invloed op wat we schrijven?’ Op de tafel stonden flesjes Coca-Cola en schaaltjes vol fondantjes. Craig Raine kwam het eerst aan slag voor Engeland; zijn woorden, uitgesproken met zijn prachtige, klagerige stem, werden met instemming ontvangen. Nadat iedereen zijn zegje had gedaan stelde de Russische voorzitter, het hoofd van de school voor journalistiek van de Moskouse universiteit, in zijn volmaakte Engels voor een koffiepauze te houden. Onze gezichten klaarden op en we gingen naar buiten naar de lobby. Maar de beloofde koffie kwam niet, in feite kwam er helemaal niets, dus gingen we maar weer naar binnen voor de slotzitting van die dag. We zaten er al helemaal in, de woorden ‘perestrojka’ en ‘glasnost’ rolden ons van de tong. Toen Sacharov, de grote Russische toneelschrijver, verscheen, bleek hij in een slechte stemming te zijn. Hij vouwde zijn krant open en begon te lezen. Dit was nogal onrustbarend en maakte dat iedereen naar hem keek. Ik was vooral gefascineerd door de kleur van zijn huid. Ik had die kleur toch zeker al eens eerder gezien? Was dat niet Max Factor panstick ‘natural beige’? Sacharov sprak kort over zijn toneelstuk Voorwaarts, voorwaarts, voorwaarts. Daarna stond hij op en ging weg. De bijeenkomst van de volgende dag was veel interessanter. Om te beginnen stonden er grote boterhammen met smac en kaas op tafel. Sacharov kwam binnen en vouwde zijn krant open, maar dit keer las hij hardop voor uit een artikel dat de bureaucratie op de korrel nam. Sacharov sprak hartstochtelijk over de oude mannen die zoveel jaren de Sovjet Schrijvers Unie hadden gedomineerd. Zij waren, zei hij, het dode hout dat de groei van nieuwe bomen verhinderde. Hij zei dat ze zich niet wilden terugtrekken en weigerden te sterven. Katja, een vertaalster en expert op het gebied van Joyce, sprak enthousiast over de mogelijkheden die nu voor schrijvers openstonden, het leek alsof ze nauwelijks kon wachten. Haar pen trilde in haar hand. Mijn favoriet was een dichter. Hij was klein en bleek en hij lispelde. Hij was vroeger professor in de wiskunde geweest maar na tien jaar verveelde hem dat en begon hij humoristische versjes te schrijven. Een andere schrijver was atoomfysicus maar had daar niet de romantiek gevonden die hij had verwacht, en was aan de veel zwaardere carrière van toneelschrijver begonnen. Ik informeerde hoeveel humoristische boeken er waren gepubliceerd tijdens Stalins tijd in het Kremlin. ‘Een,’ luidde het antwoord.

Het was onmogelijk geen bewondering te voelen voor onze Russische tegenhangers. Zij hadden volgehouden en hun tijd afgewacht, en nu was die er bijna, en waren wij gekomen om de deur op een kier te zien staan.

Ik moet een ding even rechtzetten: volgens Timothy Mo is Sacharovs huidskleur zijn normale kleur. Misschien heeft hij meer vezel nodig in zijn dieet, denkt zuster Townsend. Op een avond aten we in het particuliere coöperatieve restaurant waar de Sovjet Schrijvers Unie altijd gebruik van maakt. Een luidruchtig groepje mensen kwam binnen en ging aan de tafel naast ons zitten. De mannen waren aan de oude kant en de vrouwen beeldschoon. Jevtoesjenko, de Billy Fury van de Russische dichtkunst, was er ook bij. (Hij was een hele grote in de jaren zestig. Hij maakte toen een tournee door Engeland met een leren pet op, weet u nog wel?) De Jevtoesjenko van nu is een ruïne. Zijn haar dat vroeger zo brutaal over een oog hing, net als dat van Tallulah Bankhead, staat nu recht overeind op zijn hoofd, net als bij een baby die net wakker wordt. Hij had gedronken voor hij binnenkwam en dronk daarna nog meer—nogal veel meer. Zijn stem werd steeds luider, zijn vrienden begonnen steeds glaziger uit hun ogen te kijken. Hij draaide zich om op zijn stoel. ‘Engelse vrouw, geef mij een sigaret.’

‘Als jij mij wat wijn geeft,’ zei ik. Ik ging met een sigaret en een leeg glas naar hem toe. Ik kwam met een leeg glas weer terug. Later, veel later, stonden Christopher Hope en ik buiten op de stoep op een taxi te wachten toen een schrijfster met een stel vrienden uit een dure auto stapte. Eerder die dag was deze vrouw onze ronde-tafeldiscussie binnengestormd, gekleed in Italiaanse haute couture, en had urenlang met geestdodende uitvoerigheid haar leven en werken besproken. Paul Bailey had een briefje doorgegeven waarop stond: ‘Heeft die even een hoge pet van zichzelf op!’ Ze herkende de elegant geklede Christopher Hope. ‘Robert Redford komt,’ riep ze enthousiast. De grote hartenbreker was kennelijk in Moskou en had beloofd zich bij haar en Jevtoesjenko’s gezelschap te voegen, waar nu ook de grote regisseur van Schuld en boete, die onlangs uit ballingschap naar Moskou was teruggekeerd, deel van uitmaakte. De taxi verscheen niet. Christopher en ik gingen terug naar het restaurant waar we als troost een—tevoren geweigerde—fles wijn aangeboden kregen. De stoelen van Robert Redford en co stonden leeg te wachten. Hij was niet komen opdagen.

Jevtoesjenko werd nog luidruchtiger en zijn vrienden nog stil ler. Hij begon het restaurant rond te stappen onder het uitbulderen van dichtregels. Bij onze tafel stond hij stil. ‘Geef mij meer sigaret,’ eiste hij. Hij kreeg een tweede sigaret. ‘Ik rook hem, ik kauw hem, ik vernietig hem,’ verkondigde hij. De volgende dag verscheen een artikel in de Pravda over de gevaren van alcoholisme—geschreven door Jevtoesjenko. Christopher en ik moesten daar lang en hard om lachen. Tijdens ons hele bezoek hadden we de privileges van speciale gasten en gingen we overal heen in particuliere huurauto’s. Craig Raine zei: ‘God, wat voel ik me schuldig in zo’n slee, jij niet?’ Alan Bennett zei: ‘Jawel, maar dat is zo weer over.’ Door die auto’s konden we overal heel gemakkelijk heen. We bezochten de particuliere markt waar Anne en ik allebei een enkele rode anjer kregen van een knappe koopman uit Georgië. We gingen naar een museum waar twee Matisses, Het atelier van de schilder en Stilleven met goudvissen, aan de muur hingen, die eenvoud en genie uitstraalden. Somberder maar brandend van menselijkheid was Van Gogh’s Gevangenen die gelucht worden. Buiten het museum was intussen een lange queue ontstaan van mensen die kaartjes wilden kopen voor de komende Salvador Dah’—tentoonstelling. Een clichématige homoseksueel met gepermanent haar kwam voorbij met een hand op zijn heup en een uitdagende uitdrukking op zijn jagersgezicht. De auto’s zetten ons af bij het kerkhof waar de grote, goede Tsjechov begraven ligt. Galina vroeg de man bij het hek of we er in mochten. ‘Nee,’ zei hij.

‘Maar ik heb hier zes Engelse schrijvers,’ protesteerde ze. ‘Nou én?’ antwoordde hij. ‘Ik ben een lezer. Ze komen er niet in.’ We bewonderden het komische talent van de man, maar toen we uitgelachen waren werden we woedend over zijn houding—die deed denken aan het spoorwegpersoneel van het station in Brighton. We konden alleen maar door de spijlen kijken en bedenken dat Tsjechov de grap gewaardeerd zou hebben. We kwamen langs Melvyn Bragg, die als portier bij het Oekraïne hotel werkte, en gingen op weg naar de trein naar Orel in Centraal-Rusland. Orel was de woonplaats van veel belangrijke schrijvers—zij het maar kort. De meesten van hen gingen als de bliksem naar Moskou zodra er iets van ze gepubliceerd was. We werden ontvangen door vertegenwoordigers van de Sovjet Schrijvers Unie en naar het Shipkta Motel te midden van de berkenbossen gereden. Na het ontbijt maakten we een rondrit door de stad. Onze gids droeg popsokken en Minnie Mouse-tennisschoenen en wees ons enthousiast op het samenstromen van twee rivieren, het oorlogsmonument enzovoort, maar we waren moe na onze rumoerige nacht in de trein en we konden ons slecht concentreren. Orel was bezet geweest door het Duitse leger en volledig verwoest. Het is er nu aangenaam en bosrijk, een plaats waar mensen komen om uit te rusten en te herstellen. Maar rust was niet voor mij weggelegd in Orel. Paul Bailey—die houdt van een geintje—had mij aan de schrijvers van Orel beschreven als ‘une femme louche’. En vanaf dat ogenblik werd ik achtervolgd. ‘Sue’, ‘Sue’ werd de hele dag in mijn oor gekreund door een Siberische toneelschrijver. Een kleine gebochelde dichter maakte voortdurend grapjes ter hoogte van mijn elleboog. Mijn aanbidders en ik converseerden in abominabel Frans. ‘Merci,’ zei ik aan één stuk door bij het verschijnen van alweer nieuwe cadeautjes. De kleine dichter beschikte over een demonische kracht. Bij een bezoek aan het landgoed van Toergenjev—een betoverende plek waar de grond is overdekt met wilde bloemen en zich een meer bevindt met twee rottende rustieke bruggetjes—werd ik meegenomen naar het bos door hem en nog twee aanbidders, waarvan één een fles wijn bij zich had, verstopt in een koffertje. Alleen de gids met de popsokken kon mijn eer en zuiverheid redden: Mijn stille beroep op mijn dubbelliggende landgenoten werd totaal genegeerd. Tijdens het diner in het Shipkta Motel speelde een rockbandje, er werd gedanst en er werd gevochten—of bijna—om een vrouw. Melvyn Bragg speelde lusteloos op een gitaar. Een slechtgehumeurde ravissante blondine zong. Maar om negen uur ging alles potdicht, dus gingen we naar mijn kamer en gaven een opvoering van Private Lives op het balkon, waarbij we werden opgegeten door de muggen en goedkope champagne dronken. Craig Raine lachte luidkeels tot diep in de nacht en hield Timothy Mo uit zijn slaap.

De goden straften Paul Bailey: hij reageerde slecht op de muggenbeten en was vier dagen ziek. Dat speet me voor hem want ik was erg op hem gesteld geraakt.

We keerden terug naar Moskou. Om halfzeven ‘s-morgens kwa men we aan. Zelfs op dit vroege uur was heel Rusland op de been, het station was afgeladen. We gingen door een propvolle wachtkamer waar alle plastic stoeltjes bezet waren, maar niemand een woord zei. Dat maakte diepe indruk op Christopher Hope. Het was zo volstrekt in tegenstelling tot de schreeuwende, beweeglijke massa buiten met zijn onhandige bagage en in wol verpakte kinderen. Er stond één politieagent bij de deur—zou hij in zijn eentje die honderden mensen zo doodstil gekregen hebben?

We gingen naar het Bolsjoi en zagen een exquise stervende zwaan, gedanst door juffrouw Larissa, de ster van Moskou, die volgens de berichten met rasse schreden de zestig naderde. Haar armen vibreerden als pianosnaren, ze glinsterden; en daarna zonk ze bij de aanzwellende en weer wegstervende violen neer in het laatste gebaar—het was volmaakt en schitterend en ik zal het nooit vergeten.

Ik had afgesproken met mijn vertaler, maar hij haalde dinsdag en donderdag door elkaar dus ging het niet door. Hij is een dagboek aan het vertalen. Zoals meneer Bennett zei: ‘Vrijdag: Opgestaan en naar zondagsschool gegaan.’

We werden uitgenodigd voor de begrafenis van Kim Philby en we zeiden dat we zouden gaan, maar het werd een dag uitgesteld en toen vlogen we net naar Lvov in de Oekraïne. We ontmoetten nog meer schrijvers, bewonderden de mooie stad en bezochten de kathedraal die vol oude vrouwen zat, de meesten op hun knieën. De droefenis was haast tastbaar. Het was Hemelvaartsdag en een vriendelijke oude vrouw begon Alan Bennett het verhaal van de hemelvaart uit de doeken te doen. Alan luisterde alsof het verhaal helemaal nieuw voor hem was. Toen kwam een onvriendelijke oude vrouw tussenbeide en commandeerde hem zijn over elkaar geslagen benen uiteen te doen. Daarna foeterde ze de vriendelijke oude vrouw uit omdat ze met ons gepraat had. Later zagen we tijdens een rondwandeling door de stad de onvriendelijke vrouw bidden bij de gesloten deuren van een kerk. Ze keek doodongelukkig. We ontmoetten de burgemeester van Lvov, een grote, knappe man, zich zeer bewust van zijn plicht de vele prachtige gebouwen waar de stad mee is gezegend, te conserveren en te restaureren. Alan Bennett denkt erover na zijn pensioen in Lvov te gaan wonen. We kwamen een vieze, voddige man tegen die ons vertelde over het concentratiekamp dat vroeger aan de westkant van de stad lag. Honderdduizenden mensen zijn daar gestorven. Ik vroeg onze officiële gids naar de oude man. ‘Dat is een fanaat,’ zei ze. ‘Sinds de oorlog doet hij niets anders dan het lot van de joden bestuderen. Hij is zelf een jood,’ voegde ze er aan toe, ‘en professor in de geschiedenis.’ De sjofele oude man kon haar goedkeuring niet wegdragen.

De schrijvers van Lvov waren bijzonder aardig en gastvrij en we lunchten in stijl bij de klanken van een strijkkwartet—vier meisjes die bloosden toen wij klapten. Aan de heren Raine, Bennett & Bailey’s kant van de tafel ging het gesprek over seks. Hun gelach trok de aandacht van de vrouw van de Lvov Schrijvers Unie. Ik zei: ‘Ze hebben het over seks.’

‘O,’ zei ze. ‘Veel geschreeuw maar weinig wol.’ Wat een vernietigende opmerking uit de mond van zo’n zachtaardig uitziende vrouw.

Op de vlucht terug naar huis deed Timothy Mo het geluid van het vliegtuig noodsignaal na in het oor van meneer Bennett. Meneer Bennett was al in alle staten omdat de vrouw voor hem had geprobeerd de handgreep van de nooduitgang omlaag te trekken om haar vestje op dit handige haakje te kunnen hangen. Na deze provocatie draaide Bennett zich om naar Mo en zei: ‘O, sodemieter op terug naar Hongkong, jij smerige spieetoog!’ Meneer Mo lachte zich een ongeluk, hij kan het uitdelen maar ook goed incasseren. Meneer Mo zal het niet leuk vinden dat ik het zeg maar hij is een alleraardigste man. Meneer Raine, de meester in erotische verzen, verlangde naar zijn gezin in Engeland en meneer Bailey, gemankeerde clown, miste zijn hond. Meneer Bennett schudde het etiket van genie af en wenste dat hij goed kon dansen, en meneer Hope bezag de tragikomedie van Rusland met grote ernst en maakte plannen om er weer heen te gaan. Anne Vaughan en haar fantastische man, Andy (die zo handig de fotorolletjes kon verwisselen), gingen terug naar het trauma van een verhuizing.

Ik werd verliefd op alle vijf mijn metgezellen op verschillende tijden en om verschillende redenen. Ik hoop dat zij, beter dan wie ook, zullen begrijpen hoe partijdig en onnauwkeurig dit afgezwakte verslag van onze Russische reis is, niet meer dan mijn versie van de waarheid. Er zijn nog vijf andere versies en ik verheug me er bijna net zo op die te lezen als op mijn volgende bezoek aan Rusland.