Schrijven voor televisie
Vorig jaar werden de uiteinden van mijn zenuwen getest in de polikliniek van een ziekenhuis. Ik werd verbonden met een machine en kreeg toen een serie elektrische schokken toegediend via mijn vingers en armen. De vrouwelijke dokter had een Weens accent; de technicus die de machine bediende deed geen mond open. Ik sloot mijn ogen (dat deed ik herhaaldelijk) en stelde me voor dat ik in nazi-Duitsland was en dapper de ergste martelingen doorstond. Toen de twee uur durende beproeving was afgelopen, bezwoer ik: dat nooit meer. Ongeveer hetzelfde denk ik over het schrijven voor televisie. Waarom doe ik mezelf dat aan? Het begint altijd heel plezierig—meestal met een lunch of dineetje in een goed restaurant. De wijn wordt met grote hoeveelheden in je glas gegoten door de producent. Hij zegt geen woord over het project waar je je mee bezighoudt tot de koffie. Daarvoor ging het gesprek uitsluitend over het huis dat hij aan het renoveren is. Hij heeft je verteld over zijn vreselijke jeugd, zijn allergieën, zijn delinquente kinderen. Hij heeft zijn eerste huwelijk dag na dag met je doorgenomen. Zo nu en dan luistert hij naar een enkel zinnetje van jou.
Dan, als de koffie is ingeschonken, komt het doel van de ont moeting ter sprake: het script. Hij haalt het uit zijn aktetas en weegt het op zijn hand. Hij trekt een lelijk gezicht. ‘Het is natuurlijk te lang,’ zegt hij. ‘De strandscènes moeten eruit.’
‘Ja maar,’ zeg jij, ‘het heet Het Strand. Alles draait er nou juist om dat het zich op het strand afspeelt.’
‘Stranden zijn altijd lastig,’ zegt hij. ‘Zand in de camera’s. Wat zou je zeggen van De Weide?’ Dan weidt hij vijfentwintig minuten lang uit over de voordelen van het verplaatsen van de handeling naar een wei. Jij hoort jezelf (ondanks het bijwonen van twaalf assertiviteitslessen) instemmen met dat idiote idee. ‘En dan,’ zegt hij, ‘de personages. Ik geloof niet in Tom.’
‘Hoezo?’ vraag je. ‘Tom is een Engelse arbeider die verliefd is op een vrouw uit de hogere klasse, en ze ontmoeten elkaar op het strand, sorry, in de wei.’
De producent zegt: ‘Ik vind dat Tom een Amerikaan moet zijn, een toerist.’
Jij wankelt in je stoel en slaat de cognac die je eerst had gewei gerd, in één keer achterover. Hij praat tien minuten lang over deze nieuwe, Amerikaanse Tom. ‘Natuurlijk kan Tom dan geen vuilnisman zijn, hè?’ zegt hij. ‘Misschien kun je hem een wat aantrekkelijker baan geven—journalist, toneelspeler, effecten-makelaar?’
Jij bladert troosteloos je script door en herinnert je dat de helft van de handelingen zich afspeelt in het gemeentereinigingsdepot in Clacton-Next-The-Sea. Hoe moet je die scènes in vredesnaam overbrengen naar andere, aantrekkelijkere locaties? De producent heeft het antwoord. ‘Laat alles zich afspelen in Counry Cork in Ierland,’ stelt hij voor.
Je eerste instinctieve reactie bij deze nieuwe schok is om meer cognac roepen, de tweede: met het script het restaurant uitvluchten, maar je blijft zitten waar je zit. Je hoort jezelf beloven dat je het script zult herschrijven. De Weide, met in de hoofdrol Amerikaanse Tom, een stuk dat zich afspeelt in Cork in Ierland. Sterker nog, je hebt beloofd het herschreven script binnen vijf dagen in te leveren omdat de producent met vakantie gaat (hij heeft een huisje in Cork, héél toevallig) en hij wil graag ‘ver van kantoor’ aan het script werken.
Daarna suggereert hij dat Amanda, die jij had beschreven als ‘lang, slank en aristocratisch’, tweedimensionaal is. ‘Zou het niet beter zijn als ze een kleine, aardse blondine was?’ Op dat moment verschijnt de vrouw van de producent, een kleine, aardse blondine. Zij vertelt je dat ze idolaat is van je script. Ze is leesblind maar haar man heeft het haar gisteravond voorgelezen. De blondine vertelt je dat ze actrice is. Ze heeft al jaren niet meer gewerkt omdat er een samenzwering is om haar van werken af te houden. Ze geeft hiervan de schuld aan de ‘Roze communisten die de toon aangeven in de professie’. Op de vraag een dergelijke communist te noemen zegt ze: ‘Michael Grade’. Wanneer je uitgelachen bent besef je dat de vrouw van de producent de rol van jouw hoofdpersoon wil spelen. Speciaal daarvoor is ze naar het restaurant gekomen. Ze heeft haar plakboek bij zich. Je tuurt met een verkrampte glimlach naar foto’s van de vrouw van de producent die Julia speelt in de provincie bij het Kettering Rep in 1957, tweede politieagente in het decor van Dixon of Doek Green 1962, en achtereind van koe, Dick Whittington, Haringey Wijkcentrum 1985. Wanneer de producent naar de wc strompelt, pakt de vrouw van de producent je bij de hand en vertrouwt je toe dat het leven aan zijn zij een kwelling is; als zij maar genoeg geld zou kunnen verdienen om hem te verlaten. Je feministische neigingen roeren zich. Je bent het met haar eens dat ze perfect zou zijn voor de rol. Je geeft haar de rol en hebt er meteen spijt van. Je loopt het restaurant uit (na betaald te hebben) en kijkt uit naar een taxi. Niet om erin naar huis te rijden maar om je eronder te gooien. Maar het zit je iet mee, geen taxi te bekennen, dus ga je naar huis, je gaat aan je bureau zitten en, als de zoete meid die je bent, herschrijf je de hele zaak.