Mole over stijl
OKTOBER 1985
Ik kijk vaak terug op mijn jonge jaren en wanneer ik dat doe glijdt een glimlachje over mijn nu gerijpte, maar geschonden gelaat. Ik kan de naïeve jongen die ik toen was, nauwelijks herkennen. Te denken dat ik eens dacht dat Evelyn Waugh een vrouw was! Natuurlijk ben ik nu, met een paar ‘O’ examens in mijn broekzak, veel wereldwijzer en weet ik dat Evelyn Waugh, als hij vandaag de dag nog zou leven, onwijs trots zou zijn op zijn dochter, Auberon, omdat Evelyn natuurlijk de vader van Auberon is en niet de moeder, zoals ik vroeger dacht. Ik zal u meenemen op een gewone dag van mijn leven. Ik zal u voorstellen aan mijn vrienden en familieleden. Ik zal vluchtig mijn dieet, mijn toilet en mijn kleedgewoonten behandelen. Mijn smaak in Kunst en Literatuur zal aan de orde komen. Aan het einde van mijn praatje zult u dan misschien een exemplarisch overzicht hebben van mijn stijl van leven. Tussen twee haakjes, ‘exemplarisch’ is maar één van de duizenden woorden in mijn vocabulaire, en als het een beetje meezit zal ik nog meer ongebruikelijke buitengewone woorden bij u, de luisterende massa’s, introduceren. Want ik ben mij bij uitstek bewust van mijn plicht via Radio Vier het grote Britse publiek zowel te onderrichten als te amuseren. Want hoe kunnen zij opstaan en de macht grijpen als zij de woorden van de macht niet eens verstaan? Of de macht van de woorden?
Ik hoor van mijn leeftijdgenoten dat ik nogal een trendsetter ben, al beweert Pandora, de grote liefde van mijn leven, dat trendsetter een woord is dat alleen nog wordt gebruikt door de grijze plaag en mensen met één been in het crematorium. De stijl waarin ik mij kleed, is bijvoorbeeld idiosyncratisch. Hij is dan ook zeer persoonlijk. Omdat radio geen televisie is zal ik beschrijven wat ik op dit moment aan heb. Ik zal bij het hoofd beginnen en van daar afdalen om verwarring te voorkomen. Op mijn hoofd draag ik een wollen bivakmuts die mijn stokoude, doch vingervlugge oma voor me heeft gebreid. Ik draag de bivakmuts omdat mijn vader ieder jaar weer weigert vóór 1 november de centrale verwarming aan te steken. Het kan hem niet schelen dat zomers in Engeland niet meer bestaan. Zoals gewoonlijk is hij puur egoïstisch en denkt hij alleen maar aan het betalen van de zo oninteressante gasrekening. We gaan omlaag. Rond mijn nek draag ik een zijden sjaaltje dat nog aan mijn overleden grootvader heeft toebehoord. Het is een gelukssjaaltje. Mijn grootvader droeg het een keer in Epsom en won half-a-crown op de paardenraces (wat een half-a-crown ook mag wezen). Mijn overhemd is afkomstig, zeg ik met trots en zonder enige schaamte, van een rommelmarkt. Het behoorde eens toe aan een Canadese houthakker die een zweet—of netter gezegd—een transpiratieprobleem had, dat beweert mijn moeder tenminste. De reuk deert mij niet omdat ik eraan gewend ben, al klagen andere mensen er soms over. Onder het overhemd draag ik een ‘I love Cliff Richard’ T·shirt. Een herinnering aan de tijd dat ik jong en onnozel was. Ik laat de knoopjes van het overhemd nooit openstaan. Mijn benen zijn bekleed met een directie-streepjesbroek die gekocht is bij de opheffingsuitverkoop van Woolworth. Aan mijn voeten zitten speciaal ontworpen sportschoenen die ik van mijn vriend Nigel heb gekregen. De arme Nigel lijdt aan een obsessie: hij is verslaafd aan het kopen van sportschoenen. De redenen zijn tweeledig:
a: Hij moet als eerste in ons kleine stadje de allernieuwste stijl hebben.
b: Vanwege zijn grote innerlijke woede rukt Nigel altijd zo hard aan de veters dat ze breken. Dan geeft hij de schoenen aan mij omdat hij niet het geduld heeft nieuwe veters door de gaatjes te rijgen. Mijn eigen verarmde familie vaart wel bij Nigels ongeduld. We lopen allemaal op Nigels ouwe nieuwe schoenen.
Zelfs oma draagt een paar. Ze zijn haar te groot maar met de wijsheid die met de jaren komt, heeft ze een manier bedacht om ze te laten passen door wc-papier in de neuzen te proppen. In mijn sportschoenen draag ik twee verschillende sokken. Een sok is wit, een sok is zwart. Nee, denk nou niet dat ik een verstrooid genie ben dat niet merkt wat hij aantrekt. Ik ben misschien wel een genie maar geen verstrooid genie. Nee, mijn keuze van voetbekleding is volledig berekend. Het is symbolisch. De witte sok staat voor mijn innerlijke zuiverheid en moraal: want ik ben tegen geweld en kruisraketten en wreedheid tegenover kippen in legbatterijen. De zwarte sok staat voor het kwaad in mijn ziel, zoals de wens te ver te gaan met Pandora en fantasieën over het opblazen van torenflats (zonder huurders met zelfmoordneigingen erin natuurlijk). Al met al ben ik een wandelende dichotomie. Aan mijn voeten draag ik de problemen van de wereld. Natuurlijk herkennen de hot polloi dit in het oog lopende feit niet. Ze roepen: ‘Hee…je sokken passen niet bij elkaar!’ Zulke grove opmerkingen beantwoord ik op beschaafde toon met: ‘Nee, beste vriend, jouw sokken passen niet bij elkaar.’ Sommigen van hen gaan dan verwonderd heen, maar anderen, om heel eerlijk te zijn, niet. Wat persoonlijke opschik betreft: ik draag een gouden ketting met medaillon. In het medaillon zitten de overblijfselen van een verdroogd herfstblad. Het blad vertegenwoordigt de vergankelijkheid van de mens. Het werd me gegeven door Pandora op een moment van herfstig vuur. Om mijn linkerpols draag ik een koperen armband die hopelijk op latere leeftijd reumatiek zal voorkomen. Aan mijn rechterpols draag ik een plastic waterdicht horloge waarmee ik, mocht ik daartoe behoefte gevoelen, tot een diepte van driehonderd meter onder water kan duiken. Ik draag nog één andere versiering waar niemand van afweet behalve ik en nog één ander. Het is een piepkleine tatoeage op een geheim deel van mijn lichaam. De tatoeage luidt: ‘mamma en pappa’ en stamt uit de tijd van hun huwelijksperikelen. Ik heb nu spijt van die overhaaste beslissing want deze tatoeage zal mij er in komende jaren van weerhouden bloot te zonnebaden. Dus wanneer ik dichter-miljonair zal zijn en op mijn eigen Griekse eiland lig zal ik de enige tussen mijn gasten zijn die een zwembroek draagt. Het Griekse eiland is echter toekomstmuziek. Mijn huidige verblijfplaats is een twee-onder-een-kap huis aan een doodlopend steegje in een buitenwijk in de Midlands. Ja, zoals zovelen van mijn mede-Britten, woon ik met een gemeenschappelijke muur tussen mij en de intieme geheimen van een andere familie. Ik begrijp best dat ze het een gemeenschappelijke muur noemen. Als ze een feestje hebben is het net of we erbij zitten. We horen alles: het opendraaien van de tonicflesjes, het plonzen van de kersen in de cocktails, vrouwen die pinnig converseren, mannen die overgeven. Als de bedoeling van die tussenmuur is te voorkomen dat buren elkaar horen, dan wil ik dit zeggen tegen de Bouwers in Engeland: ‘U hebt gefaald, heren!’ Nu neem ik u mee door een van mijn gewone dagen. De hond maakt me gewoonlijk om zeven uur of daaromtrent wakker. Hij is nu onwijs oud en heeft een zwakke blaas. Ik sta op en met alleen een hemd en een onderbroek aan doe ik de achterdeur voor hem open zodat hij zijn poot op kan tillen op het grasveld van de buren. Ik maak een kopje koffie voor mezelf en neem dat mee terug naar bed alwaar ik me verdiep in een stichtelijk literair werk. Op het ogenblik lees ik Wittgenstein Primer geschreven door T. Lowes MA. Trin. Dub. Soms vermaak ik mij met iets minder intellectueel zware kost; Vleugels op mijtf koffer, intieme belevenissen van een stewardess verzameld en ingeleid door Gerard Tikell, is hiervan een goed voorbeeld. Maar ja, ook de herinneringen van stewardessen kunnen te veeleisend zijn op dat vroege uur. Dus voor nog lichtere kost heb ik dan mijn oude Beano jaarboeken bij de hand. Ik heb nu een klein zusje, dat meestal om 7.30 uit haar bedje klautert. Zij komt mijn kamer binnenstormen met haar natte luier achter zich aan slepend en brabbelt wat, waarop ik kort antwoord met: ‘Ga mamma en pappa maar wakker maken, Rosemary.’ Ik weiger haar naam te verbasteren tot ‘Rosie’. Zij waggelt de kamer uit op haar wankele beentjes en timmert met haar kleine vuistjes op de deur van mijn ouders. Uit het gedempte gevloek maak ik op dat mijn ouders wakker zijn dus sta ik snel op en ren gauw als eerste naar de badkamer. Ik ga in bad en negeer het gerammel aan de deur en het geschreeuw om binnengelaten te worden. Ik sta op een redelijke tijd rust voor ik de dag begin. Trouwens, kan ik er wat aan doen dat onze enige wc in de badkamer is? Ik heb al ik weet niet hoe vaak tegen mijn vader gezegd dat hij beneden een wc moet laten maken. Na zorgvuldig mijn toilet te hebben gemaakt, besloten met een royale portie van mijn vaders aftershave vermengd met mijn moeders Yardley eau de toilette, kom ik de badkamer uit, maak ruzie met mijn ouders die met gekruiste benen voor de deur staan en ga de trap af voor het ontbijt. Ik warm een diepvries croissant op en maak een kopje Earl Grey thee sans melk en ga aan tafel zitten om het wereldnieuws te bestuderen. We zijn op de Guardian en de Sun geabonneerd, dus ben ik een expert zowel op het gebied van het behoud van de walvissen als de ontwikkeling van de borstklieren van juffrouw Samantha Fox. Mijn ouders zijn allebei slachtoffer van het thatcherisme dus werken ze geen van twee, wat betekent dat ze de tijd hebben om rond te hangen en langdurig te ontbijten. Rosemary eet heel smerig. Ik sta altijd van tafel op voor zij haar pap krijgt.
Ik ga naar mijn kamer, pak mijn boeken en leermiddelen en ga naar school. Ik negeer de meesten van mijn medestudenten, die gewoonlijk door de gangen drommen, lachend om hun dronkemansgelagen van de vorige avond. In plaats daarvan ga ik naar de klas en rustig aan het werk tot de les begint. Want al ben ik een intellectueel (bijna een genie zelfs) toch ben ik tegelijkertijd niet erg knap en moet harder werker dan de anderen. De pauzes breng ik met Pandora door. Gewoonlijk praten wij over het wereldgebeuren. Pandora draagt nog alleen maar zwarte kleren omdat ze rouwt om de wereld. Daardoor wordt ze ‘maffe Braithwaite’ genoemd door onnadenkende oenen in het leerlingenkorps en ook, moet ik helaas zeggen, door sommige leden van het lerarenkorps. Meestal lopen we samen naar huis en gaan onderweg even langs Bert Baxter die nu de oudste man is op het verkiezingsregister. Pandora neemt Sabre, de Duitse herder, mee op een woeste rondwandeling over het recreatieterrein terwijl ik Bert schoonmaak en luister naar zijn onsamenhangend gewauwel over Lenin en ‘de noodzakelijkheid van de opstand van het proletariaat’. (Bert weigert te sterven tot hij de ondergang van het kapitalisme heeft meegemaakt, dus ziet het ernaar uit dat Bert nog lange tijd onder ons zal zijn, jammer genoeg.) Wanneer Bert en Sabre gekalmeerd, gevoed en gelaafd zijn, gaan Pandora en ik samen naar huis. Onze wegen scheiden zich bij de ingang van mijn doodlopende steegje; zij wandelt door naar haar met bomen omzoomde laan en haar vrijstaande, met boeken gevulde villa en ik ga naar mijn al eerder beschreven veel miserabeler leefomgeving.
Ik word niet begroet door de warme geur van eigengebakken koekjes wanneer ik de keuken binnenkom. Dus schep ik mijn eigen geur door scones te bakken. Dit is mijn recept, maar denk er wel om, voor u wegholt om pen en papier te halen, dat ik, Adriaan Mole, het copyright bezit van dit recept. Dus als u de scones van dit recept wilt bakken zult u geld naar me moeten overmaken.
A. MOLE’S SCONES
Ingrediënten
4 ounce meel (of het metrisch equivalent)
2 ounce boter (of het metrisch equivalent)
2 ounce suiker (of het metrisch equivalent)
1 ei (eieren zijn gewoon nog eieren)
Bereidingswijze
Meng alle ingrediënten door elkaar. Vet een bakblik in. Doe alles erop. Zet oven op stand 5. Wacht tot de scones hoger zijn dan ze waren. Moet iets van 12 minuten zijn, maar doe om de 30 seconden even de ovendeur open.
En zo, kauwend op mijn vers-uit-de-oven-komende scones, kan ik mij ontspannen van mijn dag. Dan besteed ik weleens enkele ogenblikken aan Rosemary. Gisteren heb ik de Post en Telegraaf-toren voor haar nagebouwd van haar legosteentjes, maar toen ik mij even omdraaide maakte ze hem met de grond gelijk, en ze had toen ook nog het lef te zitten lachen tussen de brokstukken. Zulk gedrag is typerend voor haar. Ik weet zeker dat ze later psychotisch wordt. Ze is nu al totaal onhandelbaar. Ze haalt laden uit, draait aan de knoppen van de tv, gooit haar zachte speelgoedjes in de wc en krijgt een driftaanval wanneer iemand haar ergens van probeert te weerhouden. Ik heb mijn ouders gesmeekt met haar naar het medisch opvoedkundig bureau te gaan voor het te laat is, maar mijn moeder verdedigt haar en zegt: ‘Rosie is doodnormaal, Adriaan. Alle peuters gedragen zich als Attila de Hun. Waarom dacht je dat zoveel moeders aan de valium zijn?’ In het begin van de avond zorg ik er altijd voor naar een paar soapseries te kijken. Ik geloof dat het heel belangrijk is dat wij intellectuelen niet het contact verliezen met de cultuur van het gewone volk. Wij kunnen niet in ivoren torens wonen, tenzij die ivoren torens een televisieantenne op het dak hebben, natuurlijk.
Mijn ouders trachten hun huwelijk te redden door eens in de veertien dagen op woensdagavond samen badminton te spelen. Behalve dit tweewekelijkse uitje doen ze niets dan ‘s-avonds in huis rondhangen, dus ben ik gedwongen op mijn kamer te blijven of de straat op te gaan. Ik kan eerlijk gezegd niet begrijpen hoe ze elkaars gezelschap kunnen verdragen. Hun conversatie bestaat uitsluitend uit geklaag over geld of gejeremieer over lonen—de lonen die zij niet verdienen.
Ik eis weinig van hen. Het enige dat ik vraag is eens per week een potje multivitaminen plus schoon wasgoed en een hoffelijke bejegening. Toch zou ik niet graag hebben dat u zo dadelijk de radio afzet in de gedachte dat ik niet op mijn ouders gesteld ben. Op mijn eigen manier sta ik ze zeer na. Het kan ook moeilijk anders. Het huisje waar we in wonen is maar klein. Ze hebben hun goede kanten. Mijn vader kan heel geestig zijn na een paar glaasjes wodka en mijn moeder staat bekend om haar medeleven met andere getrouwde vrouwen. Ze zit zelfs midden in de organisatie van een plaatselijke praatgroep voor hen. Ik heb ergens gelezen dat het belangrijk is dat familieleden lichaamscontact hebben, dus let ik erop dat ik mijn ouders nu en dan op de schouders klop in het voorbijgaan. Dat kost niets en ze schijnen het prettig te vinden. Maar om 8 uur, wanneer de woonkamer vol sigarettenrook is, verontschuldig ik me en vertrek naar de buitenwereld.
Soms ontmoet ik Barry Kent en babbelen we over wie van zijn vrienden in bewaring en wie op de Borstal tuchtschool zitten. Zo nu en dan bespreken we Barry’s poëzie. Hij heeft tijdens zijn laatste periode van hechtenis leren lezen en schrijven. Hij zat in een progressieve instelling die een dichter in de staf had, dus in plaats van zakjes plakken moest Barry zinnen ontleden en weer aan elkaar plakken. Sommige van zijn producten zijn best goed, primitief natuurlijk, maar ja, Barry is zo ongeveer gediplomeerd imbeciel dus wat wil je. En toch, hij verdient tenminste met zijn poëzie. Als ‘Baz de skinhead dichter’ gaat hij bars en rock-gelegenheden af en schreeuwt het publiek zijn gedichten toe. Soms schreeuwen ze terug en dan wordt het vechten. Barry wint altijd.
Op weg naar huis ga ik langs Pandora, die gewoonlijk onder de bureaulamp over haar ‘A’ niveau huiswerk gebogen zit. Op de muur boven haar bureau hangen twee opschriften, geschreven met een neon roze markeerpen. De ene luidt: NAAR OXFORD GAAN OF STERVEN, en de andere: NAAR CAMBRIDGE GAAN OF LEVEN. Achter de opschriften staan vijf uitroeptekens. We drinken samen een kopje chocolademelk of, als haar ouders uit zijn, een gin-tonic. Daarna kussen we elkaar hartstochtelijk een minuut of vijf, op gin-avonden langer, en dan ga ik op weg naar huis, verteerd door latente seksualiteit. Bij zulke gelegenheden ben ik altijd blij als het regent. Er gaat niets boven een koude douche om seksuele frustratie te onderdrukken.
Om 11 uur lig ik in bed met de hond te lezen, met een biscuitje en een kopje chocola op mijn nachtkastje. Mijn manier van leven is niet in de stijl die ik zou kiezen. Als ik de keus had zou ik kiezen voor een mengsel van het sociale leven van prins Andrew en prins Edward, Ted Hughes’ dagelijks werk en het romantische leven van Wham of Mick Jagger. Maar ik heb ten minste een leven. Sommige mensen hebben dat niet. En ik sta op de rand, op de berm van de snelweg van het lot. Zal ik de kant opgaan van Londen, beroemdheid en aandacht van de media?…Of zal ik de andere kant opgaan, naar de provincie, en gedwongen zijn brieven naar de plaatselijke krant te schrijven om mijn naam in druk te zien verschijnen? Een derde mogelijkheid schiet me te binnen. Ik zou ook panne kunnen krijgen op een rotonde en onbekend en ongezongen achterblijven, in de duisternis.
Maar ik moet u, vriendelijke luisteraar, niet lastigvallen met mijn introspectieve gemijmer. En ik moet nu trouwens toch ophouden—het begint te regenen en mijn spijkerbroek hangt aan de waslijn.