Een Mole in Moskou

SEPTEMBER 1985

Om 6 uur ‘s-morgens wakker geworden. Voorzichtig opgestaan omdat de hond languit op mijn bed lag, plat op zijn rug, met zijn poten in de lucht. Eerst dacht ik dat hij dood was, maar toen ik zijn pols controleerde vond ik tekenen van leven, dus kroop ik maar onder zijn warme vacht uit. De hond is onderhand stokoud en heeft zijn slaap nodig.

Na het opmeten van mijn borst en schouders waste ik me goed met koud water. Ik heb ergens gelezen (in een van meneer Paul Johnsons artikelen, geloof ik) dat koud water een man van je maakt. Ik maak me de laatste tijd een beetje zorgen over mijn mannelijkheid. Ik moet onderweg ergens te veel vrouwelijke hormonen opgepikt hebben.

Ik ben ervoor naar de dokter geweest, maar die deed, zoals ge woonlijk heel vervelend. Ik vroeg of ik niet wat van mijn vrouwelijke hormonen weg kon laten halen. Dokter Gray lachte een afschuwelijke, bittere lach en gaf zijn gebruikelijke advies, dat luidt: naar buiten gaan en mij tegen mijn hoofd laten trappen in een rugby serum. En toen ik zijn spreekkamer uitliep zei hij: ‘En ik wil je hier zeker twee maanden niet meer zien.’ Ik vroeg: ‘Zelfs niet als ik ernstig ziek word?’ Hij mompelde: ‘Vooral niet als je ernstig ziek wordt.’ Ik denk erover hem aan te geven bij zijn superieuren; al deze zorgen hebben mijn dichterlijke output erg aangetast. Vroeger kon ik wel vier gedichten per uur produceren, en nu nog maar drie per week. Als ik niet uitkijk droog ik nog helemaal op.

In mijn wanhoop ben ik naar het Lake District gegaan met de trein. Ik werd getroffen door de schoonheid van die plek, maar ook bedroefd te merken dat er geen narcissen flitsten in mijn buitenoog zoals in dat van William Wordsworth, de oude Lake dichter. Ik vroeg een aftandse boerenkinkel waarom er geen narcissen waren. Hij zei: ‘Het is juli, jongen.’ Ik herhaalde luid en duidelijk (omdat hij kennelijk niet goed wijs was): ‘Ja, dat weet ik wel, maar waarom zijn er geen narcissen? ‘Het is juli!’ brulde hij. Toen heb ik die arme dolende geest maar alleen gelaten. Treurig dat er niets gedaan kan worden voor zulke zielige geriatrische gevallen. Het is de schuld van de regering. Sinds zij rattengif in de waterreservoirs doen is het grootste deel van de volwassen bevolking stapelgek geworden. Ik zat op een rotsblok waar Wordsworth eens zat, en vond het heel opwindend te bedenken dat op de plaats van mijn denim zich eens zijn mollen vel bevond. Een nozem had op de rots gekrabbeld: ‘Hoe zit dat met die Wordsworth?’ Een andere, meer gecultiveerde hand had eronder geschreven: ‘Jij hersenloze vandaal, hoe durf je deze gewijde rots die hier al miljoenen jaren staat, zo te bevuilen! Als je hier was zou ik je een pak slaag geven dat je heugen zou. Getekend, een methodist.’ Iemand anders had eronder gezet: ‘Geef mij dat pak slaag liever. Getekend, een masochist.’ Toen ik mijn boterhammen met tonijnsalade en mijn caloriearme sinas ophad, liep ik om het meer heen om inspiratie op te doen, maar tegen theetijd was er nog niets gebeurd dus stopte ik mijn pen en mijn schrift maar weer in mijn tas en haastte mij terug naar het station om de trein terug naar de Midlands te nemen.

Echt iets voor mij om in een coupé te zitten met een hyperactie ve tweejarige tweeling en hun oververmoeide moeder. Wanneer ze niet met spectaculaire driftaanvallen over de vloer rolden stonden ze met zijn tweeën een centimeter of vijftien van me af om mij strak, zonder te knipperen, aan te staren met hun boze ogen. Vroeger was het altijd mijn droom een boerderij vol cherubijntjes van kinderen te hebben. Ik stelde me voor hoe ik uit het raam van mijn studeerkamer keek om ze te zien rollebollen tussen de oogstcombines. Terwijl Pandora, hun moeder, steeds zei: ‘Ssst…Pappa is aan het werk’, waarop de kinderen mij poezelige kushandjes toe zouden werpen en daarna de geplavuisde keuken binnenholden om de koekjes op te eten die Pandora zojuist uit de oven had gehaald. Maar sinds mijn ervaringen met de tweeling heb ik besloten mijn zaad niet uit te zaaien. Misschien vraag ik mijn ouders zelfs wel om een sterilisatie voor mijn achttiende verjaardag.

Toen ik thuiskwam haastte ik mij naar Pandora’s huis om haar over mijn gewijzigde toekomstplannen te vertellen. Pandora zei: ‘Au contraire, chéri, zouden wij dan nog steeds een langetermijnrelatie hebben, dan zou ik een kind willen hebben op mijn zesenveertigste jaar. Het kind zal een meisje zijn. Ze zal mooi zijn en immens begaafd. Haar naam zal Liberty zijn.’ Ik zei: ‘Maar zouden de vrouwelijke voortplantingsorganen nog steeds voortplanten op de leeftijd van zesenveertig jaar?’ Pandora zei: ‘Mats naturellement, chéri. En trouwens, er is altijd nog de reageerbuis-optie.’

Meneer Braithwaite kwam de kamer in en zei: ‘Pandora, neem een beslissing. Ga je nou nog mee naar Rusland of niet?’ Pandora zei: ‘Nee. Ik kan de poes niet alleen laten.’ Toen kregen ze slaande ruzie. Ik kon mijn oren niet geloven. Pandora wees een week Rusland van de hand alleen maar omdat dat stinkende ouwe scharminkel van haar voor de vierde keer jongen kreeg! In een kleine pauze in de ruzie zei ik: ‘Ik zou mijn rechterarm over hebben voor een week in het land waar Dostojevski is geboren.’ Maar meneer Braithwaite reageerde daar niet op met een uitnodiging. Misselijk gewoon! De Co-op melkinrichting had hem twee kaartjes gegeven voor een reis naar Moskou om daar informatie te verzamelen over de melkdistributie. Mevrouw Braithwaite had geweigerd mee te gaan (omdat ze net lid van de SPD was geworden), dus was er een kaartje over. En toch wilde die gierige zak mij deze kolossale kans onthouden om de revolutie van nabij te bestuderen. Toen meneer Braithwaite de tuin in was gegaan om woest het gras te maaien zei Pandora: ‘Jij gaat naar Moskou!’ Ze heeft een hele week lang haar vader bewerkt. Ze weigerde te eten en ze zette haar stereo op het maximum aantal decibellen. Ze nodigde elke dag haar ‘Heli’s Angels’ vrienden uit op de thee. Haar punkvrienden kwamen ‘s-avonds eten. En de meeste ochtenden ontbeet ik met de familie. Tegen het einde van de week was meneer Braithwaite een gebroken man en smeekte mevrouw Braithwaite hem mij mee te nemen achter het Ijzeren Gordijn. En nadat Pandora een reggaeconcert op het achtergazon had gehouden gaf hij eindelijk toe. Hij kwam op zondagmorgen om 11 uur naar ons huis, dus haalde ik mijn ouders uit bed en hielden we een vergadering aan onze keukentafel. Zij stemden enthousiast in met mijn vertrek naar Rusland voor een week. Mijn moeder zei: ‘Fantastisch, George. We zouden een tweede wittebroodsweek kunnen hebben als Adriaan weg is!’ Mijn vader zei: ‘Ja, moeder zal wel op de baby passen. Dan kunnen we onszelf opnieuw ontdekken, hè Pauline?’ Ze zaten even te foezelen en toen gingen ze weer over tot de orde van de dag. Omdat hij wist dat ik nog maagd ben op het gebied van reizen, had meneer Braithwaite een aanvraagformulier voor een paspoort meegenomen. Ik vulde dat zorgvuldig in aan de hand van zijn aanwijzingen. Ik maakte maar één fout. Waar ‘sex’ stond vulde ik in ‘nog niet’, in plaats van ‘mannelijk’.

We haalden het hele huis overhoop op zoek naar mijn geboortebewijs tot mijn moeder zich herinnerde dat het ingelijst in oma’s zitkamer hangt. Mijn vader ging erheen om het te halen terwijl meneer Braithwaite me meenam naar een automaat om pasfoto’s te laten maken. Onderweg in de auto oefende ik gelaatsuitdrukkingen. Ik wou dat mijn foto de ware Adriaan Mole zou tonen. Warm en intelligent en toch raadselachtig met een zweem van zinnelijkheid. Het pakte nogal teleurstellend uit. Op de foto’s leek ik een pukkelige puber met een zweem van waanzin in mijn uitpuilende ogen. Toen iedereen behalve ik uitgelachen was over de foto’s schreef mijn moeder met tegenzin een cheque uit voor vijftien pond en werden alle papieren gecontroleerd en nog eens gecontroleerd door meneer Braithwaite, voor hij ze in een grote envelop deed. Terwijl hij dat deed bekeek ik hem eens goed, hij zou tenslotte voor meer dan een week mijn reisgenoot zijn. Zou ik de vernedering kunnen verdragen in gezelschap te worden gezien van een man met een gevlamde broek aan en een vest met Paisley-patronen? Te laat! De teerling was geworpen! Het noodlot had ons tezamen gebracht! Toen hij de deur uitging met mijn papieren in zijn hand geklemd zei hij: ‘Adriaan, wil je mij beloven, zweren, op je ere-woord, dat de hele week dat wij in Moskou zijn niet één woord over de Noorse lederindustrie over je lippen zal komen?’ Verbaasd zei ik: ‘Ja natuurlijk. Als om de een of andere reden mijn kleine lezinkjes over de Noorse lederindustrie u tegen de borst stuiten, dan zal ik het er natuurlijk niet over hebben.’ Meneer Braithwaite zei: ‘O, jouw voortdurende monologen over de Noorse lederindustrie stuiten mij niet tegen de borst, ik vind ze alleen maar dodelijk, dodelijk saai.’ Toen stapte hij in zijn auto en ging de papieren in de bus doen bij het paspoortenbureau. Als dit een film was zouden nu bladeren over het scherm waaien en bladzijden van dagboeken omslaan, treinen zouden bulderen en er zouden blaadjes van kalenders worden afgescheurd door een onzichtbare hand. Maar omdat ik hier gewoon aan het woord ben hoef ik alleen maar te vertellen dat de tijd voorbijging en ik met de post mijn paspoort en mijn visum kreeg. In de dagen voor ik naar Rusland vertrok kreeg ik ook raad. Mijn oma zei: ‘Als de Russen aanbieden je hun zoutmijnen te laten zien, weiger dan en vraag in plaats daarvan een schoenfabriek te mogen bezichtigen.’ Mijn moeder raadde me aan niet te vertellen dat ze op haar veertiende uit de Jonge Communisten Liga (afdeling Norwich) was gegooid omdat ze te vriendschappelijk omging met Amerikaanse soldaten. Pandora raadde me af een ketting van lichte barnsteen voor haar te kopen omdat ze veel liever donkere barnsteen heeft, en meneer O’Leary van de overkant raadde me de hele reis af. Hij zei: ‘Alle Russen zijn goddeloze heidenen, Adriaan.’ Mevrouw O’Leary zei: ‘Anders jij wel, Declan, je bent al in geen twee jaar naar de mis geweest.’

Het ergste stuk van de reis naar Moskou was de Mi snelweg. Meneer Braithwaite’s Volvo werd verschillende keren bijna onder passerende vrachtwagens gezogen. Bij Watford Gap raakte meneer Braithwaite helemaal de kluts kwijt en ging het stuur over in de capabele handen van mevrouw Braithwaite. Het was de eerste keer dat ik met het vliegtuig ging, dus verwachtte ik sympathie en wat extra aandacht van de stewardess die bij de ingang van het vliegtuig stond. Ik zei: ‘Dit is de eerste keer dat ik vlieg, dus zal ik misschien wat extra aandacht van u nodig hebben.’ De vrouw zei in gebroken Engels: ‘Nou van mij zul je die niet krijgen, Engelsman, ik zal het te druk hebben met het vliegen van het vliegtuig.’ Meneer Braithwaite werd bleek toen hij hoorde dat de piloot een vrouw was. Maar hij herinnerde zich dat hij een fervente feminist was en zei: ‘Prima.’ Behalve dat ik mijn stoelriem om mijn nek deed verliep de vlucht zonder incidenten. De passagiers concentreerden zich op het verstoppen of opeten van de knoflookworst en creamcrackers die ze voor de lunch kregen; maar ze warmden een beetje op toen de wodka rondging en tegen de tijd dat we op het vliegveld buiten Moskou landden waren enkelen van hen walgelijk dronken en niet bepaald goede voorbeelden van de Westerse Kapitalistische Samenleving.

Het vliegveld was slecht verlicht, vooral waar de bagage opge haald moest worden. Bijna iedereen had koffers van Marks and Spencers dus ontstonden er nogal wat ruzies en moesten koffers opengemaakt worden en ondergoed bekeken voor de rechthebbende eigenaars de ‘Y’frontjes van de zijden directoirtjes konden onderscheiden.

Een grote blonde vrouw stond in een somber hoekje van de aankomsthal met een bordje waarop ‘Intourist’ stond. Vijfhonderd mensen drongen om haar heen om iets te vragen. Meneer Braithwaite blaatte: ‘Ik kom hierom de melkdistributie te bestuderen. Mijn naam is Ivan Braithwaite. Moet ik bij u zijn?’ De grote blonde vrouw smeet het bordje neer, klapte in haar handen en gilde: ‘Jullie buitenlanders moeten stil zijn. Het lijkt wel dat ik hier in Moskous dierentuin ben. Jullie moeten op jullie bagage gaan zitten en wachten.’

We wachtten en wachtten. Er gingen nog meer lampen uit en toen kwamen in het toenemende duister vier mensen met bordjes. Op een van de bordjes stond ‘Siberia’, op een tweede ‘Moskou’. Op nog een ander bordje stond ‘Melk’. Meneer Braithwaite en ik gingen bij de ‘Melk’ staan, waar zich na een poosje twee Duitse veeboeren en drie gepensioneerde Engelse melkboeren bij ons voegden, plus een dyslectische Amerikaanse familie die dacht dat er ‘Minsk’ op het bordje stond. We werden in een bus geloodst en onze gids gaf ons commentaar op de Moskouse buitenwijken waar we doorheen reden. De dyslectische Amerikaanse dochter tuurde uit het raam en zei: ‘Jesses…waar zijn de winkels in jezusnaam?’ Haar moeder zei: ‘Schat, we zijn hier in de buitenwijken, de winkels zijn in het centrum van de stad.’ Er was geen winkel te zien, al kreeg een van de Engelse ex-melkboeren een melkwinkel in het oog en begon te klappen, wat onze gids voor het eerst deed glimlachen. Het hotel was reusachtig en wemelde van alle nationaliteiten op aarde. Onze gids krijste boven het geratel van al die vreemde talen uit: ‘Even geduld terwijl ik met uw kamersleutels worstel. Als ik geheel zoek raak vraag dan naar Rosa. Dat is niet mijn naam maar dat is genoeg. Mijn naam in het Russisch is te moeilijk voor jullie onhandige tongen.’ Ik viel in slaap op de marmeren vloer en werd uren later wakker bij het geluid van een zware metalen sleutel die in mijn oor rinkelde.

Na de kamer te hebben nagekeken op verborgen microfoons stapte ik met mijn ondergoed aan in bed omdat mijn oma me had gewaarschuwd dat er verborgen camera’s achter alle spiegels zaten, en ik het een vervelende gedachte vond mijn Engelse genitaliën bloot te stellen aan de spot van onzichtbare toeschouwers. Meneer Braithwaite viel meteen in slaap in het bed naast me, maar ik lag uren wakker te luisteren naar het geluid van de trams buiten het hotel en ik maakte een gedicht in mijn hoofd:

O TRAMS VAN MOSKOU

Hoe revolutionair zijn jullie wielen?

Zijn jullie wagens gesmeed uit het staal van de klassen strijd?

Is de stof van jullie stoelen met bloed bevlekt?

Blijven jullie passagiers op het rechte spoor van onzelf zuchtige zelfopoffering?

Ik, Adriaan Mole, zal het gauw weten

Want morgenochtend ben ik een fellow traveller

‘s Morgens was meneer Braithwaite nergens te bekennen. Ik dacht meteen aan ontvoering maar toen vond ik een briefje op de wc-bril waarop stond: ‘Veel plezier vandaag. Ik zie je vanavond laat.’ Dus was ik alleen in Moskou. Ik hing een handdoek over de badkamerspiegel voor ik me waste. Toen ging ik in mijn beste kleren met de lift naar beneden om te ontbijten. De eetzaal zag eruit als een hangar en was vol communisten die zwart brood aten en koffie dronken. Ik zat naast een inktzwarte man met een jurk aan die in Moskou was om versnellingshandels voor zijn tractorfabriek in Afrika te kopen. We praatten een tijdje maar we hadden weinig gemeen, dus wendde ik me tot mijn andere buurman, die een Noor bleek te zijn…Wat een bof! Ik praatte honderduit over de Noorse lederindustrie, maar in plaats van belangstelling te tonen stond hij plotseling op en vertrok. En hij had zijn ontbijt nog niet eens op. Wat is dat Scandinavische ras toch aan vreemde stemmingen onderhevig! Rosa kwam de eetzaal in stampen en commandeerde haar gezelschap een bus in. De Amerikaanse familie, de drie melkboeren, de twee Duitse boeren en ik werden meegenomen op een rondrit. We kregen tien minuten bij het Kremlin en in die tijd verkocht het Amerikaanse meisje haar fototoestel, haar laarzen en haar paraplu aan een jonge zeurderige landverrader die klaagde over zijn land tot Rosa hem om de oren sloeg en zei: ‘Geen enkel ander land zou jou binnenlaten. Jij bent een miezerige boze wicht.’ Ik denk dat ze booswicht bedoelde, want het was heus een jongen. Toen stapten we weer in de bus en gingen het Bolsjoi Theater bezichtigen en het olympisch stadion en de residentie van de Engelse ambassadeur en talloze musea tot het tijd was voor de lunch.

De melkboeren, Arthur, Arnold en Harry, zwalkten door de foyer en klaagden erover dat ze nog niet één melkinrichting hadden bezocht. Ze hadden gedronken, en geen melk. Wodka, denk ik. Rosa was verwikkeld in een bittere discussie met de Amerikaanse familie, die wilde weten wanneer ze naar Minsk zouden vertrekken, dus luisterde ze niet naar het gelal van de melkboeren.

Bij de lunch zat ik aan tafel met aristocratische Engelse dames die jammerden dat ze om een of andere onverklaarbare reden de hele dag melkdistributiecentra hadden bezocht. Een deputatie van hen benaderde Rosa om te smeken of ze naar het ballet mochten.

We hadden die middag vrij dus maakte ik een wandeling in het Gorky Park op zoek naar lijken. Er wandelden massa’s Russen rond net zoals Engelse mensen dat altijd doen. Sommigen likten aan ijsjes, anderen lachten en praatten en weer anderen lagen te zonnebaden in hun ondergoed, met roebelbiljetten op hun neus tegen de zonnebrand. Het was inderdaad zo heet dat ik wel terug moest naar het hotel om mijn oorwarmers, mijn moeders bontmuts, wanten, winterjas, vier truien en twee T·shirts uit te doen.

‘s-Avonds gingen we met de bus naar de opera waar ik en de meeste Russen in het publiek in slaap vielen en het Amerikaanse meisje haar Sony koptelefoon verkocht. Meneer Braithwaite kwam heel laat en heel dronken thuis. Wodka ruik je niet, maar ik wist het. Hij stapte in bed zonder een woord te zeggen en begon keihard te snurken. Ik was er onderhand van overtuigd dat hij een spion was. Hetzelfde patroon zette zich alle drie de dagen in Moskou voort. Ik werd wakker, vond een briefje van meneer Braithwaite en was dus wel gedwongen me over te leveren aan de genade van ‘Intourist’. Onderhand was ik zo verge ven van cultuur dat ik hunkerde naar een beetje Engelse apathie en verwerpelijk materialisme.

Dus deed ik op mijn laatste middag in Moskou iets heel dappers. Ik daalde afin de catacomben van de met luchters versierde metro in een poging Moskous winkelcentrum te vinden. Ik deed een munt van vijf kopeken in een machine, kreeg een kaartje en trad binnen in de pracht en praal van marmer en verguldsel. Treinen kwamen om de drie minuten en namen mij en hele ladingen van de Russische bevolking mee naar de winkels. Ik kreeg heel wat nieuwsgierige blikken (pukkels zie je niet vaak in Rusland); maar de meeste mensen lazen zware intellectuele boeken met grappige letters erop of leerden pianoconcerten van Tsjaikovski uit hun hoofd.

Ik kwam er goed uit, vond de winkels en keerde vier uur later terug naar het hotel met een reusachtige Russische baboesjka-pop met dertig andere, steeds kleinere poppetjes erin. Net als in Tinker, Tailorop de tv. Pandora krijgt de grootste en mijn vader de kleinste. Toen ik de lobby van het hotel binnenkwam zag ik meneer Braithwaite op een sofa zitten met een wulpse Russische vrouw met een gifgroen broekpak aan en schoenen met plateauzolen. Ze friemelde erotisch aan de vlammen op meneer Braithwaite’s broek en ik zag hoe hij haar hand vastpakte en de palm likte. God! Wat een walgelijk gezicht! Ik had de neiging hem toe te roepen: ‘Meneer Braithwaite, verman u, u bent een Engelsman!’ Toen ze mij aan zagen komen sprongen ze uit elkaar. Ze werd aan me voorgesteld als Lara, een deskundige op het gebied van uierziekten.

Ik glimlachte koeltjes en liet hen samen achter, niet langer in staat de aanblik van de lust in hun bejaarde ogen te verdragen. Drie roebels brandden een gat in mijn sok, dus trok ik mijn schoen uit, haalde het geld te voorschijn en riep een taxi. ‘Breng me naar Dostojevski’s graf!’ riep ik uit. De taxichauffeur vroeg: ‘Hoeveel geld heb je?’

‘Drie roebels,’ antwoordde ik. ‘Dat is niet genoeg, knul,’ zei hij. ‘Dostojevski’s graf is in Leningrad.’ Ik complimenteerde hem met zijn Engels en sloop terug het hotel in, waar ik mijn spullen pakte en me klaarmaakte voor de terugreis.

Lara was op het vliegveld. Ze gaf meneer Braithwaite één enkele anjer. Er was veel palmgelik en gezucht en gepraat over hun ‘zielen’. Meneer Braithwaite gaf Lara een exemplaar van The Dairy Farmers Weekly, twee paar sokken van Marks and Spencers, een rol wc-papier en een pakje ‘Bic’ scheermesjes. Ze huilde tranen met tuiten.

Mevrouw Braithwaite en Pandora stonden achter het glas op Gatwick te wachten. Toen we naar hen toeliepen zuchtte meneer Braithwaite op een diep Russische, Tsjechov-achtige manier en zei: ‘Adriaan, mevrouw Braithwaite zou misschien niets van Lara en mij begrijpen.’ Ik zei: ‘Meneer Braithwaite, ik begrijp zelf ook niets van u en Lara. Hoe iemand Iets kan hebben met een vrouw die een gifgroen broekpak en plateauzolen draagt, is mij een raadsel.’ Met deze woorden passeerde ik het hek en viel in de armen van Pandora en Engeland. O, Leicester! Leicester! Leicester!