Adriaan Mole op de piratenzender Radio Vier’

Kunst, Cultuur en Politiek

AUGUSTUS 1985

Ik wil graag de BBC bedanken voor de uitnodiging u toe te spre ken op Radio Vier. Het wordt ook tijd dat ze een beetje cultuur hebben ‘s-morgens. Maar voor ik echt begin, neem ik even de gelegenheid te baat om mijn ouders gerust te stellen over mijn veilige aankomst hier.

Ha, mam. Ha, pap. De trein was oké. De tweede klas was vol, dus ging ik in de eerste klas zitten en deed net alsof ik krankzinnig was. Gelukkig had de conducteur een krankzinnige in de familie, dus was hij heel aardig en nam mij mee naar de bagagewagen waar ik op een klapstoeltje mocht zitten. Zoals jullie weten ben ik van nature introvert dus was het doodvermoeiend om een uur en twintig minuten lang net te doen of ik een krankzinnige extravert was. Ik was blij toen de trein de spelonk van het St. Pancrasstation binnenstoomde. Nou, eerlijk gezegd kwam de trein niet binnenstomen, want zoals jij wel zult weten, pap, is stoom verleden tijd en niet meer dan een erotische droom in het hoofd van de treinengek.

In ieder geval nam ik een taxi zoals jullie hadden gezegd, een zwarte, met zo’n hoog dak. Ik stapte in en zei: ‘Breng me naar de BBC.’ De chauffeur vroeg: ‘Welke BBC?’ op nogal zure toon. Ik zei bijna ‘je toon bevalt me niet, beste man’, maar ik slikte het in en vertelde hem: ‘Ik moet vanmorgen op Radio Vier spreken’. Hij zei: ‘Maar goed dat het niet de tv is, met zo’n hoofd.’ Hij had het vast over de stukjes groen wc-papier die nog aan de plekjes kleefden waar ik me gesneden had bij het scheren. Ik wist niets te zeggen op deze wrede opmerking, dus hield ik mijn mond en keek naar de meter zoals jullie hadden gezegd. Je zal het niet geloven, mam, maar het kostte me twee pond en vijfenveertig pence!…Ik weet het…ongelofelijk, hè? Twee pond en vijfenveertig pence. Ik gaf hem twee briefjes van een pond en een vijftig pence-stuk en zei dat hij het wisselgeld mocht houden. Ik kan niet herhalen wat hij toen zei, want dit is Radio Vier en niet Radio Drie, maar hij smeet zijn vijfpence fooi in de goot en reed weg terwijl hij me de vreselijkste scheldwoorden nariep. Ik heb uren in de goot moeten wroeten, maar jullie zullen blij zijn te horen dat ik de vijfpence ten slotte toch heb gevonden. Een vent in generaalsuniform versperde mij de weg naar het gewijde voorportaal van Broadcasting House. Hij vroeg: ‘En wie mag jij dan wel zijn, jochie?’ Ik zei koel (want zijn toon beviel me ook al niet): ‘Ik ben Adriaan Mole, de dagboekenschrijver en jeugdfilosoof.’ Hij wendde zich tot een andere generaal…in feite kan het, denk ik achteraf, best de opperbevelhebber van de BBC zijn geweest, want deze tweede generaal zag er nobel en toch zorgelijk uit. In ieder geval schreeuwde de eerste generaal: ‘Kijk eens even op de lijst onder Mole, alsjeblieft!’ De tweede generaal antwoordde met beschaafde stem (dus het moet wel de directeur zelf zijn geweest): ‘Ja, ik heb hier een Mole staan…studio B 198.’ Voor ik het wist verscheen een gerimpelde oude gids aan mijn elleboog en ging mij voor naar een superdeftige lift. Toen we de lift—die overigens twee keer zo groot was als mijn slaapkamer—uitkwamen, ging hij me voor door kronkelende martelende gangen. Het leek op George Orwells ministerie der Waarheid in dat boek 1984. Geen wonder dat DJ’s altijd te laat op hun werk komen.

Uiteindelijk kwamen we hijgend en uitgeput bij de deur van studio B198. Ik maakte me een beetje ongerust over de oude gids. Eerlijk gezegd was ik bang dat ik gedwongen zou zijn mond op mond beademing toe te dienen, zo zwak leek hij. Ik vind echt dat de BBC op iedere verdieping zuurstofflessen moet klaarzetten voor zijn oudere werknemers, en een getrainde verpleegster zou ook geen gek idee zijn. Het zou ze op den duur geld besparen, dan hoefden ze niet de hele tijd nieuwe mensen aan te nemen en de pet te laten rondgaan voor kransen en zo.

Nou, in ieder geval wou ik jullie even laten weten dat ik veilig ben aangekomen. O ja, je weet wel, die BBC-vent waar ik altijd aan schreef, die redacteur John Tydeman? Nou, hij ziet er onwijs sjofel uit. Hij ziet er net zo uit als hij schrijft. Je kent dat wel, met een baard en een bril met zo’n dik bruin montuur. Meer hoefik toch niet te zeggen, hè? Ik moet nu ophouden met tegen jullie praten, mam en pap, want hij zit allerlei obscene gebaren tegen me te maken door het glas—dat zegt genoeg over het intellectuele niveau bij de BBC.

O ja, voor ik het vergeet: hebben jullie een briefje naar Pop-Eye Scruton gestuurd om te zeggen dat ik ben geveld door een of ander ‘vooralsnog naamloos’ virus? Zo niet, willen jullie dat dan alsjeblieft meteen na mijn uitzending doen?…Bedankt. Zoals jullie weten weigerde hij me toestemming te geven om vandaag hierheen te komen. Kan het kinderachtiger! Stel je voor dat je een van de meest vooraanstaande intellectuelen op school de kans ontneemt voor de BBC te spreken over kunst en cultuur. Zul je er aan denken er ‘ten aanzien van het Hoofd der school’ op te zetten, pap? Niet vergeten en niet ‘Pop-Eye Scruton’ erop zetten zoals de laatste keer. Nou, ik zal nu maar eens echt beginnen…Ik moet mijn aantekeningen hier ergens hebben…(pauze…geritsel…) O jee…Ik moet ze in de taxi hebben laten liggen. O nou ja, gelukkig maar dat ik zo goed ben in ‘ad hoc’ spontaan spreken…Dus, kunst en cultuur. Zijn die belangrijk?

Nou, ik denk dat kunst en cultuur belangrijk zijn. Onwijs belangrijk. Zonder kunst en cultuur zouden we afdalen naar het peil van de dieren die hun tijd verdoen met doelloos rondhangen bij vuilnisbakken en vechten. De mensen die geen kunst en cultuur in hun leven toelaten, kun je altijd herkennen. Ze zijn bleek omdat ze te veel naar de tv kijken, en hun conversatie mist een zeker je ne sais quoi; behalve als ze Frans zijn, natuurlijk. Cultuurloze mensen praten over de bietenprijs en waarom een boterham altijd met de beboterde kant op de grond valt en meer van die onnozele dingen. Je hoort ze nooit over Van Gogh of Rembrandt of Bacon (met Bacon bedoel ik Francis Bacon de beruchte schilder, niet Deense bacon…het soort dat je eet). Nee, zulke namen zeggen cultuurloze mensen niets; zij zullen nooit op pelgrimstocht naar het Louvre gaan om Michelangelo’s Mona Lisa te zien. Zij zullen nooit in extase raken van een opera van Brahms. Zij zullen hun lege dagen vullen met triviale trivialiteiten en ten slofte sterven zonder ooit van de zoete ambrozijn der cultuur te hebben genipt.

Daarom voel ik mij gedwongen artisticiteit te bevorderen waar ik ook binnentreed. Wanneer ik ondergeciviliseerde personen ontmoet dwing ik hen tot een filosofische conversatie. Ik vraag hen: ‘Waarom zijn wij hier?’ Hun antwoord is veelal lachwekkend. Vorige week stelde ik deze vraag nog aan een eenvoudige marktkoopman. Hij antwoordde: ‘Ik weet niet waarom jij hier bent, knul, maar ik ben hierom groente aan de man te brengen.’ Zulke mensen verdienen ons medelijden. Wij met ons superieure intellect moeten hen niet te hard vallen maar hen zachtjes sturen in de richting van de schouwburg in plaats van de videotheek. De kunstgalerie in plaats van de bingohal. Het plaatselijke Bachkoor in plaats van de discotheek. Ik weet dat er cynici zijn die zeggen: ‘Engeland wordt geregeerd door filistijnen, dus wat wil je?’ Maar tot deze cynici wil ik zeggen: Ja, we worden misschien op het ogenblik geregeerd door filistijnen, maar ik wil graag deze gelegenheid te baat nemen om het te hebben over een politieke partij die ik onlangs heb opgericht. Hij wordt de Mole Beweging genoemd. We zijn nu nog met weinigen, maar er komt een dag dat onze invloed zich in het gehele land zal doen gevoelen. Ik zou best premier kunnen worden. Is dat zo onvoorstelbaar? Niet in mijn ogen. Mevrouw Thatcher was vroeger ook een eenvoudige huisvrouw en moeder. Dus als zij het kan, waarom ik niet? De Mole Beweging is gesticht op eerste kerstdag 1985. Je weet hoe dat gaat op eerste kerstdag. Je hebt je cadeaus uitgepakt en je hebt al het witte vlees van de kalkoen opgegeten. Je halvegare familieleden zitten te kiften over het testament van tante Ethel en waarom Norman het niet verdiende de wrakke oude klok te krijgen: een algemeen gevoel van ennui (ennui is een Frans woord dat dodelijke verveling betekent, tussen twee haakjes). Ja, ennui hangt in het huis als oude sigarettenrook. In ieder geval was het eerste kerstdag en mijn vriendin, Pandora Braithwaite, was langsgekomen zodat we onze wat verlate kerstwensen konden uitwisselen. Haar ouders hadden haar meegenomen naar een hotel voor de kerst omdat mevrouw Braithwaite zei dat ze stapelgek zou worden als ze nog één keer tegen de kont van een kalkoen aan moest kijken.

In ieder geval wisselden we kerstcadeaus uit: ik gaf haar een as bak in de vorm van een vis die ik op school bij handenarbeid had gemaakt, en zij gaf mij een cadeaubon van Marks and Spencers zodat ik mijn oude onderbroeken kon vervangen. Het elastiek heeft het begeven…tja…dus bedankten we elkaar en zoenden een minuut of vijf. Ik wilde niet dat we te ver zouden gaan en alleenstaande ouders zouden worden…tenminste niet in ons eindexamenjaar. Het zou niet eerlijk zijn tegenover het kind als wij allebei zouden gaan studeren…eh…Waar had ik het ook al weer over…? O ja. Toen we ophielden met zoenen begon ik over mijn ambities te praten en rookte Pandora een van haar stinkende Franse sigaretten en luisterde ernstig naar me. Ik sprak hartstochtelijk over schoonheid en gratie en het weer in ere herstellen van de oude spoorlijnen. Ik ging tekeer tegen torenflats en vrijetijdscentra en vroeg ten slotte: ‘Pandora, lieveling, wil je mij terzijde staan in mijn levenswerk?’ Pandora draaide zich loom om op mijn bed en zei: ‘Je hebt nog niet gezegd wat jouw levenswerk is, cbéri.’

Ik torende boven haar uit en zei: ‘Pandora, mijn levenswerk is het streven naar schoonheid in plaats van lelijkheid, waarheid in plaats van leugens, en naar rechtvaardigheid in plaats van rijke mensen die al het geld voor zichzelf houden.’ Pandora rende naar de wc en gaf wild over, zo’n dramatische uitwerking hadden mijn woorden op haar. Eerlijk gezegd was ik zelf ook een tikje aangedaan en toen zij overgaf bestudeerde ik mijn gezicht in de kastspiegel en zag duidelijk een verandering ten goede.

Want waar vroeger slechts jeugdige onzekerheid stond te lezen zag ik nu rijpe zelfgenoegzaamheid.

Pandora kwam uit de wc en zei: ‘God, lieveling, ik weet niet wat er met jou zal gebeuren.’ Ik nam haar in mijn armen en stelde haar gerust over mijn toekomst. Ik zei: ‘Mijn pad zal vol oneffenheden zijn maar desnoods zal ik het blootsvoets afleggen.’ Onze dubbelzinnige conversatie werd onderbroken door mijn moeder met de laag-bij-de-grondse vraag hoeveel schepjes suiker Pandora in haar chocolademelk wilde. Toen mijn moeder de trap weer afgestommeld was wendde ik mij in wanhoop af en riep: ‘O, red mij van de fetit bourgeoisie met hun domme vragen over drank!’ We probeerden de conversatie voort te zetten maar werden opnieuw gestoord toen mijn vader naar de badkamer ging en walgelijke knorgeluiden begon te maken. Hij is zo grof!…Hij kan niet eens zijn gezicht wassen zonder dat het klinkt als twee parende wrattenzwijnen in een modderpoel. Hoe ik in vredesnaam uit hem ontsprongen ben zal ik nooit begrijpen. In feite denk ik soms dat ik niet uit hem ben ontsprongen; mijn moeder was vroeger dik bevriend met een dichter. Geen fulltime dichter, hij was overdag madenkweker, maar ‘s-avonds, wanneer de maden opgesloten waren in hun stallen, trok hij een blocnote naar zich toe en schreef hij gedichten. Behoorlijk goede gedichten nog wel; één ervan heeft in de plaatselijke krant gestaan. Mijn moeder heeft het uitgeknipt en bewaard…duidelijk de daad van een verliefde vrouw. Toen mijn moeder de chocola kwam brengen, ondervroeg ik haar over haar verhouding met de maden-dichter. ‘O, Ernie Crabtree?’ zei ze quasi onschuldig. ‘Ja,’ zei ik en daarna met nadruk: ‘Ik lijk in veel opzichten op hem, hè…? Dat dichten bijvoorbeeld.’ Mijn moeder zei: ‘Jij lijkt geen bal op hem. Hij was geestig en intelligent en onconventioneel en hij maakte me aan het lachen. Bovendien was hij één meter vijfentachtig en waanzinnig knap.’

‘Waarom ben je dan niet met hem getrouwd?’ vroeg ik. Mijn moeder zuchtte en ging op mijn bed zitten naast Pandora. ‘Ach, ik kon niet tegen die maden. Uiteindelijk heb ik hem een ultimatum gesteld. ‘Ernie,’ zei ik, ‘het is mij of de maden. Je moet tussen ons kiezen.’ En hij koos de maden.’ Haar lippen begonnen te trillen dus ging ik de kamer uit en liep op de overloop tegen mijn vader op. Tegen die tijd was ik vastbesloten voor eens en voor altijd mijn afkomst vast te stellen dus vroeg ik hem naar Ernie Crabtree. ‘Ja, Ernie heeft goed geboerd,’ zei hij. ‘In hengelaarskringen noemen ze hem de maden-koning. Hij heeft nu een hele keten madenkwekerijen en een landhuis met een meute dobermans eromheen…Ja ja, goeie ouwe Ernie.’

‘Schrijft hij nog steeds gedichten?’ informeerde ik. ‘Hoor eens, jongen,’ zei mijn vader en boog zich zo dicht naar mij toe dat ik zijn dertig jaar oude acne-littekens kon zien. ‘Hoor eens, Ernies bankafschriften zijn pure poëzie. Hij hoeft die troep niet te schrijven.’ Mijn vader klom in bed, trok zijn hemd uit en pakte de populaire bestseller die hij aan het lezen was. (Ik lees zelf uit principe geen bestsellers. Dat is een goede vuistregel. Als de grote massa ervan houdt weet ik zeker dat ik dat niet zal doen.) ‘Pap,’ zei ik, ‘hoe zag Ernie Crabtree eruit?’ Mijn vader knakte de rug van zijn boek open, stak een smerige peuk op en zei: ‘Klein dik mannetje met een glazen oog, droeg een rode pruik…En nou weg jij, ik wil lezen.’ Ik ging terug naar mijn kamer en vond Pandora en mijn moeder midden in een van die walgelijke conversaties die vrouwen tegenwoordig hebben. Vol woorden als ‘zelfontplooiing’, ‘potentieel’ en ‘identiteit’. Pandora bleef maar tussenbeide komen met ‘milieu’ en ‘sociaal-economisch’ en ‘seksistische houding’. Ik pakte mijn pyjama uit de la ten teken dat ik hun gesprek wilde beëindigen, maar ze sloegen er geen van tweeën acht op, dus moest ik me in de badkamer uitkleden. Toen ik terugkwam was de kamer vol Franse sigarettenrook en kletsten ze over de EEG en het belang van iets wat ze ‘melk quota’ noemden. Ik hing rond, ruimde mijn bureau op en vouwde mijn kleren op, maar ten slotte was ik wel gedwongen in bed te klimmen terwijl de conversatie aan weerszijden van mij doorging. Toen ze bij de kruisraketten aangeland waren, moest ik wel tussenbeide komen en pleiten voor multilaterale vrede.

Gelukkig raakte de hond buiten op straat in gevecht met een bende andere honden, dus moest mijn moeder wel naar buiten rennen om hem te redden met behulp van een bezemsteel. Ik nam de gelegenheid te baat om met Pandora te praten. Ik zei: ‘Terwijl jij kletspraatjes hield met mijn moeder heb ik belangrijke ideeën geformuleerd. Ik heb besloten dat ik een partij ga beginnen.’ Pandora zei: ‘Een verkleedpartij?’

‘Nee,’ schreeuwde ik. ‘Ik ga ten politieke partij oprichten, een soort beweging. Het zal de Mole Beweging heten en het lidmaatschap bedraagt twee pond per jaar.’ Pandora vroeg wat ze kreeg voor die twee pond per jaar. Ik antwoordde: ‘Interessante conversatie en stimulatie en zo meer.’ Ze deed haar mond open om door te vragen dus deed ik mijn ogen dicht en deed alsof ik sliep. Ik hoorde het zuigende geluid van Pandora’s moonboots toen ze op haar tenen wegliep, de deur opendeed en zuigend de trap afliep. Zo is de Mole Beweging geboren.

De volgende morgen werd ik wakker met een episch gedicht dat door mijn hoofd donderde. Nog voor ik mijn tanden had gepoetst zat ik al aan mijn bureau koortsachtig te schrijven. Ik werd één keer gestoord door een bezoeker, maar ik wees de encyclopedieën die hij verkocht, van de hand en ging terug naar mijn bureau. Het gedicht was klaar om 11 uur 35. En dit is het:

DE HOI POLLOI RECEPTIE

DOOR A. MOLE

Het eten stond op tafel

Het drinken op de bar

De zoutjes lagen in de schaal

De glazen stonden klaar.

De dichters zouden komen

De schilders kwamen mee,

De muzikanten van het orkest

Waren ook invite.

De schrijvers waren onderweg

Uit verre, vreemde streken.

De journalisten stroomden toe

Door schorren en door kreken.

De hoi polloi wachtten

Voor de zaal die warm en rood

Net zo uitnodigend gloeide

Als een tiener moederschoot.

Ze durfden niet over de drempel

Om te proeven van het feest

Uit vrees wat met hen zou gebeuren

Als zij ontketenden het beest.

De hoi polloi raakten vermoeid

Ze zegen op de grond

Ze vertelden elkaar verhalen

En sprookjes in het rond.

Ze maakten tekeningen

En iemand zong een lied.

De laatste regel luidde:

‘Zullen ze komen of niet.’

De kunstenaars, de dichters

En zij die boeken schrijven,

De musici en de mensen

Die nouvelle cuisine bedrijven

Zonden bericht dat zij

Verhinderd waren, helaas.

Ze hadden afspraken met VIP’S

In bars of opera’s.

De chips bleven ongeknabbeld

De salades onaangetast,

De chablis behield zijn kurk

De toast bleef opgetast.

En nog wachtten de mensen

Honderd miljoen jaar lang

En om de tijd te doden

Tekenden ze op het behang.

Ze schreven en ze speelden

Opera’s en toneel.

Ze sneden mooie patronen

In een houten deurpaneel

Ze zongen een meerstemmig lied

Over hun lange epische wacht.

En toen?…Sst! Wat is dat geluid?

Wat klinkt daar in de nacht?

Het zijn de dichters op het grind,

De schilders in de entree.

Open alle deuren wijd

De kunstenaars zijn arrivé!

Wees welkom op ons grote feest.

Die komen niet meer, dachten wij.

Dus hebben we alles opgemaakt

Alle drank en lekkernij.

Want in die lange wachttijd

Kregen de hoi polloi moed.

Ze drongen de feestzaal binnen

En deden zich te goed.

De dichters en de schrijvers,

Schilders in feestkledij,

Vrouwen goed in handwerken

En mannen in beeldhouwerij,

Toneelspelers, journalisten,

Wachtten eeuwig in de kou

Met de zangers en de bassisten

Tot het feest beginnen zou.