42

We konden geen enkele aannemelijke reden opgeven voor de aanslag op ons leven. Heeft u vijanden? vroeg de jonge politieagent die was komen aanrennen. We vertelden hem over de indringer in ons huis, een paar dagen geleden, maar we bespaarden hem het verhaal van de droomagenda. Inbreker, duisternis, weggevlucht, niets gestolen: zo was het allemaal al bizar genoeg. De agent scheen beter op de hoogte te zijn dan we dachten, want hij zei met een bedenkelijke blik dat ze in Parijs de dief van het Musée des Lettres et des Manuscrits nog niet hadden gevonden. Niets dan herrie met die buitenlanders, kon ik opmaken uit zijn lichaamstaal, maar hij noteerde plichtsgetrouw onze verklaringen. Hij informeerde zelfs bezorgd of monsieur Paris-Williame de hulp van een dokter nodig had. Vraiment pos? Vous êtes sur?

Ralph zelf kon maar niet zwijgen over het incident. We zaten in de au berge bij de open haard en verwierpen de ene theorie na de andere.

'Het was een gek,' zei Ralph, 'het kan niet anders. Iemand die ze zijn baan hebben afgepakt en die nu amok maakt. Let op mijn woorden: straks zien we hem op het journaal, nadat hij een hele klas schoolkinderen heeft uitgemoord.'

'Hij was dronken,' probeerde ik. 'Ofhij zat onder de drugs. Wat bezielde je eigenlijk om zo de held uit te hangen?' Ik zou het nooit hebben willen toegeven, maar ik had het behoorlijk indrukwekkend gevonden hoe Ralph wijdbeens midden op de Place De Gaulle had gestaan.

'Ik weet het niet. Ik haatte die man. Als ik op dat moment een geweer had gehad, had ik hem doodgeschoten.'

'Het was die kale vent van het museum,' zei Ellen. Ze had zitten nadenken, dat kon ik zien. 'Ik ben er zeker van. Die met zijn borsthaar. Echt een type om met zo'n gangstermotor rond te rijden. Hij had nog een rekening met ons te vereffenen.'

Ellen had al haar reserves tegenover Ralph duidelijk laten varen. Ze begon te vertellen: over de briefvan Philippe Spener, over de Eiffeltoren en de gouden kandelaar, over Xander en Rika en hoe haar experiment met de verjaardagsformule was mislukt. Als Ralph niet zo beleefd was geweest, had hij met open mond zitten te luisteren. Nu wreef hij alleen maar over zijn zere been en schudde af en toe ongelovig zijn hoofd. Zijn weerbarstige blonde lok haar viel telkens terug op zijn voorhoofd.

'Maar ma chère Hélène... En die inbraak...? Waarover hadden jullie het in godsnaam daarnet bij de politie? Als ik het zo hoor, heb je dringend een lijfwacht nodig.'

'Die heeft ze al, dank je wel.' Het beviel me niet, al die chère HeTeties en die Australische pauwenveren die zo schaamteloos werden opgezet.

Ellen vertelde verder: over de man met de zaklamp, over ons nachtelijk bezoek aan het politiebureau van Dieppe en de gestolen dagboekbladen van Victor Brauner.

'Brauner...' zei Ralph bedachtzaam. 'Een interessant artiest. Je weet toch dat hij hier in de buurt heeft gewoond?'

'Hoe bedoel je?'

'In Varengeville-sur-Mer. Dicht bij Dieppe. Braque zat er ook. Ze hadden er allemaal een villa. Toen ze jong waren, vonden die kunstenaars Parijs natuurlijk fantastisch, maar later, in de jaren vijftig, zestig, toen ze eenmaal beroemd en rijk waren geworden en een vrouw hadden die hen eronder hield, verhuisden ze hiernaartoe voor het comfort en de rust.'

Ellen pakte mijn arm en kneep erin. Varengeville-sur-Mer... Ik wist precies wat ze dacht. Voor ons was Varengeville niet zomaar het eerste het beste villegiatuurdorp aan de Normandische kust. Varengeville was een deel van ons leven geworden. Je kon zijn dreven en beboste weggetjes een beetje vergelijken met de beschaduwde lanen van Kalmthout in de Kempen. Net als in Kalmthout vond je in Varengeville-sur-Mer nog grote, houten villa's in oude parken, waar je je de vrolijke, zonnige familiefeesten kon voorstellen van honderd jaar geleden, met joelende kinderen, vrouwen in lange, witte zomerjurken, gouvernantes en mannen met knevels en strooien hoeden. Veel van de huizen en tuinen waren sinds de belle époque onveranderd gebleven, maar nu stonden er Jaguars en dure four wheeldrives voor de hekken. Slechts hier en daar hadden oude families hun eigendom uit de handen van de fiscus en van inhalige makelaars kunnen houden.

In een vorig leven waren we uit Antwerpen naar Varengeville gevlucht om aan de wraak van de Elisabethkring te ontkomen. '*> We waren op elkaar verliefd geworden in Varengeville, Ellen was er op het kleine zeemanskerkhof vastgebonden op het graf van Georges Braque. Het had maar weinig gescheeld of we waren er aan de voet van de kliffen een roemloze dood gestorven. Hoewel het zo dichtbij lag, hooguit tien kilometer verder naar het noorden, waren we nooit meer teruggegaan naar het dorp. En nu, zoveel jaar later, had de naam ervan voor mij een bijna mythische klank gekregen, alsof het ondanks alles een paradijselijke plek was geweest waaruit we die herfst met geweld waren verjaagd.

'Varengeville... Victor Brauner woonde vlak in de buurt...'

'Thomas... Wanneer is hij gestorven? Misschien heeft Louis hem nog gekend. Die heeft zijn hele leven in de streek gewoond.'

'Wie is Louis, Helène?'

Ralph was rechtop gaan zitten.

'Louis is onze oudste vriend hier in de streek. Hij heeft een restaurant. Weet je wat? We gaan lunchen in Miromesnil. En dan moet hij ons alles vertellen over Victor Brauner en zijn tijd in Varengeville.'