41
Het was donderdagochtend, twee dagen na ons bezoek aan het politiekantoor in Dieppe. Ik liep met Ellen over de kleine Place Général de Gaulle, op weg naar de plaatselijke Spar, toen er aan de overkant van de straat een lange, blonde vent dubbelgevouwen uit een oude Panhard kwam gekropen en driftig naar ons begon te zwaaien. Het was Ralph Parry-Williams. Hij leek blij ons te zien.
'Hélène! Thomas!' Hij sprak onze namen met zorg in twee talen uit, als iemand van de Société Franco-Anglais. Oozincj charm jrom euery pore, zoals Henry Higgins over hem zou hebben gezegd in My Fair Lady. Voor we er erg in hadden, had hij mijn lief op haar wangen gezoend en mij een stevige Australische handshake gegeven. Hij had het ons blijkbaar vergeven dat we hem die middag in Parijs hadden afgepoeierd.
'Wat een geluk dat ik jullie zie!' zei hij, uit de grond van zijn hart. 'Ik wilde net beginnen rond te vragen: Belgisch koppel, chambres d'hötes, de vrouw zo koppig als een troep muilezels.'
'Je zou ons gauw genoeg gevonden hebben,' zei ik koeltjes.
'Arques is Parijs niet.'
'Parijs... Daar kwam ikvoor. Hetspijtme dat ik zolang niets van me heb laten horen, maar ik wilde de resultaten afwachten van het onderzoek. De politie heeft alle hoop opgegeven, Hélène. Volgens hen is Philippe Spener een natuurlijke dood gestorven.'
'Maar dat wisten ze toch al! Hij is gestorven aan een hartaanval. Ze moeten uitzoeken wie die avond bij hem is geweest!
De vrouw die de droomagenda heeft gestolen. Die hem verleid heeft, die hem zo heeft afgemat dat hij er zijn leeftijd bij vergat en hem daarna heeft laten creperen op de vloer van zijn appartement.'
Ralph schudde zijn hoofd. Zijn weerbarstige lok haar viel over zijn ogen. 'Nee, nee, nee, zo is het niet gegaan.' Het leek alsof hij ons probeerde in te schatten, of hij ons al dan niet kon vertrouwen. 'Ach, wat heeft het voor zin?' zei hij toen. 'Vroeg of laat komt iedereen er toch achter.' Hij wachtte even, eerder uit schroom dan om zijn woorden meer kracht bij te zetten.
'Het is totaal onmogelijk dat Philippe Spener die avond in zijn flat aan het stoeien is geweest met een vrouw.'
'Maar je zei...'
'Philippe hield van vrouwen, dat heb je zelf gemerkt, Hélène, maar niet op die manier.'
'Maar...'
'Laat me uitspreken. Ze hebben vrouwenkleren gevonden in zijn flat, dat is waar, maar al gauw bleek dat het Philippe zijn eigen kleren waren.' En toen we hem allebei niet-begrijpend aanstaarden. 'Mais nom-de-dieu, is dat dan zo ongewoon? Philippe Spener werd seksueel opgewonden door mannen en alleen maar door mannen. Hij verkleedde zich als vrouw, hij bezocht exclusieve clubs waar hij ongestoord zichzelf kon zijn. II était un inverti. Nee? Afaggot. Un homosexuel? Kennen ze dat dan in België niet? De laatste bezoeker van Philippe Spener is een man geweest en geen vrouw.'
We stonden nu ongeveer in het midden van de Place De Gaulle. Behalve op de wekelijkse marktdag is Arques wat je noemt een slaperig stadje, zo een waar Monsieur Hulot zijn vakantie had willen doorbrengen, mocht er iets te beleven zijn geweest. Er reden auto's, dat is waar, en bij het kruispunt van de Rue Marsan stonden er soms wel eens twee of drie te wachten voor het rode licht, maar in de regel kon je het je permitteren om midden op de weg iemand staande te houden om uitvoerig naar zijn gezondheid te informeren. Niemand had dan ook de zware motor verwacht die vanachter het standbeeld van de Onbekende Soldaat onze richting uit kwam scheuren. Het was een Ducati Monster van xooo cc, heel herkenbaar met zijn matzwarte, gestroomlijnde frame en zijn gele benzinetank, een van de meest wendbare en agressieve motoren die er zijn. Hij maakte een snerpend geluid, als van een kwaaie paardenhorzel. De piloot, met zijn helm en zijn zwarte leren pak, racete als een gek op ons af. Er was geen tijd om verontwaardigd of ongerust te zijn. Ik schatte de snelheid van de Ducati op zeventig kilometer per uur. Nog drie, hooguit vier seconden en de motorrijder zou één van ons van de weg hebben gemaaid met zijn motor, misschien wel ons alle drie, een nanoseconde zijn evenwicht verliezen, slippen en tegensturen en dan weer optrekken en verder rijden, zonder achterom te zien, in de richting van de départementale naar Dieppe.
Ik denk dat Ralph alles bij elkaar nog een fractie sneller heeft gereageerd dan ik. Omdat Ellen het dichtst bij de kant van de huizen liep en hij tussen ons beiden in, kon hij haar relatief makkelijk opzij duwen, tot tussen twee geparkeerde auto's. Ellen gilde. Met haar boodschappentas nog in haar hand viel ze tegen een vuilnisbak. Zelf drukte ik me plat tegen de motorkap van een Peugeot, met mijn gezicht naar de straat, zodat ik van op minder dan een halve meter de koele, verbeten blik van de piloot kon zien achter het ruitje van zijn helm en het leer van zijn jumpsuit kon ruiken. Ralph was naar de andere kant van de weg gedoken. Hij lag met zijn regenjas en zijn maatpak in een bloemenperkje achter een hoge betonnen rand en vloekte en tierde als een veeboer, 'de best geklede veeboer van Australië', zoals Ellen zei, toen alles achter de rug was en we rillend en verbouwereerd in het politiebureau zaten bij te komen.
Maar voorlopig was nog niet alles achter de rug. De Ducati Monster was doorgeracet tot aan de kerk, had al remmend het stof en de kiezels van de straatstenen laten opvliegen, draaide om zijn as en maakte zich nu klaar om opnieuw onze richting uit te rijden.
'Putain de merde! II revient!' hoorde ik Ralph roepen. Net als generaal Patton die met zijn dienstrevolver naar een overvliegende Stuka had geschoten, posteerde hij zich in zijn volle breedte op de weg, alsof hij de doodrijder met zijn blote handen wilde tegenhouden. Ellen, die naast me overeind was gekropen en me tussen de twee auto's trok, sloeg haar hand voor haar mond. Ze zag lijkbleek en deed haar best om niet hysterisch te gaan gillen. Ik trok haar tegen me aan en riep naar Ralph dat hij gek was en dat hij moest maken dat hij wegkwam. Maar Ralph Parry-Williams bleef staan waar hij stond. Om hem heen, op de stoep en bij de ingang van de winkels keken de omstanders elkaar verbijsterd aan. Ergens klonk het fluitje van een politieman. Een peuter huilde in een kinderwagen. Op straat, vlak voor de kerk, stond de piloot van de Ducati Monster met zijn beide benen aan de grond. Hij liet zijn motor stationair draaien, met hoge, krachtige uithalen als een dreigende, razende hond. Dit is waanzin, schoot er door me heen. Dit is High Noon. Dit is Gary Cooper en het duel.
De man in het zwarte leren pak zette aan. Hij versnelde en trok zijn voorwiel omhoog als een showpiloot in een motorcross. Daarna raasde hij met tachtig kilometer per uur, precies op de middenas van de straat op Ralph af. Ik weet nog dat ik om me heen keek of ik iets zag waarmee ik kon gooien, maar er was alleen de vuilnisbak en een leeg, ineengefrommeld blikje bier. En toen was het ineens voorbij. De Ducati hield zijn snelheid aan, maar op nog geen drie, vier meter voor hij Ralphs lange lijf frontaal zou raken, maakte hij een gevaarlijke zwenking, passeerde hem aan zijn linkerkant en gaf hem met zijn zwarte bottine een harde trap. We zagen hoe Ralph naar zijn been greep, zich omdraaide en zijn vuist omhoog stak, alsof hij alsnog een vervloeking over zijn aanvaller wilde afroepen. Toen we naar hem toe renden, zat hij midden op straat op de grond en masseerde zijn knie.
'Wonderful fellow,' zei hij met een lelijke grimas. 'Gezellige kleine stadjes hebben jullie hier in Normandië.'