ERNA
Wat ik in moeilijke tijden als deze altijd deed, was vergetelheid in de muziek, een terrein waar woorden geen rol speelden, waar je geen ideeën hoefde te hebben en niet slim hoefde te zijn. Maar de muziek was dat niet meer voor me. Het was als een medicijn dat zijn werkzaamheid heeft verloren. Ik kon niet meer vluchten via gitaar of keyboard, want die herinnerden me nu aan een pijnlijke kwestie, aan iets wat vreselijk uit de hand was gelopen.
In normale omstandigheden, of althans in normaal abnormale omstandigheden, zou ik vrienden zijn gaan opzoeken. Maar ik realiseerde me dat zij me vragen zouden stellen over hem, dat ze mijn kant van het verhaal en mijn herinneringen zouden willen horen, dat ze het wel spannend vonden om bevriend te zijn met Iemand die het slachtoffer van een moord had gekend. Wat me dwars zat, was het idee dat één moment van onoplettendheid, één verkeerd woord, één ondoordacht antwoord op een vraag al voldoende zou zijn om de verdenking op me te laden en alles aan het licht te brengen. Ik stelde me voor dat de mensen dan dingen tegen me zouden zeggen als: maar je had toch gezegd...maar hoe kon je...maar dat betekent nog niet...maar was je dan niet...Er was slechts één waarheid, die schuilging achter een oneindig aantal onwaarheden.
Sally belde op en vertelde me dat Richard en zij samen weggingen om te proberen het een en ander uit te praten. Ze huilde de hele tijd zo hard dat ik nauwelijks kon verstaan wat ze zei, maar ik begreep dat ze weer een gesprek had gehad met de politie, en Richard ook. Ik kreeg mailtjes en sms'jes van vrienden en vriendinnen. Of ik gehoord had van die band waarin hij had gespeeld? Wie of het gedaan kon hebben? Ze waren me behulpzaam door me websites door te geven met opnamen van optredens van hem in Duitsland en Nederland en Suffolk. Op Wikipedia was een artikel aan hem gewijd, waarin stond dat hij veelbelovend was geweest, dat hij in de jaren negentig bekend had gestaan als een groot talent, maar dat hij altijd een buitenbeentje was geweest met een neiging tot zelfvernietiging en dat hij uiteindelijk in zijn ontwikkeling was doodgelopen. Dat kwam door mij. Daar had ik mee te maken gehad, dat hij in zijn ontwikkeling was doodgelopen.
Wat ik ervan wist was al erg, maar wat ik niet wist was nog veel erger. Ik voelde me als een simpele soldaat aan de rand van het slagveld, die niet weet waar de strijd om gaat, wie er aan de winnende hand is en welke tactiek er gevolgd wordt, maar die alleen af en toe in de verte een granaat hoort ontploffen. Ik wist niet wat ik moest denken van wat ik hoorde, en ook als ik even niets hoorde wist ik het niet.
Ik was er vrijwel zeker van dat de politie geen idee had waar Hayden was vermoord. Of hadden ze een vermoeden? Was het appartement echt uitgekamd? Maar zelfs als dat zo was, kon ik me niet voorstellen dat ze iets van betekenis hadden gevonden. En hadden ze zijn lijk onderzocht? Hadden ze een hoofdhaar van mij gevonden, een vezeltje van mijn trui? Maar ze wisten dat we met elkaar te maken hadden gehad. Als ik mijn mond hield en alles ontkende, konden ze me niks maken, wat ze me ook in de schoenen wilden schuiven, toch? Alleen waren Neal en Sonia er nu ook bij betrokken. Wij samen waren zo sterk als de zwakste schakel. Het enige geruststellende daaraan was dat ik er niet aan hoefde te twijfelen dat ik dat zelf was.
Ik wist dat de politie ook met anderen had gesproken. Wat hadden zij gezegd? En maakte het wat uit wat ze hadden gezegd? Ik had geen idee of de politie een theorie had, of dat ze maar lukraak iedereen verhoorden die iets met Hayden te maken had gehad. Ze zouden wel hun twijfels over mij hebben, maar zouden ze echt denken dat ik Hayden had vermoord? Dat ik de vrouw in de auto was geweest? Of allebei? Of het een wel en het ander niet? Zouden ze lang doorgaan met het onderzoek, of zou het als een nachtkaars uitgaan? Ik herinnerde me dat ik wel eens had gehoord of gelezen en nog waarschijnlijker was dat ik het van een tv-serie had meegekregen dat een moord die niet in de eerste vierentwintig uur wordt opgelost waarschijnlijk helemaal niet zal worden opgelost. Was dat inderdaad zo, of was het een broodjeaapverhaal? Tenslotte wist ik er niet veel van, en doorgaans bleek datgene wat ik wél dacht te weten bij navraag niet eens waar te zijn.
Maar centraal of liever gezegd aan de basis van alles stond natuurlijk de persoon die Hayden had vermoord en van wie wij de sporen hadden uitgewist. Of ging het om meer dan één persoon? Wat dacht hij of zij? Wat had hij of zij gedacht toen het lijk niet gevonden bleek te worden? En toen het in het spaarbekken was opgedoken? Zou hij of zij alsnog iets ondernemen, of de zaak maar op zijn beloop laten? Was het iemand uit zijn verleden, iemand van wie ik nog nooit had gehoord? Of was het iemand die ik kende, was het eigenlijk overduidelijk wie het moest hebben gedaan? Die vraag: wie zou Hayden hebben kunnen vermoorden? was de minst raadselachtige van de vragen die ik mezelf stelde. Het antwoord moest luiden: iedereen die hem had gekend, want bij Hayden was dat waarschijnlijk al voldoende om een motief te hebben om hem van kant te maken. Dat was het nou juist. Ik zou het zelf hebben kunnen doen, als het moment daarvoor aanleiding had gegeven, als onze ruzie hevig genoeg was geweest, als ik een geschikt zwaar voorwerp binnen handbereik had gehad. Wat zou Onze Lieve Heer daarvan zeggen? Misschien dat het feit, als het een feit was, dat ik ertoe in staat was geweest me even zwaar aan te rekenen viel als wanneer ik het daadwerkelijk zou hebben gedaan.
Zo zat ik dus te midden van mijn onvoltooide verbouwing, mijn nauwelijks begonnen verbouwing moet ik zeggen, en stelde mezelf vragen die ik niet hardop wilde uitspreken. Ik kon niet vluchten in de muziek, want de muziek was nu deel van het probleem. En ik kon geen vergetelheid zoeken in drank, want ik kon er niet op vertrouwen dat ik dan geen dingen zou ondernemen of zeggen die me de das om zouden doen.
Uiteindelijk kon ik geen weerstand bieden aan de gedachten die in mijn hoofd rondwoelden. Ik moest iemand spreken, anders zou ik gek worden. En de enigen met wie ik kon praten, waren natuurlijk mijn medeplichtigen, mijn handlangers, Sonia en Neal.
Sonia zou nu wel bij Amos zijn, en als ik iemand op het moment niet wilde zien, was het Amos. Het had dan ook iets onvermijdelijks dat ik de bus naar Stoke Newington nam en daar door de leuke straatjes naar het huis van Neal wandelde. Het was een prachtige dag, de lucht was zacht en warm, de hemel was strakblauw, met alleen aan de horizon een paar sliertjes wolken. De mensen hadden open gezichten, ze droegen lichte kleren en zagen er blij uit in het goudkleurige licht.
Het was niet bij me opgekomen dat hij misschien niet thuis zou zijn, maar toen ik aanbelde, werd er niet opengedaan. Ik tuurde door de brievenbus, maar zag alleen het stuk vloer dat naar de trap leidde. Wat moest ik met mezelf aan, nu ik hier met bonzend hart stond en de angst door mijn lijf gierde? Ik ging op het trapje zitten, legde mijn hoofd in mijn handen en deed mijn ogen dicht, want de zon brandde op mijn hoofd.
'Bonnie?'
Ik keek op en knipperde met mijn ogen. 'Neal!'
'Hoe lang ben je hier al?'
'Een paar minuten hooguit.'
'Gaat het wel goed met je?'
'Ik geloof het wel.' Ik forceerde een glimlach. 'Ik weet niet wat ik hier kom doen. Ik wilde niet alleen thuis zitten. En hoe is het met jou? Alles goed?'
'Met mij? Ik... nou, om je de waarheid te zeggen: ik kan me nergens op concentreren. Ik heb de zenuwen. Daarom ben ik de deur uitgegaan,omdat ik niet binnen kon blijven. Maar ja, buiten leven kun je dan ook niet. Ik wilde weer naar binnen, alsof ik me voor iedereen moest verbergen. Mijn god, ik zou er als crimineel niet veel van terechtbrengen.' Hij vertrok zijn mond in een brede, treurige glimlach, zodat het leek alsof er een gat ontstond in zijn eigenlijk wel knappe gezicht. 'Maar ik bén een crimineel, hè? Jawel! Ik, een crimineel? Shit. Wie zou dat gedacht hebben? Zo'n onnozele, saaie, gezagsgetrouwe man. Ik rij zelfs nooit te hard, niet eens als ik haast heb.'
'Zullen we naar binnen gaan?'
'Ik denk steeds dat ik het aan iedereen moet vertellen. Ik moet mijn verhaal kwijt, als een kersverse bekeerling. Ik ben in staat om mensen op straat aan te klampen en te vertellen wat ik heb gedaan.'
'Naar binnen, Neal,' zei ik.
'Ja. Sorry. Wacht even.' Hij pakte zijn sleutel en begon onhandig aan het slot te morrelen, onderwijl binnensmonds vloekend.
'Laat mij maar,' zei ik, en ik pakte de sleutel uit zijn dikke vingers.
Ik zette koffie en smeerde om ons op te beuren wat geroosterde boterhammen met Marmite. We gingen aan de keukentafel zitten. Neal nam een slok koffie en een reuzenhap van zijn geroosterde boterham en zei toen met volle mond en nauwelijks verstaanbaar: 'Zijn we wel goed bij ons hoofd?'
'Hoezo?'
Hij nam nog een hap; zijn wangen stonden bol. 'Ze komen er vast en zeker achter.'
'Nee, daar geloof ik niks van.' Ik bedacht dat ik hier wel naartoe was gekomen voor een beetje troost of dan tenminste voor de kameraadschap die je kunt hebben als je met iemand een geheim deelt, maar dat ik in plaats daarvan Neal moest steunen.
'Ik heb het voor jou gedaan.'
'Ik had je niks gevraagd,' zei ik, ruwer dan ik wilde.
'Dat weet ik. Ik weet dat je het me niet had gevraagd. Jij had mij niks gevraagd, en ik jou niet... Weet je, soms word ik bijna euforisch omdat we dat voor elkaar hebben gedaan.'
'Maar daar gaat het niet om.'
'En soms ben ik gewoon doodsbang.'
'Dat ken ik. Ik ook.'
'Weten ze iets?'
'Ik weet niet wat ze weten. Ik geloof niet dat ze weten dat hij in het appartement is vermoord. Ze weten wel van hem en mij. En ik heb ze verteld van jou en mij.'
'Zoveel is daar anders niet over te vertellen,' zei hij. 'Maar één nacht.'
'Ik heb gezegd dat we bij elkaar waren. Dus zolang we daaraan vasthouden, zitten we goed.'
'Ja, we waren bij elkaar, ja.'
'De hele avond en de hele nacht.'
'Hij was getrouwd.'
'Wat zeg je?'
'Hayden was getrouwd.'
'Had hij een vrouw?'
'Een vrouw en een zoon.'
Hij stak het laatste stuk geroosterd brood in zijn mond. 'Wat betekent dat?'
'Neal, ik heb geen flauw benul wat het betekent. Ik weet alleen dat het leven van Hayden een ingewikkelde puinhoop was en dat de politie zich in het onderzoek ook met dit aspect bezig zal moeten houden. Hij had een vrouw die hij in de steek had gelaten en een zoon die hij bijna nooit zag, hij had vrienden die hij belazerde, en de mensen met wie hij werkte heeft hij teleurgesteld. Maar jij vergeet nog iets.'
'Wat dan? Wat vergeet ik?'
'Wij hebben hem niets aangedaan. Ik bedoel, we hebben natuurlijk wel het bewijsmateriaal gemanipuleerd.' Hij snoof hevig toen ik dit zei. 'Oké, jij hebt het bewijsmateriaal gemanipuleerd, en Sonia en ik hebben het... nou ja, ik weet niet hoe je het moet noemen. Maar we hebben hem niet vermoord of hem op wat voor manier dan ook schade berokkend. Dat is een ander soort schuld. Maar de moordenaar loopt vrij rond.'
'En wij hebben de boel voor hem of haar opgeruimd.'
'Ja.'
'Wat zal die persoon denken?'
'Tja. Wat dacht jij toen je merkte dat het lijk weg was?'
'Ik dacht... nou ja, ik dacht, shit, jezus, is dit een droom, een nachtmerrie, o mijn god, ben ik gek, ik was, ik was... ik weet het niet, het was allemaal zo onwerkelijk. Ik zweer je dat ik nooit van mijn leven zoiets heb meegemaakt, niets wat er zelfs maar op lijkt, en ik kon er met niemand over praten...' Hij trok aan zijn haren.
'Precies. En zo moet de dader zich ook gevoeld hebben.'
'Denk je dat het iemand is die wij kennen?'
'Ik geloof het niet. Een onbekende, denk ik. We zullen het misschien nooit weten.'
'En dan?' Toen schoof hij zijn bord en kopje weg, legde zijn hoofd op tafel en begon te huilen. Hij schokschouderde en jankte zachtjes. Ik boog me over hem heen en legde mijn hand op zijn rug.
'Niet huilen,' zei ik. 'Neal, alsjeblieft, niet huilen. Het komt allemaal goed. Jij hebt hem niet vermoord. Je wilde mij alleen maar helpen. Je motief voor wat je gedaan hebt was goed. Dat geldt voor ons allebei. We hebben het voor elkaar gedaan, en we zullen elkaar erdoorheen slepen. Niet huilen.'
Als een toonbeeld van ellende lag hij over de tafel gebogen. Was ik maar zo ingestort, dacht ik, zat er naast mij maar iemand die een hand op mijn rug legde en zei dat alles goed zou komen. Even zag ik Hayden voor me, met zijn open gezicht en de kraaienpootjes om zijn lachende ogen, en ik hoorde hem zeggen: 'Maar jij bent een taaie, Bonnie.' En zo was het ook. Getroost worden was er voor mij niet bij, nog niet althans, en niet door Neal.
Ineens ging de telefoon. Met een ruk schoot Neal overeind, zijn gezicht nog nat van de tranen.
'Je hoeft niet op te nemen,' zei ik.
Maar hij stak zijn hand al uit. 'Hallo, met Fenton.' Zijn gezicht verstrakte. Er verschenen rimpels op zijn voorhoofd. 'Ja, daar spreekt u mee. Ja. Eh... dat zal wel gaan, denk ik. Oké, ik zal er zijn.'
Hij legde de telefoon neer.
'De politie?' vroeg ik.
Hij knikte.
'Wanneer?'
'Over een uur.'
'Je weet wat je gaat zeggen?'
'Ik geloof het wel.'
'Samen staan we sterk. Wij waren samen.'
'Oké.'
'De hele tijd.'
'Ja.'
'Over de rest, over alles wat met Hayden te maken heeft, vertel je gewoon de waarheid. Je kunt zeggen dat je hem niet mocht, je kunt zeggen dat hij en ik iets met elkaar hadden en dat je daar natuurlijk een beetje jaloers op was, je kunt vertellen van de spanningen in de band. Je hoeft niets te verbergen, behalve wat er die ene avond is gebeurd. Oké?'
'Ik ben een leugenaar van niks, hoor.'
ERVOOR
Toen Amos weg was, keek ik om me heen in mijn huis; ik zag het zoals anderen het moesten zien als ze er voor het eerst kwamen. Het was geen prettige aanblik. De reden dat ik niet was weggegaan, afgezien van het feit dat ik geen geld had, was dat ik de boel wilde opknappen en het huis wat bewoonbaarder wilde maken, maar het zag er nu uit alsof het bewoond werd door iemand die niet helemaal spoorde. De inhoud van de kasten had ik voor de helft in dozen gepakt, maar om dingen te zoeken die ik nodig had, had ik die dozen weer gedeeltelijk uitgepakt, en alles lag nu verspreid op alle tafels en stoelen of gewoon op de vloer. Ik had de muren voor een deel geschilderd, maar daar was ik mee opgehouden. Ik was begonnen het behang van de muren te trekken, maar was halverwege iets anders gaan doen. In de keuken had ik een paar gemeen groene linoleum tegels van de grond getrokken, waaronder akelig uitziende houten planken bleken schuil te gaan. Het probleem, vond ik nu, was dat ik niet kamer voor kamer te werk was gegaan. Ik was ervan uitgegaan dat als ik ervoor zorgde dat het overal een chaos was, ik er niet onderuit zou kunnen om er wat aan te doen, maar in de praktijk bleek ik gewoon aan de chaos gewend te raken.
Ik liep alle vertrekken door en bedacht dat er nog een tweede probleem was: ik had geen idee wat ik eigenlijk wilde. Ik wist alleen wat ik niet wilde: deze smoezeligheid, het benauwde, dat goedkope keukenblok, dat groezelige beige tapijt, die plastic badkuip. Ik bleef in de slaapkamer staan en registreerde wat ik zag. Het patroon van het behang, dat eruitzag alsof het uit de jaren zestig stamde, het versleten groene tapijt, dat niet goed om de radiator heen was gelegd, en de aanblik van de kamer in het algemeen, die was volgestouwd met een bonte mengeling van spullen uit tweedehandswinkels. Tja, dit was de realiteit. Niets paste bij elkaar. Ik moest hier maar beginnen.
Het lukte me de klerenkast uit de kamer te krijgen, hoewel die eerst tien minuten lang in een onmogelijke positie in de deuropening vastgeklemd zat, waaruit ik hem slechts wist los te krijgen door een brok stucwerk mee te nemen en een lelijke kras op de muur achter te laten. Het ladekastje versleepte ik ook, waardoor allerlei voorwerpen die daarachter lagen aan het licht kwamen: pennen, een oude telefoonlader waar ik ooit tevergeefs naar had gezocht en een cd met folkmuziek met een kras erop. Om mijn andere kamers te bereiken moest ik nu echter praktisch over het ladekastje heen klauteren en me langs de klerenkast persen. Ik deed het om de krabber te halen, die in de keuken lag. De volgende twee uur bracht ik door met het van de muur trekken en afkrabben van het behang. Na een minuut of tien bedacht ik dat ik het behang beter een aantal keren had kunnen overschilderen, totdat het patroon niet meer te zien zou zijn, maar toen was het al te laat om met het afkrabben op te houden. Ik had er ook spijt van dat ik geen rekening had gehouden met de troep die ik zou veroorzaken. Overal lagen repen behang, en de kamer lag bezaaid met stukjes papier, alsof ik leed aan een ernstige vorm van roos. Mijn bed, dat ik niet had afgedekt, lag vol met flarden en snippers. En onder de laag behang met het patroon bevond zich een oudere laag met weer een ander motief, minder geometrisch en wat bloemiger. Hoe lang moest ik doorgaan met deze klus, die leek uit te groeien tot een archeologisch project? Wanneer zou de kale muur tevoorschijn komen?
Ik had het warm, ik was bezweet, ik voelde me vies en ik had dorst. Ik had jeuk aan mijn hoofd, en mijn ogen traanden. Ik zette het raam wijd open, zodat de geluiden van buiten tot me doordrongen geroezemoes van stemmen en gelach, het gefluit van vogels en de geluiden van het verkeer drongen met de warme buitenlucht mee naar binnen. Ik legde de krabber neer, klauterde over het ladekastje en vluchtte.
ERNA
Ze bleef buiten staan, terwijl ik binnen in de deuropening stond, en even staarden we elkaar alleen maar aan. Ik herkende haar meteen, ook al zag ze er anders uit dan op de foto, ouder natuurlijk, maar ook minder levendig, magerder en met fijnere gelaatstrekken. Ik zag dat haar ogen bijna groen van kleur waren en dat ze wat grijze strepen had in haar kastanjebruine haar. Ze droeg een crèmekleurige katoenen broek, een dunne bruine bloes en espadrilles, en ze zag er helder, ontspannen en beheerst uit. Zou ze erover hebben nagedacht wat ze wilde aantrekken voor haar ontmoeting met mij, vroeg ik me af, zou ze voor haar klerenkast hebben staan nadenken hoe ze zich moest presenteren aan de minnares van haar dode echtgenoot? Ikzelf zou in elk geval van tevoren wel hebben willen weten dat ze kwam, zodat ik niet zoals nu gekleed was geweest in een ruimvallend mannenoverhemd, dat, realiseerde ik me ineens met schrik, van Hayden was geweest. Misschien had ze het hem ooit met Kerstmis cadeau gedaan. Ik deed het bovenste knoopje dicht en zei: 'Jij bent Hannah Booth.'
'Dat klopt. Ik was de vrouw van Hayden. En jij bent Bonnie Graham.'
'Ik heb gehoord dat je mijn man hebt gekend?'
'Ja.' Ik aarzelde even en zei toen: 'Kom je binnen? Het is alleen wel een rommeltje. Alles ligt door elkaar.'
'Geeft niks,'zei ze. Ze glimlachte voorzichtig. 'Dat kan me niet schelen.'
Ik liep met haar naar de keuken en bood aan thee te zetten. Toen we gingen zitten, legde ze haar magere handen op tafel. Ik zag dat ze geen trouwring droeg.
'Gecondoleerd met het overlijden van Hayden,' zei ik.
'Dank je.'
'Ik heb het interview met je gelezen.'
'O, dat. Ik geloof niet dat er iets in stond wat ik werkelijk zo gezegd heb. Ik heb alleen gezegd dat ik geschokt was.'
'Hoe wist je het?'
'Van jou? Ik heb Nat gesproken, en hij zei dat jij en Hayden blijkbaar...' Ze zweeg even en zei toen met een scheef lachje: ... iets met elkaar hadden. Wat dat bij Hayden ook mag betekenen.' Ze boog zich voorover. 'Ik ben hier niet om je de les te lezen. Daar gaat het me niet om. We woonden niet samen, al jaren niet meer. En natuurlijk zijn er andere vrouwen geweest. Tientallen waarschijnlijk. Zelfs al toen hij nog bij mij was.'
'Dus... waar gaat het je dan wel om?'
Ze keek naar haar handen en vouwde ze toen in elkaar. 'Ik denk dat ik gewoon eens wilde zien wat voor iemand je bent.'
'Nou, je ziet het. Ik moet mijn haar wassen, en doorgaans ben ik beter gekleed.'
'Je bent anders dan ik had verwacht.'
'Ik weet niet wat je daarmee bedoelt.'
'Ik wilde weten wat er van hem geworden was sinds hij weg is bij Joe en mij. Ik ben niet jaloers op je, helemaal niet. Ik wilde hem niet terug. Je kunt niet eens zeggen dat ik nog van hem hield of dat ik überhaupt nog veel voor hem voelde, of het zou woede moeten zijn, en zelfs die was niet meer zo hevig. Alleen is nu alles weer opgerakeld. Jij hebt hem gekend toen hij doodging, terwijl ik hem eigenlijk niet meer kende.'
'Ik denk dat je verkeerd inschat hoe goed wij elkaar kenden. Eigenlijk was het niet meer dan een zomerscharrel. Heel vluchtig.'
'Dat kon je wel aan Hayden overlaten, ja,' zei ze.
Ik besefte ineens dat ze voor mij een bedreiging was: ze gaf me het gevoel dat ik haar in vertrouwen kon nemen, en ik had dan ook een bijna onweerstaanbare neiging dat te doen. Ik rechtte mijn rug. 'Wat wil je van me horen?'
'Dat weet ik niet. Sorry. Het is waarschijnlijk voor jou net zo erg als voor mij. Mocht je hem graag?'
'Hij heeft me geslagen.' Ik had van tevoren niet geweten dat ik het zou zeggen, en ik had de zin nog niet uitgesproken of de woorden leken bijna tastbaar te worden en de hele ruimte te vullen. Mijn gezicht gloeide van schaamte, en ik had het gevoel alsof ik een open boek was.
'Och, jee,' zei Hannah. Ze staarde me aan met een blik die bijna smachtend te noemen was. Haar ogen glansden. Ik wilde me het liefst onttrekken aan haar medeleven.
'Twee keer maar.'
'Je zult hem wel gehaat hebben.' Haar stem klonk laag en zacht.
'Ik haatte hem niet,' zei ik. 'Ik was geschokt.'
'Het had niks met jou te maken,' zei ze. 'Het lag aan hem.'
'Toen hij nog bij jou was, heeft hij toen...'
'Nee. Maar die woede had hij wel, onder de oppervlakte. Hij was soms net een klein jongetje, en dat bedoel ik niet in de goede zin. Hij had driftbuien. Net als Joe toen hij twee was.' Ze zweeg even, en zei toen: 'Hij was ook een beetje een stoker, hè?'
'Hoe bedoel je?'
'Hij zette de boel graag op stelten, hij hield ervan om de knuppel in het hoenderhok te gooien en dan te kijken wat ervan kwam.'
Ik dacht eraan hoe Hayden met de band was omgesprongen, hoe hij er een meester in was geweest om gevoelige snaren te raken en mensen op hun kwetsbare punten te bespelen. 'Ja,' zei ik.
'Misschien is dat zijn dood geworden.'
'Zou kunnen.'
'Bij de politie denken ze dat het iets met drugs te maken had.'
'O ja?'
'Het zou best kunnen, maar ja, dat kun je van alles zeggen. Hij had zoveel vijanden. Ik zei wel eens tegen hem dat hij het erom deed, mensen tegen zich in het harnas jagen alsof hij op die manier zijn onafhankelijkheid kon bewijzen of zo. Stomme muzikanten.'
'Zit jij ook in de muziek?' vroeg ik.
'Ik heb geen muzikaal gehoor. Ik heb zelfs nooit blokfluit leren spelen. Ik ben logopediste. Het had nooit wat kunnen worden een huwelijk van een amuzikale logopediste en een charmante, chaotische zanger die dacht dat je door het tonen van betrokkenheid je eigen doodvonnis tekende...'
Er viel een stilte.
'Je vertelt het niet verder, hè?' zei ik.
'Wat niet?'
'Dat hij me geslagen heeft.'
'Aan wie zou ik het moeten vertellen?' Ze keek me onderzoekend aan. 'Zit je iets dwars of zo?' Ze klonk ineens vals, vond ik, en ik kreeg het gevoel dat ze mijn vijand was of was dat ook een teken van mijn naderende waanzin?
ERVOOR
Als ik, toen ik praktisch mijn huis uit rende, zou hebben mogen kiezen wie ik niet wilde tegenkomen, zou mijn lijstje er, in willekeurige volgorde, als volgt hebben uitgezien: Neal, Amos, Guy, Joakim, waarschijnlijk nog aangevuld met Hayden en Sonia. En jazeker, ook Daniëlle zou erop hebben gestaan, degene die in de eerste plaats verantwoordelijk was voor alle ellende met de band. Ze zag me uit de verte al aankomen, en we liepen op elkaar af met elk een idiote, verstarde grijns op ons gezicht, terwijl zij de hand waarmee ze geen boodschappentassen droeg naar me opstak alsof ze bang was dat ik haar uit het oog zou verliezen zodra ze die maar even zou laten zakken. Ze droeg een lichtblauw jurkje en sandalen, en ze zag er eleganter, opgepoetster en blonder uit dan ooit. Haar lippen glansden, haar tanden waren wit en haar benen glad en gebruind, en toen we elkaar naderden, had ik haar wel tegen haar schenen kunnen schoppen.
'Wat een fantastisch toeval.' Ze gaf me een luchtkus. Ik ving een vleug van haar parfum op.
'Ja,' zei ik knarsetandend.
'Je ziet er verhit uit, en wat heb je daar in je haar?'
'Ik heb het warm, ja, en dat is behang.' Ik streek met mijn hand door mijn haar, waardoor er stukjes papier uitvielen. 'Ik ben mijn huis aan het opknappen en ik móést er een paar minuten tussenuit.'
Ik voelde haar blik op mijn smoezelige huid en de zweetplekken onder mijn oksels.
'Zal ik jou eens even trakteren op iets kouds? Ik lust zelf ook wel wat. Zullen we hier gaan zitten? Het ziet er hier lekker koel uit.'
Ze bestelde voor mij een groot glas ouderwetse limonade en voor zichzelf een ginger ale, waarmee we plaatsnamen in een donker hoekje van het café, buiten de baan zonlicht die door het raam naar binnen viel.
'Hoe loopt het allemaal?' vroeg ik.
'Het is een gekkenhuis! Je zou niet geloven wat je allemaal moet regelen als je gaat trouwen. Ik heb lijstjes gemaakt, maar zodra ik het ene heb afgevinkt schiet me weer iets anders te binnen. Er komt geen einde aan!'
'Ik geloof het graag.'
'Het duurt nou niet lang meer. Maar eigenlijk moet ik die vraag aan jou stellen. Hoe gaat het?'
'Je bedoelt...'
'Met de muziek, natuurlijk. Ik hoop dat je niet denkt dat ik je maar laat aanmodderen.'
'Nee, dat denk ik niet.'
'Misschien kan ik eens een keer naar jullie komen luisteren, om een voorproefje te krijgen wat er op die dag gaat gebeuren.'
'Ik geloof dat het beter een verrassing kan blijven.'
'Ja, dat maakt het misschien spannender. Ik kan je niet zeggen hoe dankbaar ik je ben. Het wordt vast fantastisch.'
'Ik wou dat ik er net zoveel vertrouwen in had als jij.'
'Doe niet zo bescheiden, Bonnie.'Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Jullie hebben toch wel gerepeteerd?'
'O, zeker.'
'Dus jullie zijn er straks klaarvoor?'
Ik dacht aan onze chaotische sessies, de ruzies, de keren dat er mensen waren weggelopen, de onvoorspelbare klanken die we produceerden. 'Ja hoor, reken maar,' zei ik resoluut.
'Ja, natuurlijk. Daar hoef ik bij jou geen moment aan te twijfelen. Jij bent een vakvrouw. Hoeveel sets spelen jullie zo noem je dat toch?'
'Zes of zeven nummers,' zei ik.
'Zes maar?'
'Zes is genoeg, Daniëlle, neem dat maar van mij aan.'
'Tja, jij bent de baas.'
'Ja.'
'Goed dat ik je tegenkom, trouwens. Ik wilde je al bellen, ik wou je iets vragen.'
'Vraag maar.'
'Ik wou weten wat jullie dan dragen.'
'Wat we dragen?' Ik keek haar niet begrijpend aan.
'Ja. Als jullie spelen.'
'Ik weet niet waar je het over hebt.'
'Nou, hebben jullie bijvoorbeeld allemaal dezelfde kleren aan?'
'Ik volg je niet, Daniëlle.'
'Ik dacht aan iets hillbilly-achtigs. Wijde katoenen broeken met bretels en strooien hoeden. Of zou dat niks voor de vrouwen lijn?'
'Waarom denk je dat het voorde mannen wel wat zou zijn?'
'Je vindt het geen goed idee?'
'Nee, inderdaad niet.'
'Misschien eerder iets romantisch.'
'Iets romantisch?'
'De vrouwen in het lang, een beetje zwierig. Misschien zelfs met bloemen in je haar...'
'Mijn haar is te kort om er bloemen in te dragen.'
'En lichte zomerkostuums en hoeden voor de mannen, wat dacht je daarvan? Slappe vilthoeden? Of zou dat niet bij elkaar passen? Wat denk jij?'
'Wil je het echt weten ?'
'Natuurlijk.'
'We hebben afgesproken dat we op je bruiloftspelen, niet dat we ons daarvoor opdoffen.'
'O. Nou ja, laat je het me nog wel even van tevoren weten?'
'Ik wil heel duidelijk stellen, Daniëlle, dat...'
'O god, is het echt al zo laat? Ik moet rennen! Ik ben zo blij dat we even hebben kunnen bijpraten.'
'Dag,' zei ik, maar ze had zich al omgedraaid, en haar lange lokken dansten vrolijk op en neer toen ze de deur uit liep.
ERNA
Joakim had de volgende repetitie geregeld. Ik had er eigenlijk helemaal geen zin in, maar hij bleef er maar over zeuren. Hij belde me er verschillende keren over op, en ten slotte zei hij dat we ofwel moesten repeteren, ofwel het optreden moesten afzeggen. Ik kon kiezen. Hij vond dat ons optreden een eerbewijs aan Hayden was en dat het dus goed moest zijn. Zo zou hij het gewild hebben. Wat een komedie, dacht ik. Dat zeiden de mensen altijd van de doden. Dan wist ineens iedereen wat hij of zij 'gewild zou hebben'. Ik moest me inhouden om niet door de telefoon tegen Joakim uit te vallen. Hayden had zelfs toen hij nog leefde geen samenhangend idee gehad van wat hij wilde, en nu zijn lijk ergens in een koelcel in een lijkenhuis lag zou hij dit 'zo gewild hebben'? Hij bestond niet meer. Wat maakte het allemaal uit? Maar ik realiseerde me dat dit eigenlijk mijn probleem was, en niet dat van Joakim. Hij was nog jong en enthousiast. Hij dacht dat hij nog iets kon doen voor Hayden. Hij dacht dat dit soort gestes ertoe deed. En daar had hij waarschijnlijk gelijk in. Ik zag het alleen niet meer zo.
Joakim had nota bene de school opgebeld en de conciërge, die zich anders nooit iets van iemand aantrok, weten over te halen een van de repetitieruimtes voor ons beschikbaar te stellen. Ik dacht dat dit strijdig was met allerlei procedurele regels en verzekeringsvoorwaarden, maar Joakim had het geregeld. Bij onze aankomst kwam hij zelfs aan met een dienblad met koffie afkomstig van de cafetaria tegenover de school. Ik kreeg er bijna tranen van in mijn ogen. We nipten van onze koffie, en toen, nerveus alsof het onze eerste keer was, pakten we onze instrumenten. Joakim schraapte zijn keel en zei dat hij wat ideetjes had. Hij haalde een vel papier tevoorschijn waarop hij een paar akkoorden had genoteerd. Ik zag al snel dat hij enkele ingewikkelde loopjes in 'Nashville Blues' had geschrapt, zodat het nummer zonder Hayden makkelijker te spelen zou zijn. Het moest hem uren gekost hebben. Ik paste hier en daar nog wat aan, en toen we begonnen was het resultaat helemaal niet zo slecht.
Toen Sonia 'It Had to Be You' zong, klonk het geheel al wat beter dan 'helemaal niet zo slecht'. Haar stem getuigde van melancholie en levensmoeheid en klonk niet meer alsof ze net was opgestaan.
Na een uur waren we klaar, en terwijl de anderen hun spullen bij elkaar zochten, zag ik Sonia en Neal bij elkaar zitten. Zij mompelde iets tegen hem, en hij reageerde fel en op veel luidere toon, hoewel ook hij voor mij niet te verstaan was. Ik keek even naar Guy en Amos, maar zij besteedden er geen aandacht aan. Ik liep naar Neal en Sonia toe.
'Wat is er?' vroeg ik aan Neal. 'Is er iets?'
'Ik heb een idee.'
'Ik geloof niet dat ik nog veel nieuwe ideeën aankan.'
'Nee, dit is echt belangrijk. Het schoot me ineens te binnen, als een donderslag bij heldere hemel. Ik snap niet dat we het niet eerder hebben bedacht.'
'Vind je niet dat je een beetje hard praat?'
'Ik heb erover na zitten denken dat jij je schuldig voelt, en of we wel naar de politie moeten gaan.'
'Dit is toch echt niet de geschikte plek om daarover te praten. Hoe ben je hier?'
'Met de auto.'
'We rijden wel met je mee,' zei ik.
'Ik kan niet,' zei Sonia. 'Ik ga uit met Amos.'
'Verzin dan een excuus,' zei ik.
Sonia boog zich naar me toe en zei op fluistertoon: 'We kunnen niet steeds met z'n drieën weggaan. Daar gaan de anderen misschien iets van denken.'
'Dat weet ik,' zei ik. 'Maar we moeten weten wat Neal te zeggen heeft.'
'Goed,' zei ze. 'Ik zie jullie buiten. Maar ik hoop wel dat het de moeite waard is, Neal.'
Neal en ik wachtten in zijn auto totdat Sonia naar buiten kwam en achterin ging zitten.
'Wat heb je tegen Amos gezegd?' vroeg ik.
'Dat hoef jij niet te weten. Maar het is in orde.'
'Ik vroeg me alleen af of hij argwaan heeft.'
'Ik heb tegen hem gezegd dat het belangrijk is en dat hij me moest vertrouwen.'
'Wat is er?' vroeg ik aan Neal. 'Iets met de politie?'
'Nee, maak je geen zorgen. Niks met de politie. Dat ging me heel goed af. Ik heb niks gezegd wat ons in een kwaad daglicht kan stellen. Maar ik heb ook niks gezegd waar ze bij het oplossen van de moord iets aan kunnen hebben. En dat heeft me aan het denken gezet.'
'En wat heb je bedacht?'
'Wacht even. We snijden hier een stukje af. Laten we wachten tot we thuis zijn. We moeten papier hebben.'
'Hè?'
'Papier en pennen.'
'Gaan we een spelletje doen?' vroeg Sonia onheilspellend. 'Een gezelschapsspelletje?'
Neal hield stil voor zijn huis, stapte uit, stak zijn sleutel in het slot en duwde de deur open. Wij liepen achter hem aan naar binnen. Sonia zette koffie voor ons, en toen ze even later ook kwam zitten, was het alsof we aan een vergadering begonnen.
'Nou?' zei ik.
'Ik heb zitten denken,' zei hij.
'Ja, dat zei je al.' Sonia staarde hem over de rand van haar kopje aan. De spanning was bij haar kennelijk zo groot dat ik haar bijna kon horen knetteren van ongeduld.
'Het gaat hierom: we hebben allemaal het verkeerde gedaan, maar wel vanuit een goed motief, ja?'
'Ga door.'
'Het enige waar we ons echt zorgen om zouden moeten maken, is dat we voor de politie misschien iets verborgen houden...'
'Nou, natuurlijk houden we verdomme iets voor de politie verborgen!'
'Wacht even, je liet me mijn zin niet afmaken. Dat we misschien voor de politie iets verborgen houden waar ze wat aan zouden kunnen hebben bij hun onderzoek, met andere woorden: waarmee we ze zouden helpen de moordenaar van Hayden op te sporen. Ja?'
'Maar wat hebben wij daaraan, Neal?'
'We kunnen wel iets doen.'
'Iets doen?' zei Sonia.
'We hebben het lijk weggehaald en gedumpt, dat is waar. Maar luister. We kunnen op de plaats waar de moord gepleegd was achtereenvolgens drie verschillende situaties onderscheiden, of misschien wel vier. En die situaties overlappen elkaar als archeologische vindplaatsen. Je hebt de oorspronkelijke toestand, de situatie waarin Hayden daadwerkelijk is vermoord. Mogelijk heeft de moordenaar daar iets aan veranderd, maar in principe is dat de situatie zoals ik die aantrof. Ik dacht dat jij het had gedaan, dus ik heb er wat aan veranderd, zodat het leek alsof er een worsteling had plaatsgevonden en het dus nét leek alsof jij het had gedaan. Zo is het in elk geval, want eigenlijk kon ik niet goed nadenken. En ben jij...' Hij keek naar Sonia. 'Toen heb jij samen met Sonia geprobeerd het eruit te laten zien alsof er helemaal geen misdaad was begaan. Dat was nogal stom, maar voor zover ik heb begrepen had dat in zoverre effect dat de politie nog steeds niet weet waar de moord is gepleegd. Mijn punt is dat we te werk kunnen gaan als archeologen. We kunnen laag voor laag afpellen en zo de situatie construeren waarin de moord daadwerkelijk is gepleegd.'
'Naar het appartement gaan, bedoel je?'
'Nee, dat zou veel te gevaarlijk zijn. De politie weet niet dat de moord daar is gepleegd, maar wel dat Hayden daar woonde. Als ze ons drieën daar toevallig zouden aantreffen, zou dat... nou ja, in elk geval niet makkelijk uit te leggen zijn. Maar we kunnen de reconstructie in gedachten uitvoeren.'
Sonia keek weifelend. 'Ik zie niet goed hoe dat zou kunnen,'
Neal stond op en rommelde in een la op zoek naar pennen. Vervolgens scheurde hij een paar blaadjes van een blocnote en reikte toen de pennen en het papier aan Sonia en mij aan.
' Wat moeten we doen?' vroeg Sonia. 'Het uittekenen?'
Dat zou te moeilijk zijn. Ik zou trouwens niet weten hoe dat er uit zou zien. Nee, we zouden kunnen beginnen met alle voorwerpen te noteren die we ons herinneren in het appartement te hebben gezien, stuk voor stuk. En als we dan elk zo'n lijstje hebben opgesteld, kunnen we proberen ze een plaats te geven, en dan kunnen we kijken of wat jij je herinnert overeenkomt met wat ik me herriner... en...'
'En wat dan?' vroeg ik.
'Dan kunnen we de situatie reconstrueren.'
'En dan?'
'Weet ik niet.' Neal wreef in zijn ogen en maakte even een moedeloze indruk. 'Dat kan ik niet zeggen. Maar als we een lijst hebben van zoveel mogelijk voorwerpen met daarbij de plaats waar ze zich bevonden, komt daar misschien een patroon uit naar voren. Als we van tevoren al wisten wat het op zou leveren, zouden we het niet hoeven doen.'
'Ik weet niet of het überhaupt wat op zal leveren,' zei Sonia.
'Het is te proberen.'
'Denk je echt dat we de situatie vanuit onze herinnering kunnen reconstrueren?' vroeg ik.
Neal gaf een klap op de tafel. 'Wat heeft het nou voor zin om erover te emmeren of we denken dat het kan? Laten we het verdomme proberen!'
Ik keek Sonia aan. 'Jij bent goed in dit soort spelletjes.'
'Kop dicht nou, allemaal,' zei Neal. 'En begin met schrijven.'
Ik pakte mijn pen en staarde naar het lege vel papier voor me op tafel. Ik streek het glad, alsof dat het makkelijker zou maken. Even was mijn hoofd net zo leeg als het vel papier. Ik sloot mijn ogen en probeerde het voor me te zien, probeerde weer in die kamer te staan. Dat kostte me bijzonder veel hoofdbrekens, want ik had dit deel van mijn geheugen al weken geleden geïsoleerd en tot verboden terrein bestempeld. Ik moest me er bijna fysiek voor inspannen, alsof ik aan een klemmende deur moest trekken van een kamer waar ik lang niet was geweest. Ineens schoot de deur echter los en was ik waar ik zijn wilde. Maar het beeld was vaag en fragmentarisch, en ik kon maar enkele voorwerpen onderscheiden. Ik begon te schrijven. Ik zag de cd's, onder andere die van Hank Williams die ik had meegenomen. Ik zag het groene plastic pennen bakje in de vorm van een schildpad. Het had op tafel gestaan. Daarnaast een blikje met paperclips. Op de grond had een kussen gelegen en een omgevallen vaas met tulpen. De uitnodiging voor de bruiloft lag er, die ik had opgeraapt en weggegooid. En verder hadden er op de vloer nog de kapotte gitaar en een paar boeken gelegen. En mijn sjaal. Maar hoe meer moeite ik deed om dingen te zien, des te verder leek het beeld zich van me te verwijderen.
Ik keek om me heen. Ik dacht terug aan het lokaal waarin ik op mijn zeventiende eindexamen had gedaan en stiekem naar de anderen had gekeken, die kennelijk allemaal meer opschreven dan ik en ook geconcentreerder waren. Zo was het nu ook. Neal zat achter elkaar te pennen. Ik kon niet lezen wat hij opschreef, maar hij had al veel meer dan ik. Sonia ook. Ik had al gedacht dat zij in dit soort dingen veel beter was dan ik. Maar maakte dat wat uit? Ik kon me niet voorstellen dat dit echt iets op zou leveren. Dat was ook eigenlijk niet de reden waarom we het deden. We deden dit, bedacht ik, om wat positiever te denken over de dingen die wij drieën hadden gedaan. Een pleister op de wond was het.
Ik hield op met schrijven. Ook dat deed me denken aan een examen die afschuwelijke laatste paar minuten, waarin ik niets meer kon bedenken en in afwachting van het eindsignaal naar de klok staarde en me afvroeg of ik mijn werk niet nog een keer na moest kijken.
'Zijn jullie nog niet klaar?' vroeg ik. 'Ik kan niks meer bedenken.'
'Even nog,' zei Neal, die nog druk zat te pennen.
Ik keek naar Sonia, die ook was opgehouden.
'Mag ik eens kijken?' vroeg ik, en ze schoof me haar vel papier toe.
Zoals ik al dacht, had ze er veel meer van terechtgebracht dan ik. Ze had zich ook de telefoon en de schaal met de sleutels herinnerd, die ik buiten beschouwing had gelaten. In elk appartement is immers toch wel een telefoon en een schaal met sleutels te vinden? Ze had ook de gitaarkoffer vermeld. En ik was de kleine jongere boeddha, het groene flesje en de laptop vergeten, en ook een paar beeldjes die ik me wel degelijk herinnerde nu zij er melding van had gemaakt. En de post op de vloer. Sonia was fantastisch. Bij het doorlezen van haar lijstje kwam de kamer weer tot leven voor me.
'Ik ben klaar,' zei Neal.
'En nu?'
'Nu moeten we de voorwerpen een voor een afgaan en proberen vast te stellen waar ze zich bevonden, dan proberen we na te gaan welke we verplaatst hebben, en vervolgens kan elk van ons reconstrueren waar alles stond toen we binnenkwamen en het lijk vonden. Laat me die van jullie eens even zien.'
Ik schoof de twee lijstjes door naar Neal. Hij bekeek ze en liet daarbij zijn vinger langs de voorwerpen gaan, punt voor punt, als een kind dat net heeft leren lezen.
'Jezus,' zei hij. 'Sonia is hier veel beter in dan jij.'
'Ik wist niet dat het een wedstrijd was,' zei ik.
Neal hield onze lijstjes op, in elke hand een, en keek er met strakke blik naar, eerst naar het ene en vervolgens naar het andere. Toen gooide hij ze op tafel, leunde achterover en keek naar het plafond. Hij zat op zijn stoel te wippen, en even was ik bang dat hij achterover zou vallen en zich zou bezeren. Ten slotte zette hij de stoel met een klap weer met alle vier de poten op de vloer.
'Ik heb geen idee waarom we dit doen.'
'Het was jouw idee.'
'Het was een stom idee.'
ERVOOR
Hayden lag in mijn armen te huilen. Hij huilde zoals een baby huilt, hij huilde zoals hij vrijde, zoals hij at en zoals hij lachte, met een overgave en een vanzelfsprekendheid die me verbaasden en ontroerden. Ik drukte hem tegen me aan en voelde hoe hij over zijn hele lijf beefde van emotie. Hij schokschouderde en kreunde, en heel langzaam kwam hij tot bedaren, totdat hij erop het laatst stil en futloos bij lag, als een dode. Ik streek hem over zijn natte haar en boog me voorover om hem op zijn schouder te kussen.
'Wil je erover praten?' vroeg ik ten slotte.
Hij ging overeind zitten en droogde zijn wangen met de onderkant van mijn bloes.
'Hè, zo is het beter,' zei hij, alsof hij net met een flinke slok water een hevige dorst had gelest.
'Hayden?'
'Mm hm?'
'Wat was er nou?'
'Ik heb honger.'
'Hayden?'
'Jij zou toch koken? Je hebt zelfs het oude kookboek van je moeder meegenomen. Dit is voor het eerst dat je voor me kookt. En ik ben dol op nieuwe ervaringen.'
'Nou, in dit geval misschien niet.' Ik stond open deed het schort voor dat ik ook had meegebracht. Ik droeg het lichtgrijze mouwloze jurkje dat ik die ochtend bij een marktkraam had gekocht, en dat wilde ik niet voorgoed bederven door mijn onhandigheid. 'We eten zeebaars met zonder kruiden, want die ben ik vergeten te kopen. Je moet ze er maar bij denken. Met rijst. Oké? Wil je er niet over praten?'
'Ik wil eten. Ik verga van de honger.'
ERNA
De telefoon bleef maar rinkelen. In mijn droom was het klokgeluid Ik probeerde bij een grijs kerkje boven op een heuvel te komen, maar kwam nauwelijks vooruit. Ik realiseerde me dat ik een trouwjurk aanhad, maar dat die gescheurd was, slecht paste en onder de modder zat, en dat ik Hayden probeerde te bereiken, die met een vloerkleed om zijn schouders en met kletsnat haar bij de ingang van het kerkje stond. Hij glimlachte naar me, of misschien trok hij een grimas, maar hoe ik ook mijn best deed, ik kon niet bij hem komen. Mijn benen wilden niet. De klokken beierden en galmden steeds luider en nadrukkelijker. Ik dwong mezelf mijn hand tussen de lakens uit te steken en tastte, nog half ondergedompeld in de droom, in het donker naar de telefoon. Ik had nauwelijks enig benul waar ik was en wie ik was. Toen ik de telefoon had gevonden en naar mijn oor had gebracht, drukte ik op knopjes om het gesprek aan te nemen, maar het bellen bleef aanhouden, en toen drong het tot me door dat het de telefoon niet was. Er belde iemand aan de voordeur.
Ik ging mijn bed uit, stommelde naar de voordeur en trok die open. Alles leek onwerkelijk. Ook Neals gezicht, dat me door de half openstaande deur aankeek, leek onwerkelijk, iets van heel lang geleden.
'We moeten praten,' zei hij.
'Hoe laat is het?' Ik had een gevoel alsof ik een jetlag had, alsof ik heel lang had geslapen en een dag had gemist. Maar het was donker buiten, althans zo donker als het worden kan in Londen, en ik zag zelfs geen ochtendgloren aan de horizon.
'Weet ik niet. Laat me erin.'
Ik was me er ineens van bewust dat ik alleen een hemdje en een onderbroek aanhad en deed een stap opzij.
'Wacht hier,' zei ik in de keuken, en ik liep naar mijn slaapkamer om een trainingsbroek en een oud hemd aan te trekken, zodat ik er tenminste fatsoenlijk bij liep.
'Ik moest je spreken,' zei Neal toen ik terugkwam in de keuken en tegenover hem ging zitten.
'Je hebt me pas nog gesproken, weet je nog?'
'Ik heb nagedacht.'
'Je had beter kunnen gaan slapen.'
'Ik ben gaan slapen, maar toen schrok ik wakker. Heb jij dat nooit?'
'Jawel.'
'En toen bedacht ik het ineens.'
'Wat bedacht je? Wacht even.' Ik stond op en trok de koelkast open. 'Ik moet wat drinken, voor de zenuwen.' Ik haalde een pak melk tevoorschijn. 'Heb jij trek in warme chocola?'
'Nee.'
'Whisky?'
'Nee. Ik moet helder blijven. En jij ook.'
Ik schonk een beker koude melk in en dronk die meteen op. 'Zo, dat is beter,' zei ik. 'En zeg nu maar eens waarom ik helder moet blijven.'
'Luister.' Hij reikte me een vel papier aan. 'Vertel me wat jij daar ziet staan,' zei hij.
Ik keek ernaar. 'Droom ik nou nog? Dit hebben we toch al gedaan?'
'Toe maar, kijk maar wat er staat,' drong hij aan.
'Dit is Sonia's lijstje.'
'Ik wilde nagaan of onze herinneringen op dit punt overeenstemmen.'
Ik begon hardop voor te lezen wat er op het lijstje stond. 'Hier is toch niks ingewikkelds aan. Sonia heeft meer dingen opgeschreven omdat haar geheugen beter is dan het mijne. Maar daar zit ik niet mee. Ik zit maar met één ding, en dat is dat jij me midden in de nacht wakker maakt om het allemaal nog een keer te bespreken. Want ik ben moe, Neal. Ik ben zo moe dat het lijkt alsof alles door elkaar loopt.'
Neal boog zich met zijn ellebogen op tafel naar voren en wreef met zijn hand over zijn voorhoofd, alsof hem ergens diep van binnen iets hinderde waar hij niet bij kon komen.
'Wat dacht je van die twee beeldjes?'
'Die herinner ik me wel,' zei ik.
'Maar ze stonden niet op jouw lijstje. Ik heb het hier, kijk maar.' Hij bukte zich, haalde het vel papier uit zijn canvas tas en zwaaide ermee naar me alsof hij mijn aandacht probeerde te trekken.
'Ja, nu herinner ik ze me wel,' zei ik. 'Ik kon er alleen niet op komen toen ik al die dingen probeerde te bedenken. Het verbaast me trouwens dat ik zoveel wel had. Wat is dit?'
'Beschrijf ze eens voor me,' vroeg Neal.
Ik keek weer op het lijstje en concentreerde me.
'Het ene was iets abstracts van grijs metaal. Twee figuren met iets erboven leek het wel een wolk of een paraplu of zo.'
'En het andere?'
Ik keek weer naar Sonia's vermelding op het lijstje. Het tweede kon ik me minder goed herinneren, maar het kwam me wel bekend voor.
'Een soort vaas van grof materiaal. Was het brons? Met een zweem groen, zoals bij oude bronzen beelden. En ik vind het vervelend om het te zeggen, maar volgens mij had het uitstulpingen in de vorm van borsten. Ik denk dat het de bedoeling was dat het aan het vrouwelijk lichaam deed denken.'
'Dat is een heel precieze omschrijving,' zei Neal. 'Waarom heb je het niet op je lijstje gezet?'
'Dat zei ik al,' zei ik. 'Net als bij het andere beeldje. Ik heb het niet opgeschreven omdat ik het was vergeten.'
Neal knikte langzaam, vele keren. Ik staarde hem aan en vroeg me af of hij nu eindelijk gek was geworden. Er was een glinstering in zijn ogen verschenen, een blik van ingehouden opwinding...
'Het is bij het ene beeldje anders dan bij het andere,' zei hij.
'Hoe bedoel je?' vroeg ik.
'Het is bij het ene anders dan bij het andere,' zei hij. 'Je herinnerde je het eerste beeldje niet, omdat je dat vergeten was.'
'Ja, precies.'
'Maar je herinnerde je het tweede beeldje niet omdat het er niet was.'
Ik keek naar Sonia's lijstje, neergeschreven in haar nette, krachtige handschrift. Ik begreep er niets van.
'Hoe bedoel je, dat het er niet was? Hoe weet jij dat het er niet was? Het was er natuurlijk wel. Sonia kon het zich herinneren. En ik herinner het me nu ook min of meer. Ik heb het net nog voor je omschreven. Gaat het wel goed met je?'
Neal bukte zich en sloeg de klep van de tas aan zijn voeten open. Hij haalde er een plomp voorwerp uit en zette dat op tafel.
'Het was daar niet,' zei hij, 'want het is hier.'
'Hier?' zei ik dommig.
'Kijk maar.'
Ik keek. Een vaas in de vorm van een vrouwenlichaam. Foeilelijk. Wie zou daar nou bloemen in willen zetten?
'Ik begrijp het niet,' zei ik. Mijn tong voelde dik aan in mijn mond; het kostte me moeite om de woorden te vormen. 'Ik snap niet wat je hiermee wilt zeggen.'
'Ik had het ding meegenomen.'
Er was geen twijfel mogelijk. Dit was de vaas. De vaas met de borsten.
'Waarom? En waarom staat hij nu hier?'
'Dat is niet de goede vraag. De vraag is niet waaróm ik hem heb meegenomen, maar wannéér.'
'Wanneer?' vroeg ik gehoorzaam, al begreep ik nog niet waarom dat de goede vraag was.
'Op die avond, Bonnie, de avond van 21 augustus, de dag dat Hayden werd vermoord, heb ik dat ding meegenomen omdat ik dacht dat het het moordwapen kon zijn geweest. Het lag daar op het vloerkleed in de plas bloed. Er zit zo'n raar handvat aan. Ik stelde me voor dat iemand, jij Bonnie; ja, jij, het bij een ruzie had opgepakt en ermee naar hem had uitgehaald, hem op zijn hoofd had geraakt en hem daarbij had gedood.' Hij keek me aan. ' Ik weet dat je je de vaas herinnerde omdat je die gezien hebt toen je bij Hayden was, of toen je eerder eens in het appartement was. En ik weet waarom je hem niet op je lijstje had gezet. Niet omdat je geheugen niet zo goed is, maar omdat hij er niet was. Snap je het nu?'
'Nee,' zei ik. 'Nee. Nee.' Het liefst zou ik mijn oren hebben dichtgestopt of diep onder de dekens zijn gedoken. 'Ik snap het niet.'
'Maar begrijp je het dan echt niet?' Hij klonk kalm en geduldig, alsof hij iets aan een dom kind probeerde uit te leggen. 'Je herinnerde je niet dat de vaas daar was. Maar ik wel. En Sonia herinnerde zich hem ook, van de eerste keer.'
Ik hoorde wel wat Neal zei, maar zijn woorden drongen maar voor een deel tot me door.
'Hoe bedoel je, de eerste keer?' vroeg ik.
'De eerste keer dat zij in het appartement was,' zei Neal. 'Eerder op de avond. Toen ze Hayden heeft vermoord.'
ERVOOR
Als ik bij Hayden was, leek de dag vaak nacht, want dan deden we de gordijnen dicht of lieten we de jaloezieën neer en trokken we het dekbed over ons hoofd om elkaar in een halfduistere wereld te verkennen, terwijl de zon buiten onbelemmerd straalde en de vogels in de plataan voor het raam kwinkeleerden. De nacht ging ook vaak ongemerkt over in de dag en kreeg iets onbegrensds, omdat Hayden niet volgens het ritme van andere mensen leefde en zelfs niet bij benadering structuur in zijn leven had. Hij bezat geen klok of horloge, en hoewel hij op zijn mobiele telefoon wel kon zien hoe laat het was, keek hij daar zelden of nooit naar. Hij at wanneer hij erzin in had, hij ging slapen als hij moe was, en het kostte hem moeite om zijn afspraken na te komen, ook die met de band. Dat hij zo vaak bij repetities aanwezig was, kwam eigenlijk alleen doordat ik zo vaak bij hem was. Dag en nacht, het verstrijken van de tijd op zich al, het invallen en weer oplossen van de duisternis het was voor hem alsof hij werd meegevoerd op een brede rivier, nu eens naar ondiepten, dan weer naar het woest voortsnellende midden van de stroom, soms had hij de kans zich wellustig rond te wentelen in een traag stromend gedeelte, maar nooit was hij actief en nam hij doelbewust een initiatief. Hij kon twee uur slapen, maar ook zeven of vijftien uur, hij kon één keer of vijf keer eten in een etmaal, 's morgens om elf uur wijn drinken en midden in de nacht cornflakes eten. Hij leefde zonder plan en kon ook zomaar drie afspraken tegelijk hebben.
Die avond na zijn huilbui at hij de zeebaars (aangebrand) en de rijst (plakkerig door te lang koken) die ik had klaargemaakt op een manier op alsof hij de hongerdood nabij was, en hij spoelde alles weg met koude thee en lauwe wijn. Toen zei hij: 'Laten we een ommetje maken.'
'Het is bijna twee uur 's nachts. Ik ben hondsmoe.'
'Ik moet mijn overtollige energie kwijt. Het is nog warm, net zo warm als overdag. En kijk, het is bijna volle maan.'
'Waar wil je heen?'
'Weet ik veel, onze neus achterna. Kom mee.'
'Dan moet ik even wat anders aantrekken.'
'Nee, je hoeft alleen je schoenen maar aan te trekken.'
'Ik moet toch ook mijn spullen pakken.'
'Laat die maar hier.'
We liepen door Camden en toen langs Regent's Park en Bloomsbury in. Af en toe passeerde er nog een auto en een enkele voetganger op weg naar god mag weten waar. Altijd zie je nog wel mensen in Londen, en het is er nooit volstrekt stil of donker maar toen we Waterloo Bridge overstaken, was het net alsof wij in de hele uitgestrekte, betoverde stad de enigen waren die niet sliepen. Het maanlicht weerkaatste in de rivier, en we hoorden de golfjes tegen de kademuur kabbelen. De wijzerplaat van de Big Ben gaf aan dat het vier uur was. Hayden liep snel en sprak niet. Hij zag er jong en energiek uit, hij liep alsof hij een bestemming voor ogen had. Toen we de brug afkwamen, sloegen we af naar het oosten en liepen we in de schaduw van verlaten, hoogoprijzende monumentale gebouwen verder langs de waterkant. Inmiddels werd het aan de horizon al een beetje licht en begonnen de vogels in de bomen te zingen. Hij keek me aan en glimlachte naar me, en toen hij zijn hand naar me uitstak, welde er zo'n gevoel van gelukzaligheid in me op dat ik een steek in mijn borst voelde.
Nog altijd spraken we niet. Bij Blackfriars staken we de rivier weer over, maar alsof we het hadden afgesproken, bleven we midden op de brug staan om over de stad uitte kijken.
'Ik denk dat ik binnenkort wegga,' zei Hayden.
'O?'
'Ja, tijd om weer eens verderop te gaan kijken.'
'Waar?'
Ik keek niet naar hem, maar naar het wateroppervlak in de diepte. Ik voelde hem naast me zijn schouders ophalen.
'Weer eens wat anders,' zei hij alleen maar. 'Ik heb een aanbod gekregen. En ik heb behoefte aan verandering.'
'En de bruiloft dan?' Ik dwong mezelf om het absoluut neutraal te laten klinken.
'Bruiloft?'
'Waar we voor repeteren.'
'O, die zal ik waarschijnlijk nog wel meemaken.'
'Ik snap het.'
'Wat snap je, Bonnie?'
'Doet er niet toe.'
Hij pakte mijn kin en dwong me hem aan te kijken. 'Niets duurt eeuwig.'
'Nee.'
'Kom, we gaan.'
En we gingen verder, niet meer hand in hand. Het werd licht, bij de kiosken gingen de rolluiken omhoog en het verkeer werd drukker. We hielden in Farrington stil bij een koffiehuis, waar Hayden geroosterde boterhammen met gebakken eieren at en ik een kop koffie dronk. Voordat we bij mijn appartement kwamen, nam hij al afscheid. Hij had het een en ander te doen, zei hij.
ERNA
'Dat slaat nergens op,' zei ik. 'Dat bestaat niet.'
'Het kan niet anders.'
'Sonia?' Ik keek hem aan. 'Ik geloof er niks van.'
'Dat ze zich die vaas herinnerde, kan alleen maar als ze daar eerder op de avond al is geweest.'
'Ze kan hem toch daarvóór hebben gezien?'
'Is ze dan al eerder in het appartement geweest?'
'Nee.' Ze had immers gezegd dat ze niet wist waar het was. Ik had met haar op Kentish Town Road afgesproken en was er met haar naartoe gelopen.
'Nou dan.'
'Dat ze er eerder op de avond is geweest, wil nog niet zeggen dat ze hem heeft vermoord.'
'Waarom heeft ze dan gelogen?'
'Waarom heb jij gelogen? Waarom heb ik gelogen?'
Mijn hersenen werkten traag en moeizaam. Ik voelde hoe daarboven met veel moeite en geknars de feiten op een rijtje gezet en de interpretaties herschikt werden. Ik had Sonia opgebeld om haar te vragen me te helpen het bewijs van Neals misdaad weg te werken, maar zij had de moord gepleegd. Ze was me komen helpen om het bewijs van haar eigen misdaad weg te werken. Of liever gezegd, ik had haar geholpen. Samen hadden we alle aanwijzingen weggewerkt die zij had achtergelaten. Ik staarde Neal verwilderd aan.
'Het kan niet waar zijn,' zei ik. 'Dat kan gewoon niet.'
'Laten we het uitzoeken.' Hij stond op gedecideerd en ineens weer in een leidende rol.
'Nu?' zei ik onzeker. 'Het is nog nacht.'
'Ja, nu. Wat wil je dan wachten tot morgenochtend?'
'Nee, maar ze zal bij Amos zijn. Ze zei dat ze naar hem toe ging.'
'Nou, én?'
'Wat moeten we dan met Amos? We kunnen toch niet gewoon... nou ja.' Ik zweeg en sloeg mijn handen voor mijn gezicht. Ik had een gevoel alsof mijn hoofd elk moment uit elkaar kon barsten.
'Bel haar op haar mobiel. Zeg dat we haar moeten spreken.'
'Ze zal denken dat we gek zijn geworden.'
'Tenzij ik gelijk heb. Je zult het zien.'
Ik pakte mijn mobiel en zocht Sonia's nummer op. 'Wat zal ik zeggen?'
'Dat we weten wat er gebeurd is en haar meteen moeten spreken.'
Ik toetste op 'bellen' en wachtte. De telefoon belde en belde. Ik stelde me voor hoe Sonia tegen Amos aan in bed lag.
Toen ze opnam klonk ze slaapdronken.
'Met Bonnie.'
'Wat is er?' Nu ging ze waarschijnlijk moeizaam rechtop zitten en wendde ze zich van Amos af om hem niet wakker te maken.
'Ik moet je spreken.'
'Wacht even.' Nu ging ze vast de slaapkamer uit en deed ze de deur achter zich dicht. 'Het is midden in de nacht.'
'Het is vier uur. Neal is hier bij me. We moeten je meteen spreken.'
'Waarom?' Hoorde ik een verandering in haar stem?
'We weten wat er gebeurd is.'
'En nu willen jullie naar me toe komen?' Sonia klonk nog steeds heel rustig. 'De metro rijdt niet.'
'We komen met de auto.' Ik keek Neal aan, en hij knikte instemmend. 'Neal is met de auto. We wachten bij Amos voor de deur op je. Over tien minuten.'
'Goed. Tien minuten.'
Neal ging achter het stuur zitten, ik zei hoe hij moest rijden en keek toen uit het raampje. Het was mistig, maar de mist zou straks als de zon opkwam snel oplossen. Ik dacht na over Sonia, die altijd zo capabel, zo praktisch en zo aardig was. Ik deed mijn ogen dicht en stond mezelf even toe om te voelen hoe ontzettend moe ik was, maar tegelijkertijd zo vol van een rusteloze, kolkende energie dat ik maar moeilijk stil kon blijven zitten.
En daar stond ze, op het trottoir, gekleed in een regenjas met ceintuur, het haar in een paardenstaart.
Neal stopte, ze deed het achterportier open en stapte in. Een paar seconden lang zei niemand iets.
'Nou?' zei Sonia ten slotte.
'Laten we naar het kanaal rijden,' zei ik. 'Het is een beetje raar om bij Amos voor de deur te zitten praten.'
Sonia leunde achterover en vouwde haar handen in haar schoot. Op absurd formele toon zei ik tegen Neal hoe hij moest rijden. We zaten er met z'n drieën bij als kennissen die zich voor elkaar generen. Er viel niets te zeggen, behalve dat gigantische onzegbare, dat alle lucht uit de auto leek te persen.
Toen Neal de auto parkeerde, knipte hij de koplampen uit en zette het contact af. Ik kuchte hard, en vervolgens hoestte ook hij.
'Nou, voor de dag ermee,' zei Sonia.
Ik draaide me naar haar om en dwong mezelf haar recht aan te kijken. 'Neal had de vaas meegenomen.'
'De vaas?'
'De vaas die jij je herinnerde, maar die er niet was. Met de borsten.'
'Borsten?'
'Ja. Jij herinnerde je hem gezien te hebben, maar hij was er niet.'
'Hebben jullie me daarvoor uit bed gehaald?'
'Het gaat erom dat jij je herinnerde dat er een vaas was en dat ik me die niet herinnerde, en dat Neal naderhand tot de conclusie is gekomen dat het onmogelijk was
Ik keek Neal even aan. Ik maakte er een rommeltje van.
'Jij was er al eerder geweest,' onderbrak Neal me. 'Dat is wat Bonnie bedoelt. We kunnen met zekerheid zeggen dat jij er eerder op de avond bent geweest. Je hebt de vaas op de vloer zien liggen, maar toen ik er was, heb ik hem meegenomen. Jij was er vóór Bonnie en vóór mij.'
'Maar je deed alsof je van niks wist,' zei ik. 'Je deed alsof je er nooit eerder was geweest.'
Ze zag er rustig uit, veel rustiger dan Neal en ik.
'Wat moet ik daar nou op zeggen?' zei ze.
"Je hebt gelogen,' zei ik. 'Je was er al eerder geweest. Je wist alles, maar je hebt mij laten geloven dat je geschokt was, maar me wel wilde helpen.'
'Dat is niet belangrijk,' zei Neal. 'Waar het om gaat, is dat jij Hayden hebt vermoord.'
Sonia deed haar ogen dicht. Kennelijk dacht ze na. Toen ze ze weer opendeed, keek ze eerst hem en toen mij aan. Toen knikte ze.
'Ja, ik heb het gedaan.'
'En?' zei ik. 'Is dat alles wat je te zeggen hebt? Waarom heb je het gedaan?'
'Ik had het eerder moeten zeggen.' Haar stem klonk zacht, maar nog steeds kalm. Ze sprak langzaam, alsof ze goed nadacht, alsof ze er zeker van wilde zijn dat elk woord dat ze zei verantwoord was. 'Ik wist dat Hayden en jij iets met elkaar hadden. Dat was geen al te groot geheim. En ik wist dat hij je had geslagen.'
'Wat heeft dat er nou mee te maken?'
'Ik mocht Hayden al niet zo. En toen je donderdag op de repetitie die blauwe plek in je hals had en zo tam was, helemaal niet zo als je echt bent, toen vroeg ik me af wat ik kon doen. Als goede vriendin. Als iemand die om je geeft en van je houdt en die het vreselijk vindt om te merken dat jij dingen over je kant laat gaan waar je bij de politie aangifte van had moeten doen. Hij mishandelde je, vond ik.'
'Zo was het niet.'
'Zo is het nooit. Maar goed, meteen na de repetitie ben ik bij hem langs gegaan om tegen hem te zeggen dat ik niet van plan was om werkeloos toe te zien hoe hij jou pijn deed. Willen jullie dit echt allemaal horen?'
'Volgens mij is het beter van wel, ja,' zei Neal.
'Goed dan. Toen ik bij hem aankwam, liet hij me binnen. Hij was een beetje dronken, al was het nog vroeg. Een uur of zes, denk ik. Hij leek niet verbaasd om me te zien, en het was net alsof hij niet echt luisterde naar wat ik zei.' Ze zweeg even en slikte. 'Hij bleef me maar aankijken met zo'n glimlach op zijn gezicht, alsof hij me uitlachte. Afschuwelijk was het, en ik werd ook bang voor hem. Toen pakte hij me ineens vast. Ik wist niet wat hij zou gaan doen. Ik dacht dat hij me iets wilde aandoen of me wilde kussen of zo. Ik heb me verzet, ik probeerde weg te komen. Er werd van alles omgegooid, er vielen dingen kapot. Het was vreselijk, al dat gooi- en smijtwerk en geschreeuw en toen was er geen houden meer aan, ik was doodsbang. Ik stak mijn hand uit en probeerde iets te pakken, het maakte niet uit wat, en ineens had ik die vaas in mijn hand. Ik heb ermee naar hem uitgehaald en hem op zijn hoofd geraakt. Hij wankelde en viel. Hij moet met zijn hoofd op de hoek van de tafel terecht zijn gekomen, want toen hij op de vloer lag, bewoog hij niet meer. Hij was dood. Ik had hem vermoord
'En toen belde ik jou.'
'Ik was net thuis toen jij opbelde en vroeg of ik je wilde helpen.'
'En dat was wel een beetje een probleem voor je,' zei Neal. Met een frons op zijn gezicht trommelde hij met zijn vingers op het stuur.
'Het was net een macabere grap,' zei Sonia.
'Waarom heb je het me niet verteld?'
'Dat ik degene was die Hayden had vermoord?'
'Ja. Waarom heb je die hele afschuwelijke poppenkast volgehouden?'
'Weet ik niet,' zei ze. 'Ik had het voor jou gedaan. Misschien wilde ik dat jij me als tegenprestatie op deze manier zou helpen.'
Ik opende mijn raampje, waardoor er koele, vochtige lucht naar binnen stroomde.
'Neal dacht dat ik het had gedaan en heeft bewijsmateriaal verwijderd. Ik dacht dat Neal het had gedaan en heb jou opgebeld om alle bewijzen weg te werken. Ik dacht dat jij dacht dat ik het had gedaan en dat jij mij een onvoorstelbaar grote dienst bewees. En uiteindelijk bleek jij degene te zijn die het had gedaan en... ' Ik kon niet meer verder praten. Het was alsof ik uit elkaar zou barsten. Mijn hoofd bonsde, mijn ogen prikten, en ik merkte dat er snottebellen uit mijn neus kwamen.
'Laten we uitstappen,' zei Sonia. 'Even wat frisse lucht.'
Met z'n drieën liepen we langs het kanaal. Minutenlang zei geen van ons iets.
'Wat ga je nu doen?' vroeg Sonia ten slotte.
'Nu we weten dat jij Hayden hebt vermoord, bedoel je?'
'Ja.'
'Ik weet het niet. Wat moet ik? Naar de politie stappen?'
'Toen je dacht dat Neal het had gedaan...'
'Ja, ik weet het. Toen ik dacht dat Neal het had gedaan, voor mij, heb ik het bewijs laten verdwijnen. En nu weten we dat jij het hebt gedaan. Maar alles is al opgeruimd. Er valt niets meer te doen, toch?'
'Ik weet het niet.'
'Je had het moeten zeggen.'
'Zou het dan makkelijker zijn geweest?'
'Wat heb jij de hele tijd gedacht? Wat dacht je toen ik je belde om me te helpen het lijk weg te werken?'
'Ik was verbaasd.'
'Verbaasd?'
'Ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen,' zei Sonia. Haar stem trilde, en ik realiseerde me dat ze geschokt was, ondanks haar uiterlijke kalmte. 'Wat wil je dat ik zeg? Ik was volkomen van de kaart, verbijsterd. Ik weet het niet. Alsof ik ineens voor een afgrond stond.'
'Waarom heb je niks gezegd toen je merkte wat Bonnie en ik allebei dachten dat er gebeurd was?' vroeg Neal. 'Toen je begreep wat er was gebeurd?'
'Ik weet het niet. Toen was het al te laat.'
'Maar je zult toch wel hebben gedacht...'
'Ik weet het niet,' riep Sonia. 'Snap het dan toch: ik weet het niet! Iets anders kan ik niet zeggen. Ik weet het niet. Het spijt me. Ik heb het voor jou gedaan, en ik weet niet waarom ik het niet heb gezegd.'
'Een mooi stel zijn we,' zei ik. 'Drie sukkels bij elkaar.' Ik veegde met mijn mouw mijn ogen af. 'Maar wel drie vrienden,' voegde ik eraan toe. 'Wat hebben we allemaal veel doorgemaakt omwille van elkaar.'
'We hebben het voor jou gedaan,' zei Neal.
Ineens kreeg ik het koud en voelde ik me heel moe. Nuchter zei ik: 'We moeten er maar op hopen dat ze bij de politie al die dwaalsporen blijven volgen en er nooit achter zullen komen wat er is gebeurd.'
'En dat ze niet de verkeerde arresteren,' voegde Neal eraan toe.
'Als ze dat doen, vertellen we het, reken daar maar op.' Ik dacht aan Sally en Richard, balde mijn vuisten maar accepteerde mijn machteloosheid. 'Niemand anders mag hier het slachtoffer van worden, dat moeten we elkaar beloven. Mag ik je wat vragen, Sonia?'
'Natuurlijk.'
'Was hij op slag dood?'
Ze aarzelde even. 'Ik geloof het wel.'
'Achtervolgt het je niet?'
Ze staarde me aan. Ik wist dat ze me had willen helpen en dat het per ongeluk was gebeurd, maar op dit moment voelde ik een felle haat jegens haar. Zij had Hayden vermoord. Zij was bij hem geweest toen hij stierf. Mijn mooie Hayden, mijn lief.
'Wat denk je, Bonnie?' vroeg ze ten slotte.
'Oké.'
'We moesten maar eens naar huis gaan,' zei Neal.
'Weet Amos het?'
'Natuurlijk niet.'
'Je hebt het hem niet verteld?'
'Nee.'
'Hoe dóé je dat?'
Sonia keek naar het olieachtige oppervlak van het water in het kanaal. 'Jij zou het ook kunnen,' zei ze. 'En ik kan het ook. Het is ons geheim.'
Toen ik thuiskwam, beefde ik van emotie en ellende. Ik liep van mijn ene kamertje naar het andere en stootte in het voorbij gaan tegen dozen vol met beduimelde boeken, gebarsten aardewerk en kleren die ik naar alle waarschijnlijkheid nooit meer zou dragen. Mijn appartement leek wel wat op de binnenkant van mijn hoofd een chaos, wanordelijk en vol dingen die overbodig waren of verkeerd opgeborgen, half kapot, ongewenst, verwaarloosd. Ik ging op de vloer liggen en staarde naar het plafond, ik dacht na, probeerde na te denken, probeerde niet na te denken, probeerde niet Haydens gezicht voor me te zien toen hij Sonia uitlachte, hoe hij keek toen hij haar beetpakte, toen de vaas zijn hoofd raakte en hij viel, hoe zijn ogen stonden toen het leven eruit verdwenen was. Wat stom, wat triest, wat absurd en zinloos om zo dood te gaan, voor niks.
ERVOOR
Ik lag thuis op de grond naar het plafond te kijken. Hayden lag naast me, op zijn buiken met zijn arm over mijn buik. De ruwe haartjes van het vloerkleed prikten in mijn rug, en zijn ongeschoren gezicht prikte in het mijne. Ik draaide mijn hoofd en keek naar Hayden. Hij lag met zijn benen opgetrokken en één knie tegen mijn dij. Een van zijn tenen vertoonde een enigszins blauwe plek, op zijn onderrug had hij een wrat, en over zijn linkerschouderblad liep een vaag litteken. Een warrige lok haar viel over zijn gezicht en hij had zijn ogen dicht.
'Ik weet dat je naar me kijkt,' mompelde hij zonder zijn ogen open te doen.
'Hoe weet je dat?'
'Dat voel ik.'
'Mijn tas ligt nog bij jou, en mijn spullen ook.'
'Die gaan we straks samen halen.'
'Waarom ben je teruggekomen?'
'Ik wilde je zien. Het moest, ik kon niet wachten. Ik zat daar in het huis van mijn vriend, en ineens vond ik dat ik jou moest opzoeken. Ik dacht nog dat je er misschien niet zou zijn. Dat je misschien wel weg was gegaan.'
'Waar naar toe dan? Jij bent degene die weggaat.'
'O ja?'
'Dat zei je een paar uur geleden, weet je nog? Op Blackfriars Bridge.'
'Ja,dat is waar ook.'
'Ik heb er een raar gevoel over,' zei ik, en ik ging op mijn zij liggen, trok mijn benen iets op en keek naar hem.
'Misschien doe ik het niet.'
'Je gaat niet weg?'
'Misschien niet. Ik weet het nog niet. Je maakt me helemaal in de war.'
'Wat wil je nou zeggen?'
Hij deed zijn ogen halfopen, stak een hand uit en streek door mijn haar. 'Je bent een raar mens, Bonnie, een taaie en toch zachtmoedig.'
'Hayden.'
'Het valt niet mee om bij jou weg te gaan. Misschien vond ik daarom wel dat ik weg moest omdat ik eindelijk eens niet weg wil.'
'Blijf dan nog een tijdje.'
'Misschien.'
'Ben jij het altijd?'
'Ben ik altijd wat?'
'Degene die weggaat.'
'Ik denk het wel. Ik had je gewaarschuwd. Om niets met me te beginnen.'
'Heb je nooit bij iemand willen blijven?'
Hij mompelde iets wat ik niet kon verstaan.
'Waarom eigenlijk niet?'
'Niet doen.'
'Wat niet?'
'Niet vissen.'
Ik kreeg het ineens koud, ging zitten en sloeg mijn armen om mijn knieën. 'Zie je het zo? Beschouw je elke poging tot intimiteit als vissen, als opdringerigheid? Hoe kom je er trouwens bij dat ik wel door zou willen gaan? Ik zie namelijk helemaal geen ontwikkeling.'
'Waar zou je ontwikkeling in willen zien?' Hij maakte het belachelijk.
'Als je huilt, wil je niet zeggen waarom, je vertelt dingen over jezelf, maar de volgende keer dat we elkaar zien, lijkt het alsof dat helemaal niet gebeurd is. Je wilt weg, je wilt blijven. Het zijn allemaal opwellingen, waar ik buiten sta, alsof ik er helemaal niets over te zeggen heb.' Ik stond op. 'Ik zal koffie voor ons zetten, en dan ga ik.'
Hij bleef op de grond naar me liggen kijken terwijl ik de ochtendjas weer aantrok die ik had omgeslagen toen ik hem binnenliet en die ik nu stevig dicht snoerde.
'Voor mij met veel melk,' zei hij.
'Oké.'
Ik zette de waterkoker aan, schepte koffie in de pot, zette in een vaag soort assertiviteit de kopjes met veel kabaal op het aanrecht en draaide me om toen hij, met alleen zijn spijkerbroek aan, de keuken in kwam.
'Niet kwaad zijn, Bonnie.'
'Waarom niet? Ik hou ervan om kwaad te zijn.'
'Niet kwaad zijn op mij.'
'Natuurlijk ben ik hartstikke kwaad op jou.'
'Zal ik de melk opwarmen?'
'Je bent net een kleine jongen. Je bent nooit volwassen geworden.'
'Denk je zo over me?' Hij had ineens een kille, weerzinwekkende glimlach op zijn gezicht. Ik had er op dat moment een einde aan moeten maken, meteen weg moeten gaan.
'Ja. Jij zou zelf nooit kinderen moeten krijgen, Hayden. En mocht dat ooit nog gebeuren, dan beklaag ik ze. Wie zelf nog een kind is, zou geen kinderen moeten krijgen.'
Het ging traag. Ik had tijd om na te denken over alles wat me overkwam. Hij draaide zich ineens om en gooide daarbij de melkfles om, waardoor de witte vloeistof op de grond stroomde, een plasje vormde en tussen mijn tenen kroop. Toen stak hij zijn beide vuisten omhoog. Zijn mond was vertrokken in een afschuwelijke grimas, als een paard waarbij het bit tussen de tanden wordt geduwd. Hij had sterke armen. Ik zag hoe hij zijn bicepsen aanspande. Ik bedacht dat hij zoveel groter en sterker was dan ik en stelde me de pijn voor die ik zou voelen op het moment dat zijn vuisten me raakten. Hij keek woest uit zijn ogen, zijn pupillen waren groot. Ik zag weer voor me, zo duidelijk alsof het werkelijk opnieuw gebeurde, hoe mijn vader op een avond mijn moeder zo hard in het gezicht sloeg dat ze twee tanden moest missen. Wat toen, lang geleden, was gebeurd en wat nu gebeurde leek in elkaar over te vloeien, zodat ik een paar seconden lang het gevoel had dat ik weer het kind was dat voor de zwaargebouwde man met de opgeheven vuisten en de akelige grimas op het gezicht ging staan en riep dat hij moest ophouden. En ik hoorde mezelf roepen: 'Nee! Hou op!'
Haydens vuist kwam op me af. Ik dacht: ik moet weg bij deze man, ik moet hem nooit meer zien. Hij is gevaarlijk. Hij had tranen in zijn ogen wat vreemd, dat hij nu al leed onder datgene wat hij op het punt stond te doen. En zelfs op het moment dat ik wegdook en mijn handen voor mijn gezicht hield, dacht ik: wat is hij toch ongelukkig, ik ken niemand die zo ongelukkig is. Maar het meest beangstigende was niet wat hij me misschien ging aandoen, het wasmijn plotselinge vrees dat ik van hem hield. Dat ik verliefd op hem was. O, tot over mijn oren.
Zijn vuisten troffen me met grote kracht tussen mijn ribben en op de zijkant van mijn hoofd. Ik wankelde achteruit en viel op de grond. In mijn val sloeg ik een koffiekopje van tafel, dat door de lucht tolde en op de vloer kapot viel, hoorde ik. Mijn knieën begaven het, ik probeerde te voorkomen dat ik zou vallen, maar hij greep me bij mijn keel en schudde me door elkaar. Ik kreeg geen lucht meer en kon niet roepen. Ik had pijn in mijn zij. De pijn golfde van mijn keel naar mijn ogen, ik zag kleuren, bloemen die openbloeiden in donkere tinten blauw, groen en rood. Mijn hoofd sloeg meteen klap tegen de vloer. Ik had melk in mijn haar en scherven aardewerk in mijn linkerkuit en ik bloedde, voelde ik. Ik zag Haydens gezicht boven me, zijn mond halfopen in een schreeuw van ontzetting, alsof hij op het punt stond me te kussen, me te bijten. Hartstocht en haat liggen vlak bij elkaar. En ik dacht: ga ik nu dood?
Toen verslapte zijn greep en werd zijn gezicht zachter, het rimpelde en brak. De kleuren vervaagden tot de normale kleuren van de dag, en ik kon weer ademen, hoewel elke ademtocht me een stekende pijn bezorgde. Ik bleef doodstil liggen. Hayden stond over de gootsteen gebogen alsof hij moest overgeven. Hij ademde zwaar, en af en toe liet hij een gekreun horen.
'Nou, dat was het dan.' Mijn stem klonk schor. Praten deed pijn, slikken deed pijn. Ik betastte mijn hals, die gezwollen en pijnlijk was. Ik had een bult op mijn hoofd, en het bloed dat over mijn been liep kietelde, alsof er een vlieg liep. Me voorstellen hoe ik overeind zou krabbelen was al teveel moeite. Ik sloot mijn ogen en ging met mijn handen langs de zoom van mijn ochtendjas om er zeker van te zijn dat ik fatsoenlijk bedekt was. Ik wilde niet dat Hayden mijn naaktheid zou zien.
'Ik heb je gezegd dat ik niet deugde. Ik heb het je gezegd.'
'Ga weg.'
'Ik wil bij je zijn. Ik wil niks anders dan jou. Nu weet ik het.'
'Wegwezen.'
'Ik kan je zo niet achterlaten.'
'Als je nu niet ogenblikkelijk weggaat, bel ik de politie.'
Ik hoorde hem de keuken uitgaan en een paar minuten later het appartement verlaten. De voordeur viel in het slot. Nu liep hij waarschijnlijk op straat, ik wist met welke uitdrukking op zijn gezicht.
Ik deed mijn ogen open. Ik draaide mijn hoofd, eerst de ene kant op en toen de andere. Ik bewoog mijn been heen en weer. Er mankeerde me niks, behalve dat ik pijn had aan mijn ribben en mijn keel en dat ik een beetje misselijk was. Straks zou ik opstaan, een douche nemen en mijn gezicht deppen. Zo meteen. Nu nog even niet.
Toen ik wakker werd, kon ik niet bedenken waar ik was. De vloer voelde hard aan, en ik had pijn in mijn rug. Hoe lang had ik geslapen? De pijn schoot als een mes door me heen toen ik voorzichtig rechtop ging zitten en om me heen keek. Overal lagen scherven en melk. Ik manoeuvreerde zo dat ik op handen en knieën zat, waarna ik langzaam overeind kwam en ging staan. Alles leek een beetje uit het lood. Ik liep naar de badkamer en draaide de badkranen open, waarna ik mezelf in de spiegel boven de wasbak bekeek. Mijn gezicht leek kleiner dan normaal, alsof het was gekrompen. Mijn haar stond recht overeind, en in mijn hals had ik een grote, bruin blauwe plek die, terwijl ik ernaar keek, nog dieper van kleur leek te worden. Ik raakte hem aan en voelde dat mijn huid gezwollen was. Dit zou ik niet verborgen kunnen houden.
Ik stapte in bad en bleef er meer dan een uur liggen, waarin ik om de paar minuten de warme kraan even opendraaide. De huid op mijn vingertoppen rimpelde, en de spiegel besloeg. Ik kwam er pas uit toen het water lauw was geworden. Ik ging op mijn dekbed liggen en sloeg mijn arm voor mijn ogen om het licht niet te hoeven zien.
Het was al middag toen ik eindelijk een korte broeken een T-shirt aantrok. Ik deed een katoenen sjaal om mijn hals. Ik ging niet naar buiten, maar ik wilde mezelf zo niet in de spiegel zien. Op weg naar de keuken om wat te eten klaarte maken, zag ik dat er een dubbelgevouwen velletje blocnotepapier onder de deur door was geschoven. Ik raapte het op en vouwde het open. 'Bonnie,' stond er, in een haastig, met stomp potlood neergekrabbeld, slordig handschrift, 'er zijn een paar dingen die ik graag tegen je zou willen zeggen en die ik je eerder had moeten vertellen. Geef me de kans om je nog eens te spreken. Alsjeblieft. Sorry. Het spijt me heel, heel erg. H.'
Ik verfrommelde het papier tot een balletje en gooide het in de afvalbak. Toen haalde ik het eruit en streek het glad. Ik keek naar de woorden, staarde ernaar totdat ze voor mijn ogen vervaagden.
Toen schrok ik op van de telefoon. Ik stopte Haydens briefje in mijn zak, alsof ik er niet mee gezien wilde worden. Het was Guy.
'Is alles goed met je? Je klinkt alsof je verkouden bent. Ben je je stem kwijt?'
'Een beetje.'
'Ik bel om te zeggen dat ik wat later op de repetitie kom.'
'Repetitie?'
'Ik zit vast. Ik kom zodra ik kan.'
'Ik geloof niet dat ik het vandaag red, Guy.'
'Het is toch bij jou? Over een halfuur.'
Dat was waar ook. Ik keek in wanhoop om me heen. Het was alsof inbrekers een bom in mijn huis hadden laten ontploffen terwijl ik er met mijn neus bovenop stond.
'Het is nogal een rommeltje hier,' zei ik schor.
'Dat vindt niemand erg,' zei Guy hartelijk. Hij woonde zelf in een keurig huis, waar alles op zijn plaats stond. Ik denk dat hij het fijn vond om te zien wat een chaos het bij anderen was. Ik bukte me en raapte een scherf van het kapotgevallen kopje op. 'Maar je bent er toch wel, hè? Dat ik niet voor een dichte deur kom.'
'Ja, ik ben er.'
Zodra ik de telefoon had neergelegd, begon ik de keuken op te ruimen. Ik veegde de melk op met een doek, die ik steeds in de gootsteen moest uitwringen, en deed mijn best om alle scherven te verzamelen. Je staat ervan te kijken hoe ver stukjes aardewerk weg kunnen schieten als je iets kapot laat vallen. Niet alleen mijn kuit bloedde, ook mijn voeten. Maar toen bedacht ik dat ik me beter met iets anders kon bezighouden. Hoe het er in mijn huis uitzag deed er niet zoveel toe, veel belangrijker was hoe ik er zelf uitzag. Niemand mocht me zo zien.
Snel liep ik naar de slaapkamer. Die korte broek kon wel, maar dat T-shirt dat ik aanhad niet. Ik moest iets hebben met een hoogsluitende kraag. Ik haalde dozen met kleren overhoop totdat ik een Victoriaanse bloes had gevonden die ik jaren geleden eens in een winkeltje met tweedehands kleding moest hebben gekocht. Ik kon me niet herinneren dat ik hem ooit had gedragen, het was eigenlijk helemaal niets voor mij. Voorzichtig trok ik hem aan, en ik kromp in elkaar toen de stof mijn hals raakte. Ik ging voor de spiegel staan om te kijken hoe ik eruitzag. Als een meisje dat haar oma's klerenkast heeft geplunderd. Maar wat belangrijker was: de blauwe plek was boven de kraag nog zichtbaar. Blijkbaar spreidde hij zich nog naar boven uit.
Ik liep naar de badkamer en ritste mijn toilettas open, waarin ik de weinige make-upspullen die ik bezat bewaarde. Er zat een tube foundation in, en ik knoopte de bloes los en smeerde een ruime hoeveelheid crème op mijn hals, tot aan mijn onderkaak. Het spul was donkerder dan ik had verwacht. Ik moest het gekocht hebben toen ik bruin was, alleen was ik nooit bruin. Ik had een spierwitte huid, waartegen de blauwe plek scherp afstak. Ik smeerde er nog wat foundation op. De blauwe plek was nu bijna niet meer te zien, maar mijn hals had nu een bruinig oranje kleur, met een scherpe afscheiding bij mijn onderkaak, als een hoogwaterlijn. Mijn gezicht zelf was bleker dan ooit. Ik wreef wat van de crème op mijn gezicht, tot boven de haargrens. Toen bekeek ik mezelf. Mijn gezicht had nu ongeveer dezelfde kleur als mijn hals: een raar soort bruin. Ik rommelde nog wat in mijn toilettas, maar vond er verder niets waar ik wat aan had, dus liep ik terug naar de slaapkamer en zocht in de doos met toiletartikelen die ik van plan was geweest weg te gooien. Er zat een stick in van een heel lichte kleur, waarvan ik me vaag herinnerde dat ik die had gebruikt voor een schoolvoorstelling van Grease.Ik maakte mijn bruine huid er lichter mee. Mijn gezicht leek nu diep gebronsd met wat vegen, en als ik met een nagel over mijn huid ging, verscheen er een dikke, bleke streep. Ik rondde de behandeling af door mijn hele gezicht lichter te maken. Toen deed ik nog wat mascara op, omdat mijn ogen klein en diep weggezonken leken in mijn matte, dichtgeplamuurde gezicht. Ter completering smeerde ik nog wat gloss op mijn lippen en sproeide ik wat van de parfum die ik een aantal jaren geleden van een tante had gekregen tussen mijn borsten, op mijn bloederige voeten en om me heen in de kamer. Zo. Toen knoopte ik mijn bloes dicht en deed de sjaal weer om.
Ik had nog ongeveer vijf minuten. Ik deed een pleister op mijn kuit, legde een handdoek op de keukenvloer om het laatste restje melk op te deppen en eventuele achtergebleven scherfjes op te vegen, schoof alles wat nog op tafel lag in een lege doos, die ik tegen de muur zette, waarna ik Haydens briefje pakte en het in mijn ondergoedla stopte. Ik raapte net de natte handdoek op toen er gebeld werd. Het was Joakim.
'Hallo, Bonnie,'zei hij, en toen bloosde hij. 'Wat zie jij er vandaag goed uit. Heb je in de zon gezeten?'
ERNA
'Hallo, Bonnie.'
Toen Joakim ineens met zijn gitaarkoffer in de hand en een glimlach op zijn gezicht voor mijn deur stond, voelde ik me als een slachtoffer van een auto ongeluk, met voor hem onzichtbaar om me heen veel verwrongen ijzer, gebroken glas en bloed. Toen ik hem binnenliet vroeg ik me af of ik misschien vergeten was dat we een repetitie hadden afgesproken, en vervolgens dacht ik even dat hij was langsgekomen om me persoonlijk mee te delen dat hij ermee ophield en niet meedeed aan het optreden. Wat een opluchting zou dat zijn. Dan zouden we het echt moeten afblazen.
Maar hij hield er niet mee op. Hij zei dat we er een ander nummer bij moesten hebben, waar de mensen op konden dansen, maar dat hij eerst met mij wilde overleggen voordat hij er de anderen mee overviel. Hij had bladmuziek bij zich, en ik had de deur nog niet achter hem dichtgedaan of hij had zijn gitaar al tevoorschijn gehaald en zat erop te tokkelen. Op een ander moment zou ik me hebben laten meeslepen door zijn enthousiasme. Ik pakte wel mijn gitaar en speelde met hem mee, maar het was eigenlijk alsof ik naar iemand op de televisie zat te kijken die enthousiast was. Ik had nauwelijks het idee dat ik in dezelfde kamer zat als hij.
Ik probeerde mezelf ervan te overtuigen dat het voorbij was. Misschien niet voorgoed voorbij, maar duidelijker dan het nu was zou het voor mij niet worden. Eindelijk drong het tot me door. Neal had voor mij een enorm risico genomen, en Sonia ook, op haar eigen, speciale manier. In feite had zij het zelfs twee keer gedaan, door nog een keer terug te keren naar de plek van de misdaad om me te behoeden voor onverstandige beslissingen. En dat was niet het enige. De vraag die ik niet uit mijn hoofd kon zetten sinds ik had begrepen hoe het werkelijk in elkaar stak, was of ik Sonia niet op nog een heel andere manier dankbaar moest zijn. Had Sonia niet in feite gedaan wat ik zelf zou hebben gedaan als ik de moed had gehad? Had zij niet gedaan wat ik eigenlijk zelf had willen doen, al kon ik dat niet toegeven? Tenslotte had Hayden me al eens eerder geslagen, en ondanks zijn spijtbetuigingen had hij het daarna nog een keer gedaan. Toch was ik niet bij hem weggegaan. Wat zou ik hebben gedacht als een andere vrouw had gereageerd zoals ik had gedaan? Ik zou die vrouw slap en beklagenswaardig hebben gevonden, denk ik. En als het een vriendin van me was, zou ik dan het lef hebben gehad om er iets aan te doen, haar te helpen, zoals Sonia mij had geholpen?
Via een ander, automatisch functionerend deel van mijn bewustzijn speelde ik met Joakim mee, ik knikte met hem mee en probeerde aan te voelen hoe de groep de muziek zou opvatten. Maar ik kon me er niet aan overgeven. Daar waren redenen voor die me allang parten speelden, beelden die ik nooit kwijt zou raken: hoe Hayden dood op de vloer lag, hoe we hem in het vloerkleed hadden gerold en gedumpt zoals je oud vuil in een afvalbak dumpt, hoe hij in het koude, donkere water had gelegen. Dat alles zou me altijd bijblijven, wist ik. Maar het was nu voorbij, ik wist eindelijk hoe het in werkelijkheid was toegegaan. Toch zeurde het nog door in mijn hoofd, het sputterde en bruiste nog onverminderd.
De toedracht was eigenlijk zo voorspelbaar geweest. Toen Sonia zei dat hij zijn handen thuis moest houden, heeft Hayden misschien eerst verbaasd gereageerd, en toen is hij waarschijnlijk kwaad geworden, en des te kwader door zijn schuldgevoel, door het bewustzijn dat hij fout zat. Misschien is hij gaan schreeuwen, en toen hij niet meer uit zijn woorden kon komen, heeft hij haar waarschijnlijk geslagen. Om Sonia, die zelfingenomen bitch, eens te laten zien wat mannen gewelddadig maakt. Maar Sonia was anders dan andere vrouwen. Zij zou dat niet hebben geaccepteerd en zich hebben verzet. Hayden was een lafaard, hij gebruikte alleen geweld tegen mensen die niets terugdeden. Eigenlijk vond ik dat Hayden er door zijn opstelling om had gevraagd. Hij hoefde maar iemand als Sonia te treffen, in plaats van iemand als ik. Hayden tegenover Sonia, de onweerstaanbare tegenover de onverzettelijke.
Joakim glimlachte terwijl hij keek hoe ik speelde en begreep dat ik zijn idee accepteerde, dat we dit grappige, oude bluegrass nummer dat hij van het internet had geplukt zouden gaan spelen. Ik had moeite met een lastig akkoord, waar hij om moest lachen.
'Ben je nog van plan je inschrijving aan de universiteit op te schorten?' vroeg ik.
'Nu Hayden dood is en niet langer een slechte invloed op me heeft, bedoel je?'
'Zoiets, ja.'
'Ja, nog steeds. Mijn hele leven heb ik alleen maar dingen gedaan omdat mijn ouders vonden dat ik ze moest doen. Het heeft nu niks meer met Hayden te maken, het gaat erom wat voor mij goed is.'
'Mooi.'
'Ik zal hem nooit vergeten.'
'Dat is ook mooi,' zei ik. 'Hij had waardering voor je.'
'Echt waar?'
'Echt waar.'
Joakim begon haastig zijn spullen bij elkaar te pakken. Volgens mij had hij tranen in zijn ogen.
'Dus het lijkt je wel wat?' vroeg hij, terwijl hij zijn gitaarkoffer dichtdeed.
'Het klinkt goed,' zei ik. 'Als het me lukt om het voor Amos makkelijk genoeg op te schrijven, moet het geen probleem zijn.'
'Het zal vreemd zijn om het zonder Hayden te doen,' zei hij. 'Maar je zult er wel doodziek van worden dat ik er maar over door
ga.'
'Ik ga niet zeggen dat Hayden het zo gewild zou hebben, want dat is van die onzin die mensen altijd zeggen over de doden, maar ik denk dat het goed is om het te doen. En het is aangenomen werk. We moeten wel.'
Op het moment dat ik de deur dichtdeed, was het alsof er in mijn hoofd een ontploffinkje plaatsvond, veroorzaakt door een kwelgeestje dat, toen ik bezig was met Joakim, bezit had genomen van mijn domme, niet functionerende brein en het denkwerk van me had overgenomen. Sonia en Hayden. Hayden en Sonia. Het was geen lumineus idee, of zelfs maar een idee dat hout sneed. Maar er was iets mee, iets waar ik me al een tijd het hoofd over brak. Ik probeerde goed na te denken. Ik probeerde mijn geheugen te dwingen. Wat zou een slim iemand in mijn situatie doen?
Om te beginnen, waar was dat bierviltje? Als je een bierviltje zoekt, kun je maar het beste beginnen met de stapel bierviltjes, en jawel, daar was het, het viltje waarop Nat zijn telefoonnummer had genoteerd. Ik toetste het nummer in. Nat leek niet bijzonder blij te zijn om van me te horen.
'Het is verdomme een nachtmerrie,' zei hij. 'Ik word lastiggevallen door een of andere rechercheur, een vrouw die mij niet mag. Ze hebben me al een keer of drie verhoord. Steeds dezelfde vragen. En ik heb alleen maar steeds dezelfde antwoorden.'
'Jij hoeft je geen zorgen te maken,' zei ik. 'Je bent onschuldig.'
'Hoe weet jij dat ik onschuldig ben?'
Dat was een goede vraag. Een te goede vraag.
'Jij zou zoiets niet doen,' zei ik maar. 'Daar ben je het type niet voor.'
'Nou, daar ben ik mee geholpen, zeg!'
'Ik bel eigenlijk om te vragen of jij mij kunt helpen,' zei ik.
'Ik jou?'
'Ik ben een paar weken geleden met Hayden naar een feest geweest, een paar dagen voor zijn dood. Jij was er ook. Weet je nog?'
'Vaag. Ik was niet op mijn best.'
'Er waren een paar oude kennissen van Hayden. Onder anderen een vrouw die Miriam heette. Donker haar, grote ogen, ze rookte.'
'En?'
'Weet jij wie dat is?'
'Nee.'
'Je was toch ook op dat feest?'
'Samen met nog zo'n tweehonderd anderen, ja.'
'Zou je het voor mij kunnen uitzoeken?'
Er klonk een soort gekreun. 'Natuurlijk. Ik zal hier en daar eens vragen. Ik bel je nog wel als ik wat hoor.'
'Nee,' zei ik. 'Dit is echt heel, heel erg dringend. Ik zou graag willen dat je bij iedereen die je kent navraagt of ze weten wie deze Miriam is, en dat je mij dan terugbelt. Of zij mogen mij ook bellen. Ik zal je mijn nummer geven. Doe het nu. Ik blijf bij de telefoon zitten, en ik wil dat je mij binnen tien minuten terugbelt. Als je het niet doet, blijf ik je lastigvallen.'
Weer klonk er gekreun. 'Ja, ja, oké. Ik zal mijn best doen.'
Ik bleef niet bij de telefoon zitten. Ik trok andere kleren aan, iets netters, een streepjesbroek en een lichtblauwe bloes. Ik zag er serieus uit. Respectabel. Ik zocht een jasje uit en stopte mijn portemonnee, een zonnebril en mijn sleutels in de zakken. Net toen ik me stond af te vragen of ik nog iets anders nodig had, ging de telefoon. De beller vroeg expliciet naar mij.
'Met wie spreek ik?'
'Mijn naam is Ross. Je kent me niet. Nat belde me. Hij zei dat je op zoek bent naar Miriam Sylvester.'
'Ja, ja. Fijn datje belt. Bedankt.'
'Wat wil je over haar weten?'
'Ik wil niets weten. Ik wil haar spreken.'
'Oké. Heb je een pen bij de hand?'
Zo eenvoudig was het.
De hele weg naar Sheffield keek ik uit het raampje van de trein. Het retourtje had me een flinke smak geld gekost, en ik vroeg me af of ik niet dom bezig was. Had ik het niet per telefoon moeten doen? Nee. Als het dan toch moest, moest ik haar persoonlijk spreken. De vorige keer dat ik per trein Londen uit was gegaan, was met Hayden geweest, een impulsief tochtje naar de kust om te laten zien dat we dat heus wel konden: ergens naar toe gaan zonder dat iemand het wist. Elk weiland, elk stukje groen was eigenlijk een gecodeerde boodschap geweest dat het ons was gelukt, dat we Londen niet nodig hadden, dat we niet vastzaten aan onze verplichtingen en verantwoordelijkheden. Deze keer was het anders. Het platteland was nu alleen iets waar ik doorheen moest. Het zag er nu, in de late zomerzon, waarschijnlijk op zijn best uit, maar wat was de zin ervan? Wat deden de mensen hier? Ik zag mensen cricket spelen, ik zag tractoren en de ene lege kerk na de andere. Ik begon doezelig te worden en was bang dat ik in slaap zou vallen, Sheffield zou missen en ergens ver in het noorden wakker zou worden. Daarom dronk ik een beker vieze zwarte koffie, om wakker te blijven.
Bij het station stapte ik in een taxi en noemde het adres dat de onbekende me telefonisch had doorgegeven.
'Is het ver?' vroeg ik.
'Nee, niet ver,' zei de chauffeur.
Terwijl hij reed, keek ik uit het raampje. Ook dit was een stad waar ik nog nooit was geweest, en daarom zagen de winkels en de mensen er net even anders uit. Interessant wel. Maar ik wist dat als ik hier een dag of twee zou blijven, de nieuwigheid eraf zou zijn en alles er net zo zou uitzien als in alle andere plaatsen. Maar ik zou geen dag of twee blijven. In een winkelstraat sloeg hij af en reed een wijk in van oude bakstenen rijtjeshuizen op een heuvel. Sommige huizen waren gerenoveerd, andere niet. Nummer 32, het adres dat me was opgegeven, in elk geval wel. Ik stapte uit en moest ook nu meer betalen dan ik had verwacht. Ik belde aan. Jee, het zou toch wel stom zijn als er niemand thuis was! Maar de deur ging open.
'Miriam Sylvester?' vroeg ik, al herkende ik de vrouw met wie ik op het feest op de trap had zitten praten meteen. Ze droeg nu gewoon een spijkerbroek en een rood T-shirt, en haar gezicht, dat er toen met alle kohl en lippenstift exotisch uit had gezien, was nu niet opgemaakt.
'Ja,' zei ze, enigszins in verwarring. 'En jij bent degene die had gebeld?'
'Ja, met je, eh...'
'Mijn partner, ja. Frank,' zei ze.
Haar partner. Ik herinnerde me nog dat ze op de trap met Hayden had zitten flirten. Dat hadden vrouwen kennelijk graag gedaan als ze Hayden zagen, met hem flirten. Zoals bijen rond een honingpot zwermen.
'We hebben elkaar op een feest ontmoet,' zei ik. Ze gaf geen krimp. 'Je kende mij van horen zeggen. Als ik me goed herinner, had je iets gehoord over mij en mijn banjo.' Ze keek wat minder uitdrukkingsloos, maar wel nog meer in verwarring. Dit begon niet goed. Was ik mijn tijd niet aan het verdoen? 'Ik was daar met Hayden Booth.'
'Hayden,' zei ze, en ineens maakte haar desinteresse plaats voor betrokkenheid. 'O god, Hayden. Ik heb het in de krant gelezen. Vreselijk. Ik kon eerst niet geloven dat het om hem ging. Ja, kom binnen, alsjeblieft.'
Ik was bezorgd geweest dat ze het misschien zo bizar zou vinden dat ik helemaal uit Londen was gekomen om haar te spreken dat ze me niet eens te woord zou willen staan. Maar al gauw bleek het in mijn voordeel te werken. Ze kon van mij uit de eerste hand het hele verhaal van Hayden horen. Ze nodigde me uit om binnen te komen, liet me plaatsnemen in de keuken, bood me iets te eten aan, en toen ik niets wilde hebben, schonk ze me de ene kop koffie na de andere in. Door een onbekende te worden doorgezaagd over de dood van Hayden en het politieonderzoek was zo ongeveer het laatste waar ik zin in had, maar het leek me toch nuttig om het me te laten welgevallen. Ik bleef daar dan ook meer dan een uur, beantwoordde al haar vragen en luisterde toen ze vertelde hoe geschokt ze was. Hoe meer ik haar tegemoetkwam, des te meer zou zij mij tegemoet moeten komen, schatte ik in.
Dus toen ze me iedere vraag had gesteld die ze kon bedenken en me had verteld over de dood van iemand anders die ze gekend had, nadat ze even had gehuild en ik haar had getroost na dit alles, haalde ik diep adem en stelde haar de vraag waarvoor ik heel Engeland door was gereisd.
ERVOOR
Amos en Sonia arriveerden kort na Joakim. Amos droeg een gebloemde korte broek en een daarbij vloekend T-shirt en zag er wat belachelijk maar heel gelukkig uit, gelukkig op de manier die ik me uit het verleden van hem herinnerde. Hij kuste me hartelijk op beide wangen, en ik dacht: eindelijk is hij nu echt over onze verbroken relatie heen. Toen ik de deur opendeed hield hij Sonia's hand vast, en die liet hij zelfs niet los toen ze binnenkwamen, zodat ze samen om de rommel in de keuken heen moesten laveren. Sonia droeg een wit, mouwloos jurkje, waardoor haar donkere haar en ogen er nog donkerder uitzagen. Haar huid was strak en romig van kleur. Ze straalde een fysiek welzijn uit dat mij het idee gaf dat ik een soort insect was dat na het lichten van een tegel ineens in vijandig daglicht lag te wriemelen. Ook van haar kreeg ik een kus, waarna ze me bij mijn schouders pakte en met zachte stem, zodat Joakim en Amos het niet zouden horen, vroeg: 'Is alles goed met je?'
'Met mij?' Ik deed alsof ik verbaasd was. 'Waarom vraag je dat?'
'Je lijkt me een beetje...'
'Wat?'
'Moe, misschien.' Ze kneep haar ogen tot spleetjes. 'Je bent toch niet onder de zonnebank geweest, hè?'
'Ik ben toch geen zonnebanktype!' Er ontsnapte me een hoog, hysterisch gilletje, dat voor een lach moest doorgaan. 'Koffie? Joakim, Amos? Ik ben net aan het zetten. Of hebben jullie liever iets fris?'
'Wat een appartement heb je, zeg,' zei Joakim, enthousiast om zich heen kijkend. Ik zag het even door zijn ogen. Het was niet alleen een rommeltje, het zag er bijna surrealistisch uit.
'Een vuilnisbelt, bedoel je?'
'Mij pa zou het nooit goedvinden als het er bij mij zo uitzag.'
'En terecht.'
'Het is bijna een statement.'
'Bonnie laat de burgerlijke types zien wie ze is,' zei Amos. Hij knipoogde naar me. Ik probeerde te glimlachen, maar mijn gezicht voelde strak en opgezwollen aan.
Alles leek op afstand te gebeuren, alles was onwerkelijk. Nog maar pas had Hayden over me heen gebogen gestaan met zijn hand om mijn keel en een vertrokken gezicht, alsof hij een vreemde was, en nu stond ik hierover koetjes en kalfjes te praten met mensen die deden alsof ze me kenden.
Ik dronk een kop koffie, sterk en bitter en zonder melk, en toen nog een. Mijn handen trilden. Het liefst zou ik alleen zijn geweest in een koel, lommerrijk herfstbos. Ik voelde me vies en ik schaamde me.
Neal en Guy kwamen tegelijkertijd aan. Guy was in een grijs pak, en toen hij zijn colbertje uittrok, had hij zweetplekken onder zijn armen en op zijn rug. Hij rolde zijn mouwen op en depte zijn voorhoofd meteen witte zakdoek. Ik zette in alle kamers de ramen open, maar het bleef benauwd.
'Er is hier eigenlijk geen ruimte voor ons allemaal,' zei ik.
'En Hayden is er nog niet eens.'
'Nee,' zei ik. Mijn stem klonk als geritsel van droge bladeren, en ik voelde dat mijn gezicht gloeide onder de camouflagelaag. 'Misschien moesten we maar vast zonder hem beginnen. Jullie weten hoe hij is.' Klonk dat wel natuurlijk? Zag niemand dan iets aan me, had niemand het in de gaten?
'Wie denkt hij verdomme wel dat hij is?' mopperde Amos, waarop Joakim hem vuil aankeek.
'Laten we er maar van uitgaan dat hij niet komt,' zei Neal met zachte stem, die me een huivering bezorgde. Hij keek me onderzoekend aan. Ik zag hem naar mijn gezicht en mijn hals kijken, en ik was ervan overtuigd dat hij dwars door me heen keek, door de make up, de sjaal en die stomme bloes met ruches heen, dwars door al mijn onzinnige huichelarij en doorzichtige leugens heen.
'Zullen we om te beginnen hierin de huiskamer een beetje ruimte maken?' zei Sonia. 'We kunnen alles tegen de muur zetten.'
Ze pakten allemaal stoelen en dozen op, en ik zag Sonia scherven van een kopje opvegen die blijkbaar uit de keuken hun weg hier naar toe hadden gevonden. Ik was een beetje misselijk, maar als ik het nog even kon uitzingen, zou ik het net redden. Guy vertelde overeen afschuwelijk ongeluk dat op de vroege ochtend op de M6 was gebeurd, waarbij een heel gezin was omgekomen. Sonia zette iedereen aan het werk en wist op wonderbaarlijke wijze een soort orde te scheppen. Amos stootte zijn schenen tegen van alles en liep voortdurend te vloeken. Ik dacht aan het briefje van Hayden, dat nu in mijn ondergoedla lag. Wat moest hij me zo nodig vertellen, en waarom overwoog ik zelfs maar om naar hem toe te gaan om te horen wat het was? Als ik bij hem langsging, kon ik tegen hem zeggen dat ik hem nooit meer wilde zien en nooit meer iets van hem wilde horen en dat hij uit de band moest. Maar als ik bij hem langsging, zou ik zijn gezicht zien, zijn door schuldgevoel getekende gezicht, en dan zou hij zijn passie voor mij en zijn kwellingen onder woorden brengen en zou ik misschien... Nee, nee, geen sprake van. Natuurlijk zou ik dat niet doen. Nooit meer. Geen denken aan. Ik haatte hem. Een man die vrouwen slaat, een man die vrouwen zonder naar ze om te kijken in de steek laat. Ik haatte hem, echt waar.
'Bonnie?'
Het was Sonia. Ze legde haar hand even geruststellend op mijn rug.
'Wat kijk je afwezig.'
'Sorry. Aan mij hebben jullie niet veel, hè?'
'Zal ik voordat we beginnen iets halen voor je keel?'
'Mijn keel?' Onwillekeurig voelde ik aan mijn hals, die pijnlijk was. Was het te zien? Ik stelde me voor dat de dikke laag make up die ik over de blauwe plek had gesmeerd dat symbool van mijn schaamte niet meer helemaal bedekte.
'Melk met honing of zo, om het te verzachten?'
'Lief van je, maar het gaat best. Het lijkt erger dan het is. Ik heb trouwens geen honing in huis, geloof ik, en het laatste restje melk is net opgegaan.'
'Zullen we dan maar beginnen?'
We begonnen met 'Leaving on Your Mind'.Mijn vingers wisten wat ze moesten doen, ook al was het in mijn hoofd een chaos van gedachten en gevoelens. Sonia zong, en het klonk zo allemachtig droevig dat iedereen in de kamer onder de indruk leek, zelfs Amos in zijn lichte zomerkleren. Ik zag hoe hij Sonia aanstaarde terwijl ze zong, met haar armen langs haar zij, de handpalmen naar voren gedraaid, het hoofd iets achterover.
'Dat kunnen we niet doen,' zei ik toen de laatste tonen wegstierven.'Dit kunnen we niet op een bruiloftspelen. Het is een klaaglied.'
'Dit hebben we toch al besproken,' zei Amos.
'Maar Sonia heeft het niet eerder zo gezongen, iedereen zal erom huilen.'
'Dat is mooi,' zei Joakim.
'Wat? Dat iedereen huilt op een bruiloft?'
'Mensen huilen altijd op bruiloften, in films in elk geval wel. Een bruiloft is pas echt geslaagd als iedereen tranen met tuiten huilt.'
'Maar niet omdat ze denken dat het gedaan is met de liefde,' zei Guy. 'Dat zijn tranen van blijdschap.'
'Nee, ze huilen omdat ze zo emotioneel zijn,' zei Neal. 'Dat is niet alleen maar blijdschap of verdriet.'
'Het is nu te laat,' zei Sonia, praktisch als altijd. 'Het is zo'n beetje het enige nummer dat we allemaal goed kennen.'
'Misschien wel, ja,' zei ik. 'Maar ik weet niet wat Daniëlle ervan zal vinden.'
'Wie kan het wat schelen wat zij ervan vindt?' zei Joakim, die Daniëlle nooit had ontmoet, maar blijkbaar al uit principe een antipathie tegen haar had.
'Maar het is háár bruiloft,' zei Sonia sussend. 'Wat is het volgende nummer?'
Opdat moment ging de telefoon, iedereen keek naar mij.
'Neem je niet op?' vroeg Guy na een tijdje.
'Ze hangen zo wel op.'
Het hield op, en even was het stil. Maar toen begon mijn mobiel, die in de vensterbank lag, te zoemen. Ik liep ernaartoe en zette hem af zonder te kijken wie er belde, want dat wist ik wel.
'Beslis jij maar wat we spelen,' zei ik tegen Sonia. 'Ik ben zo terug.'
Ik liep naar de badkamer en deed de deur achter me op slot. Toen draaide ik me om en keek naar mezelf in de spiegel. Als je goed keek, kon je de blauwe plek boven de kraag van de bloes zien. De make up was er gedeeltelijk afgeveegd, en op de kraag zat een smoezelige, oranjebruine vlek. Maar het zag er vooral zo vreemd uit. Als ik mezelf zo op straat zou tegenkomen, zou ik denken dat er iets mis met me was, dat er een steekje loszat. Toen ik met mijn ogen knipperde, liep er een traan over mijn wang, die er een slakkenspoor van wat lichtere huid achterliet. Met mijn wijsvinger wreef ik erover, zodat de kleur weer egaal was. Ik had zin om mijn hoofd onder de koude kraan te houden, maar omdat dat niet kon, bleef ik mezelf maar wanhopig aanstaren.
Ik liep naar de keuken en schonk een glas water in. Ik hoorde de anderen in de kamer ernaast praten en bedacht dat ik naar hen toe moest. Ik kon het echter niet opbrengen om weer naar binnen te gaan en te doen alsof er niets aan de hand was. Neal kwam kijken waar ik bleef. Hij liep naar me toe, pakte het glas uit mijn hand en zette het op tafel.
'Dit kan zo niet doorgaan.'
'Waar heb je het over.'
We spraken allebei op gedempte toon, alsof we bang waren dat ze ons zouden horen.
Hij tilde de sjaal op. 'Hierover.'
'Raak me niet aan.'
'Wees maar niet bang. Dat laat ik aan je dierbare Hayden over.'
'Ik wil er niet over praten.'
'Ik snap het niet, Bonnie. je bent een sterke vrouw. Een taaie, zelfs. Totdat dit gebeurde zou ik niet van je gedacht hebben dat je je door wie ook zou laten mishandelen.'
'Ik heb me niet laten mishandelen.'
'Je zou jezelf eens moeten zien.'
'Niet naar me kijken. Niet doen, alsjeblieft.'
'Je ziet er vreselijk uit. Je hals is één grote blauwe plek, en je gezicht is helemaal strak.'
'Alleen maar omdat er een dikke laag make-up op zit.'
'Maak er geen grapje van. Je bent slachtoffer van huiselijk geweld.'
'Nietwaar.'
'Wat ga je eraan doen?'
'Wat heb jij daarmee te maken?'
'Ik ben niet van plan om werkeloos toe te zien hoe hij je dit aandoet.'
'Hij zal het niet meerdoen.'
'Dus je maakt het uit?'
Ik wendde me af. 'Het is mijn verantwoordelijkheid om het op te lossen, niet de jouwe.'
'Ik doe dit niet omdat ik zo'n aardige, bezorgde man ben,' snauwde hij. Hij boog zich naar me toe. Ik deed een stap achteruit. 'Ik laat dit niet gebeuren. Ik ga tegen hem zeggen dat hij zijn handen thuis moet houden. Hoor je me?'
'Wat moet ze horen?' Amos was in de deuropening komen staan en keek geamuseerd.
'Niks,' zei ik.
'Helemaal niks,' zei Neal er nog achteraan.
'Nou, wat dat grote niks ook mag zijn, laat het even rusten en kom repeteren. We zitten op jullie te wachten. Je ziet eruit alsof je te lang in de zon hebt gezeten, Bonnie,' zei hij nog, toen ik langs hem heen liep. 'Je moet oppassen als je zo'n bleke huid hebt als jij.'
ERNA
Toen ik op King's Cross uit de trein stapte, was het al avond en hingen er zware wolken aan de hemel, die gehuld was in een purperen gloed. Het zag ernaar uit dat het zo meteen zou gaan stortregenen. Toch ging ik niet meteen naar huis. Ik moest nadenken en de dingen voor mezelf op een rijtje zetten. Ik liep langs de gebogen glazen wanden van de nieuwe kantoren en appartementsgebouwen, langs de braakliggende landjes die gereed werden gemaakt voor weer nieuwe projecten en verder langs het kanaal. Londen leek op de achtergrond te raken. Het water was donker, troebel bruin, de kleur van thee die te lang heeft getrokken. De windvlagen joegen er golfjes overheen. Ik voelde de eerste druppels op mijn gezicht en huiverde, want ik kreeg het ineens koud in mijn dunne kleren. Ik was moe, trillerig door te veel cafeïne en ik had een leeg gevoel vanbinnen doordat ik te weinig had gegeten. Maar mijn hoofd tolde.
Ik liep langs het jaagpad. Er lag een schuit met gevulde bloembakken op het dek, en binnen zag ik een vrouw van middelbare leeftijd met een bril op de krant lezen. Een jogger rende hijgend langs me heen. Op het water dreef hier en daar wat afval. Bij een plotselinge windvlaag voelde ik nog meer druppels op mijn armen en wangen. De hemel werd donkerder. Zo meteen zou het losbarsten.
ERVOOR
Ik knikte als iemand iets zei, ik verwrong mijn mond tot iets wat op een glimlach leek, af en toe zei ik iets wat niemand raar leek te vinden, en zo wist ik het einde van de repetitie te halen. Ten slotte was het zover en borgen de mensen hun gitaar op, ze pakten hun bladmuziek en begonnen over de volgende keer. Sonia vertrok als eerste, Neal als laatste. Ik negeerde zijn onheilspellende, smekende blikken terwijl ik hem uitliet, en vervolgens deed ik de deur met een zucht van verlichting achter hem dicht. Toen ging ik naar de badkamer en nam mijn derde douche van die dag, een koude natuurlijk, want ik was van top tot teen bezweet en voelde me zo vies alsof ik met dit warme weer de hele dag in een file had gestaan. Ik hield mijn hoofd achterover en liet de straaltjes water op mijn gezicht neerkletteren, van mijn schouders lopen en over mijn buik stromen. Ik hoorde de telefoon gaan. Zorgvuldig masseerde ik mijn hals en waste alle oranje make-up eraf. Ik waste mijn haar nog een keer en ging toen in de douche zitten om mijn benen te scheren en de nagels van mijn vingers en tenen te knippen.
Ik voelde me beter, en toen ik voor de spiegel ging staan, zag ik er niet al te slecht uit. De blauwe plek was opgezwollen en goed zichtbaar, maar was niet dramatisch blauwzwart geworden, zoals ik had verwacht, maar eerder vaalgeel. Mijn ribben deden gemeen zeer, maar ik had er geen moeite mee om rechtop te lopen. Ik zag er uitgeput uit, maar niet zo dat je je er zorgen over zou maken. Ik trok een ruimvallend hemd aan, maakte voor mezelf een kop kruidenthee en zette een cd van Joni Mitchell op. Ik ging op de bank zitten, die nog tegen de muur geschoven stond, en deed mijn ogen dicht. De telefoon ging nog een keer, maar ik nam niet op. Ik liet de muziek bij me binnenstromen.
Mijn hele leven lang was ik trots geweest op mijn kracht en onafhankelijkheid. Ik was een taaie, had Neal vandaag nog gezegd, niet zonder bitterheid, en dat was ook een woord dat Hayden had gebruikt, in bewonderende zin, alsof het hem prikkelde. Maar dat was voorbij. Ik was opgegroeid in een gezin waarin mijn vader mijn moeder tiranniseerde, en ik had mezelf plechtig beloofd dat mij dat nooit zou overkomen. Dat ik sterk was, kon betekenen dat ik me koel opstelde, en mijn onafhankelijkheid had soms tot gevolg dat ik vastigheid uit de weg ging. Amos had vroeger geklaagd over mijn gereserveerdheid, en ik was misschien ook wel gereserveerd, misschien was dat wel de reden dat we uiteindelijk ieder onze eigen weg waren gegaan. Ik wist het niet, en het deed er ook niet meer toe, want Amos hield nu van Sonia, en onze herinneringen aan elkaar vervaagden steeds meer. Ik kon me eigenlijk nauwelijks nog herinneren hoe het tussen ons was geweest, en als ik Amos tegenwoordig zag, was ik elke keer weer verbaasd dat we zo hartstochtelijk naar elkaar hadden verlangd. Hoe was dat mogelijk?
Maar tegen Hayden kon ik niet op. Ik was onafhankelijk, hij was onverschillig, ik was al een beetje huiverig voor intimiteit, hij werd er echt panisch van. Ik wilde vrij zijn, maar hij wilde nog vrijer zijn en vrijheid betekende voor hem: alle ankers kappen, alle roeren overboord gooien en zich laten voortdrijven door de wind die op het moment toevallig vat op hem had. Door een ongunstige wind was hij in mijn leven gekomen, en nu werd hij er door een ongunstige wind uit weggeblazen. En nu ik zo op de bank naar Joni Mitchell lag te luisteren, die zong over liefde en desillusie, realiseerde ik me dat ik tegenover hem de rol van de meer betrokken, meer liefhebbende partner had aangenomen, de rol van degene die de klappen krijgt en die in de steek wordt gelaten, en dat was een rol die me eigenlijk niet zo goed lag.
Hij had me geslagen, twee keer. Wat ik wilde, het gevoel waar ik op wachtte, was woede: het verlossende vuur van de woede, dat alle andere emoties wegbrandt en geen ruimte laat voor medelijden of spijt. Ik dacht terug aan zijn verwrongen gelaat, zijn gemene blik en de vuisten die op me afkwamen, en toen dacht ik aan zijn gezicht zoals het was geweest toen het alleen maar liefde voor mij uitstraalde.
Toen de cd van Joni Mitchell was afgelopen, stond ik op en liep naar de slaapkamer. Ik zocht zijn briefje op om het nog een keer te lezen, al wist ik precies wat erin stond: 'Er zijn een paar dingen die ik graag tegen je zou willen zeggen en die ik je eerder had moeten vertellen. Geef me de kans om je nog eens te spreken. Alsjeblieft. Sorry. Het spijt me heel, heel erg. H.' Ik staarde naar het bericht, alsof het in geheimtaal was opgesteld en ontcijferd moest worden. De zon stond laag aan de hemel en het licht tekende op het plafond rimpelingen af die op water leken. De dag ging langzaam over in de avond. De telefoon ging nog een keer, en toen het bellen was opgehouden, leek er een onheilspellende stilte in het appartement te hangen.
Tenslotte stond ik op. Ik kleedde me aan een lichtblauwe spijkerbroek met scheuren op de knieën, een T-shirt en een dun grijs jack. Toen ik de straat opging, voelde ik de warmte van de avondlucht op mijn gezichten rook ik de geur van hoogzomer.
ERNA
Aan de hemel voor me weerlichtte het, en ik telde tot elf voordat ik de donder hoorde rommelen. Drieëndertighonderd meter maar was dat hemelsbreed of verticaal? Terwijl ik het kanaal achter me liet en Camden Road op liep, begon het grote druppels te regenen, die als bommetjes op het trottoir uiteenspatten. De mensen zochten snel een schuilplaats. Ik deed geen moeite om niet nat te worden, maar liep in hetzelfde tempo door en voelde de regen op mijn hoofd plenzen. Het duurde niet lang of ik had de indruk dat de druppels zich aaneensloten en het water als een gordijn naar beneden stroomde. Ik had net zo goed in het kanaal kunnen springen. Of in een spaarbekken, dacht ik, en ik huiverde bij de herinnering aan wat ik nooit van mijn leven zou vergeten. Ik sopte in mijn schoenen, en mijn haar was druipnat. Mijn hart bonsde van woede.
De batterij van mijn mobiel was leeg, dus liep ik terug naar huis, stroopte mijn natte kleren uit, droogde me af met een handdoek en trok een spijkerbroek en een T-shirt aan. Toen pakte ik mijn vaste telefoon.
'Ik moet je spreken. Ja, nu. Ben je thuis? Alleen? Mooi. Blijf thuis, ik kom nu langs.'
Voordat ik had kunnen aanbellen, deed Sonia al open. Ze had haar haar strak achterovergekamd en in een paardenstaart gebonden, en ze zag er moe uit, vond ik. Ze had wallen onder haar ogen en haar huid leek strak gespannen. Ze ging opzij en liet me binnen. Doorgaans spraken Sonia en ik niet bij haar thuis af. Zij kwam naar mij toe, of we troffen elkaar in pubs of eethuisjes of bij anderen thuis. En tegenwoordig leek ze bovendien de meeste tijd bij Amos door te brengen. Dat verbaasde me niet: ze woonde in een deprimerend huurappartement in een souterrain op enkele minuten van mijn adres, waar het klam en vochtig aanvoelde. Het had me altijd verbaasd dat Sonia, die haar leven zo op orde had, die zo praktisch was en goed met geld omging, zelfs spaarzaam was in de ouderwetse zin van het woord, inmiddels op de woningmarkt niet wat beter terecht was gekomen.
'Wil je wat drinken?'
'Nee.'
Ik ging aan haar keukentafel zitten en klemde mijn handen ineen. Sonia kwam tegenover me zitten.
'Rotweer is het. Ik kon het niet opbrengen om naar buiten te gaan. Ik ben bezig met de voorbereidingen voor het nieuwe schooljaar. Het is nog maar een paar dagen.'
Ik legde mijn handen in mijn schoot. Anders dan anders begon ik nu niet te kakelen. Ik zweeg zelfs. Vooralsnog.
'Ik weet niet wat ik moet zeggen, Bonnie. Ik kan het niet minder erg voor je maken. Het was een ongeluk, dat weet je. Maar dat verandert niets aan het feit dat ik Hayden heb vermoord. En ik heb jou wat op de mouw gespeld. Dat spijt me. Ik kan niets anders zeggen dan dat het me heel, heel erg spijt. Ik heb spijt van wat ik gedaan heb, en ik vind het erg dat jij zo'n verlies hebt geleden.'
Ik keek haar aan en wachtte. De stilte werd steeds beklemmender. Toen ik ten slotte begon te praten, sprak ik langzaam. Ik proefde bijna elk woord afzonderlijk.
'Er gaat de laatste tijd van alles door mijn hoofd,' zei ik. 'Ik zie steeds zijn gezicht voor me, zijn mooie, dode gezicht. Ik denk eraan terug hoe het was om hem aan te raken. Ik neem aan dat ook bij jou de beelden niet zullen vervagen. Maar dat was niet waar ik deze keer aan dacht. Toen ik eindelijk begreep dat Neal het niet had gedaan en hij wist dat ik het niet was geweest maar voordat we wisten dat jij het had gedaan hebben we de situatie op de plaats van de moord doorgenomen. We hadden de situatie zoals hij die had aangetroffen en die hij heeft verstoord, en de verstoorde situatie zoals ik die heb aangetroffen. Pas later heb ik begrepen dat hij die had verstoord.'
'Wat wil je daarmee zeggen?'
'Daarmee wil ik zeggen dat hij aantrof wat jij had achtergelaten. Maar dat was een ordelijke toestand, met alles op z'n plaats, alleen Hayden dood op de vloer. Hij heeft het wat rommeliger gemaakt, zodat het eruitzag alsof er een worsteling of een ongeluk had plaatsgevonden, een mislukte roofoverval of zo. Hij wist waarschijnlijk niet goed wat hij wilde, maar het moest voor hem vooral lijken op wat het niet was.'
'Bonnie,' zei Sonia zacht. 'Lieve Bonnie, je wordt gek als je er zo mee bezig blijft. Laat het rusten.'
'Nee. Luister. Er was toen geen chaos en er was niks kapot. Maar jij zei van wel. Dat heb je gezegd, Sonia. Ik hoor het je nog zeggen, ik kan het maar niet uit mijn hoofd zetten. Je zei dat je naar hem toe was gegaan om te zeggen dat hij zijn handen thuis moest houden en dat het toen fout is gelopen, dat hij naar je heeft uitgehaald, dat er spullen zijn gesneuveld en dat jij het dichtstbijzijnde voorwerp hebt gepakt en daarmee op zijn hoofd hebt geslagen. Dat heb je gezégd.'
'En zo is het ook gebeurd. Hij kwam op me af, ik raakte in paniek, en... nou ja, op die manier is het fout gelopen.'
'Toch stond alles op z'n plaats toen Neal daar een paar minuten later aankwam. Hij trof een ordelijke situatie aan, zonder enig spoor van een worsteling.'
'Misschien heeft hij het mis, of misschien heb ik het mis. In hemelsnaam, Bonnie, ik was in een shocktoestand. Er was iemand dood. Misschien stond het me allemaal niet goed meer voor ogen.'
'Dat lijkt me niks voor jou, Sonia.'
'Ik heb niet logisch en in alle rust kunnen reageren. Maar ik denk dat we dat geen van allen hebben gedaan.'
'Nee,' zei ik. 'Jij hebt het appartement ordelijk achtergelaten. Je hebt hem vermoord, dat staat vast, maar niet zoals je het beschreef.'
'Ik weet niet wat je nou wilt zeggen.'
'En er was nóg iets raars,' zei ik. 'Toen je eenmaal in de gaten had dat ik erop uit was om Neal vrij te pleiten van verdenking, en het Neal erom te doen was mij buiten schot te houden, wist je dat wij ook niet zouden willen dat jij als verdachte zou worden aangemerkt. Waarom heb je het ons toen niet verteld? Je bent altijd zo rationeel, Sonia. Het zou logisch geweest zijn om dat te doen.'
'Ik dacht niet logisch na,' zei Sonia.
'Jij denkt wel altijd logisch na,' zei ik. 'En dat zette me aan het denken. Ik wilde weten of jij Hayden nog op een andere manier kende, dat wil zeggen onafhankelijk van mij en niet doordat je zogenaamd bij hem langs was gegaan omdat hij mij in elkaar had geslagen.'
'Bonnie, hoe kun je dat zeggen?'
'Ik ben het nagegaan. Weet je nog, dat feest waar we met z'n allen naartoe zijn gegaan nadat we op dat eindexamenfeestje hadden gespeeld?'
Ze antwoordde niet.
'Natuurlijk weet je het nog. Jij, Amos, Neal, Hayden en ik zijn er naar toe gegaan. Er was ook een vrouw die jou van vroeger kende. Miriam Sylvester heet ze.'
'Miriam Sylvester?' Sonia noemde de naam alsof ze hem proefde. Ze schudde haar hoofd. 'Nee,' zei ze.
'O, kom nou toch, Sonia. Haar ken je toch nog wel? Jullie hebben op dezelfde school gewerkt, in je vorige baan.'
'O, zij. Ja, haar herinner ik me wel. Ik herkende de naam even niet vanwege de andere context.'
'Ik ben vandaag bij haar op bezoek geweest.'
Ze stond op om water op te zetten en praatte verder met haar rug naar me toe. 'Waarom? Was zij een vriendin van Hayden?'
'Ja. We hebben over hem gepraat. Ze vond het heel erg. Ach, vrouwen hielden nu eenmaal van Hayden, hè? Ondanks alles wat er mis aan hem was. Alleen jij niet.'
'Ik mocht hem niet zo, nee,' zei Sonia. 'Hij was een bullebak, die zijn vriendin in elkaar sloeg.'
'Maar dat wist jij niet.'
'Sorry?'
'Ik geloof dat je pas echt wist dat hij me geslagen had toen hij al dóód was. Ik denk dat je ook niet wist dat wij iets met elkaar hadden.'
'Natuurlijk wist ik dat. Ik heb het je nog gezegd. Daarom ben ik bij hem langsgegaan.'
'Pas nadat je van mij had gehoord dat hij me had geslagen, heb je me verteld dat je bij hem langs bent gegaan, om hem te waarschuwen nooit meer geweld tegen mij te gebruiken. Toen het je goed uitkwam om dat als excuus te gebruiken. Daarvóór wist je het niet. Dat was niet de reden dat je bij hem langs bent gegaan, hè? Geef antwoord. Zeg het maar, want ik weet het toch al.'
'Waar moet ik antwoord op geven? Het is onzin wat je zegt.' Ze klonk ijzig.
'Ik herinnerde me dat ik Miriam Sylvester op dat feest had ontmoet, en het stond me bij dat ze jou niet zo mocht. Daarom heb ik de trein naar Shefïield genomen, om haar te vragen hoe het zat. Nou, ik kan je zeggen dat ze voor je manier van lesgeven alleen maar lof had.'
Sonia zette de waterkoker neer, maar zette hem niet aan. Ze kwam weer zitten. Ze keek duister uit haar ogen, en haar gezicht was lijkbleek.
'Toch moest je plotseling weg van die school, en toen ben je naar Londen gekomen.'
'Ik ben daar weggegaan, ja,' zei ze. 'Nou, én?'
'Ze vertelde me dat een jongen daar op school was overleden, Robbie heette hij, en dat de hele school toen heeft meegedaan aan een actie om geld in te zamelen voor een goed doel op zijn naam.'
'Zeg nou maar eens wat je op je lever hebt,' zei ze, in alle rust. Haar handen trilden niet.
'Jij hebt het ingezamelde geld gestolen.'
'Dat is niet waar.'
'Geld dat was ingezameld omdat een jongen van dertien was overleden en de school iets wilde doen voor zijn nagedachtenis. Daarvoor hebben ze stille tochten gehouden, braderieën georganiseerd en auto's gewassen, en jij hebt het geld gebruikt voor een aanbetaling op een mooi appartement.'
'Miriam Sylvester heeft je een heel verkeerde voorstelling van zaken gegeven.'
'Geen wonder dat je in zo'n ellendig hok woont. Je hebt natuurlijk geen geld omdat je je schuld aan het afbetalen bent.'
Ik moest het haar nageven: ze gaf nog geen krimp.
'Bonnie, denk eens na,' zei ze. 'Wat ze jou heeft verteld, is onzin. Er was verschil van mening over het gebruik van bepaalde fondsen van de school, en daar is ruzie over ontstaan. Iemand die op zo'n manier geld achteroverdrukt, zou in de gevangenis terecht zijn gekomen. Je zit helemaal op het verkeerde spoor. Maar ja, je hebt de laatste tijd ook onder zo'n spanning geleefd.'
'Ach, bespaar je die moeite, Sonia. Je hebt lang genoeg tegen me gelogen. Miriam heeft het allemaal uitgelegd. Vanwege de negatieve publiciteit wilden ze niet dat de politie erbij gehaald zou worden, want dan zou het op een rechtszaak zijn uitgedraaid. Miriam vertelde me dat je een verklaring hebt getekend waarin je schuld bekent en belooft het geld terug te betalen, en dat je weg moest. Wil je nog doorgaan met je schaamteloze ontkenning?'
'Ik denk dat je maar beter weg kunt gaan.'
'Je had minachting voor een man als Hayden. Hij was geen heilige, maar zoiets zou hij nooit hebben gedaan.'
'Je was echt verliefd op hem, hè?'
Ik voelde mijn woede en verdriet weer opkomen, mijn keel werd er bijna door dichtgesnoerd, zodat ik moeite had met spreken, en toen me dat eindelijk lukte, klonk mijn stem me onbekend in de oren, laag en schor. 'En wat dan nog? Misschien was ik verliefd op hem. Misschien hield ik van hem, verlangde ik naar hem en was ik niet bij hem weg te slaan. Misschien denk ik wel dat ik gek zal worden omdat ik hem zo mis. Maar daar gaat het niet om, het gaat helemaal niet om mijn gevoelens, en het gaat er ook niet om of Hayden een goed mens was of dat hij zich misdroeg. Nee, het gaat erom dat jij een einde hebt gemaakt aan zijn leven. Er is een leven weggenomen, Sonia. Een heel leven.' Ik zweeg. De lucht om me heen zinderde. 'Wil je me vertellen wat er is gebeurd?' vroeg ik op kalmere toon. 'Wat heeft Hayden tegen je gezegd?'
'Er is niks gebeurd.'
'Oké. Dan zal ik het jou vertellen, voor zover ik het weet. Het is nu wel duidelijk genoeg. Miriam heeft Hayden verteld hoe het met jou op die school was gegaan, en hij zal het wel tegen jou hebben gezegd. Hij zal je er niet mee hebben willen chanteren. Voor dat soort dingen had Hayden geen belangstelling. Maar hij zal het wel gezegd hebben, al was het maar om je een toontje lager te laten zingen. Hayden had geen boodschap aan hypocrieten.'
'Zo is het genoeg!' Eindelijk sloeg haar stem over.
'Dat was op zich al erg genoeg voor je, maar je begreep wel dat het daar niet bij zou blijven. Hij zou de verleiding niet kunnen weerstaan om erover te praten. Om te beginnen zou hij het bijvoorbeeld tegen mij hebben kunnen zeggen, nietwaar? En dan kon je het conrectorschap wel vergeten, dan was je je morele gezag kwijt, dan was het afgelopen met Amos en zou je hier in dit bedompte appartementje moeten blijven zitten. Dus wat heb je gedaan? Misschien ben je wel bij hem langsgegaan om te zeggen dat het niet waar was en dat hij er met niemand over moest praten.'
'Allemaal verzinsels.'
'Maar als je dat gedaan hebt, zal hij je waarschijnlijk alleen maar uitgelachen hebben. Die verwaande Sonia, die haar straatje schoon wil vegen. Ik denk dat hij er alleen maar om heeft moeten lachen, omdat hij het zo grappig vond. Of misschien wist je meteen al dat je hem zou gaan vermoorden. Dat denk ik eigenlijk. En hoe meer ik erover nadenk, hoe zekerder ik ervan ben dat je van tevoren al wist dat je hem ging vermoorden. Hij vormde een bedreiging voor jou en je mooie plannetjes. En met dat idee ben je ook naar die repetitie gekomen, hè? Je was heel aardig en behulpzaam, je ruimde voor me op, je zong "Leaving on Your Mind" mooier dan ooit, nergens was wat op aan te merken. En de hele tijd wist je dat je het zou gaan doen. Je bent vóór alle anderen vertrokken, je bent naar hem toe gegaan, je hebt de vaas gepakt en hem ermee op zijn hoofd geslagen. Het was geen zelfverdediging. Het was moord. Moord in koelen bloede. Je bent een moordenaar.'
Sonia was doodsbleek geworden, afgezien van de rode vlekken op haar jukbeenderen. 'Als ik jou was, zou ik nu mijn mond maar houden.'
'Want anders?'
'Anders zou ik wel eens naar de politie kunnen gaan en vertellen dat jij medeplichtig was en dat je hebt geholpen om Haydens lijk weg te halen.'
'Uitstekend,' zei ik. 'Je gaat je gang maar. Het kan mij niet schelen. Je zou mijn geweten er zelfs mee ontlasten. Je weet wel: dat rare stemmetje in je hoofd dat je steeds maar lastigvalt als je iets verkeerds hebt gedaan. Vertel jij ze maar wat ik heb gedaan, dan zeg ik wel wat jij hebt gedaan.'
'Ze zullen je niet geloven. Het is allemaal speculatie.'
'Probeer het maar.'
'En al zou je gelijk hebben, Neal en jij hebben alle bewijzen vernietigd.'
Ik leunde achterover en sloeg mijn armen over elkaar. Ik was wreed en diepongelukkig.
'Dat is waar,' zei ik. 'Maar we hebben Miriam Sylvester nog, en de verklaring die je hebt ondertekend.'
'Dus wat wil je dan met dit alles?'
'Je neemt met onmiddellijke ingang ontslag op school. Je houdt op met lesgeven, voor altijd. En je maakt het uit met Amos.'
Er viel een diepe stilte.
'Ik moet dus alle schepen achter me verbranden?' zei ze ten slotte.
Ik moest bijna glimlachen. Het was alsof ik zat te kijken naar een grote, onverzettelijke, onwankelbare actrice.
'Je snapt het nog steeds niet, hè? Heb je wel eens gehoord van berouw of schuldgevoel? Je hebt iemand vermoord, je hebt de moord van tevoren beraamd en volgens plan uitgevoerd. Dat ik hem kende en om hem gaf doet nu niet ter zake. Jij hebt hem niet vermoord om mij te redden en ook niet uit zelfverdediging of per ongeluk. Het was moord met voorbedachten rade, en je hebt het gedaan omdat je niet wilde dat je nare, lelijke geheimpje zou worden ontdekt. Dat vond je belangrijker dan zijn leven. Dus klaag nou niet dat je alle schepen achter je moet verbranden, Sonia.'
'Heb je verder nog iets te zeggen?' Ze was lijkbleek en haar mond stond strak en vinnig, maar ze wist haar zelfbeheersing te bewaren. Werd ze dan nergens door van haar stuk gebracht?
'Jawel. Ja, ik heb nog iets te zeggen. Om te beginnen: als het er ooit op mocht lijken dat de politie iemand in staat van beschuldiging gaat stellen, zal ik ze zonder ook maar een moment te aarzelen alles vertellen. En ten tweede zal ik jou in de gaten houden, denk nooit dat ik dat niet doe. Als jij je niet aan mijn voorwaarden houdt, kom ik dat te weten, en dan weet ik je te vinden.'
'Goed. Nu moet je gaan. Je komt er wel uit, hè?'
'Voordat ik wegga, wil ik je horen zeggen dat je met mijn voorwaarden akkoord gaat.'
Ik zag dat ze haar kaken op elkaar klemde en dat haar neusvleugels even trilden. En toen zei ze, met ijzige stem: 'Goed. Akkoord.'
'Oké dan.' Ik stond op van de stoel. 'Gegroet.'
'Dag.' Toen voegde ze eraan toe: 'Ik heb alleen maar gedaan wat jij had moeten doen. Wat jij niet durfde.'
Even voelde ik hoe het zou zijn om iemand in een vlaag van hevige, nietsontziende woede te vermoorden. Ik voelde in mezelf de spanning tot stormkracht aanzwellen, zodat ik het achter mijn ogen voelde kloppen, mijn keel dichtgeknepen werd en ik mijn vuisten balde.
'Ik walg van je,' zei ik. 'Hayden had meer gevoel in zijn pink dan jij in je hele lichaam. Je kunt niet aan hem tippen.'
Ik draaide me om en liep Sonia's keuken uit. Toen ik de deur achter me dichtdeed, hoorde ik luid geschreeuw en een vreselijk lawaai van brekend glas en spullen die tegen de muur en op de grond kapot werden gesmeten. Het geschreeuw hield aan, alsof er een dier in een val zat. Ik bleef even staan luisteren naar de vrouw die eens mijn beste vriendin was geweest en die nu jankte als een gekweld beest. Toen liep ik weg.
ERVOOR
Ik nam de tijd en liep traag als in een droom naar Liza's appartement. De mensen die langs me heen stroomden leken in een andere wereld te leven, een wereld van doelgerichtheid en zekerheden, een wereld waarin regels golden en waar je altijd ergens naar toe moest. De zon was al onder, de schemering had iets mysterieus en het was koud. Ik huiverde in mijn dunne jasje. De zomer liep ten einde, binnenkort zou het herfst worden.
In hoeverre is een mens in staat om te veranderen? In hoeverre mag je van een mens verwachten dat hij verandert? In hoeverre moet je je laten leiden door je verstand, en in hoeverre door je hart? Als je er zo naar verlangt de armen van een man om je heen te voelen en zijn adem in je haar, om zijn stem te horen die je naam fluistert, is het dan verkeerd om daaraan toe te geven?
Elke stap die me dichter bij Hayden bracht, bracht me dichter bij een besluit. Ondereen knoestige plataan bleef ik even stilstaan. Beminnen en bemind worden, naar iemand verlangen en weten dat de ander naar jou verlangt en aan de andere kant: je zwakheid voelen, in iemands macht zijn, steeds weer gekwetst worden, weer in de steek gelaten worden, weer verlaten worden.
ERNA
Wij muzikanten gingen niet naar de huwelijksplechtigheid zelf. Godzijdank niet. Terwijl Daniëlle en Jed elkaar in een kerk aan de Strand in het bijzijn van familie en vrienden plechtig het jawoord gaven, brachten wij onze apparatuur naar de kelder van een hotel in Holborn, waar anderen met tafels en stapels borden liepen te sjouwen en bloemen aan het schikken waren.
We waren niet bepaald de vrolijkst denkbare band. Een paar dagen daarvoor was er laat op de avond nauwelijks hoorbaar op mijn deur geklopt. Het klonk eigenlijk meer alsof er iemand in wanhoop aan stond te krabbelen. Toen ik opendeed, stond Amos daar, in tranen.
'Sonia heeft het uitgemaakt,' zei hij.
Ik vroeg hem binnen te komen, liet hem plaatsnemen op de bank en duwde hem een glas whisky in zijn trillende handen. Hij sloeg het achterover alsof hij verging van de dorst. Hij sprak aan één stuk door in snikken.
'Ze heeft het uitgemaakt,' zei hij. 'Zomaar ineens.'
'Wat vervelend voor je,' zei ik.
'Ze wil verandering,' zei hij. 'Op alle fronten. Ze heeft haar baan opgezegd en gaat weg uit Londen. Ze gaat ergens anders werk zoeken. Ze wilde me niet eens vertellen waar ze naar toe gaat.' Hij wreef in zijn ogen en keek me aan. 'Heb je daar niks op te zeggen?'
'Ik weet niet wat ik moet zeggen,' zei ik, wat waar was, bij wijze van uitzondering.
'Wist jij ervan?' vroeg hij. 'Wist jij dat ze alles opzij zou schuiven, alles achter zich wilde laten?'
Maar het was een retorische vraag, want Amos praatte en huilde ruim een uur achter elkaar door, en toen was hij nog niet klaar. Ik had wel tegen hem willen zeggen dat hij op moest houden. Ik had willen zeggen dat ik niet de aangewezen persoon was om dit soort dingen mee te bespreken. Ik zou hem hebben kunnen vragen waarom hij er zo op gebrand was mij te laten zien hoeveel hij voor een andere vrouw voelde, maar ik denk dat ik het antwoord op die vraag wel wist voor wat het waard is. Amos hield graag alles in de hand, en dit was hem net overkomen. Het was geen onderdeel van een groter plan van mijn kant. Ik kon niet bedenken wat nu eigenlijk wel de juiste vraag zou zijn, en het kon me ook niet zoveel schelen. Van Amos werd ik toch niets wijzer, dus was het uiteindelijk het makkelijkste om me maar niet druk te maken, meelevend te kijken, te zorgen dat zijn glas niet leeg raakte en hem te laten praten.
Toen hij ten slotte enigszins onvast ter been opstond en weg wilde gaan, zei hij: 'Je weet wat dit betekent, hè?'
'Wat dan?'
'Dat het optreden niet doorgaat.'
Ik zei met klem dat we beloofd hadden om te spelen, dat ik niet zou afhaken, en hij evenmin.
De overige leden van de band reageerden rustiger op het nieuws van Sonia's vertrek. Guy leek een sarcastische en verbitterde opmerking te willen maken, maar de gebeurtenissen en conflicten van de laatste tijd hadden hem enigszins murw gemaakt, zodat hij zich beperkte tot de gemompelde mededeling dat hij zijn best zou doen en mij niet teleur wilde stellen.
Joakim kon er nauwelijks zijn schouders over ophalen. 'Ik geloof dat het mij niks aangaat waarom ze dit gedaan heeft,' zei hij.
'Nou, een beetje wel,' zei ik, 'want nu Sonia wegvalt, zullen jij en ik de zang grotendeels voor onze rekening moeten nemen.'
Wij tweeën gingen bij elkaar zitten en verdeelden de zangpartijen onder elkaar. Joakim had een wat ijl, alternatief stemgeluid, maar dat zou de tienermeisjes op het bruiloftsfeest waarschijnlijk wel aanspreken. Van mijn eigen stem was ik niet zo overtuigd. Ik was geen Bessie Smith, die ik in zoveel opzichten zo graag had willen zijn, maar ik kon wel zuiver zingen, en ik was gewend om voor de klas te zingen om te laten horen hoe iets moest klinken.
Toen ik het Neal vertelde, reageerde hij eerst bezorgd, maar vervolgens werd hij argwanend.
'Zal ze doorslaan?' vroeg hij. 'Zal ze een bekentenis gaan afleggen om haar geweten te ontlasten?'
'Beslist niet,' zei ik. 'Zo is ze niet.'
Neal keek nadenkend. 'Is er iets wat ik zou moeten weten?' vroeg hij.
'Nee,' zei ik, weer geheel naar waarheid. Er waren wel dingen die hij niet wist, maar er was niets wat hij zou moeten weten. Toch vond ik niet dat ik het daarbij kon laten. 'Dit was waarschijnlijk niet te vermijden geweest. Ik geloof niet dat we met elkaar hadden kunnen blijven omgaan met zo'n verhaal op de achtergrond. Volgens mij is het goed dat ze is weggegaan en dat ze ergens anders nieuwe mensen leert kennen en een nieuwe baan zoekt.'
'Maar ze heeft Amos in de steek gelaten,' zei Neal.
'Waarschijnlijk is dat het beste voor hen allebei,' zei ik.
'Dat klinkt wel hard, zeg.'
'Een beetje verbitterd mag ik toch wel zijn,' zei ik.
Iemand van het hotel bracht ons naar een geïmproviseerd podium. Toen we bezig waren ons daar te installeren, vond ik dat we wel iets hadden van een stel mensen die de vorige avond ontzettend dronken waren geworden en dingen hadden gezegd en gedaan die we ons niet meer zo precies konden herinneren en waarvoor we ons misschien moesten schamen. We waren katterig, we zaten niet lekker in ons vel en we wilden elkaar liever niet recht in de ogen kijken. O, en we waren natuurlijk ook zenuwachtig omdat we zo meteen moesten optreden voor een publiek dat we niet kenden.
De mensen die de plechtigheid hadden bijgewoond begonnen nu binnen te druppelen en gingen op zoek naar hun plaats aan tafel. Ik had verwacht dat ze nieuwsgierig zouden zijn naar ons, maar ze keurden ons nauwelijks een blik waardig. Nu wist ik hoe het voelde om deel uit te maken van het leger der onzichtbaren, de mensen die je jas aannemen, je eten voor je neerzetten of de boel opruimen als je weg bent. Ten slotte arriveerden Daniëlle en Jed, als een stel beroemdheden van wie je denkt: wie zijn dat ook alweer? Ze werden begroet met gejoel en geklik van mobiele telefooncamera's. Met z'n tweeën maakten ze een ronde langs de tafels waarop de gerechten stonden uitgestald, waarbij ze voortdurend mensen in de armen sloten en op de wang kusten. Toen Daniëlle ons in het oog kreeg, gaf ze een gilletje en kwam ze in haar opbollende, overdadige, crèmekleurige bruidsjurk op ons af rennen, op de voet gevolgd door de bruidegom.
'O jongens, jongens, jongens, wat een dag!' zei ze, waarna ze haar armen om me heen sloeg. 'Niet te geloven, wat een dag! Ik was zo zenuwachtig. Ik dacht dat ik mijn eigen naam niet eens zou weten, en ik weet nu niet meer of ik hem wel wist. Ik kan me niet herinneren wat ik heb gezegd. Misschien zijn we niet eens getrouwd. Dit is Jed. Jed, Bonnie. Bonnie, Jed. Ziet hij er niet fantastisch uit?'
Jed was een lange man met een grote bos blond haar. Hij droeg een grijs jacquet met een gebloemd vest. Met een wat ongelovige uitdrukking op zijn gezicht nam hij ons op.
'Ik vind het magnifiek van je, Bonnie,' zei Daniëlle. 'Na alles wat je hebt meegemaakt. Zo afschuwelijk. Ik kan nauwelijks bedenken wat het voor je moet hebben betekend. Iedereen hier heeft het er voortdurend over.' Ik kon er met geen mogelijkheid tussen komen, dus knikte ik alleen maar. 'Als we terugkomen uit...eh, ik hoor niet te zeggen waar we naartoe gaan...Nou ja, in elk geval moeten we er eens over praten. Ik wil er een goed gesprek met je over hebben.' Ze zweeg en liet haar blik langs ons allemaal gaan. 'O, treden jullie zo op?'
We waren allemaal gekleed in onze alternatieve country outfit, die bijna precies hetzelfde was als wat we anders ook altijd droegen: een spijkerbroek en een T-shirt. Ik had ook cowboylaarzen aan, die ik onder in een van mijn verhuisdozen had gevonden.
'Hoort bij de muziek,' zei ik.
'Magnifiek,' zei ze. Ze keek om zich heen. 'Is je zangeres er al?'
'Sonia kon niet komen,' zei ik.
'O jongens,' zei Daniëlle. 'Toch niks ernstigs?'
'Ze kon zich onmogelijk losrukken van haar verplichtingen,'zei ik. 'Maar we zullen zien wat we kunnen doen.'
'Mooi, mooi,' zei Daniëlle, die keek alsof ze voor het eerst een vermoeden kreeg dat er iets mis zou kunnen gaan op de mooiste dag van haar leven.' Ik heb wat te eten voor jullie geregeld. Als jullie Sergio erover aanschieten, die lieve man in het paarse jasje daar, komt het allemaal goed. Na het eten krijgen we een paar toespraken, en dan kunnen jullie je gang gaan. Ik verheug me er ontzettend op jullie te horen spelen en een beetje te kunnen dansen.'
Sergio liep met ons de grote zaal uit en bracht ons naar een soort opslagruimte ergens opzij, waar kartonnen dozen stonden en een picknicktafel met daarop een bord met een paar stukken kip, een fles wijn en een pak vruchtensap. Joakim en Neal aten met smaak, terwijl de anderen zwijgend van hun glas nipten. Guy dronk sinaasappelsap, maar ik hield me bij de wijn. Ik moest zingen voor deze mensen, dus ik moest wel.
De toespraken waren zoals toespraken horen te zijn. Jeds beste vriend vertelde een verhaal over dronken toestanden en vriendinnetjes van vroeger, waar überhaupt niet op gereageerd werd. Je hoorde het ruisen van de wind en het gesjirp van de krekels buiten. Vervolgens las de vader van Daniëlle een speech voor die veel te lang was, zelfs al sloeg hij een bladzijde over, waardoor van het verhaal niet veel te begrijpen was. Toen hij zover was dat hij een toast uitbracht op bruid en bruidegom, dacht ik dat het daarna alleen maar beter zou kunnen worden. Daniëlle pakte de microfoon en deelde de aanwezigen mee dat ze nu toch wel erg verwend werden, want dat een van haar vriendinnen muzikant was en dat die vriendin speciaal voor de gelegenheid een band had gevormd, die praktisch de hele zomer had gerepeteerd en talloze problemen het hoofd had geboden, zodat een hartelijk applausje voor Bonnie Graham en haar band zeker op zijn plaats was. Wij allen, op Guy na, slopen enigszins beschaamd het podium op. Ik ving een glimp van Guy op toen hij achter zijn drumstel plaatsnam, en bedacht dat hij fantaseerde dat hij John Bonham was zoals die er anno 1972 of daaromtrent bij Led Zeppelin op los ramde. Ik hoopte alleen dat hij niet zou proberen net zo te spelen als John Bonham. Ikzelf wenste dat ik net als Roy Orbison een zonnebril op had gehad, maar daar was het nu te laat voor. Ik ging achter het keyboard zitten, tikte op de microfoon en mompelde een felicitatie aan het adres van Daniëlle en...Even was het stil omdat ik ineens de naam van de bruidegom niet meer wist, en toen ik me die weer herinnerde maar nog niet had uitgesproken, klonk er een door merg en been gaande pieptoon van de rondzingende geluidsinstallatie en zag je de mensen in elkaar krimpen en hun oren afschermen. Neal keek me met een verontschuldigende blik aan. 'Tja, dat is rock 'n roll,' mompelde hij.
'Sorry daarvoor, mensen,' zei ik tegen het publiek. 'Dit nummer dragen we op aan Daniëlle en Jed.'
Toen zetten we 'It Had to Be You' in. Het was alsof ik uit mijn lichaam trad en van een afstand toekeek hoe Daniëlle en Jed aarzelend de dansvloer opgingen, elkaar omarmden en begonnen te dansen. Ik kon mezelf horen zingen. Mijn stem klonk breekbaar, maar dat gaf niet, het is een breekbaar nummer. Joakim deed het natuurlijk uitstekend, Guy was niet onverdienstelijk, Neal speelde niet zo goed, en Amos klonk afschuwelijk. Hij sloeg de ene valse noot aan na de andere. Ik keek naar hem. Hij had een wat glazige blik in zijn ogen, alsof hij op het punt stond flauw te vallen. Toen het nummer afgelopen was, ging er een beschaafd applaus op. Joakim liep naar de microfoon.
'Het volgende nummer is misschien niet speciaal geschikt voor een bruiloft,' zei hij. 'Eigenlijk is het ronduit ongeschikt. Maar wij vinden het mooi.'
Al bij de eerste regel waarin bezongen wordt dat de man beter meteen zijn biezen kan pakken als hij er dan toch mee op wil houden zag ik een uitdrukking van verbazing door het publiek gaan, als in een wave. Sommigen keken verstoord, een enkeling vol afschuw. Anderen glimlachten. Er was niets meer aan te doen. Ophouden en iets anders spelen was geen optie. Ik concentreerde me maar op mijn rol als zangeres, en toen ik dat deed, gebeurde er iets volkomen onverwachts. Ik kreeg een heel ander gevoel over het nummer dan ik in al die weken dat we het instudeerden had gehad. Alle pijn die eruit sprak, over uit elkaar gaan, afscheid moeten nemen, over de kloof die er gaapt tussen jou en iemand die tot voor kort je minnaar was, het greep me ineens bij de keel. Ik zong niet met een snik in mijn stem, zoals Patsy Cline het doet,maar ik voelde wel dat mijn keel werd dichtgesnoerd. Het was al een droevig nummer, en ik maakte het nog droeviger. Toen het afgelopen was, klonk slechts een bescheiden applausje. Alsof de mensen zo van streek waren dat ze het liefste helemaal niet reageerden. Ik dacht er maar liever niet over na of dat door de ontroering kwam, dan wel door ontzetting of door plaatsvervangende schaamte.
Ik stond op en gespte mijn banjo om, Joakim pakte zijn viool, en ik zei tegen het publiek dat het tijd was om te dansen. We begonnen met 'Nashville Blues', en onmiddellijk voelde ik een golf van opluchting door de zaal gaan. De mensen stroomden de dansvloer op, misschien in een collectieve ontkenning van wat zich in de voorafgaande vijf minuten had afgespeeld. Het is een nummer waarin de melodie in een soort wedstrijd wordt doorgegeven tussen de banjo, de gitaar en de viool, en toen we eenmaal zagen hoe de mensen erop reageerden, gingen we ermee door, als badmintonspelers die hun best doen om de shuttle in de lucht te houden. Toen ik op een gegeven moment Neal aankeek, glimlachte hij naar me. En zelfs Amos leek wat tot leven te komen. Even dacht ik te begrijpen waar het om ging bij goede muziek, die een helende werking kan hebben en je het gevoel kan geven dat er iets beters voor je in het verschiet ligt. Ik wist wel dat we niet echt goed speelden, maar het kon ermee door en we deden het samen.
Maar dat we door de muziek een eenheid vormden, was slechts schijn. Ik had immers voor Amos verzwegen hoe het werkelijk was gegaan. En voor Neal ook. Guy dacht dat ik geholpen had zijn zoon het verkeerde pad op te sturen. En Joakim, wat dacht hij? Had ik hem inderdaad het verkeerde pad op gestuurd? En dan waren er nog de mensen die er niet meer bij waren, de lege plekken, de gezichten die ik nooit meer zou zien.
Dat wist het publiek echter allemaal niet, en toen we er ten slotte op een nogal rommelige manier een punt aan draaiden, werd er niet alleen gejuicht en geapplaudisseerd, maar ook bravo geroepen. We begonnen aan een volgend, nog rauwer instrumentaal nummer, waarop behoorlijk wild werd gedanst. Toen speelden we een van de zeldzame vrolijke nummers van Hank Williams waarop gedanst kan worden, en we eindigden met nog een song van Patsy Cline, maar dan een vrolijke. Maar nog bleek dat niet het einde te zijn van ons optreden. Toen het nummer afgelopen was en we het publiek bedankten, sprong Jed op het podium, pakte de microfoon en vroeg het publiek met schorre stem of het nog meer wilde horen. Dat bleek inderdaad het geval. Meer hadden we echter niet op ons repertoire, dus speelden we 'Nashville Blues' nog eens, maar we sponnen het nog langer uit dan de eerste keer. In het publiek werden pogingen ondernomen om er wat vreemde blue grass danspasjes op te maken. Toen we uitgespeeld waren, ging er een luid gejuich op. We hadden een van de geheimen van het leven ontdekt je moet de mensen laten geloven dat je beter bent dan in feite het geval is.
Toen ik van het podium stapte, kwam Daniëlle voor me staan en sloeg haar armen om me heen. Haar haar rook naar rozen.
'Fantastisch wat je voor me hebt gedaan,' zei ze. 'Dank je wel.'
Ik keek haar aan. Wat zou het me waard zijn als ik de klok terug kon draaien, als ze me niet zou hebben gevraagd? Of dat ik nee zou hebben gezegd als ze me wel had gevraagd? Alles. Dat zou me alles waard zijn.
'Graag gedaan,' zei ik.
Ik liep naar de bar. Ik trilde helemaal en had een borrel nodig om tot rust te komen. Ik zou graag wodka of whisky hebben gehad, maar er was alleen champagne. Die was zo scherp en bruisend dat ik er niet zo snel van kon drinken als ik wilde. Het kostte me vele slokken om het glas te legen. Snel nam ik nog twee teugen.
'Dat was heel goed,' zei een stem naast me.
Ik draaide me om en keek wie het was, maar het was zo onverwacht dat ik haar hier voor me zag staan dat ik haar eerst niet herkende. En toen ineens wel. Het was Joy Wallis. Van de recherche.
'Wat doe jij hier?'
'Ik wilde jou spreken,' zei ze. 'En ik dacht dat het wel leuk zou zijn om je eens aan het werk te zien. Dat was het inderdaad.'
'Dank je.'
'Wat is eigenlijk een jambalaya?' vroeg ze.
'Ik weet het niet precies,' zei ik. 'Ik ken het alleen van het liedje. Iets uit Louisiana.'
'Maar is het een gerecht?' vroeg Joy. 'Of is het muziek om op te dansen?'
'Ik dacht dat het een bijeenkomst was. Een feest, of zo.'
Joy keek om zich heen.
'Is dit een soort jambalaya?'
'Helaas,' zei ik. 'Ik zou het niet weten. Wat wilde je me vragen?'
'Ik wilde je niks vragen,' zei Joy. 'Ik wilde je wat zeggen. Ik voel de me een beetje schuldig. Misschien hebben we je wat te hard aangepakt.'
'Och, het spijt me dat ik niet behulpzamer heb kunnen zijn,' zei ik. 'En hoe loopt het nu?'
'Het loopt eigenlijk niet. Ik word op een andere zaak gezet.'
'Het is me wel opgevallen dat de zaak uit het nieuws is. De aandacht van de media is toch wel heel snel voorbij. Is het onderzoek beëindigd?'
'Als een moord niet opgelost wordt, wordt het onderzoek nooit beëindigd,' zei Joy. 'Hoogstens op een laag pitje gezet. Volgens mij denkt de baas nu dat de moord te maken heeft met een verkeerd gelopen drugsdeal met de auto die op de luchthaven was achtergelaten en die mysterieuze vrouw die hem daar naartoe heeft gebracht. Die vriend van jou kende nogal wat ongure types. En hij ging een beetje slordig met geld om.'
'Dat is waar,' zei ik. Ik wilde net afscheid van haar nemen toen ik een hand op mijn schouder voelde. Ik keek om en zag Liza voor me staan, gekleed in een erg rood, erg kort jurkje, met bijpassende lippenstift op.
'Ah, je bent terug,' zei ik. 'Dat wist ik niet.'
Ze sloot me in haar armen.
'Ik wilde natuurlijk terug zijn voor de bruiloft,' zei ze. 'Ik was net op tijd. Ik had jou niet willen missen. Het was fantastisch. Niet te geloven dat je dat allemaal hebt georganiseerd. Ik heb gehoord wat een van je mensen is overkomen. Wat ontzettend, wat afschuwelijk.'
'Ja,' zei ik. Hield ze haar mond maar, dacht ik.
'Je moet me er alles over vertellen.'
'Een andere keer.'
'Natuurlijk.'
'Dit is mijn vriendin Liza,' zei ik. 'Liza, dit is inspecteur Wallis.'
Liza maakte een theatrale schrikbeweging. 'O, ik stoor toch niet?'
'Nee, hoor.' Ik keek Joy aan. 'Liza was erbij toen Daniëlle me hiervoor wist te strikken. Hoe was je vakantie, Liza?'
'Echt helemaal te gek,' zei ze. 'Je gaat zo anders tegen het leven aankijken. Ik zal je een keer uitnodigen, en dan vertel ik je tot in de details hoe het was. Het appartement ziet er trouwens prima uit. De planten staan er beter bij dan toen ik wegging.'
'Mooi,' zei ik.
Liza keek Joy aan.
'Sorry,' zei ze. 'Jullie hebben vast belangrijke dingen te bespreken.' Ze bleef nog even verwachtingsvol staan, maar toen ik haar niet tegensprak, zei ze: 'Oké, ik ga eens een beetje rondlopen.' Ze maakte aanstalten om weg te lopen, maar bleef staan en keek me weer aan. 'O, één ding nog, Bonnie. Het is misschien een stomme vraag, maar heb jij enig idee waar mijn vloerkleed gebleven is?'
ERVOOR
Aan de overkant van de straat zag ik Neal. Met een tas onder zijn arm liep hij met snelle passen naar het metrostation. Aan zijn gezicht te zien was hij somber en gespannen, en even voelde ik een mengeling van genegenheid en wroeging, maar toch ging ik achter een boom staan, zodat hij me niet zou zien. Ik bleef wachten totdat hij uit het zicht was verdwenen en vervolgde pas toen mijn weg.
Ik sloeg af bij het kronkelige laantje, waarna het lawaai van de auto's en vrachtwagens langzaam minder werd. Het was donker, en ineens was het ook stil. Ik liep de bocht door, passeerde de garage, die nu dicht was en waar alleen nog het uithangbord waarop te lezen stond dat ze er apk keuringen en reparaties verrichtten heen en weer zwaaide in de wind, en toen was ik eindelijk waar ik wezen wilde. In de huiskamer brandde licht, zag ik door het raam.
Ik ging het hem zeggen. Ik ging het hem nu echt zeggen. Ja, toch? Maar mijn lijf verlangde naar zijn aanraking, en mijn hart naar zijn glimlach. O, hem weer zien, weer zijn omhelzing te voelen en zijn adem in mijn haar, hem mijn naam te horen fluisteren. Mijn lief.
De deur stond open. Ik ging naar binnen.