ERNA
Ik probeerde Sonia te bellen, maar het was een hopeloze onderneming;. Ik kon me voorstellen dat men elkaar opgewonden en zich verkneukelend aan het bellen was, zoals mensen doen als er iets erg is gebeurd, omdat het een van de grote genoegens van het leven is om boodschapper te zijn van slecht nieuws: heb je het al gehoord, heb je het al gehoord? Ik sms'te haar: bel me. Ik zette mijn antwoordapparaat aan en luisterde als verdoofd de ene ingesproken boodschap na de andere af. Twee waren er van Joakim, in de eerste klonk hij verdoofd, in de tweede schreeuwde hij het uit van verdriet. Toen hoorde ik een bliep, na een korte aarzeling gevolgd door de stem van Sonia. Ik rende naar de telefoon en pakte hem op
'Ja, Sonia, met mij. Ik ben er.'
'Ik kreeg net je sms'je.'
'Ja? En?'
'Ik heb het gehoord.'
Ik had wel bedacht dat ik Sonia moest spreken, maar ik had er wel echt over nagedacht wat ik wilde zeggen?
'Ik weet het nou niet meer,' zei ik. 'Dit was niet gepland.' Er viel een stilte aan de andere kant. 'Ben je er nog?'
'Jawel.'
Het was me niet duidelijk of ze geschrokken was of boos of gechoqueerd, of dat ze gewoon zichzelf was.
'Nu komt er een onderzoek.'
'Natuurlijk komt er een onderzoek,' zei ze. 'Er is een lijk gevonden dat in een spaarbekken was gedumpt. Het staat in de krant. Er is een moord gepleegd, en daar zal de politie een onderzoek naar Instellen.'
Ik haalde diep adem.
'Sonia, het spijt me dat ik jou erbij heb gehaald. Als je naar de politie wilt gaan...'
'Voor dat soort dingen is het nu te laat.'
'Ja, daar zul je wel gelijk in hebben.'
'Als jij maar niet probeert slim te zijn.'
'Dat zal me niet veel moeite kosten,' zei ik.
'Ik meen het, Bonnie. Geen briljante improvisaties meer. We doen niets en we zeggen zo weinig mogelijk.'
'Ik ben bang.'
'Natuurlijk ben je bang. Maar hou je gedeisd.'
Ik legde de telefoon neer, maar voordat ik het antwoordapparaat weer aan kon zetten, ging hij weer.
'Je spreekt met Nat, een vriend van Hayden. De bassist.' Hij sprak met dikke stem het was onduidelijk of dat van smart was of van de drank.
'Ja, ik weet wie je bent.'
'Heb je het gehoord?'
'Ja.'
'Shit, wat vreselijk. We moeten praten.'
'We praten nu toch?'
'Persoonlijk, bedoel ik. Ik ben over een halfuur bij Camden Lock, op de markt.'
Ik stemde aarzelend in, en hij gaf me uitgebreide aanwijzingen waar ik hem kon vinden iets met een falafelkraam en een mandenmaker. Toen zette ik het antwoordapparaat weer aan en mijn mobiel uit en keek ik op mijn computer. Vierendertig mails had ik, en de meeste waren niet bedoeld om me iets te verkopen. Terwijl ik ze bekeek kwamen er nog een vijfendertigste, een zesendertigste en een zevenendertigste binnen. Ik las ze vluchtig. Er waren er vier bij van Sally. O god, Sally. Ik zette de computer uit, sloeg mijn handen voor mijn gezicht en probeerde alle ellende van me af te zetten.
Alles stond uit. De deur was op slot. Maar toch had ik het gevoel dat ik anders altijd alleen had op dagen dat ik een uitvoering had. Dan deed ik dingen die ik normaal ook deed, maar wel steeds met het idee dat ik later op de dag voor een publiek zou staan in een situatie waarin de dingen goed of verkeerd konden gaan zonder dat ik daar veel aan kon doen. Ik zette koffie voor mezelf en trok een spijkerbroek, een bloesje en een trui aan waarin ik er nonchalant gekleed maar niet shabby uitzag. Ik bekeek mezelf in de spiegel. Ik kreeg de kriebels van de hitte, dus trok ik de trui uit en deed een ander bloesje aan. Hoewel ik geen trek had, at ik een warme geroosterde boterham met boter. Toen deed ik een beetje make-up op, net genoeg om te voorkomen dat ik er uitgeput uit zou zien. Precies op het moment dat ik de deur uit wilde gaan, werd er gebeld, en toen ik opendeed, stonden daar twee mensen, een man en een vrouw, allebei in pak. Het hadden verzekeringsagenten kunnen zijn, maar nog voordat ze iets hadden gezegd, wist ik dat ze van de politie waren. Ze haalden hun identiteitsbewijzen tevoorschijn en toonden me die.
' Ik ben inspecteur Joy Wallis,' zei de vrouw. 'En dit is mijn collega inspecteur Wade. We hebben slecht nieuws voor u.'
'Ik heb het gehoord,' zei ik. 'Iemand belde me erover.'
Was dat alles, vroeg ik me af. Kwamen ze me het nieuws alleen maar meedelen? Niet waarschijnlijk. Ik was niet met hem getrouwd.
'Ik wilde net weggaan.'
'We hadden gehoopt dat u een ogenblikje voor ons zou hebben,' zei de vrouw.
Ik ging hen voor naar binnen. Ik nam plaats op de enige stoel, zij op de enige bank. Misschien dachten ze vanwege de enorme rommel in mijn huis wel dat ik geestelijk gestoord was. Inspecteur Wallis had een dossier bij zich, dat ze voor zich op het tafeltje legde. Ik had de neiging om maar wat te kakelen en te zeggen dat ik heel erg vond, zoals iemand dat in een normale situatie zou doen, maar ik dacht aan de woorden van Sonia en besloot mijn mond te houden.
'Het moet een hele schok voor u zijn,' zei inspecteur Wade.
'Ja,' zei ik. 'Een enorme schok.'
Inspecteur Wallis boog zich voorover en sloeg met één vinger het dossier open.
'Je hebt een collega van ons gesproken,' zei ze. 'Vorige week. U zei dat u ongerust was over meneer Booth. U hebt hem zelfs als vermist opgegeven.'
'We hebben hem niet werkelijk als vermist opgegeven,' zei ik. 'Ik was met mijn vriendin Sally Corday naar het bureau gegaan, maar ze hebben ons weggestuurd. Ze zeiden dat we ons geen zorgen moesten maken.'
'Waarom was u bezorgd?'
'We zouden met een stel mensen binnenkort een concert geven op 12 september. Hayden zou ook meespelen, maar ineens kwam hij niet meer opdagen. Sally maakte zich het meest bezorgd. Ik dacht dat hij ergens anders naartoe was gegaan.'
'Waarom dacht u dat?'
'Hij is muzikant. Ik zag hem als iemand die gewend was om zijn eigen gang te gaan als er iets beters op zijn pad kwam.'
'Maar nu blijkt hij vermoord te zijn.'
'Weet u dat zeker?' vroeg ik.
De twee politiemensen keken elkaar aan.
'Hoe bedoelt u?' vroeg inspecteur Wallis.
'Kan het geen ongeluk geweest zijn?'
'We hebben hem nog maar pas gevonden,' zei ze. 'Maar als iemand verzwaard met stenen en met sporen van zware slagen op het hoofd op de bodem van een spaarbekken wordt gevonden, gaan we ervan uit dat er sprake is van moord en richten we het onderzoek daarop in.'
Ik had mezelf niet meer in bedwang ik moest het weten.
'Hoe hebben ze het lijk dan kunnen vinden?' vroeg ik. 'Als het op de bodem van een spaarbekken lag?'
'Het lag wel midden in het spaarbekken, maar dat is niet zo diep,' zei ze. 'Ik heb begrepen dat een visser er met zijn lijn in is vastgeraakt.'
Ik dacht eraan hoe ik als kind ooit met mijn vader tijdens een vakantie in Schotland was gaan vissen, dat de lijn toen ergens aan bleef haken en afbrak, en dat we er toen maar helemaal van af hebben gezien.
'Dat was dan een gelukje,' zei ik.
'Een collega van ons heeft al een gesprek gehad met uw vriendin mevrouw Corday, en zij zei dat we bij u moesten zijn voor de namen van mensen die Hayden Booth hebben gekend.'
'Ik ken er wel een paar,' zei ik. 'Maar niet veel.'
Inspecteur Wallis zweeg even en liet haar wijsvinger langs de bladzijdes van het dossier gaan
'Was u goed bevriend met hem?'
Dit moment kwam te vroeg. Wat wisten anderen over Hayden en mij? Wat zouden zij tegen de politie zeggen? Ondertussen ging de telefoon steeds en hoorden we keer op keer mijn antwoordapparaat aanslaan.
Iedereen heeft het nieuws blijkbaar gehoord,' zei ik. 'Sorry. Het is een vreselijke schok. Ik kende hem eigenlijk pas een paar weken. Ik heb met een vriendin afgesproken om op haar bruiloft te spelen, en daar moest ik een paar muzikanten voor bij elkaar halen Ik heb hem via een vriend van me leren kennen. Ik kan het maar niet geloven.'
'Ik leef met u mee,' zei inspecteur Wade. 'Het zal moeilijk voor u zijn, maar u kunt ons van grote dienst zijn bij de opsporing van de dader'
'Natuurlijk,' zei ik. 'Wilt u misschien thee of koffie?'
Koffie wilden ze, wat mij de gelegenheid gaf in de keuken te rommelen en de dingen voor mezelf op een rijtje te zetten. Met het dienblad met koffie en koekjes kwam ik de kamer weer in. Ik haalde mijn adresboekje, mijn mobiele telefoon en mijn laptop tevoorschijn en las de paar adressen, telefoonnummers en e-mailadressen voor van degenen die Hayden hadden gekend of misschien hadden gekend, of die wellicht mensen kenden die hem hadden gekend, en inspecteur Wade noteerde alles uitgebreid op twee vellen papier. Moderne techniek kwam hier niet aan te pas.
'Vertelt u eens wat over hem,' zei inspecteur Wallis toen de lijst compleet was.
'Wat wilt u weten?'
'Wat u maar invalt.'
Ik gaf een kort en zorgvuldig geredigeerd verslag van mijn ontmoeting met Hayden en van onze repetities samen. Inspecteur Wallis bladerde zo langzaam en omslachtig door het dossier, dat ik bijna de neiging had haar te gaan helpen. Op een gegeven moment leek ze het te hebben gevonden wat ze zocht.
'Een collega van me heeft met u gesproken,' zei ze.
'Ja. Becky heette ze, geloof ik.'
'Becky Horton. Tegen haar hebt u gezegd dat u geen vrienden van hem kende.' Ze keek op naar me. 'Is dat juist?'
Mijn gezicht gloeide. Kreeg ik een kleur? Politiemensen hebben het waarschijnlijk meteen in de gaten wanneer je iets probeert te verbergen. 'Ik heb nog een paar mensen ontmoet met wie hij heeft gespeeld. Ik weet niet of zij nou echt vrienden van hem waren.'
'En wat kunt u ons vertellen over zijn privéleven?' vroeg inspecteur Wade.
'Ik weet niet wat u daarmee bedoelt,' zei ik. 'Hij was niet iemand die zijn leven in vakjes onderverdeelde. Hij maakte muziek, hij ging naar het café, dat was het wel zo'n beetje.'
'Ik bedoel, had hij een relatie?'
'Ik geloof niet dat hij iemand was die vaste, permanente relaties had, als u dat bedoelt.'
'Dus hij had geen vriendin?'
'Niet dat ik weet,' zei ik, wat de waarheid was, of in elk geval niet ronduit een leugen. Ik zou mezelf nooit hebben betiteld als zijn vriendin.
'Kent u iemand die dit volgens u gedaan zou kunnen hebben?' vroeg inspecteur Wade.
'Als u mensen spreekt over Hayden, zult u ontdekken dat hij er een talent voor had om mensen tegen de haren in te strijken. Hij kon heel charmant zijn, maar soms was hij ook heel... nou ja, lastig;'
'Vond u hem lastig?'
'Ik geloof dat zo'n beetje iedereen dat vond. Het was geen kwaaie kerel, maar hij gebruikte mensen, en dan ging hij weer verder. Hij heeft heel wat mensen tegen zich in het harnas gejaagd, zoals u zult ontdekken.'
'Hier was meer aan de hand dan dat hij iemand tegen zich in het harnas had gejaagd,' zei Wade. 'Iemand heeft hem doodgeslagen en zich vervolgens een hoop werk op de hals gehaald om het lijk weg te werken.'
'Dat lijkt mij ook, ja,' zei ik. 'Ik snap het niet.'
Had hij financiële problemen?' vroeg inspecteur Wallis.
'Natuurlijk had hij die,' zei ik. 'Hij was popmuzikant, en dat zijn in principe allemaal armoedzaaiers. Behalve Sting en Phil Edlins.'
'Was dat een bron van conflicten?'
'Bij de namen die ik u gegeven heb, zijn er ook een paar van mensen met wie hij heeft gespeeld en met wie hij gedonder heeft gehad over geld. Dat zullen ze u wel vertellen.'
'Groot gedonder?'
'Het is iets wat in alle bands speelt. Het gaat altijd over geld: het klopt niet, de verkeerde persoon krijgt het in handen of het wordt over de balk gegooid. Het was gewoon het normale gedoe. Maar dit is de maffia niet. Het was niet iets om iemand voor te vermoorden.'
'U moest eens weten waar soms moorden om worden gepleegd,' zei inspecteur Wade. 'De mensen hebben vaak maar een kort lontje.'
'Zo zonde van een mensenleven,' zei ik, toen het even stil bleef.
Inspecteur Wallis bladerde door haar notities alsof ze naar iets zocht. Toen hief ze haar hoofd op en keek mij aan.
'Mocht u hem?' vroeg ze.
'Of ik hem mocht?'
'Ja,' zei ze. 'Mocht u hem?'
Dat was een simpele vraag, maar ineens was ik er helemaal door van de kaart. 'Dat lijkt me niet het juiste woord als het om iemand als Hayden gaat,' zei ik. 'Dat is te ongecompliceerd.'
Ik had het idee dat ik te veel had gezegd. Ik had bijna de waarheid opgebiecht.
Toen, eindelijk, belde ik Sally. Ik was bang voor het gesprek, maar Richard nam op. Hij zei dat ze voor een tijdje met Lola naar haar moeder was. Toen ik vroeg wanneer ze weer terug zou zijn, zei hij dat hij het niet wist. Hij klonk triest. Alleen zijn stemgeluid maakte me al droevig. Ik wist waarom Sally naar haar moeder was, en waarschijnlijk wist hij ook dat ik het wist, maar we zeiden er geen van beiden iets over.
Ik belde Sally op haar mobiel, maar kreeg haar voicemail. Ik sprak een boodschap in dat ik er voor haar was als ze me wilde spreken. Dat was het minste wat ik kon doen.
ERVOOR
Toen we die avond terugkwamen van het strand, allebei verbrand door de zon, gingen we in Liza's bed liggen. Soezerig zoenden we elkaar, we vrijden en bleven ineengestrengeld liggen. Ik doezelde weg, en toen ik wakker werd, was hij er nog en lag hij naar me te kijken. Misschien maakte het niet uit hoe lang dit zou duren. Het was tenslotte zomer, en wat er 's zomers gebeurde was als een droom, die, geïsoleerd van wat er aan voorafging en van wat erop zou volgen, gehoorzaamde aan zijn eigen, onmogelijke wetten. Ik kon mezelf erin verliezen tot september, wanneer het werk en het echte leven weer een aanvang zouden nemen.
ERNA
Tussen cartoonesk uitziende punkers met enorme hanenkammen, gothics en toeristen baande ik me een weg door Camden Market. Nats instructies bleken niet erg nauwkeurig, en het duurde een tijdje voordat ik de plek had gevonden waar we elkaar zouden treffen. Eerst zag ik Nat niet. Ik keek om me heen en zag hem toen een eindje verderop staan, vlak bij het water tegen een meerpaal geleund. Toen ik dichterbij kwam zag ik ook Jan, die er enigszins gebogen bij stond, zoals lange mensen vaak doen, alsof ze in hun leven te vaak rekening hebben moeten houden met lage plafonds.
'Waar bleef je nou?' vroeg Nat.
'Het spijt me. Net toen ik weg wilde gaan, kreeg ik bezoek. Politie.'
'Jezus,' zei Nat.
'Waarom wilde je me spreken? Was daar een reden voor?'
'Ze hebben net een vriend van ons uit een spaarbekken gevist,' zei Nat. 'Dat lijkt me wel een goede reden.'
'Dat bedoelde ik niet.'
Nat tastte in de zak van zijn jasje en haalde er een pakje sigaretten en een aansteker uit. Hij hield mij het pakje voor. 'Ik ben gestopt,' zei ik.
'Dan is het verdomme tijd dat je weer begint.' Hij reikte Jan een sigaret aan, en beiden staken op. Ik had een grote behoefte om mee te doen, maar propte, om te verhinderen dat ik er een zou aannemen, mijn handen in mijn zakken. 'En?' zei ik. 'Je wilde me spreken?'
Hij wierp een blik in Jans richting en vervolgens keek hij mij aan
'Ja. hallo hé!' zei hij met stemverheffing. 'Hayden is verdomme in een spaarbekken gedumpt.'
'Het is een vreselijke schok,' zei ik.
'Dat is het zeker,' zei Jan met vreemde, gedempte stem. Het was voor het eerst dat hij iets zei.
'Hoe ben je aan mijn telefoonnummer gekomen?' vroeg ik.
'Dat heeft Hayden me een keer gegeven,' zei Nat. 'Ik heb in mijn schrijf boekje wel dertig verschillende nummers die hij me had gegeven en waar hij in verschillende perioden te bereiken was. De meeste zijn inmiddels doorgestreept. En nu kan ik ze allemaal doorstrepen. Zullen we een eindje gaan lopen? Ik krijg het koud nu we hier zo staan.'
'Het is anders een warme zomerochtend,' zei ik.
'Ik krijg het altijd koud als ik lang stilsta.'
We begonnen te lopen en maakten langzaam voortgang in de menigte.
'Wat is dat met al die punkers?' vroeg Jan kribbig. 'Punk is iets uit de tijd dat ik klein was, en toen zagen ze er niet zo uit. Echte punkers zagen er niet uit als punkers.'
'Hoe bedoel je, ze zagen er niet uit als punkers?' zei Nat.
'Kijk maar naar oude foto's van de Sex Pistols. Die zagen er niet uit als punkrockers. Dat kwam pas later, dat ze er allemaal hetzelfde uitzagen.'
'We conformeren ons allemaal,' zei Nat. Hij keek naar mij. 'Alleen jij niet. Heb jij nooit bij een groep gehoord?'
'Ik geloof het niet,' zei ik. 'Bij mij ging het altijd alleen om het individu.'
'Geen wonder dat Hayden en jij iets met elkaar hadden.'
'We hadden niet echt iets met elkaar...' begon ik.
'Ik ben net als die punkers,' zei Nat. 'Wat we spelen - speelden moet ik misschien zeggen - is een soort alternatieve country, dus kleed ik me alsof ik in Texas geboren ben. Terwijl ik uit Norfolk kom, godbetert. Hayden was niet zo. Hij zou er de zin niet van hebben ingezien.' Hij bleef staan en keek om zich heen. 'We moeten op hem proosten.'
Ik keek op mijn horloge. 'Het is tien over twaalf.'
'We moeten op hem proosten.'
Jan keek me aan en haalde zijn schouders op, en toen liepen we achter Nat aan naar een pub bij het kanaal. We gingen buiten aan een tafeltje zitten, Nat liep naar binnen en kwam terug met een dienblad met daarop drie glaasjes met daarin een donkere vloeistof en drie zakjes chips. Hij ging zitten en deelde ze rond.
'Bourbon,' zei hij. Hij pakte zijn glas, bekeek het en keek toen naar mij. 'Bonnie, wil jij een paar woorden zeggen?'
Er volgde een lange stilte, want ik wilde eigenlijk niets zeggen. En ik wilde niet midden op de dag bourbon drinken met twee muzikanten die ik nauwelijks kende.
'Ik weet niet wat ik zeggen moet,' zei ik. 'Ik kende Hayden niet zoals jullie hem kenden.'
'Dat is waar,' zei Jan op een toon waar ik misselijk van werd.
'Hayden was een groot muzikant,' zei ik. 'Maar ik geloof dat hij er op de een of andere manier nooit in geslaagd is er een succes van te maken. Het had niet zo mogen eindigen voor hem.'
'Shit, nee, natuurlijk had het niet zo mogen eindigen,' zei Nat. 'Dat is geen manier om hem te gedenken.'
Ik keek Jan aan. 'Misschien kun jij het beter?'
Jan stak zijn vinger in de whisky en streek ermee over zijn tong. Hij pakte zijn glas en zei: 'Op de nagedachtenis van Hayden Booth. Hij heeft geld van me gestolen, hij heeft mijn carrière verneukt en hij heeft mijn meisje afgepikt. Maar het goede van Hayden was: als hij je een loer had gedraaid, zeurde hij er verder niet over. Hij was niet rancuneus. Op Hayden en op de zegeningen van een slecht geheugen.'
'Dat stelt ook niet veel voor als eerbetoon,' zei Nat.
'De laatste keer dat ik jullie samen zag, hadden jullie slaande ruzie' zei ik.
Nat bromde wat. 'Zoals ze zeggen: it's only rock 'n roll. Ik kan 't wel beter. Op Hayden, die deed wat hij moest doen.'
'Fuck, hij deed niet wat hij moest doen,' zei Jan. 'Mooie praat had hij wel, ja, maar hij deed niet wat hij moest doen, die eikel.'
'Drinken we die borrel nou nog op of niet?' vroeg Nat.
'Ik wil alleen geen onzin horen over die gast.'
'Oke, oké. Wat dacht je dan hiervan? Op Hayden. Hij is jong, nou ja, wat je jong noemt. Hij is jong gestorven en is 'n prachtig lijk. Hoe vind je dat, Bonnie? Vind jij dat ook? Is hij een prachtig lijk, of niet?'
Op dat moment had het contact iets vreemd onverschilligs Ik had het ontspannen gevonden om met mensen te praten die ik amper kende en met wie ik ook geen band had, maar ineens bij het woord 'lijk' en zag ik zijn lichaam daar weer op de grond liggen, inclusief het bloed, zijn onnatuurlijke houding en een bepaalde geur, die ik helemaal vergeten was. Ik moest me er toe zetten om te knikken.
'Ja,' zei ik, op nauwelijks meer dan fluistertoon. 'Ik denk het',
'Mooi,' zei Nat. 'Op Hayden.'
Ik hief mijn glas. Eerst voelde ik alleen de vloeistof tegen mijn 'lippen, maar toen ik ze opende, voelde ik de drank op mijn tong en sloeg ik het hele glas in één teug achterover. Nog voor ik het goed en wel in de gaten had, was Jan naar binnen gegaan en terug gekomen met een nieuw glas bourbon voor me. Nerveus deed ik een zakje chips open en propte er een aantal van in mijn mond. De zoute en zoet kruidige smaak stond me tegen en moest mezelf dwingen ze door te slikken.
'Waarom ik?' zei ik. 'Waarom hebben jullie mij gebeld? En daarom zijn jullie allebei hier?'
'Wat heeft de politie je gevraagd?' zei Jan.
'Toen jullie belden, had ik de politie nog niet gesproken.'
'Maar het lag voor de hand dat het zou gebeuren, hè? Jij ging met hem. Jij was de eerste met wie ze zouden willen praten.'
'Ik ging niet met hem.'
'Je speelde samen met hem,' zei Nat. 'Je hebt woonruimte voor hem geregeld.'
'Ik heb bemiddeld, meer niet,' zei ik. 'Het was tijdelijk, voor iemand die met vakantie was.'
'Ik heb jullie samen gezien,' zei Nat. 'Ik heb gezien hoe hij naar je keek. Hij vertrouwde op je. Hij aanbad je.'
'De politie heeft niks bijzonders gevraagd. Ze stellen een onderzoek in omdat hij waarschijnlijk vermoord is. Ze hebben gewoon de vragen gesteld die je zou verwachten.'
Jan pakte zijn glas en zette het heel voorzichtig weer neer, zonder ervan geproefd te hebben. 'En wat waren dat voor vragen?' zei hij.
'Of hij vijanden had, of bijzondere vrienden, of hij problemen had met geld dat soort dingen.'
'Heb je het over ons gehad?'
'Had ik dat niet moeten doen?'
'Ja, dus?'
'Als je het echt weten wilt: ze stelden vragen over zijn leven en over de mensen die hij kende. Ik heb gezegd dat ik eigenlijk niemand kende. Maar ik heb wel namen genoemd van mensen met wie hij had gespeeld, en daar bedoel ik jullie mee. Maar is daar iets mis mee?'
'Nee,' zei Nat. 'Daar is niks mis mee. Ik neem aan dat ze wel contact zullen opnemen.'
'Ik heb jullie telefoonnummers niet gegeven, als je dat bedoelt. Maar ze zullen jullie wel opsporen. Ik bedoel, dat is hun werk. En wat ik ook gezegd heb, is dat ze een hele ris mensen zullen vinden die Hayden tegen zich in het harnas had gejaagd. Ze vroegen wie er kwaad zou kunnen zijn op Hayden.'
'Alleen de mensen die hem kenden,' zei Jan.
'Zoiets heb ik ook gezegd.'
Er viel een stilte, waarin ik in mijn glas tuurde. Ik kon er beslist niet meer van op. Aan het tafeltje naast ons zat een bont uitgedost stel mensen, een en al tatoeages, roze geverfde haren, laarzen tot boven de knie en tijgervellen. Wat deden deze mensen door de week? Werkten ze bij een bank, stonden ze voor de klas?
'Wat heeft Hayden over ons gezegd?' vroeg Nat.
'Niets,' zei ik. 'Althans niet voor zover ik me kan herinneren. Hoezo?'
'Die keren dat je ons gezien hebt, moet het je opgevallen zijn dat we niet bepaald de beste maatjes waren. We wilden alleen maar zeggen dat je daar geen verkeerd idee over moet hebben.'
In andere omstandigheden zou ik er moeite mee hebben gehad om niet te glimlachen. Maar vandaag niet. Vandaag had ik niet de minste neiging om te glimlachen.
'Hebben jullie me daarom opgebeld?' vroeg ik. 'Zijn jullie daarom met z'n tweeën hiernaartoe gekomen en hebben jullie me daarom volgegoten met drank, om me te vertellen dat jullie geen slechte relatie hadden met Hayden?'
'Nee,' zei Jan. 'We hadden wel degelijk een slechte relatie met hem. Of tamelijk slecht. Dat heb je gezien. Maar dat was niks nieuws. Zo was het nou eenmaal tussen Hayden en ons. Ons allemaal.'
'Prima,' zei ik. 'Ik geloof je.'
Nat keek achterdochtig. 'Maar heb je dan niet aan Hayden gevraagd wat er tussen ons was gebeurd?'
'Ik weet wat er tussen jullie is gebeurd. In elk geval alles wat ik weten wilde. Wat er volgens mij is gebeurd, is dat Hayden geld heeft opgemaakt dat jullie stom genoeg aan hem hadden toevertrouwd. En er zullen vast ook andere dingen spelen. Ik stel me voor dat jullie bijvoorbeeld niet veel aan Hayden hadden als het er op leek dat jullie succes kregen.'
'Niet bepaald, nee,' zei Nat. 'En hoe denk je dat dat kwam?'
'Je bedoelt, waarom is...' Ik zweeg.
'Waarom was Hayden zo? Wil je van me horen dat hij als kind is mishandeld? Dat hij een of ander trauma had, waardoor hij het gevoel had dat hij geen succes mocht hebben?'
'Dat zou ik niet willen zeggen,' zei Jan. 'Ik zou eerder zeggen dat het succes niet groot genoeg kon zijn voor Hayden.'
'Ik was zijn psychiater niet,' zei ik.
Jan glimlachte. 'Nee,' zei hij. 'Nee, dat was je niet.'
Ik werd hier onpasselijk van en wilde eigenlijk alleen maar weg, maar toen ik naar hen keek, naar deze twee niet erg succesvolle muzikanten van middelbare leeftijd, voelde ik tot mijn verbazing medelijden met hen.
'Ze pakken het groot aan,' zei ik.
'Hoe bedoel je?' vroeg Nat.
'Het politieonderzoek,' zei ik. 'Vandaag zijn ze begonnen. Het zal geen pretje worden voor degenen die Hayden gekend hebben.'
'Zeker niet voor die schooiers van muzikanten met wie hij werkte,' zei Jan. 'En dan bedoel ik ons. Niet jou.'
'Maar dat geeft niks, hè?' zei Nat. 'Want we willen toch alleen maar dat de dader wordt gepakt.'
'Vanzelf,' zei ik.
'Toen ik het hoorde, dacht ik eerst aan een straatroof,' zei Nat. 'Een uit de hand gelopen beroving. Maar toen hoorde ik van dat spaarbekken, en een straatrover gooit zijn slachtoffer niet verzwaard met stenen in een spaarbekken.'
'Ik heb niet veel verstand van straatrovers,' zei ik.
'Eén ding nog,' zei Jan.
'Wat?'
'Je zei dat Hayden ons geld had opgemaakt.'
'Ik zeg maar wat. Ik weet van niks.'
'Maar hij heeft jou geen geld gegeven? Om te bewaren of als cadeautje?'
'Mij?' zei ik.
'Het gaat niet alleen om ons,' zei Jan. 'Hayden was veel mensen geld schuldig. Veel mensen zijn boos.'
'Ik weet niet waar het geld gebleven is,' zei ik. 'Maar ik kan me niet herinneren dat Hayden überhaupt geld uitgaf. En zeker niet aan mij.'
Ik stond op en maakte aanstalten om weg te gaan.
'Je hebt je glas nog niet leeg,' zei Nat.
'Drink jij het maar op,' zei ik. 'Proost nog maar eens op Hayden. Sorry, dat klonk onaardig.'
'Dus jij denkt dat de politie ons zal willen spreken?'
'Ik denk dat ze iedereen willen spreken.'
'We hebben ze niet veel te vertellen.'
'Dan wordt het een kort gesprek,' zei ik.
'Weet je hoe je mij kunt bereiken?' vroeg Nat.
'Zal dat nodig zijn dan?'
Hij schreef zijn telefoonnummer op een bierviltje en reikte het mij aan.
'Je zou ons op de hoogte kunnen houden van wat er gebeurt,'zei hij. 'Voor het geval er iets is wat we moeten weten.'
Terwijl ik terugliep, ging ik voor mezelf nog eens na wat ik tegen de politie had gezegd. Wat was ik stom geweest. Ik dacht dat ik discreet was geweest wat Hayden en mijzelf betrof, dat het misschien onopgemerkt was gebleven. Maar er waren mensen die het wisten, misschien iedereen wel. De politie zou het binnenkort ook weten, en dan zouden ze van mij willen horen waarom ik niet de waarheid had gezegd. Ik moest erover nadenken wat ik dan zou antwoorden.
ERVOOR
Ik gaf een roffel op de deur die vroeger mijn voordeur was geweest en trok een onverschillig gezicht.
'Bonnie!'
'Hoi. Sorry dat ik wat te laat ben.'
'Te laat?'
'Ben je het vergeten?'
'Nee... dat wil zeggen, wat...'
'Ik kom mijn spullen ophalen. Dat hadden we op de laatste repetitie afgesproken.'
'Was dat vandaag?'
'Zondagochtend, want dan was jij zeker thuis. Mag ik binnenkomen?' Ik deed een stap naar voren, zodat ik op de drempel stond.
'Ik ben er niet helemaal klaar voor. Sorry. Kan het misschien een andere keer? Er is toch niet echt haast bij?'
'Dat kun jij makkelijk zeggen.' Ik schrok zelf van de scherpte van mijn stem. 'Weet je wat het is, ik heb nu de auto van Sally te leen. Het is niet veel, en jij zei dat je alles al in dozen had gestopt.' Ik liep nog iets verder naar binnen, en Amos week achteruit. Hij zag eruit alsof hij zo uit bed was gestapt, in een slobberige korte broek met vlekken en een versleten T-shirt, hij had een stoppelbaard en zijn haar stond recht overeind.
'Nou, kom dan maar boven,' zei hij, en terwijl hij zich omdraaide en de trap naar zijn verdieping opging, wreef hij met de rug van zijn hand over zijn gezicht. Ik dacht terug aan de eerste keer dat we hier samen waren gaan kijken. De makelaar had de deur opengemaakt die Amos nu openduwde, en we waren de grootste kamer in gelopen, waar geen meubels stonden, een koele kamer waar de zon door de twee grote ramen schuin binnenviel en rechthoeken aftekende op de vloerbedekking. Ik was er meteen dol op geweest en had me voorgesteld hoe ik daar in de kamer zou zitten luisteren naar muziek, aan het einde van de dag nog een blik op straat zou werpen en hoe ik er mijn leven zou leiden. Langzamerhand was de ruimte vol met rommel geraakt en ook vol herinneringen. Nu was ik een vreemde, die hier was om rommel mee te nemen. Ik keek om me heen. Alles zag er net even anders uit dan me vertrouwd was. De bank stond op een andere plaats, er stond een salontafeltje dat er vroeger niet was geweest, met daarop een paar kopjes van na mijn tijd.
'Koffie?' vroeg Amos, die een beetje onbeholpen heen en weer drentelde en niet goed wist hoe hij tegenover me moest staan. Was ik een gast? Een indringer?
'Ja, lekker.'
'Met of zonder melk?' Hij kreeg een kleur. 'Ik bedoel, ik weet wel hoe je het vroeger dronk, maar ik dacht: misschien is dat veranderd.'
'Geeft niet. Alles nog hetzelfde. Wat de koffie betreft, dan.'
In de stilte die volgde hoorde ik dat er een wc werd doorgetrokken en daarna hoorde ik een kraan lopen.
'Ik, eh... Ik had het moeten zeggen.'
Gedempte voetstappen, de deur ging open.
'Hallo Bonnie.' In de deuropening stond Sonia, gekleed in een zwart T-shirt met de tekst 'Als ik even niets doe, hou me dan niet tegen!' Ze was op blote voeten en had haar teennagels donkerrood gelakt.
'Dat is mijn T-shirt,' zei ik.
'Ik zal het wassen en aan je teruggeven.'Ze glimlachte vriendelijk naar me. Ik voelde me door hen samen op het verkeerde been gezet, ik voelde me verschrikkelijk slecht op mijn gemak in het huis dat tot voor kort mijn thuis was geweest. 'Hoe gaat het met je?'
'Goed. Prima. Fantastisch. Ik kom even mijn spullen ophalen. Ik ben zo weer weg.'
'Haast je maar niet. Laten we even koffie drinken, en dan kun je wat mij betreft je gang gaan.'
'Ik zal ze even pakken,' zei Amos, en half struikelend in zijn gretigheid om weg te komen, haastte hij zich het keukentje in dat aan de huiskamer grensde.
'Ik wist niet dat jij hier zou zijn.'
'En ik wist niet dat jij zou komen. Maar dat moet toch kunnen, vind je niet?'
'Het is wel raar.'
'Ja, inderdaad.'
'En jij en Amos...' Ik zweeg.
'Ja?'
'Dat is ook raar.'
'Je zei dat het prima was.'
'Prima, maar wel raar.'
'Oké.'
'Ik heb de neiging om hard weg te rennen.'
'Ik snap wel dat het raar is dat ik hier met Amos ben en dat jij in je eentje komt.'
'Dat is het niet,' zei ik, al was het dat natuurlijk wel. Ik voelde me ernstig in het nadeel.
'Je komt vast gauw iemand anders tegen.'
'Wat zeg je nou?'
De deur ging open, en Amos kwam binnen met drie koppen koffie.
'Je komt wel iemand tegen,' zei Sonia. Ze zei het zachtjes, maar ze had een heldere, dragende stem zo'n stem die je in een volle ruimte overal bovenuit zou horen.
Mijn wangen gloeiden. Ik keek haar woest aan om haar te kennen te geven dat ze haar mond moest houden, maar ze begreep het kennelijk niet. Amos zette de kopjes voorzichtig op de salontafel neer, waarna hij me meelevend aankeek.
'Ze heeft gelijk,' zei hij.
'Ik wil helemaal niet iemand tegenkomen. Ik ben heel tevreden als ik niemand tegenkom, dank je wel. Leuk dat je bezorgd om me bent, Amos, maar nu ik weer onafhankelijk ben, besef ik dat ik in mijn eentje veel gelukkiger ben.' Ik ging maar door. 'Ik heb het heerlijk. Ik geniet van een fantastische zomer. Ik wil alleen mijn spullen terug.'
'Als ik dit op heb, doe ik even snel de boodschappen, oké?' zei Sonia tegen Amos.
'Ja, dat lijkt mij ook het beste.'
'Je mag best blijven als je wilt. Dan kun je scheidsrechter zijn.'
'Dat is volgens mij juist wat ik niet wilde zijn, Bonnie.' Sonia grijnsde.
'Ik snap dat het je misschien niet mee zal vallen. Die is trouwens van mij.' Ik wees naar een kleine zwart witfoto van zwanen op een rivier.
'Ik dacht het niet,' zei Amos. 'Die hebben we samen gekocht, dat herinner ik me nog heel goed.'
'Die hebben we samen gekocht van mijn geld.'
'Zo herinner ik het me niet.'
'Ik geloof trouwens niet eens dat je er ooit iets aan hebt gevonden.'
'Misschien niet, maar daar gaat het niet om. En trouwens, zo langzamerhand wel.'
Sonia zuchtte en stond op. 'Het is geen wedstrijd, Amos,' zei ze vlak, en ik zag dat hij een dieprode kleur kreeg. 'Er valt niks te winnen of te verliezen, je vindt er niks aan, dus zeur er niet over door.' Ze haalde de foto van de muur, veegde het stof van het glas met de onderkant van haar T-shirt, mijn T-shirt, en reikte het me aan. Het was een demonstratieve actie tegenover mij.
'Nu ga ik wat aantrekken en de straat op. Ik zie je, Bonnie.' Ze boog zich voorover, legde haar handen op mijn gespannen schouders en kuste me, eerst op de ene wang en vervolgens op de andere. Ik rook haar schone, zeepachtige geur en voelde haar zachte, dikke haar tegen mijn wang. 'Sorry,' zei ze.
'Het is oké.'
'Ja.' Ze klonk streng, alsof het een bevel was. 'Zo is het.'
Het ging beter toen ze weg was, want toen konden we ons kinderlijk en kleingeestig gedragen zonder ons te hoeven schamen onder haar volwassen, oordelende blik. Ik mocht de glazen vaas hebben, maar hij hield de wok, die we geen van beiden ooit hadden gebruikt; Ik kreeg de vier champagne flûtes die we van een vriend van ons cadeau hadden gekregen toen we in het huis trokken, hij hield de whiskyglazen. Ik ruilde de patchwork sprei tegen de badkamermatten. We kibbelden over boeken en kregen bijna slaande ruzie over een cd van Crosby, Stills en Nash. Je staat ervan te kijken wat je allemaal verzamelt. Ik had mezelf altijd beschouwd als iemand die niet aan dingen hecht, maar anderhalf uur later was Sally's auto afgeladen met inktpatronen, dvd's, een paar luidsprekers, oude nummers van muziektijdschriften, versleten wandelschoenen, lakens en kussenslopen, een zitzak, een krukje, een paar kussens, een staande lettel, een cafetière en een theepot waar schilfers af waren, posters, lampenkappen, potplanten, borden, bekers, een hamer, een kleine, roestige zaag, een zak vol knopen, van verleden jaar en een kerstboomstandaard met een doos kerstboomlampjes die het niet deden. De restanten van een heel leven: telefoonladers, adapters, pennen, sokken, klosjes garen, make-upspullen. Toen ze onbereikbaar voor me waren, hadden ze intens begerenswaardig geleken en had de gedachte dat ze in bezit waren van Amos me vervuld van woede en bittere wrok, en nu ze achter in de auto lagen, waren ze weer nutteloos, ongewenst overbodig. Ik stopte bij een container en gooide daar een aantal in, zonder eigenlijk goed te kijken wat erin zat. Toen kocht ik in een bloemenzaak in Camden een grote bos bloemen om in de vaas te zetten waarvoor ik had gevochten en reed naar huis.
ERNA
Een volgende gesprek met inspecteur Wallis en inspecteur Wade nam niet plaats in mijn appartement, maar op het politiebureau, deze keer was het geen informeel babbeltje, maar een formeel verhoor, dat werd opgenomen. Ze glimlachten niet naar me en stelden me niet gerust, en ik merkte dat mijn handen zo beefden ik ze op mijn schoot moest houden om het te verbergen. Mijn stem schalde door het kamertje, dat zo hel verlicht was dat ik het idee had dat elke zenuwtrek op mijn gezicht door hen opgemerkt zou worden en elke onwaarheid direct duidelijk zou zijn. Ik nam me voor zo weinig mogelijk te zeggen en te herhalen wat ik eerder had verteld, maar ik kon me niet precies meer herinneren wat dat was geweest. Mijn verhaal zoals ik het voor de geest had, leek te zijn opgelost in de blinde paniek die zich van me meester had gemaakt of in elk geval zwermden de fragmenten die nog resteerden rond in een wirwar van gedachten en angsten. Ik was een actrice die slechts beschikte over een aantal teksten in willekeurige volgorde, terwijl ik een heel toneelstuk te spelen had, een concertpianist zonder bladmuziek, een schoolkind dat voor de nachtmerrie van het examen staat, maar niets meer weet en alleen nog beschikt over een ratjetoe van onsamenhangende feiten.
Ik had de ochtend doorgebracht met kranten lezen in de koffiebar verderop in de straat. Ik had een pot koffie besteld, die ik te snel had opgedronken, waardoor ik mijn lippen had verbrand en het gejaagde gevoel in mijn ledematen alleen maar was toegenomen, en een amandelcroissant waar ik nauwelijks van at omdat ik zo misselijk was dat ik bang was dat ik zelfs van een paar gesuikerde schilfers daarvan zou moeten overgeven. Alle kranten hadden verhalen over Hayden Booth, de begaafde musicus met een veelbelovende toekomst, wiens lijk in een spaarbekken was gevonden. De koppen riepen over mysterie, tragedie, de pijn van de nabestaanden. Welke nabestaanden? Had hij een moeder, een vader, broers en zusters over wie hij nooit iets had gezegd? Misschien had hij wel neefjes en nichtjes gehad, die hij over zich heen liet klauteren zoals Lola over hem heen had geklauterd. In bijna alle kranten stond een foto van hem die enkele jaren geleden was genomen, waarop hij met zijn gitaar op een podium staat, zijn gezicht half in de schaduw en de ogen geloken. Hij zag eruit als een beroemdheid, een knappe man. Mijn keel werd dichtgesnoerd toen ik zijn foto zag, ik sloeg mijn armen om mezelf heen en wachtte tot het bonzen van mijn hart wegebde en ik de letters in de krant weer scherp zag.
Ik wilde niet over hem lezen, maar ik kon er niet mee ophouden. Ik liet mijn blik over de regels gaan, in de verwachting ineens mijn naam eruit te zien springen of getroffen te worden door een of ander afschuwelijk feit, maar ik las niets wat ik niet al wist, behalve zijn leeftijd, die achtendertig geweest bleek te zijn, en de naam van zijn voormalige manager, Paul Boland. De artikelen waren de vorige dag inderhaast opgesteld, en de politiemensen die nu tegenover me zaten, wisten al een stuk meer. Ze wisten bijvoorbeeld dat ik hen niet de hele waarheid had verteld.
Toen ik ging zitten, voelden mijn blote benen warm en plakkerig aan op de plastic stoel. Ze hadden gezegd dat ze een advocaat voor me konden bellen. Daar had ik recht op.
'Als u geen advocaat hebt, kunnen we zorgen dat u er een krijgt.' Inspecteur Wade wachtte op mijn antwoord.
'Ik weet het niet. Ik geloof niet dat...'
Als ze aanboden een advocaat voor me te regelen, betekende dat dan dat ik, hoe heette het ook weer officieel, onder verdenking stond? Mijn eerste ingeving was om erop in te gaan. Ik stelde me er iemand bij voor een man met zilvergrijs haar in een grijs pak en met een dunne aktetas onder de arm, of een slanke, vrouw met hoge jukbeenderen, heel intelligent die naast me zou komen zitten en me door de gevaarlijke wateren heen zou loodsen en alles helder en veilig voor me zou denken. Maar dan, wat zou ik tegen die advocaat zeggen? Ik realiseerde me dat ik ook tegen hem of haar zou moeten liegen, dat ik zou moeten proberen mijn verhaal precies zo te vertellen als ik het eerder had gedaan, en bij de gedachte dat ik nog meer onwaarheden zou toevoegen aan mijn al zo wankel geconstrueerde relaas raakte ik zo in paniek dat ik er draaierig van werd.
'Nee,' wist ik uit te brengen. 'Ik wil geen advocaat.' Ik probeerde een luchtig zelfvertrouwen uit te stralen. 'Wat moet ik met een advocaat?'
'Tja, wat u zegt,' zei inspecteur Wade. 'Goed.'
We begonnen en uiteraard begonnen we met het feit dat ik Hayden Booth aanzienlijk beter had gekend dan ik eerder had gezegd.
'U vertelde ons...' zei Wade, door zijn notitieboekje bladerend. 'Ja, u zei dat hij geen vriendin had.'
'Ja,' zei ik. 'Dat wil zeggen: ja, dat heb ik gezegd.'
'Zou u die uitspraak nog op enigerlei wijze willen veranderen?'
'Hoe bedoelt u?'
'Blijft u bij uw verklaring dat hij geen vriendin had?'
Golven van warmte welden in me op. Mijn gezicht gloeide.
'Nee, die had hij niet. Ik bedoel, het is niet het juiste woord.' Ze wachtten allebei. Joy Wallis liet haar potlood zachtjes op de tafel stuiteren, tik tik tik.'Zo was het niet met Hayden.' Een stilte opende zich voor me, en even dacht ik dat ik me erin zou storten en in een enorme woordenstroom alles eruit zou gooien, alles zou vertellen. Ik slikte moeizaam en keek op. 'Hij was niet het soort man om een vaste vriendin te hebben.'
'Dat zei u vorige keer ook.'
'Nou dan.'
'U hebt ons misleid.'
'Ik begreep het niet.'
'Wat begreep u niet?'
'Ik weet het niet.' Ik begon opnieuw. 'Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling u te misleiden. Maar het is wel waar dat ik Haydens vriendin niet was.'
'Hoe dat zo?' zei inspecteur Wade nadenkend.
'We hadden geen vaste relatie,' zei ik. 'Ik kende hem pas een paar weken, via de band. U weet wel. Dat heb ik u al gezegd.'
'Had u seksueel contact met meneer Booth?'
'Ja.'
'Oké. Dus u was niet zijn vriendin, maar u had wel seksueel contact met hem? U ging met hem naar bed?'
'Ja, dus.'
'Hoe vaak?'
'Pardon?'
'Hoe vaak ongeveer bent u met Hayden Booth naar bed geweest?'
*Is dat van belang?'
'Dat weten we pas als u het ons hebt verteld.'
'Ik weet het niet precies.'
'Eén keer? Twee keer? Drie keer? Vaker?'
'Eerder dat laatste, ja.'
'Meer dan drie keer? Hoeveel keer meer?'
'Weet ik niet. Een paar keer.'
'Zullen we zeggen zes of zeven keer in die periode van de nog geen twee weken dat u niet zijn vriendin was?'
'Nee. Dat was ik niet.'
'Was het geheim?' Dit was een vraag van Joy Wallis.
'Min of meer.'
'Waarom?'
'Dat was het gewoon. We wilden niet dat de mensen het zouden weten. Dat ze van alles zouden gaan denken. Dat soort dingen.'
'Dat ze zouden gaan denken dat jullie een stel waren?'
'Zoiets, ja.'
'Dus niemand wist het.'
'Nou, Jan en Nat wel, denk ik. Min of meer. De jongens in zijn club, die wisten dat we... wat hadden.'
'Dat u wat met elkaar had...' Wade drukte zich zorgvuldig uit, alsof het een exacte beschrijving was van wat er was geweest tussen Hayden en mij, '... was dat nog het geval toen hij doodging?'
'Ik neem aan van wel.'
'Sorry... u neemt aan van wel?'
'Dat was het geval.'
'Waar trof u elkaar?'
'In mijn appartement. Of het zijne. Dat is van een vriendin van me, die er op het moment niet is... Maar dat heb ik u al verteld.'
'Had u wel eens ruzie?' Joy Wallis weer. Ze had een zachtere stem dan Wade, en ze keek onder het spreken niet naar mij, maar in haar notitieboekje, waarin ze, zag ik, niets opschreef.
Ik kromp in elkaar. Even zag ik weer Haydens vuist op mijn gezicht afkomen. Terwijl ze me aankeken en wachtten op mijn antwoord voelde ik de inmiddels vervaagde blauwe plek in mijn hals, alsof hij me zou verraden. Die moesten ze toch zien.
'Nee. We vielen natuurlijk wel eens tegen elkaar uit. U kent dat.'
'Nee, eigenlijk niet. Gaat u door.'
'Hij was een beetje een sloddervos.'
'Dus u had ruzie over de rommel?'
'Een beetje. Soms.'
'Was hij u trouw?'
'Ik heb u al gezegd, ik was zijn vriendin niet. Hij hoefde niet trouw te zijn.'
'Dus hij was u ontrouw?'
'Het woord is niet van toepassing.'
'Waren er andere vrouwen?'
Ik dacht aan Sally, die hij had versierd en in de steek gelaten. 'Ik weet het niet,' zei ik.
We draaiden voortdurend om de hete brij heen. Het was benauwend warm en mijn hoofd bonsde. Het zweet stond in mijn handen. En toen vroeg inspecteur Wade: 'Had meneer Booth een auto?'
'Ja.' Ik klonk schor. Ik kneep mijn vingers samen en probeerde mijn stem krachtiger te laten klinken. 'Hij had een auto. Ik heb er een keer in meegereden.' Dat was voor het geval er ondanks de schoonmaakbeurt nog sporen van me in te vinden zouden zijn.
'Weet u nog wat voor merk het was?'
'Het was een blauwe. Meer weet ik niet. Een oude blauwe.'
'Een blauwe Rover, dertien jaar oud.' Hij noemde het kenteken erbij, dat in het dossier stond dat hij voor zich had liggen.
'Zou kunnen.'
'Weet u waar hij hem had staan?'
'Bij Liza voor de deur, neem ik aan, waar hij tijdelijk woonde.'
'Juist, ja.' Hij leunde achterover in zijn stoel, schoof zijn vingers in elkaar en legde zijn handen op zijn achterhoofd. 'Ik zal u wat zeggen over die auto, mevrouw Graham. Die staat daar nu niet voor de deur.' Ik mompelde iets nietszeggends. 'Hij is op de middag van zondag 30 augustus aangetroffen in Walthamstow, op Fountain Road, geparkeerd op een plek waar dat niet mocht.' Hij keek nog eens in zijn opschrijfboekje. 'De bekeuring is uitgeschreven om zeven minuten over drie, en het voertuig is twintig minuten later weggesleept.'
Er viel een stilte.
'Dan is hij misschien gestolen,' zei ik.
'Het sleuteltje zat nog in het contact.'
'Nou, en?' zei ik.
'Is dat niet vreemd?'
'Sorry,' zei ik. 'Ik wil niet brutaal zijn, maar wat maakt het uit wat ik daarvan vind?'
'Weet u waar de auto daarvóór was?'
'Nee.'
'Toen stond hij op de luchthaven Stansted, op het terrein voor lang parkeren.'
'Waarom stond hij daar?' zei ik.
'Hij is daar op 22 augustus even na vier uur 's nachts neergezet. Degene die hem bestuurde droeg een zonnebril en een hoofddoek. Midden in de nacht.'
'Denkt u dat het Hayden geweest kan zijn?' vroeg ik.
'Dat lijkt niet erg waarschijnlijk. Wij denken dat het een vrouw was.'
'Aha,' zei ik.
'Blank, tamelijk jong.'
Ik maakte een geluid dat er vreemd uitkwam, als een schor gekras.
'Op de vroege ochtend van 30 augustus is de auto rijdend in de richting van Londen op de M2 gesignaleerd, waarna hij in westelijke richting de North Circular op is gegaan, maar toen meteen weer is afgeslagen.' Ze keek in haar dossier. 'En toen is de auto hier achtergelaten, met het sleuteltje in het contact, zoals ik al zei.'
'Klinkt raar.'
Ik hoorde in gedachten Sonia roepen: idioot die je bent.
'Ja, raar hè? Kunt u een reden bedenken waarom de auto een week op de luchthaven heeft gestaan en toen is verplaatst?'
'Misschien is hij gestolen?'
'Dat lijkt me uiterst onwaarschijnlijk ik heb de auto gezien. Er zou iets in gelegen kunnen hebben, dat ergens afgeleverd moest worden. Iets waardevols.'
'Is er iets gevonden?' vroeg ik.
'Helemaal niets. Wanneer hebt u meneer Booth voor het laatst gezien?' vroeg inspecteur Wade.
'Dat heb ik u al gezegd. Dat moet op de repetitie zijn geweest. Die woensdag, denk ik. U kunt het navragen bij de anderen.'
'En waar was u, mevrouw Graham?'
'Wanneer?'
'Waar was u tussen de ochtend van 21 augustus en de ochtend van 22 augustus?'
'Dat is makkelijk,' zei ik. 'Toen was ik bij Neal. Neal Fenton.'
'De hele dag?'
'Ja.'
'En de hele nacht?'
'Ja. Hij is mijn vriend, moet u weten.'
Ze hielden me ruim zes uur op het politiebureau vast. Steeds weer werd mijn verhaal nageplozen, en toen werd ik naar een andere kamer gebracht, waar me door een vrouw vingerafdrukken werden afgenomen, waarna ze een wattenstaafje in mijn mond stak voor een DNA-monster. Pas toen mocht ik weg. Toen ik in de late namiddagzon de straat op liep, had ik zin om stil te blijven staan en me ter plaatse op het trottoir tot een balletje op te rollen en het uit te schreeuwen, maar ik bedacht dat iemand me misschien in de gaten hield en liep door totdat ik vanuit het bureau niet meer te zien was. Ik bleef in mijn rol van normaal mens, iemand die niets op haar geweten heeft. Toen haalde ik mijn mobiel tevoorschijn en zocht met trillende vingers het nummer dat ik wilde bellen.
'Neal. Niet de deur uitgaan. Ik kom nu bij je langs.'
ERVOOR
'Ik ben ongeveer twee minuten van je huis. Ik kom langs.'
'Nee, Neal.'
'Ik heb je iets te zeggen.'
'Dat heeft geen zin.'
'Twee minuten,' herhaalde hij.
En jawel, twee minuten later stond hij voor de deur.
'Wat is er?'
'Mag ik binnenkomen?' Zijn gelaatsuitdrukking verhardde toen het hem begon te dagen. 'Hij is er, hè?'
Ik deed niet alsof ik niet wist waar hij het over had. 'Ja.' Ik keek·naar zijn gezicht, dat strak stond van ellende. 'Luister eens, het spijt me van alles. Echt.'
'Wat ik wilde zeggen,' begon hij, alsof hij me niet had gehoord, 'is dat ik denk dat je niet weet waar je mee bezig bent.'
'Misschien niet.'
Hij maakte aanstalten om te antwoorden, maar ik was hem voor. 'En misschien bevalt het me wel om dat niet te weten.'
'Maar als het voorbij is, ben ik er nog wel voor je.'
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik kon niet besluiten of dit walgelijk of aandoenlijk was; waarschijnlijk allebei een beetje. Of misschien, bedacht ik, zag de liefde er zo uit wanneer die niet werd beantwoord. Dan was het benauwend, misplaatst, een beetje gênant, beschamend zelfs.
'Bedankt.'
'Oké dan.'
Ik kreeg het warm nu hij me zo stond aan te staren en verplaatste mijn gewicht van mijn ene been op het andere.
'Dus je weet het, Bonnie.'
ERNA
Toen ik bij Neal aankwam, had ik het idee dat we twee bange, paniekerige vreemden waren die niet wisten hoe ze met elkaar moesten omgaan. Neal vroeg of ik iets wilde drinken, maar dat sloeg ik af, ik was al duizelig, en door het misselijkmakende gevoel van vervreemding vond ik het al moeilijk genoeg om gewoon te blijven staan en rustig te praten. Ik wilde zo gauw mogelijk zeggen wat ik te zeggen had en dan opkrassen.
'Ik stond net op het punt zelf wat te nemen,' zei hij. 'Een glas wijn of een biertje.' Hij keek op zijn horloge. 'Het is bijna zes uur, dus als je aan iets sterkers toe bent... Er is ook whisky, en ik heb wodka meegenomen uit Krakau.'
'Met een glas water ben ik al blij,' zei ik. 'Gewoon kraanwater.'
Hij schonk twee grote bekerglazen in en reikte mij er een aan ik sloeg het zonder enige moeite achterover en had toen nog dorst. Toen ik hem het glas terug gaf, reikte hij me het andere aan, dat ik half leegdronk.
'Gaat het wel?' vroeg hij.
'Ik heb met de politie gepraat,' zei ik.
'Dat wist ik.'
'Nee, ze hebben me weer verhoord. Ik ben er net de hele dag geweest.'
Neal keek onaangedaan. 'Zijn er problemen?'
Ik haalde diep en trillerig adem. 'Toen ik ze de eerste keer sprak, ben ik een beetje ontwijkend geweest over mijn...nou ja, je weet wel, mijn contact met Hayden.'
'Je bedoelt over het feit dat je met hem naar bed ging?'
Ik was moe na dat urenlange gesprek met de politie, waarin ik steeds goed had moeten nadenken om mijn verhaal kloppend te houden. Ik had het gevoel dat ik dat nu niet meer kon.
'Ze hadden me gevraagd of hij een vriendin had, en ik had gezegd van niet want weet je, dat was ik niet, niet echt. Daarna hebben ze anderen gesproken die hebben gezegd dat ik zijn vriendin was, dus dachten ze dat ik had gelogen en dus ook wel een reden zou hebben gehad om te liegen. Daarom hadden ze me heel wat te vragen. Ze waren behoorlijk agressief. Ik kom nu rechtstreeks van het politiebureau.'
'Vervelend voor je,' zei Neal. 'Wat wil je dat ik doe, Bonnie? Ik bedoel, je had toch wel degelijk een reden om te liegen?'
De manier waarop hij zich uitdrukte maakte me onzeker. Ik had er even de tijd voor nodig te antwoorden. 'Wij tweeën hebben het nog helemaal niet gehad over wat er gebeurd is, en dat begrijp ik. Dat wilden we geen van beiden. Er zijn van die dingen die beter onuitgesproken kunnen blijven. Maar nu moet ik iets belangrijks aan je kwijt, en wel voordat je er met iemand anders over spreekt.'
Er viel een stilte. Ik stond op het punt om te gaan zeggen wat ik mezelf dagenlang had verboden, maar waar ik me nu toe gedwongen zag.
'Ja?'
'De politie was achterdochtig,' zei ik. 'Ze waren speciaal geïnteresseerd in de avond van 21augustus. Ze hebben me zelfs gevraagd waar ik toen was.'
'Dat zal best. En wat heb je gezegd?'
Ik wilde gaan zitten, mijn handen voor mijn gezicht slaan en de hele wrede wereld buiten sluiten. Ik stond te trillen op mijn benen.'Daarom ben ik hier. Ik heb gezegd dat ik bij jou was, dat jij mijn vriend was.' Ik keek Neal aandachtig aan, keek naar zijn koele, uitdrukkingsloze gezicht. 'Snap je het, Neal? Ik heb je een alibi verschaft.'
Neal wendde zich van me af en streek met zijn hand over zijn voorhoofd. Ik zag hem denken, alsof het een fysieke inspanning was die hem grote moeite kostte. Ten slotte draaide hij zich weer om en keek me aan. Toen hij sprak, deed hij dat langzaam en nadrukkelijk.
'Je wilt dat ik jouw alibi ben? Is dat het?'
'Nee. Waarom zeg je dat? Ik weet het, Neal. Jij en ik weten dat deze hele poppenkast nu eindelijk afgelopen is. Jij hoeft de schijn niet meer op te houden, en ik ook niet.'
'Wat wil je nou eigenlijk zeggen?'
'Neal?' Alles leek ondergedompeld in duister onbegrip. 'Luister je? Ik heb jou een alibi verschaft voor de avond dat Hayden werd vermoord.'
'Jij hebt mij een alibi verschaft?'
Ik stak mijn hand op om hem te laten zwijgen. 'Je hoeft niks te zeggen. Ik wil er eigenlijk niet eens over praten. Ik wil het 't liefste maar allemaal vergeten. Aanvaard het gewoon, oké?'
'Ik zal er misschien spijt van krijgen dat ik het vraag, maar waarvoor heb je mij een alibi bezorgd?'
Ach, schei uit, Neal, dat weet je best. Maak het nou niet moeilijker dan het al is.'
'Nee, Bonnie, ik weet het niet. Wat wil je nou verdomme eigenlijk zeggen?'
'Je wilt dat ik het luid en duidelijk zeg?'
'Ja, toe maar.'
Ik haalde diep adem en bleef hem in zijn ogen kijken terwijl ik het eindelijk uitsprak. 'Ik heb je een alibi verschaft omdat jij Hayden hebt vermoord.'
Zo. Het was eruit. Ik had gedacht dat Neal emotioneel zou reageren, dat hij kwaad zou worden of dat hij in zou storten en huilend zou zeggen dat hij het niet zo had bedoeld, dat het een ongeluk was geweest, een uitbarsting van geweld waardoor zijn leven in een nachtmerrie was veranderd. Maar hij keek me alleen maar aan, met open mond, uitdrukkingsloos.
'Hè?'
'Je hebt me gedwongen het te zeggen. Ik was het niet van plan.'
'Ik heb Hayden vermoord?'
'Ja.'
'Waar slaat dat op?' zei hij. 'Ik heb Hayden niet vermoord.'
'Ik weet dat je het hebt gedaan, Neal. Je hoeft hier niet mee door te gaan.'
'Nee. Nee, Bonnie. Dit is... Nou ja, dit is wel de grootste...' Hij zweeg en liet een luid hinnikend, angstaanjagend gelach horen. 'Waar denk jij verdomme dat je mee bezig bent?'
'Ik?'
'Kom nou toch, Bonnie.'
'Ik snap het niet,' zei ik. 'Wat dan? Wat is er?'
'Dit is zo ontzettend... Natuurlijk heb ik Hayden niet vermoord. Maar ik weet wie het heeft gedaan.'
'Hè?'
'Je hebt me goed gehoord.'
'Nee. Maar ik weet niet... ik weet niet waar jij mee bezig bent. Wil je me soms gek maken?'
'Dat zeg jij? Nou wordt ie helemaal mooi!'
'Neal. Hou op. Hou hiermee op. Het is voorbij. Je hoeft er niet meer over te liegen, je hoeft niet meer te doen alsof.'
'Wacht even.' Neal stak zijn hand op om me het zwijgen op te leggen. 'Hou eens even je mond.'
Hij stond op en begon zonder op of om te kijken doelloos door de kamer te dwalen. Hij leek op de man die ik ooit na een ongeluk uit zijn auto had zien stappen en die onder invloed van de schok over de weg had gezwalkt.
'Wil je nou echt beweren dat jij hem niet hebt vermoord?' De draagwijdte van wat hij net had gezegd trof me ineens. Het was alsof de vloer ineens onder me weg was gezakt en ik me nergens meer aan vast kon houden. Ik plofte neer in de leunstoel en stak mijn gebalde vuist tussen mijn tanden.
'Stop,' zei hij. 'Laat me nadenken. Waarom hebben ze je verhoord? Wat kunnen ze je maken?'
'Ze kunnen me niks maken,' zei ik. 'Voor zover ik weet, tenminste. Maar zoals ik al zei... Ik bedoel, ze weten dat ik iets had met Hayden. En er is die nacht een foto genomen van zijn auto met een vrouw erin. Daarom zijn ze achterdochtig.'
Weer viel er een stilte.
'Ik heb nou zo'n idee dat jij en ik maar wat in het duister tasten,' zei Neal. 'Ik weet niet eens welke vraag ik zou moeten stellen. Wat ik in elk geval niet begrijp, is hoe en waarom Haydens lichaam opeens terecht is gekomen in een spaarbekken op meer dan honderd kilometer ten noorden van Londen.'
'Nee. Ik wil eerst terug naar de vraag wie de moordenaar van Hayden is. Je kunt het me gerust vertellen. Ik ben de enige ter wereld die je kunt vertrouwen.'
Hij boog zich voorover en pakte me zo hard bij mijn schouders dat bijna pijn deed.
'Luister, Bonnie. Ik zeg het nog één keer luid en duidelijk: ik heb Hayden niet vermoord.'
'Jij moet het gedaan hebben. Ik heb je zelf weg zien lopen.'
'Ik heb het niet gedaan. Natuurlijk niet. En dat weet je, dus hou daar nou mee op. Jij bent de enige ter wereld die weet dat ik Hayden niet heb vermoord. Je draait het precies om.'
'Wat wil dat zeggen? Ik snap niet wat je bedoelt.'
'Wat wil dat zeggen?' echode hij. Zijn gezicht leek ineens ouder en zachter. Hij keek verbijsterd, alsof hij een klap had gehad en nu op zijn benen tolde. 'Je moet antwoord geven op mijn vraag.'
' Maar waarom vraag je dat?' zei ik, of misschien schreeuwde ik het wel. 'Want zo gaat het toch met mensen die vermoord zijn; ze worden in een kanaal, een rivier of een spaarbekken gedumpt. En soms worden ze gevonden. Ik ben niet de grootste speurneus ter wereld, maar het lijkt me dat jij dit alleen zou vragen als je Hayden in zijn appartement had vermoord en zijn lijk daar had laten liggen. Want dan zou je verbaasd zijn dat zijn lijk niet daar gevonden was.'
'Nee,' zei Neal. 'Er zijn meer verklaringen mogelijk.'
'Ik ben nu niet op mijn helderst,' zei ik.
'Ik ben nog nooit zo helder geweest. Vertel het me dus maar: welke andere verklaring is er dan?'
'Wil je echt dat ik het je vertel?'
'Jezus, laten we hier nou eens een eind aan maken. Ja!'
'Goed dan, Bonnie. De poppenkast is nu eindelijk voorbij. De reden waarom ik verbaasd was dat Haydens lijk in het spaarbekken van Langley is gevonden, is dat ik hem dood op de vloer van zijn appartement heb zien liggen.'
'Jij hebt het lijk zien liggen?'
'Ja.'
'Natuurlijk heb je dat! Jij was degene die...'
'Néé. Ik heb Hayden niet vermoord.' Hij zweeg toen ik mijn handen voor mijn mond sloeg en lang en zachtjes jankte. 'Toen ik aankwam, trof ik zijn lijk daar aan. Dat is alles.'
'Ik snap het niet. Je hebt zijn lijk gevonden en niet de politie gebeld?'
'Precies.'
'Waarom niet?'
'Omdat ik wist dat jij het had gedaan.'
'Hè?'
'Ik wist dat jij het had gedaan.'
'Hoe wist je dat?'
'Ik wist dat hij je weer had geslagen en ik wist dat je naar hem toe zou gaan. Je hebt het me zelf verteld. Ik kon het niet meer verdragen. Ik dacht dat ik gek zou worden als hij dat ongestraft kon doen. Dus wilde ik naar hem toe gaan om hem te waarschuwen, om tegen hem te zeggen wat er zou gebeuren als hij je nog eens zou aanraken. Op die manier aanraken, bedoel ik. Ik heb eerst een borrel genomen om mijn zenuwen te kalmeren, hij werkte me altijd op mijn zenuwen, Hayden, en ik wilde die dag perse degene zijn die het voor het zeggen had; ik wilde niet dat hij me weer de mond zou snoeren. Toen ik daar aankwam, ongeveer een halfuur nadat ik bij jou was weggegaan, stond de deur open en kon ik zo naar binnen lopen. Ik zag meteen wat er was gebeurd. Jij was kennelijk meteen na die afschuwelijke repetitie naar hem toe gegaan, en jullie hadden ruzie gekregen. Misschien had hij je zelfs weer geslagen. Je had om je heen gekeken en dat bronzen beeldje gepakt, dat zware bronzen beeldje. Eén klap zou al genoeg zijn geweest, maar ik reeg de indruk dat hij twee keer geraakt was. Was de tweede keer jouw wraak voor wat hij je die eerste keer had aangedaan? Of wilde je hem daarmee definitief afmaken? Het klinkt gruwelijk, maar eigenlijk was ik er blij om. Dat was mijn eerste reactie. Ik had de pest aan hem, dat zeg ik je eerlijk. Ik haatte hem zo erg dat ik hem dood wenste. Hij had jou van mij afgepakt, daarna had hij je als oud vuil behandeld en mij... Ja, hoe gedroeg hij zich tegenover mij? Neerbuigend, en hij maakte zich vrolijk over me. Ik had hem dood gewenst, en daar lag hij dood. Jij had hem vermoord. En toen begon ik na te denken. Jij had hem vermoord, dus zou je daarvoor moeten boeten, en dat wilde ik niet. Het was niet eens een bewuste beslissing, meer een automatisme. Ik wilde het er laten uitzien alsof er een worsteling had plaatsgevonden, een worsteling waarbij nog iemand of misschien wel een paar man aanwezig waren geweest. Ik heb het een en ander omgegooid en wat dingen verplaatst. Toen ben ik het appartement doorgelopen en heb ik alles wat ik kon vinden dat van jou was meegenomen. En tenslotte ben ik weggegaan. Jij hebt je schoudertas toch teruggekregen?'
Mijn tas. Het was dus geen dreigement geweest. Neal had het gedaan. Om me te helpen. Ik kon hem alleen maar aanstaren.
'Maar ik heb hem niet vermoord.'
Hij greep me bij mijn onderarm. Zijn gezicht zag er vreemd uit, vol schaduwen en vlakken die ik nooit eerder had gezien.
'Het geeft niet,' zei hij. 'Je hoeft tegen mij niet te liegen.'
'Maar ik heb het niet gedaan. Ik zweer het. Ik dacht dat jij het had gedaan.'
'Ik zou het je niet kwalijk nemen, Bonnie. Ik vond het zelfs terecht. En toen, toen je me aankeek alsof je me haatte...'
'Ik heb hem niet vermoord,' zei ik. 'Ik was inderdaad van plan om naar Hayden toe te gaan, maar ik ben daar pas na jou aangekomen. En toen trof ik Hayden aan, en de situatie zoals jij die had achtergelaten.'
Neal zag er verward uit. 'En wat heb je toen gedaan?'
'We...' Ik zweeg.
'Waarom ben je niet gewoon weggegaan?'
'Jij had het voor mij gedaan, dacht ik. Ik was de aanleiding. Ik kon jou er niet zomaar voor op laten draaien.'
'Maar ik had het niet gedaan.'
'Dat wist ik niet.'
Neal keek als iemand die slecht nieuws heeft gehoord en vervolgens nog slechter nieuws, als een bokser die na afloop van het gevecht nog de ene klap na de andere moet incasseren.
'Wie heeft het dan gedaan?' vroeg hij op fluistertoon. 'Wie heeft hem vermoord? Shit.'
'Ik weet het niet. Ik weet niks meer. Verdomme. Er loopt een moordenaar vrij rond. Ik zag jou niet als een moordenaar, het was een ongeluk geweest. Maar nu? Dit is iets anders.'
'Bonnie, Bonnie, Bonnie.' Het leek alsof hij kreunde. 'Toen het lijk niet werd gevonden, dacht ik dat ik hartstikke gek zou worden.' Hij keek me aan. 'En dat was jouw werk?' Ik reageerde niet. 'Jij dacht dat ik hem had vermoord, en je wilde mij beschermen?'
'Ik voelde me verantwoordelijk.' Ik boog me voorover en legde mijn hand op de zijne.
'Jij hebt mij beschermd, ik heb jou beschermd. En de dader ontspringt de dans.'
'Inderdaad. Maar bij de politie zullen ze denken dat ik het was. Of jij. Of wij samen.'
Hij legde zijn hoofd in zijn handen en wiegde zachtjes naar voren en naar achteren. Ik hoorde hem mompelen. Na een hele tijd keek hij op.
'Oké, we moeten het over onze alibi's hebben. Ik heb de situatie op de plaats waar de moord was gepleegd veranderd, maar jij hebt heel wat meer gedaan dan alleen maar iets wijzigen. Ik bedoel, je blijkt nu wel geen moord te hebben gepleegd, en dat is al heel wat, maar god mag weten welke wetten je allemaal hebt overtreden. En ik weet niet hoe lang jouw alibi overeind blijft. De auto, wat is daarmee gebeurd? Zijn auto?'
'Die is gevonden in Walthamstow.'
'Hoe is hij in Walthamstow terechtgekomen?'
'Ik heb hem daar achtergelaten.'
'Waarom?'
'Weet ik niet. Ik dacht dat dat verwarring zou scheppen.'
'Briljant idee,' zei Neal.
Ik geloof niet dat hij het echt meende. We keken elkaar aan, en ik had het duizeligmakende gevoel dat ik in een spiegel keek. Ik hoorde mezelf lachen een giechelig proesten was het, dat helemaal niet van mij afkomstig leek. Neal glimlachte verbijsterd, maar hij had tranen in zijn ogen. Ik wilde eigenlijk ook huilen, maar in plaats daarvan bracht ik dat afschuwelijke, hinnikende gelach voort. Ik had het gevoel alsof ik de hilariteit en de verschrikking van dit alles niet meer de baas kon en geheel was overgeleverd aan de weerzinwekkende potsierlijkheid van het hele gebeuren.
En ondertussen loopt degene die het wel gedaan heeft vrij rond,' zei Neal. 'Wij hebben, elk op onze beurt, door wat we gedaan hebben de dader ontlast, en die zal zich ongetwijfeld afvragen wat er in godsnaam gebeurd is en welke stappen hij of zij nu moet nemen.'
'Ja, dat is waar. Daar had ik niet aan gedacht.'
'Dus vertel me eens, Bonnie, wat doen we nu? Heb je nog een alibi achter de hand?'
'Mag ik eerst die wodka eens proeven?'
ERVOOR
Ik zette de cd van Hank Williams op die ik had meegebracht, maar toen Hayden en ik waren gaan zitten, een glas van de witte wijn die ik had meegebracht hadden gedronken en een sigaret hadden gerookt, leek dat na vijf of zes nummers met veel eenzaamheid, liefdesverdriet, scheiding en ontworteling bij nader inzien toch niet zo'n goed idee te zijn geweest en vroeg ik Hayden of hij niet liever iets anders wilde opzetten.
'Hoezo?'
'Vind je het niet een beetje deprimerend? Het is bij elk nummer weer een ander soort ellende. Mijn lief heb me in de steek gelaten, ik ben zo eenzaam dat ik wel ken janken.'
'Als je het zo goed doet als hij, kan het niet deprimerend zijn,' zei
Hayden. 'Hij is ons grote voorbeeld. Laat Dylan en Buddy Holly maar zitten. Hank was de eerste grote zanger die zelf zijn teksten schreef. Hij zong over wat hij zelf meemaakte, hij ging het land in, hij onderging het leven en hij heeft er prachtige nummers over gemaakt.'
'En hij is doodgegaan toen hij vijfendertig of zo was,' zei ik. 'Hij is er aan ten onder gegaan.'
'Hij was negenentwintig,' zei hij. 'Net zo oud als Shelley. En hij was een betere dichter dan hij.'
'Ik stoorde me altijd aan die frutsels op zijn overhemden.'
'Hij is gestorven op de achterbank van een auto, op weg naar een volgend optreden,' zei Hayden. 'Zo hoor je dood te gaan.' Hij keek me aan en lachte. 'Dat geloof je niet, hè? Dat is omdat je een vrouw bent. jij vindt het triest als iemand niet pas op hoge leeftijd overlijdt, te midden van zijn familie, met veel bezit, een goed pensioen en een boel geld op zijn bankrekening.'
'Stop me nou niet in zo'n hokje.'
'Maar het is wel waar, hè?'
'Is het zo erg om oud te worden, is het zo erg om spullen te bezitten?' zei ik.
'Je bedoelt het soort spullen waar je ruzie over maakt als je een relatie verbreekt?'
'De wijn die je drinkt heb ik voor je gekocht, het appartement waar je woont heb ik voor je geregeld.'
'Je probeert me uit mijn tent te lokken,' zei hij. 'Maar ik laat me niet uit mijn tent lokken. Vandaag niet.'
'Liza heeft voor dit appartement gewerkt,' zei ik. 'Aan het eind van de zomer na haar afstuderen heeft ze een baan gevonden, een jaar later heeft ze dit met een aanbetaling gekocht, en sindsdien betaalt ze elke maand trouw haar hypotheeklasten.'
'En wat wou je daarmee zeggen?' zei Hayden. Hij boog zich voorover en pakte het bronzen beeldje van de salontafel. 'Dit zal ze wel in een of andere galerie hebben zien staan en voor vijftig pond hebben gekocht. Of misschien heeft ze het van iemand gekregen. Maar als ze dood is, zal een of ander familielid van haar ernaar kijken en zeggen: "Shit, wat moeten we hiermee?" En dan zal het verder gebruikt worden als presse-papier of in een afvalcontainer terecht komen.'
Hayden drukte zijn peuk uit in een van Liza's asbakken en maakte toen aanstalten om me te kussen. Maar ik duwde hem weg, al was het maar voor even. Ik liet mijn blik door de kamer gaan, langs de schilderijen, de kunstvoorwerpen en de boeken.
'Als ik hier als nabestaande om me heen zou kijken, zou ik een vrouw voor me zien die van haar spullen had gehouden, die er plezier aan had beleefd al waren het geen grote kunstwerken, er ook al zouden ze misschien in een afvalcontainer eindigen.'
'Doe niet alsof je zo bent,' zei hij. 'Jij weet wel beter, dat weet je best.'
'Beter? Beter, Hayden? Zou jij dan liever achter in een auto aan je eind komen, zonder iets?' zei ik. 'Zonder iemand die voor je zorgt?'
'Waarom zou er niet iemand zijn die voor me zorgt? Vrij zijn is niet hetzelfde als eenzaam zijn.'
Ik wist dat Hayden genoegen aan me beleefde. Soms adoreerde hij me zelfs, op zijn manier. Maar ik was toch niet meer dan de vrouw van het moment. Vóór mij waren er anderen geweest, en na mij zouden er weer anderen zijn. Er kwam een gedachte bij me op, die ik hardop uitsprak, voordat ik de tijd had om het in te slikken.
'Stel dat je doodgaat op de achterbank van een auto en je bent niet Hank Williams? Maakt dat nog verschil?'
Hij stak zijn hand op, de hand waarmee hij het metalen beeldje nog vasthield, en raakte er even mijn schouder mee aan, speels leek het, maar niet helemaal.
'Een beetje oppassen,' zei hij.
ERNA
'Oké. We moeten nadenken. Ik kan niet denken. Mijn hersenen doen het niet. Ik heb het gevoel alsof alles in mijn hoofd loszit, alle boutjes en moertjes.'
'Dat zal wel door de wodka komen,' zei ik, en ik hield de fles omhoog, die nu nog maar halfvol was.
'Nee. Door de wodka wordt alles helderder. Of langzamer of zoiets.'
'Ik voel me ook een beetje veraf staan van alles. Geïsoleerd misschien. Een hele opluchting, trouwens. Alsof ik een beetje afstand kan nemen van mijn leven en ernaar kan kijken alsof het iemand anders overkomt. Wat niet het geval is, dat weet ik natuurlijk ook wel.'
'We moeten nadenken, Bonnie.'
'Ja. Maar waarover? Ik bedoel, waar gaan we eerst over nadenken?'
'Ik heb een vraag.'
'Alweer een vraag.'
'Ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen, hoor. Ik bedoel, ik mag dan wel verliefd op je zijn - kijk me niet zo aan, dat weet je best - en ook een beetje dronken, ik ben misschien in shock, en ik heb misschien iets ongelooflijk stoms gedaan, maar ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen.'
'Dat weet ik.'
'Vertel het me dan.'
'Wat moet ik je vertellen?'
'Wie je erbij heeft geholpen.'
'Hoezo, geholpen?'
'Kom nou, Bonnie. Hij was groot en stevig. Je kunt zijn lijk niet in je eentje in de auto geladen en in het spaarbekken gegooid hebben.'
Ik deed mijn ogen dicht en probeerde orde te scheppen in de warboel in mijn hoofd. Kon ik Neal vertellen over Sonia, of pleegde ik dan nog eens extra verraad tegenover degene die me zo onvoorwaardelijk had geholpen? 'Ik weet niet wat ik moet zeggen.'
'Je bedoelt dat je niet weet of je het me wel moet vertellen?'
'Juist.'
'Er was iemand bij je toen je hem vond?'
'Niet helemaal, nee.'
'O, je hebt iemand gebeld en gevraagd om je te komen helpen?'
'En je wilt het niet aan mij vertellen, omdat...'
'Omdat ik vind dat ik dit niet mag doorvertellen. Ik heb beloofd het voor me te houden.'
'Misschien zou het wel een opluchting voor hem of haar zijn.'
'Ik denk dat degene om wie het gaat het maar het liefst wil vergeten,' zei ik voorzichtig. Ik had moeite met de persoonlijke voornaamwoorden. Eén verkeerd woord en ik zou de boel verraden, dacht ik. Ik moest goed op mijn woorden letten.
Neal keek me aan. 'Vind je niet dat je met deze persoon moet overleggen wat we weten en wat we moeten zeggen?'
'Ik weet het niet. Ik weet niet wat ik vind.'
'Of we naar de politie gaan, bijvoorbeeld?'
'Naar de politie?'
'Naar de politie, ja. In hemelsnaam, mens, Hayden is vermoord.'
'Ja, dat zou ik nog bijna vergeten.'
'Alleen niet door ons.'
'Nee.'
'En vind je niet dat we, nu we dit weten, naar de politie moeten stappen?'
'Maar kijk nou eens wat we gedaan hebben.'
'We moeten er in elk geval over nadenken.'
'Ik denk na,' zei ik. 'En wat ik denk, is dat ik straks wakker zal worden en dat dit allemaal een droom zal blijken te zijn.'
'We kunnen niets besluiten zonder dat we die derde persoon gesproken hebben. Die derde man van jou. Of vrouw, natuurlijk.'
'Die persoon heeft het voor mij gedaan,' zei ik mistroostig. 'Omdat ik dat had gevraagd. Hoe kunnen we dan naar de politie stappen?'
'Heb je alle sporen goed uitgewist?'
'Weet ik niet. Als ik er 's nachts aan lig te denken wat ik allemaal had moeten doen, breekt het koude zweet me uit.'
'Je zei dat ze al verdenking tegen je koesteren.'
'Ik ging met hem naar bed. Daar heb ik over gelogen zoals over veel andere dingen, natuurlijk, maar daar weten ze niets van. Nog niet, tenminste. Wat moeten we doen?'
'Wil je iets eten?'
'Ik weet het niet. Heb ik honger?' Ik legde mijn hand op mijn buik. Ik kon me niet herinneren wanneer ik voor het laatst iets had gegeten. De dagen hadden geen normale structuur meer, ik werd meegesleurd in een mallemolen, en het leven was verworden tot een tijdloze opeenvolging van perioden van angst, schuldgevoel en de vage notie dat, terwijl ik steeds had gedacht dat ik van alles wegvluchtte, ik er in feite op af was gerend, regelrecht in de armen van de rampspoed.
'Wat dacht je van een gepocheerd ei met een muffin? Dat neem ik wel eens als ik aan het eind van mijn Latijn ben.'
'Oké.'
Ik keek naar hem terwijl hij eten klaarmaakte, vaardig en huiselijk, zoals Hayden dat nooit was geweest, en ik bedacht dat het zo makkelijk heel anders geweest had kunnen zijn. Ik had bij Neal kunnen blijven, de frontale aanvaring met Hayden kunnen vermijden. Ook dan zou hij nu misschien dood zijn, maar dan zou dit alles een ander zijn overkomen, niet mij, niet ons. We aten zwijgend, onze messen en vorken schraapten over de borden, en daarna zette Neal een pot sterke koffie. Ik dronk twee koppen en zei toen: 'Ik zal bellen.'
'Die derde persoon?'
'Ja.'
Terwijl de houtduiven zachtjes koerden werd het licht in Neals tuin langzaam minder, totdat het op het laatst geheel verdween en de dag overging in de nacht.
***
'Sonia, ik moet je iets zeggen.' Ik hoorde haar even zuchten, alsof ze dit moment al had verwacht. 'Neal weet wat we gedaan hebben.'
'Neal!'
'Hij weet niet dat jij het was, alleen dat er iemand anders bij me was.'
'Wat heb je gedaan, Bonnie?' Haar stem sloeg over.
'Dat is over de telefoon moeilijk uit te leggen. Alles is veranderd. Niets betekent nog wat ik dacht dat het betekende. Ik wil je zo snel mogelijk spreken.'
'Waar ben je?'
'Bij hem thuis.'
Er viel een lange stilte, die ik niet wilde verbreken. Ten slotte zei ze: 'Ik kom naar jullie toe.'
'Hij hoeft niet te weten dat jij het was.'
'Ik kom naar jullie toe, zei ik. Wat is zijn adres?'
Toen ik terugkwam bij Neal, keek hij op vanuit zijn stoel. 'Voordat je nog iets zegt,' zei hij, 'wil ik iets van je weten.'
'Vraag maar.'
'Hield je van hem?'
Voordat ik me had kunnen inhouden, gaf ik al antwoord. 'Ik weet het niet. Maar soms mis ik hem zo erg dat ik niet weet hoe ik het moet uithouden.'
ERVOOR
Ik liep achter Hayden aan de heuvel op. Ik zag onder zijn dunne hemd de spieren in zijn rug bewegen. Hij had brede, sterke schouders. Alsof hij in de gaten had dat ik naar hem keek, draaide hij zich om, en zijn gezicht werd zachter toen er langzaam een glimlach op verscheen.
Het is maar seks, zeggen ze wel eens. Alsof het 'slechts' een verlangen is, 'slechts' iets fysieks. Ik weet niet wat dat betekent. Verlangen stroomde door me heen, in seks onderging ik een transformatie en voelde ik mezelf tot leven komen, begon iedere vezel in mijn lichaam te juichen van puur fysieke vreugde.
Ik ging naast hem lopen. We raakten elkaar niet aan, maar de ruimte tussen ons in vibreerde. Mijn zomer, niets ervoor en niets erna, alleen nu, alleen hij.
ERNA
In het begin voelden we ons ongemakkelijk en schaamden we ons bijna alsof we de gruwelijkheid en de waanzin van wat we gedaan hadden niet onder ogen konden zien en ons verschansten in een soort sociale stijfheid. Geen van drieën leken we te weten hoe we ons moesten gedragen: Neal was ingehouden kwaad, Sonia deed koel en onpersoonlijk, en ik moest moeite doen om niet weer zo'n vreselijke aanval van de slappe lach te krijgen, hoewel mijn ogen prikten en ik steken had in mijn borst.
Dat we met z'n drieën waren, had echter vreemd genoeg ook iets geruststellends. Het was gevaarlijk, wist ik. Het kon betekenen dat we het geheim niet zouden bewaren, dat het zou weglekken. Maar zo bij elkaar in Neals gezellige huisje voelde ik me voorlopig minder bang, alsof de angst minder groot was nu we die deelden. Ik keek naar hen beiden Sonia gekleed in een broek van zachtgrijze katoen en een wit T-shirt, met een ernstige uitdrukking op haar knappe gezicht, en Neal die met zijn hand onder zijn hoofd grappige plukjes in zijn donkere haar zat te draaien en bedacht wat ze voor me hadden gedaan, of in het geval van Neal: wat hij in zijn fantasie voor me had gedaan.
Toen Sonia binnenkwam, voelde ik de intensiteit van haar gevoelens van haar afstralen, en des te sterker omdat ze zich inhield. Ze leek te vibreren van emotie.
'Vertel op,' zei ze, toen ik de voordeur voor haar opendeed.
Ik liep met haar de tuin in, want ik wilde alleen met haar zijn wanneer ik het vertelde. Door het verlichte raam zag ik Neal in de huiskamer zitten. Ik vertelde Sonia alles en liet niets weg de korte romance met Neal, waar ze toch al half van op de hoogte was, de relatie met Hayden, het geweld en de obsessie die daarbij een rol hadden gespeeld, het feit dat ik er bij het aantreffen van Haydens lijk van overtuigd was geweest dat Neal het had gedaan en dat hij het voor mij had gedaan. Alles bij elkaar had ik er niet al te veel tijd voor nodig, en toen ik uitgesproken was, viel er een stilte tussen ons.
'Ik wilde jou beschermen,' zei ze uiteindelijk.
'Ja, dat weet ik.'
'Van jou kreeg ik de indruk dat jij hem had vermoord.'
Ik zei niets, tenslotte had ze gelijk.
'Je hebt me misleid, Bonnie.'
'Ik kon het je niet vertellen, al wilde ik het wel. Je snapt wel waarom, hè?'
'Misschien.' Ze klonk nog zeer beheerst. 'Dus ik heb dit allemaal voor Neal gedaan, die ik nauwelijks ken?'
'Het spijt me, Sonia.'
Ze keek me aan er viel in het halfdonker niets van haar gezicht af te lezen en stond toen op.
'We moesten maar eens praten, lijkt me.'
'Wil je naar de politie gaan?'
'Ik weet het niet,' zei ik. 'Willen is niet het juiste woord, maar misschien zou het toch in alle opzichten het beste zijn om te beginnen,en dat is het belangrijkste, kunnen ze dan al hun aandacht richten op de opsporing van de echte moordenaar. Wij zijn een storende factor. Ik ben voor hen een verdachte. Ze weten dat ik tegen benheb gelogen, en het is beter dat ik hun alles vertel voordat ze er zelfachter komen. Beter voor ons allemaal, bedoel ik. Jullie tweeën kunnen erbuiten blijven. Ik zou kunnen zeggen dat ik het lijk heb gevonden en het vervolgens gedumpt heb omdat ik in paniek raakte.'
Sonia schudde haar hoofd. 'Hoe denk je ze wijs te kunnen maken dat je dat in je eentje hebt kunnen doen?'
'Ik zou kunnen zeggen dat ik geholpen heb.' Neal boog zich voorover in zijn stoel. 'Het is nog bijna waar ook.'
'Je bent bezorgd om het feit dat je gelogen hebt, en nu neem je je voor om nog meer leugens te gaan vertellen. Dat wordt niks.'
'Wat stel jij dan voor, Sonia?'
Ze zweeg langdurig, met een zwaar hoofd van het nadenken.
'Niets,' zei ze ten slotte.
'Niets?'
'Ik wil niet dat je het aan de politie vertelt. Je vindt steeds iets nieuws waarmee je jezelf dieper in de nesten werkt. En mij daarbij;
'Dit is niet iets nieuws. Dit is gewoon de waarheid. We mogen het onderzoek niet tegenwerken. Hayden is vermoord, en zij moeten zien te achterhalen door wie.'
Dat vond je niet toen je nog geloofde dat het Neal was.'
'Omdat ik dacht dat Neal het per ongeluk had gedaan, ' zei ik mistroostig.
'Het is ingewikkeld,' zei ze. 'En ik ben bang.'
Ik keek haar verschrikt aan om de een of andere reden had ik ge dacht dat Sonia nooit bang was. Zij was mijn steun en toeverlaat, en ik was overtuigd geweest van haar onverzettelijkheid.
'Het spijt me ontzettend van alles,' zei ik mismoedig. 'Weet je, ik word elke nacht wakker met het gevoel dat er een rotsblok op mijn borst ligt waardoor ik niet kan ademen. Ik weet niet of ik het nog veel langer kan verdragen.'
'Ik wil de politie niet beletten erachter te komen wie het gedaan heeft, natuurlijk niet. Maar ik wil ook niet dankzij jou in de gevangenis terechtkomen.'
'Dat zal niet gebeuren.'
'Dat kun je niet weten, Bonnie.'
Neal stond op en ging bij het raam staan dat uitkeek op zijn tuin. 'Laten we het eens vanuit een ander gezichtspunt bekijken,' zei hij. 'Ik heb de situatie op de plaats van de moord verstoord, en vervolgens hebben jullie veel meer gedaan dan de boel verstoren: jullie hebben alle bewijsmateriaal weggehaald, inclusief het lijk zelf.'
'Dat is geen ander gezichtspunt,' zei Sonia. 'Je doet niks anders dan ons uitgangspunt opnieuw beschrijven.'
'Wat hebben we gezien?' vroeg Neal, alsof ze niets had gezegd.
'We hebben Hayden zien liggen.' Ik zei niet dat ik hem nog steeds zag. Het was een spookbeeld geworden dat me achtervolgde. Als ik 's nachts wakker werd, stond hij aan het voeteneinde van mijn bed naar me te kijken.
'We hebben niet hetzelfde gezien.'
'Dat snap ik niet.'
'Wat jij gezien hebt, was niet wat ik heb gezien, want ik heb de boel door elkaar gegooid, zodat alles er anders uitzag. Jij hebt niet gezien hoe het er werkelijk uitzag op de plaats waar de moord gepleegd is, maar een bewust geconstrueerde situatie.'
'Je hebt gelijk.'
'En waarom is dat van belang?' vroeg Sonia.
'Ik weet het niet, maar voor mijn gevoel is het relevant. Het is alsof iedereen steeds het verkeerde plaatje voor ogen heeft.'
'Van een plaatje is nu helemaal geen sprake meer,' zei ik. 'Dankzij Sonia en mij.'
ERVOOR
Guy kwam weer niet opdagen, en toen ik vroeg waar hij was, mompelde Joakim iets en ontweek mijn blik. Amos deed het niet zo slecht. Hij had geoefend, merkte ik. Hij maakte niet al te veel fouten, hij viel niet al te vaak verkeerd in. Maar hij maakte muziek alsof hij ·en rekensom aan het maken was, langzaam en met veel moeite. Neal had het die dag niet in de vingers en speelde echt slecht. Het was overduidelijk dat hij kwaad op Hayden was en iets tegen hem wilde zeggen, maar wat dat nou precies was, bleef onhelder, en in elk geval werd de muziek er niet beter van. Wat alles nog erger maakte, was dat Hayden niet reageerde. Hij maakte geen sarcastische opmerkingen, hij had geen commentaar op valse noten en hij deed geen suggesties voor verbetering. Hij had het blijkbaar gewoon opgegeven met hen, en dat was de grootste belediging. Hij keek verveeld, alsof hij met zijn gedachten ergens anders was. De enige keer dat hij enthousiast werd, was toen Joakim en hij zich in een hoekje had terug getrokken en samen oefenden op iets wat geen enkele relatie had met wat wij aan het doen waren. Ik liet ze hun gang maar gaan.
ERNA
Sonia vertrok, en ik wilde ook weggaan, maar Neal schonk nog een wodka voor me in. We spraken er verder niet meer over. Ik was er niet toe in staat. Ik wilde alleen maar weg, bij voorkeur naar een of ander onbewoond eiland, om erover na te denken, alles voor mezelf op een rijtje te zetten, het uit te tekenen en verbanden te leggen, om dan eindelijk de balans te kunnen opmaken en te weten wat ik nou feitelijk had gedaan, en pas als ik dat duidelijk had, en ik misschien een idee krijgen van wat me vervolgens te doen stond. Wat een rationele volgende stap zou zijn. Wat de juiste handeling zou zijn, als dat tenminste nog enige betekenis had nu ik zoveel verkeerde dingen had gedaan. Terwijl ik mijn laatste glas leegdronk, zag ik Neal voorzichtige toenaderingspogingen doen, en ik vroeg me af of dit ons op de een of andere manier dichter bij elkaar zou brengen.
Langzaam en omslachtig, alsof mijn tong twee keer zo groot was geworden en niet goed meer in mijn mond paste, probeerde ik de situatie te verklaren.
'Ik geloof dat ik een beetje dronken ben,' zei ik. 'En in een shocktoestand. Ik weet niet of die shock het erger of minder erg maakt dat ik dronken ben. Ik ga maar even op de bank liggen, en als jij dan het licht uit zou willen doen, zou dat fijn zijn. En dan moet je me alleen laten. Als ik weer een beetje bij zinnen ben, sta ik op en loop ik naar huis.'
Hij knipte inderdaad het licht uit en ging de kamer uit, om even later terug te komen met een deken die hij over me heen legde, waarna hij de kamer verliet. In het donker werd ik sentimenteel en probeerde ik na te gaan waarom ik met Hayden een relatie had gekregen en niet met Neal, terwijl Neal duidelijk in alle opzichten een beter en fatsoenlijker mens was, die bovendien beter bij mij paste. Ik moest bijna huilen toen ik erover nadacht en vroeg me af of ik wel in slaap zou vallen. Maar toen ik met een schok wakker werd en op mijn horloge keek, zag ik dat het al bijna half zeven was.
Ik voelde me vreselijk, veel ellendiger dan de vorige dag. Ik had hoofdpijn en een droge mond, mijn hersenen voelden aan alsof ik ze buiten in de regen had laten staan en ze waren gaan roesten, en mijn kleren gaven zo'n irritant kriebelig gevoel dat je hebt als je erin hebt geslapen. Ik kon Neal niet onder ogen komen. Vluchten wilde ik. Ik ging de deur uit en liep naar huis. Het was op de vroege ochtend nog lekker koel buiten, en door de aanblik van mensen op weg naar hun werk voelde ik me nog muffer en smoezeliger. Thuisgekomen nam ik een douche, waarna ik in bed kroop en het dekbed over mijn hoofd trok. Ik had geen vooropgezet plan, maar een diepgeworteld oerinstinct in mijn reptielenbrein leek te hebben bepaald dat ik een hele dag en vervolgens een hele nacht zou gaan slapen.
Ik droomde dat ik een trein moest halen, maar dat het me niet lukte om mijn spullen te pakken. Toen ik daar eindelijk in was geslaagd, kon ik geen kaartje kopen en vervolgens het juiste perron niet bereiken. Ik hoorde het fluitsignaal van een trein die aankwam of juist op het punt van vertrek stond, maar ik kon hem niet vinden, evenmin trouwens als mijn bagage, terwijl ik bovendien ergens onderweg mijn kaartje was verloren. Toen veranderde het fluitsignaal van de trein in een geluid dat ik vaag herkende, en ineens realiseerde ik me dat het de deurbel was en dat er iemand aanbelde. Nog half in mijn droom hoopte ik dat iemand anders
zou opendoen. Mijn moeder misschien, of Amos. Maar toen trok ik het dekbed van me af en bedacht dat mijn moeder driehonderd kilometer hier vandaan woonde en dat ik niet meer met Amos samenwoonde. Het licht deed pijn aan mijn ogen. Toen ik de deur opendeed, stonden daar twee politiemensen in uniform.
'Moet het perse nu?' vroeg ik.
Wallis was me inmiddels vertrouwd, maar in haar gezelschap was een politieman die ik niet eerder had gezien. Ze stelde hem aan me voor als hoofdinspecteur James Brook.
'Zeg maar Jim,' zei hij, terwijl hij zijn jasje uittrok en het over de rug van een stoel legde. Hij was een jaar of veertig en had heel kort geknipt haar, bijna geschoren leek het, grijze stoppels. Hij keek me aan met een glimlach. Hij stond aan mijn kant, moest die glimlach betekenen. We zaten in hetzelfde schuitje. We moesten elkaar helpen. Hij gaf me meteen een gevoel van onzekerheid. Joy ging iets van ons af zitten. Zo te zien had Brook vandaag de leiding. Ik stelde me voor dat hij zo'n speurneus was die er goed in was het vertrouwen van mensen te winnen en hen aan het praten te krijgen. Hij deed me denken aan mijn medestudenten van vroeger van wie je hoorde vertellen dat het grote versierders waren. In zekere zin stond die bewering er al garant voor dat dit inderdaad het geval was, en alleen om te achterhalen wat hun geheim was, had je al bijna zin om met ze naar bed te gaan. Maar doorgaans had het me alleen maar geërgerd, zoals hij mij nu irriteerde. Ik wou dat ik niet zo moe was, dat ik kon nadenken, ik wou dat ik niet zo bang was en eigenlijk tot niets in staat.
'Is alles wel in orde met u?' vroeg Joy Wallis.
'Ik heb een nogal slechte nacht gehad.'
'Is er iets wat u aan ons kwijt wilt?'
'Hoezo?' vroeg ik. Er viel een korte stilte. 'Sorry. Dat klonk een beetje kribbig. Ik bedoelde alleen dat er niets te bespreken is.'
Brook leunde achterover en sloeg zijn armen over elkaar.
'Dit zijn moeilijke dingen, dat weet ik,' zei hij.
Zelfs met mijn vreselijke kater snapte ik waar hij mee bezig was. En probeerde een gesprek op gang te brengen waarin ik me zou laten gaan en, hetzij op eigen initiatief, hetzij overgehaald door hem, een terrein zou betreden dat ik niet wilde betreden. Aangezien er geen terrein bestond dat ik wel wilde betreden en ik volslagen in verwarring was, bestond er voor mij maar één strategie, namelijk me van de domme houden. Dat kon niet al te moeilijk zijn. Brook begon met de gebruikelijke vaststelling dat hij bezorgd was dat ik me niet juridisch liet bijstaan, waar ik toch wel voordeel bij zou kunnen hebben, maar ik herhaalde domweg dat ik dat niet wilde. Hij keek teleurgesteld, maar ook enigszins verward. Was mijn gedrag wellicht een teken dat ik onschuldig of dom was, of misschien wel allebei? Ten slotte haalde hij echter zijn schouders op, alsof hij tot zijn spijt tot het besef was gekomen dat hij niets meer kon doen om mij te helpen.
'Ik weet wat u allemaal doormaakt,' zei hij. 'Betrokken zijn in een zaak als deze, te moeten praten met mensen als wij, en dan nog al het gedoe met de media.'
'Ik ben er niet bij betrokken,' zei ik.
Brook keek verbaasd.
'Natuurlijk bent u erbij betrokken,' zei hij. 'U had intieme omgang met het slachtoffer. Of dacht u dat ik iets anders bedoelde?'
'Ik dacht dat u me ergens van beschuldigde,' zei ik.
Hij keek nu nog verbaasder, als een acteur die ook op de toeschouwers op de achterste rij zijn verbijstering wil overbrengen.
'Waar zou ik u van beschuldigen?'
Ik ging ervan uit dat hij probeerde mij zijn werk te laten doen, zodat ik mezelf zou beschuldigen van datgene waar hij mij mogelijk van verdacht. Ik mompelde iets. De aandrang om maar voor de dag te komen met de waarheid, het maar te laten komen, mezelf te ontlasten en eindelijk rust te krijgen, was bijna niet te weerstaan. Alleen de gedachte aan Sonia en Neal zorgde ervoor dat ik mijn mond hield.
'Ik heb het dossier bekeken,' zei Brook. 'Ik heb de getuigenverklaringen gelezen en met mensen gepraat. Die Hayden van u was een lastig geval. Hij had duidelijk een bepaalde aantrekkingskracht. In elk geval voor vrouwen.'
Ik klemde mijn kiezen op elkaar, zodat ik niks kon zeggen. Ik was niet van plan om ongevraagd met informatie of mijn mening te komen. Hij zou me specifieke vragen moeten stellen.
'Het is duidelijk dat hij een lastige kant had,' vervolgde Brook. ' Niet iedereen kon het goed met hem vinden.'
Nog steeds geen vraag.
'Bij het doorlezen van het dossier,' zei hij, 'ben ik hem gaan zien als iemand die bij mensen uitgesproken gevoelens oproept. Hij was iemand van wie je hield of die je haatte, iemand op wie je boos kon zijn. Heel boos.' Hij keek me aan. 'Bent u ooit heel boos op Item geweest?'
Alles in de verhoorkamer zag er een beetje vreemd uit, alsof de dingen en de mensen niet helemaal scherp omlijnd waren. Hoe lang had ik geslapen? Een paar uur? Iets minder misschien? Zo werden soms mensen gemarteld voordat ze een verhoor moesten ondergaan. Door hun slaap te ontzeggen. Maar ik had het zelf gedaan, voorafgaand aan mijn verhoor.
'Waarom vraagt u dat?' zei ik. 'Waarom stelt u al deze vragen? Wat heeft het voor zin? Hij is dood. Wat doet het er nog toe wat ik voor hem voelde? Dat is allemaal voorbij. Dat is verleden tijd.'
Ik hoorde mezelf praten. Ik klonk alsof ik een beetje dronken was, of gek. Ik klonk als iemand die op het punt staat om door te slaan. Brook glimlachte alleen meelevend en knikte.
'Het gaat steeds om het patroon,' zei hij. Hij zweeg, alsof hij van mij een reactie verwachtte, die echter achterwege bleef. Toen verscheen er een uitdrukking van bezorgdheid op zijn gezicht. 'Hebt u ons alles verteld wat u weet?'
'Ik weet niet wat u daarmee bedoelt,' zei ik. 'Ik zal alle vragen beantwoorden die u me stelt.'
'Mijn collega heeft gelijk,' zei hij. 'U ziet er slecht uit. Problemen met slapen?'
'Niet echt,'zei ik.
Hij boog zich over de tafel heen, zodat hij onaangenaam dichtbij kwam. Ik zag de kraaienpootjes in zijn ooghoeken. Ik zag zelfs de kleine, gesprongen adertjes op zijn wangen.
'Ik doe dit werk nu twintig jaar,' zei hij, 'en als ik één ding heb geleerd, dan is het wel dat je jezelf geen groter plezier kunt doen dan door alles te vertellen, van je hart geen moordkuil te maken en met het hele verhaal te komen. Dat is de grootste opluchting die je je kunt voorstellen. Dat hoor ik altijd achteraf van de mensen. Ze bedanken me er zelfs voor. En dan zeggen ze dat ze voor het eerst sinds tijden weer een opgeruimd gevoel hebben.'
Ik wist dat hij gelijk had. Ik wilde niets liever dan het hele verhaal vertellen, zoals ik het nog niet eerder had verteld, ook niet tegen mezelf. En ik zou het ook gedaan hebben als het alleen om mij ging. Maar nu zou ik Neal en Sonia meeslepen in de ondergang. En zij waren allebei in een kwetsbare positie door wat ze voor mij hadden gedaan, allebei op hun eigen manier in verwarring door wat ze zichzelf hadden voorgespiegeld.
'Ik heb alle vragen beantwoord,' wist ik met moeite uit te brengen. 'Meer kunt u niet van me verwachten.'
'U had iets met hem,' zei Brook. 'Ze zeggen dat het stormachtig toeging.'
'Wie zegt dat?'
'U was allebei nogal driftig, u had allebei een eigen wil. U had nogal wat hoogte- en dieptepunten in uw relatie, vermoed ik?'
'Het stelde als relatie eigenlijk niet zoveel voor,' zei ik.
'U had méér gewild?'
Ik begreep dat hij me nog steeds het gesprek in probeerde te lokken, misschien om me te kunnen verleiden tot een roekeloze uitspraak, waar ik mezelf mee zou verraden. Ik haalde alleen mijn schouders op en gaf geen antwoord.
'Ik zou me kunnen voorstellen dat u ruzie hebt gehad,' zei hij. 'Slaande ruzie zelfs. Hij komt op u af, u pakt iets en slaat hem ermee op zijn hoofd. Als u dat zou bekennen, zou u er met een goede feministische advocaat van af kunnen komen met een voorwaardelijke straf wegens doodslag.'
Ik gaf geen antwoord. Brook begon enigszins duister te kijken.
'Maar als u niet bekent en er wordt een vervolging tegen u ingesteld, zal het eerder zoiets worden als moord met voorbedachten rade.'
'Het kan me niet schelen wat het wordt,' zei ik. 'Ik heb hem niet vermoord. Natuurlijk heb ik het niet gedaan. Waarom zou ik bekennen?'
'Luistert u eens, mevrouw Graham. U bent maar één vingerafdruk, één haar of één vezel verwijderd van arrestatie. En ik kan u wel vertellen dat ik geen genoegen zou nemen met de beschuldiging van doodslag. Wat mij bezighoudt, is de moeite die er gedaan om het lijk te dumpen. Wat me bezighoudt, is dat we de plaats delict niet hebben kunnen vaststellen. We weten niet eens waar hij vermoord is. En wat me in het bijzonder bezighoudt, is wat er met de auto is gebeurd. Mij houdt de vraag bezig waarom iemand de auto naar de luchthaven zou brengen en waarom diezelfde persoon, of mogelijk iemand anders, hem daar een week later zou weg halen. Dat is de puzzel die we hebben op te lossen.' Hij reikte over de tafel heen en legde zijn hand op mijn onderarm. 'Zat u in de moeilijkheden?'
'Hij was mijn vriend niet. Dat heb ik u al gezegd. Ik was bij Neal Fenton. Vraagt u het hem maar.'
'We zullen het later over uw alibi hebben.' Bij het woord 'alibi' stak hij zijn beide wijsvingers omhoog en bewoog die op en neer terwijl hij me aan keek. Ik deed mijn best om niet weg te kijken.
'Laten we ons eerst eens buigen over de vraag waar hij is vermoord.'
'Weet u dat dan?' vroeg ik. Mijn hart bonsde zo hard dat ik er van overtuigd was dat ze het zouden kunnen horen.
'Natuurlijk ligt het voor de hand om met zoeken te beginnen op de plaats waar hij woonde: het appartement van uw vriendin, eens even kijken... Liza Charles, momenteel op reis en onbereikbaar.'
Ik kon geen woord uitbrengen, kon niet eens een instemmend geluidje produceren.
'We hebben de woning uiteraard aan een forensisch onderzoek onderworpen. U zou verbaasd staan wat je allemaal kunt vinden. Eén enkele losse haar, één enkel bloedvlekje.'
Ik dacht aan het lijk van Hayden, op zijn buik op Liza's vloerkleed. Aan het bloed dat uit zijn ingeslagen schedel was gevloeid dat daarnaast een plasje had gevormd. Maar het vloerkleed hadden we weggegooid.
'En wat hebt u gevonden?' wist ik met moeite uit te brengen.
'Tja, de moeilijkheid was natuurlijk dat hij daar woonde. Er zijn overal sporen van hem te vinden. Dat maakt het niet eenvoudiger'
'U bedoelt dat u niks gevonden hebt?'
'O nee, dat zou ik niet willen zeggen. Eén ding hebben we in elk geval ontdekt, en ik zal u vertellen wat dat is.'
'Wat dan?' Ik duwde mijn vingers zo diep mogelijk in de zachte huid van mijn handpalmen en wachtte.
'Voor een sloddervos van een muzikant die bij anderen inwoonde, hield uw vriend de boel opmerkelijk schoon, moet ik zeggen.'
'O.'
'Vreemd, vindt u niet?'
ERVOOR
'Guy, de repetitie is al afgelopen!' zei ik verbaasd, maar Guy was al halverwege zijn zin hij moest eraan begonnen zijn zodra hij de bel indrukte.
'... dus mogen we alsjeblieft binnenkomen?' zei hij op ijzig beleefde toon, en zonder me de gelegenheid te geven om te antwoorden liep hij langs me heen, zodat ik plotseling oog in oog stond met een lange, magere vrouw, van wie ik me kon voorstellen dat ze in normale omstandigheden rustig en elegant was, maar die nu door zo'n woede en vertwijfeling werd overvallen dat het leek alsof ze elk moment kon ontploffen.
'Hallo,' zei ik.'U bent vast...'
'Ik ben Guys vrouw, Celia. De moeder van Joakim.'
'En daarom zijn we hier,' zei Guy van onderaan de trap.
'Hallo, Celia,' zei ik. 'Volgens mij hebben we elkaar wel eens op een ouderavond gesproken.' Ik stak mijn hand uit, maar die nam ze niet aan, en ineens drong het tot me doordat ze moeite had om niet in tranen uit te barsten. 'Kom binnen, alsjeblieft. Het is een beetje rommelig, de anderen zijn allemaal net weg, en ik heb nog niet opgeruimd. En ik ben aan het verbouwen...' Ik dwong mezelf op te houden met mijn geratel.
'Hij is hier geweest, is het niet?'
'Je bedoelt Hayden? Ja.'
'En Joakim?' vroeg Celia.
'Ja, die was hier ook.'
'Natuurlijk was hij hier.' Haar lippen verstrakten, alsof ze een schijfje citroen in haar mond had. 'Hij laat geen gelegenheid voorbijgaan om in de nabijheid van zijn grote voorbeeld Hayden Booth te zijn.'
'Celia is een beetje van streek,' zei Guy.
'Ja, dat zie ik,' zei ik behoedzaam. 'Willen jullie iets drinken? Thee? Koffie?'
'Ik ben niet een beetje van streek. Ik ben heel, heel erg van streek.'
'Wat vervelend voor je,' zei ik. Ik ging in de stoel zitten, maar omdat zij bleven staan, stond ik weer op.
'Heel erg,' herhaalde ze.
'Hij heeft een studieplaats in Edinburgh,' zei Guy.
'Ja, dat weet ik.'
'Maar hij gaat er niet naartoe.'
'Hij is zo onhebbelijk tegen me.' Celia's zin eindigde in een snik. 'Hij behandelt me alsof hij me minacht.'
'Ach, tieners,' begon ik, zonder te weten wat hierop zou volgen.
'Waar heb ik dit aan verdiend?'
'Wat ik zou willen weten,' zei Guy, 'is wat jij hieraan denkt te gaan doen.'
'Ik?'
'Ja.'
'Ik heb zijn hele leven voor hem klaargestaan, en nu hij een paar dagen met deze... deze gluiperd optrekt...'
'Ik snap het niet, Guy. Natuurlijk begrijp ik best dat je teleurgesteld bent, maar...'
'Jij bent zijn lerares.'
'Ik wás zijn lerares. Hij is sinds kort klaar met school.'
'Jij bent zijn lerares, en jij hebt hem bij die ellendige band gehaald, en nu heeft die tweederangs muzikant hem weg weten te lokken van alles waar hij voor gewerkt heeft.'
'Het is net een sekte. Net alsof hij door een sekte is gehersenspoeld.'
Ik deed er maar het zwijgen toe.
'Hayden zegt dit, Hayden doet dat, hij kleedt zich als Hayden, hij praat zoals Hayden en hij voert de hele dag niks uit zoals Hayden. Hij ontglipt me.'
'Celia, laten we proberen even rationeel te blijven, ja?'
'Ja, jij hebt makkelijk praten. Ik ben zijn moeder!'
'En ik ben zijn vader, hoor...'
Het was alsof ik in een familieruzie viel. Guy leek zich ineens weer bewust van mijn aanwezigheid.
'Het is een oplichter,' zei Guy. 'Hij heeft mijn zoon misleid, en daar ben jij verantwoordelijk voor.'
'Joakim is achttien,' zei ik.
'Jij hebt geen kinderen, dus hoe kan ik van jou verwachten dat je het zou begrijpen? Ik wist wel dat ze het niet zou begrijpen.' Ze keek me zo misprijzend aan dat ik me ineens scherp bewust werd van mijn piekerige haar, het sierknopje in mijn neus en mijn gescheurde truitje.
'Ik weet niet wat jij denkt dat ik eraan zou kunnen doen. Joakim is volwassen.'
'Hij is niet volwassen. Hij weet niet wat hij doet, hij begrijpt niet wat de consequenties zijn.'
'Heb je geprobeerd met hem te praten?'
'We zijn hier niet om jou advies te vragen over Joakim, dank je,' zei Guy. Zijn stem klonk gespannen van woede, en op zijn voorhoofd zag ik een adertje kloppen. 'We zijn hier om te zeggen dat jij de schade die je hebt aangericht moet herstellen.'
Ik begon geïrriteerd te raken.
'Denk je niet dat het probleem voor een deel schuilt in de manier waarop jullie over jullie zoon denken?'
'Nee,' bulderde hij. 'Ik denk godverdomme niet dat dat het probleem is. Het probleem is Hayden Booth. Je lost het maar op, want anders doe ik het. Begrepen?'
ERNA
Langzaam lopend, onvast ter been, verliet ik het politiebureau. Ik wist niet waar ik naartoe zou gaan, en de hete zon brandde op mijn hoofd en in mijn oogkassen. Ik moest zitten. Ik moest wat eten. Ik moest in bed liggen en slapen, slapen en liefst een jaar lang niet wakker worden, waarna alles voorbij zou zijn maar nee: het zou nooit voorbij zijn, niet echt. Het liefst van alles zou ik willen dat dit nooit gebeurd was. Ik wilde niet zijn wie ik in het hier en nu was. Ik dacht terug aan de laatste dag van het schooljaar en het gevoel dat ik toen had gehad, met de zomer in het vooruitzicht, zo heerlijk leeg, zo vol van belofte. Ik wilde terug naar dat moment om het opnieuw beleven: niet ingaan op Daniëlles verzoek, niet doorstomme pech Hayden ontmoeten, niet deze Bonnie Graham zijn die met angst in het hart het politiebureau uit was gewankeld maar de Bonnie Graham van toen, zorgeloos en niet op de proef gesteld. Terug wilde ik, terug, terug en toen zag ik ineens zijn gezicht.
Ik stond voor een kiosk, en het keek me aan vanaf de voorpagina van een krant, die, onder de kop Einde aan een hectisch leven voor bijna de helft door het portret in beslag werd genomen. Het was niet de foto die de kranten tot nu toe steeds hadden afgedrukt. Hierop zag hij er heel wat jaartjes jonger uit, met lang haar en stoppels die al bijna een echte baard vormden. Hij glimlachte naar degene die achter de camera stond en had zijn wenkbrauwen iets opgetrokken, zodat hij een vragende, sardonische uitdrukking had, alsof hij een geheim deelde met de persoon tegenover hem. Zo had hij mij ook wel eens aangekeken, alsof hij me begreep, iets in me herkende. Zo had hij ook Sally aangekeken. En wie allemaal nog meer? Honderden vrouwen ongetwijfeld, die, zelfs als ze al wisten dat hij niet te vertrouwen was, voor die charme van hem gevallen waren. En toen had iemand hem vermoord. Was het een vreemde geweest of iemand die hem kende, iemand die hem haatte, van hem hield, of hem haatte omdat hij of zij van hem hield?
Ik wilde de krant niet kopen, maar voordat ik er erg in had begon ik het geld uit te tellen en pakte ik de krant. Terwijl ik de straat uitliep probeerde ik het artikel te lezen. Het onderschrift bij de foto verwees me naar pagina 7, en bij de eerste de beste koffiebar hield ik stil en bestelde een cappuccino en een stuk worteltaart. Ik had het gevoel dat ik behoefte had aan een dosis koolhydraten en suiker. Pas toen ik het stuk taart half en de koffie helemaal op had, bladerde ik door naar pagina 7, en toen ik die opsloeg, sprong een andere foto in het oog een foto van een veel jongere Hayden, met zijn arm om een vrouw die straalde van geluk. Het was een tengere vrouw met een bos kastanjebruin haar en een brede, lachende mond. Het onderschrift bij de foto vermeldde dat ze Hannah Booth heette.
Ik deed even mijn ogen dicht, maar toen ik ze weer opendeed, was ze er nog steeds. Ik vond dat ze er leuk uitzag. Het was iemand die ik me wel als een vriendin van me kon voorstellen, in een ander leven. Ik bekeek het onderschrift nog eens: de foto was genomen in 2002, zeven jaar geleden. Hayden zou toen een jaar of dertig zijn geweest zijn gezicht was magerder en zachter dan ik het had gekend, gelukkiger misschien. Of misschien was dat gewoon omdat hij hier arm in arm met zijn vrouw stond. Waarom was ik verbaasd, waarom voelde ik een steek in mijn borst, en waarom prikte het achter mijn ogen?
Ik keek het verhaal vluchtig door, mijn blik sprong van alinea naar alinea. Het begin van het artikel was grotendeels een herhaling van het enigszins bloemrijke proza dat eerder in de kranten had gestaan getalenteerd maar roekeloos levend muzikant, mysterieus aan zijn einde gekomen, geschokte vrienden, lichaam gevonden in spaarbekken, politie start sporenonderzoek. Maar in een middenkader stond een interview met Hannah Booth, die tegenover de verslaggever uiting gaf aan haar verdriet ('al heb ik altijd al gedacht dat hij jong zou sterven') nu haar man, van wie ze gescheiden leefde, was vermoord. 'Van wie ze gescheiden leefde' ik bleef naar de zinsnede kijken en liet me er een beetje door troosten, totdat mijn oog op iets anders viel: het woord 'kind'. Ik had een gevoel alsof iemand me hard in mijn buik had gestompt. Hayden had een kind, een zoon, pas zesenhalf jaar, die 'zijn papa' een paar maanden geleden voor het laatst had gezien. Hij heette Josiah. Hayden was vier jaar geleden weggegaan bij Hannah en Josiah, toen zijn zoon nog maar een peuter was geweest. Hannah Booth vertelde hoe haar huwelijk, waarvan ze aanvankelijk zoveel had verwacht, steeds verder in het slop was geraakt. 'Ik geloof dat Hayden niet wist hoe hij tevreden kon zijn,' zei ze. 'Dat soort stabiliteit miste hij volkomen. Volgens mij heeft hij de realiteit van wat we samen hadden kapot laten maken door zijn ambities en dromen. En hij vond het vreselijk om ouder te worden, hij is in zijn hart altijd een kind gebleven. Een groot, lief kind. Maar je kunt niet een kind als man hebben, zeker niet als je samen een kind krijgt.'
Ik legde de krant even weg, lepelde het restje schuim uit mijn kopje en probeerde me te concentreren op de zoetige melksmaak. Tegen mij had hij gezegd dat hij nooit vader wilde worden, en ondertussen was hij dat al die tijd wel geweest; hij had tegen me gezegd dat hij niet gebonden wilde zijn, en al die tijd was hij getrouwd geweest. Oké, getrouwd met een vrouw die hij nooit zag, maar evengoed getrouwd. Ze droeg zelfs zijn naam. Waarom had hij het me niet verteld? Toen schoot me zijn haastig neergekrabbelde briefje te binnen, het laatste wat ik van hem had vernomen; was dat wat hij me had willen vertellen?
Toen ik verder ging met het artikel, las ik dat zijn moeder had gezegd dat Hayden een stout kind en een moeilijke man was geweest, dat zijn manier van leven haar goedkeuring niet had gehad, maar dat kinderen nooit vóór hun ouders horen te overlijden. Zijn drie jaar oudere zus zei dat hij een levenslustige man was geweest. Zijn grote vriend Mac was in zak en as, hij had Hayden een week voor zijn dood nog gesproken, en Hayden was toen enthousiast over het leven geweest, en weer gelukkig. Het waren allemaal mensen van wie ik nooit had geweten dat ze bestonden. Natuurlijk had ik wel beseft dat Hayden een eigen leven had, dat hij vrienden en relaties had met wie hij een gecompliceerd verleden deelde, maar ik had me nooit gerealiseerd dat ik maar zo'n klein hoekje van zijn bestaan in beslag nam en hoe weinig hij me in feite had verteld. Het was alsof hij alleen in een eeuwigdurend heden had kunnen leven, alles wat daaraan vooraf was gegaan en alles wat er nog op zou kunnen volgen negerend. Ik sloeg de krant dicht en vouwde hem zo op dat ik zijn gezicht niet zou hoeven zien. Hij had een moeder en een zus, hij had een vrouw en een zoon die hij in de steek had gelaten, hij had goede vrienden die hem zouden missen, en waarschijnlijk had hij in de loop der jaren tientallen mensen tegen zich in het harnas gejaagd, mensen die hem dood gewenst hadden zoals de meeste leden van onze band dat op enig moment ook hadden gedaan. Ook ik. Er waren momenten geweest waarop ik hem misschien niet dood had gewenst, maar dan toch wel uit mijn gedachten had willen bannen en het liefst had gewild dat hij niet meer zou bestaan, dat hij verdwenen zou zijn zonder een spoor te hebben achtergelaten, zodat ik niet alleen hém kon vergeten, maar ook mezelf, zoals ik bij hem was geweest.
Ik liet de krant op het tafeltje liggen toen ik wegging. Ik liep naar huis zonder iets te zien en ook zonder enig idee wat ik met mezelf aanmoest als ik daar eenmaal zou zijn aangekomen.
Sally huilde. Ze lag ineengedoken bij mij op de bank, haar rok tot boven haar knieën opgetrokken, haar bloes verfrommeld om haar middel en het haar half over haar gezicht, tegen haar natte wangen geplakt. Ik had haar nooit zo zien huilen, en eigenlijk ook nooit iemand anders, behalve mijn moeder toen het erg slecht met haar ging. Haar lichaam leek geheel en al in dienst te staan van haar ellende: ze snikte en snakte naar adem, de tranen stroomden uit haar ogen en liepen over haar gezicht en in haar hals, haar woorden klonken als zacht gejammer en gehik, en ze slaagde er niet in om lang genoeg op adem te komen om iets zinnigs uit te brengen. Haar huilen leek een ongecontroleerd kokhalzen. Ze kotste al haar ellende uit. En al die tijd stond Lola naast haar en stak af en toe een handje uit om Sally even ongerust aan te raken aan haar schouder of buik.
Ze leek niet van streek, eerder nieuwsgierig en een beetje zenuwachtig. 'Mammie?' zei ze zo nu en dan, maar dan begon Sally alleen nog harder te jammeren. Eerst probeerde ik haar te kalmeren, ik hurkte naast haar neer en legde een hand op haar schokschouderende lichaam of probeerde het snot en de tranen van haar wangen te vegen, maar na een tijdje gaf ik het op en beperkte ik mijn aandacht tot Lola.
'Wil je een koekje?' Ze staarde me aan. 'Of een beetje vruchtensap? Nee, sorry, ik heb geen vruchtensap. Melk heb ik wel. Ik geloof dat ik nog wat melk heb. Of anders...' Ik dacht na. Waar hield een kind van Lola's leeftijd van? 'Je zou een tekening kunnen gaan maken,' zei ik. 'Zal ik papier en potlood voor je pakken? Dan kun jij een mooie tekening maken voor Sally, om haar een beetje op te vrolijken.' Lola bleef me aanstaren. Ze beet op haar dikke onderlip.
'Zo meteen is het weer over, hoor,' vervolgde ik. 'We huilen allemaal wel eens. Als jij huilt, waar huil je dan om?'
Lola ging van haar ene been op het andere staan en vertrok haar gezicht van inspanning.
'Moet je plassen?'
Ze knikte.
'Kom maar.' Ik pakte haar warme handje en liep met haar naar de wc. 'Moet ik je helpen?'
Ze knikte weer.
Ik trok haar onderbroekje naar beneden en zette haar op de toiletpot. Haar beentjes bungelden naar beneden. Ze droeg rode schoentjes met kleurige veters. We wachtten. Ze stak haar duim in haar mond en keek me nadenkend aan. We hoorden Sally huilen; het gesnik leek een zekere regelmaat te vertonen, en ik vroeg me af of er nu eindelijk een einde zou komen aan haar huilbui.
'Klaar?' vroeg ik.
Ze schudde gedecideerd haar hoofd. Sally's uithalen gingen over in langgerekte, trillerige ademtochten, en toen werd het stil. Ik tilde Lola van de wc, veegde haar af tussen haar benen, trok haar onderbroek omhoog en waste toen haar handen onder de koude kraan. Toen we weer in de huiskamer kwamen, zat Sally overeind, ze had haar rok over haar knieën getrokken, haar bloes gladgestreken en haar haar achter haar oren geduwd. Ze had een opgezet gezicht en rode vlekken op haar wangen.
'Gaat het weer een beetje?'
'Ik geloof het wel. Sorry. Lola?' Ze spreidde haar armen, maar Lola week achteruit en ging met haar duim weer in haar mond tegen mij aan staan. 'Lola, kom je mama niet even knuffelen?' Er klonk lichte paniek in haar stem.
'Ik zal een pot thee zetten,' zei ik, en ik liet hen alleen.
Ik ging in de keuken uit het raam staan kijken naar de strakblauwe hemel en voelde me zo moe dat er geen plaats meer was voor gedachten of emoties. Ik hoorde het geroezemoes van de stemmen van Sally en Lola in de huiskamer. Toen het water kookte en er wolkjes stoom omhoog rezen, goot ik het uit over de theezakjes, waarna ik achter in de kast nog een paar zandkoekjes vond.
Ik liep ermee naar binnen en ging op de bank naast Sally zitten. Lola zat bij haar op schoot; ze had haar hoofd op haar schouder gevlijd en haar ogen begonnen net dicht te vallen.
'Ik zie er vast vreselijk uit, hè?' zei Sally.
'Ik heb je wel eens florissanter gezien.'
Ze glimlachte vermoeid. 'Ik jou anders ook. Je ziet eruit alsof je de hele nacht op bent geweest.'
Ik deed mijn mond open om te zeggen dat dat inderdaad zo was, maar wist me in te houden. Ik kon tegenover Sally niet openhartig zijn, want één enkel woord kon al een stortvloed van bekentenissen losmaken.
Lola produceerde een langgerekt, gorgelend snurkgeluid, en ik zag hoe haar hele lijf zich ontspande en zich tegen Sally aan vlijde, die haar kin op het hoofd van haar dochter liet rusten en zuchtte.
'Hayden?' zei ik.
'O, Bonnie. Hayden, Richard, die hele rottige bende, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik begrijp er zelf niks van. Een klotezooi is het. Ik heb er zo'n puinhoop van gemaakt.'
'Ja meid, ik snap het,' zei ik ontoereikend.
'Ik heb even bij mijn moeder gelogeerd, maar dat was afschuwelijk. Ik kon niets aan haar kwijt ik zou niet weten hoe. En toen belde de politie en moest ik weer een verhoor ondergaan. O god, Bonnie, het was vreselijk.'
'Hoezo vreselijk?'
'De manier waarop ze tegen me praatten, de vragen die ze me stelden. Ik heb ze alles verteld.'
'Over Hayden en jou?'
'Ik moest wel. Ze deden alsof ze het toch al wisten, en trouwens, ik bedacht ineens hoe kleinzielig en ongevoelig ik was door alleen maar bezorgd te zijn dat mijn kleine, onbenullige geheimpje bekend zou worden, terwijl zijn moordenaar nog vrij rondloopt. Toen heb ik ze alles maar verteld; niet dat er nou zoveel te vertellen is. En toen werden ze pas echt nieuwsgierig. Ze deden alsof ik het gedaan had. En ze vroegen hoe het dan met Richard zat, of hij het wist en hoe hij had gereageerd, of hij het jaloerse type was. Ik denk dat ze hem ook willen gaan verhoren. Ik heb iets vreselijks gedaan, ik weet het, en ik verdien het om daarvoor gestraft te worden maar nu krijg ik het gevoel alsof de hele wereld hel op mij gemunt heeft. Ik ben met een andere man naar bed geweest, maar daarom ben ik nog geen monster!' Ze snoof hartgrondig, en ik legde een hand op haar schouder.
'Je kunt beter maar openhartig zijn,' zei ik. 'Geheimen zijn gevaarlijk.'
'Ze denken dat ik het heb gedaan.'
'Welnee, vast niet.'
'Of Richard.'
'Nee, ze gaan gewoon alles na.'
'O Bonnie, ik weet niet wat ik zou hebben gedaan als ik jou niet had om mee te praten.'
'Als je mij niet had gehad, zou je Hayden niet hebben ontmoet en zou dit je helemaal niet overkomen zijn.'
'Iets zou me toch wel hebben moeten overkomen. Ik kon niet doorgaan zoals het ging.'
'Hoe is het nu tussen jou en Richard?'
'Ik weet het niet. Ik bedoel, soms is hij heel lief tegen me, en soms lijkt het alsof hij het niet eens kan opbrengen om naar me te kijken. Alsof ik een of andere enge ziekte heb.'
Ik knikte.
'Soms huilt hij. Niet waar ik bij ben, hoor. In de badkamer, als hij denkt dat ik het niet kan horen.'
'Het gaat wel over.'
'Denk je?' Ze huiverde en drukte een kus op Lola's hoofd.
'Zeker weet ik het natuurlijk niet.'
'Ik ook niet.' Ze wreef met de rug van haar hand over haar voorhoofd. 'Af en toe lijkt hij wel een beetje gestoord.'
'Gestoord?' Ik kreeg een ongemakkelijk gevoel.
'Nou, erg onvoorspelbaar in elk geval.' Ze keek naar Lola. 'Weet je wat het enige goede is dat hieruit is voortgekomen?'
'Nou?'
'Mijn gevoel voor haar. Ik ben nooit meer ongeduldig met haar. Ik wil alleen maar bij haar zijn en haar altijd bij me houden. Hoe heb ik dat allemaal op het spel kunnen zetten?'
'Dit soort dingen gebeurt nu eenmaal,' zei ik, geheel overbodig. 'Zonder dat we erop verdacht zijn.'
ERVOOR
Zelfs nadat je het hebt uitgemaakt, duurt het nog een hele tijd voordat je voormalige geliefde ophoudt de aanspraken uit te oefenen die hij of zij meende te hebben. Maar in het geval van Amos vond ik pertinent dat hij ze onmiddellijk moest opgeven, zeker zijn recht om onaangekondigd bij me langs te komen en binnen te komen alsof we nog samenwoonden.
'Gaat het om iets dringends?' vroeg ik. 'Want ik stond op het punt om de deur uit te gaan.'
'Waar naartoe?' vroeg hij.
'Ja, dat is nou zoiets wat je niet meer kunt vragen,' zei ik. 'Omdat we niet meer samen zijn.'
Amos haalde een vel papier uit de zak van zijn spijkerbroek en vouwde het open.
'Ik vind niet dat dit jouw schuld is,' zei hij.
'Wat?'
'Als je uit elkaar gaat, is het verdelen van de spullen altijd een ingewikkelde zaak.'
'Dat hebben we al gedaan, weet je nog?' zei ik. 'Dat is afgehandeld.'
'Er zijn nog een paar losse eindjes,' zei hij. 'Ik heb het steeds opgeschreven als ik iets bedacht.'
'Wou je zeggen dat ik dingen heb meegenomen waar ik geen recht op had?'
'Nee, nee, nee,' zei hij, alsof hij een al te uitbundige jonge hond tot bedaren wilde brengen. 'We hebben het alleen zo snel gedaan.'
'We moeten er toch eens een punt achter kunnen zetten,' zei ik.
Hij keek op het vel papier. 'De hele Shakespeare in één deel,' zei hij. 'Die heb ik in de zesde klas gewonnen. Die kun jij toch niet per ongeluk meegenomen hebben, hè?'
'Nee, dat zou ik niet hebben gekund,' zei ik. 'Want aan de binnenkant zit een groot etiket geplakt met jouw naam erop, dat je me steeds hebt laten zien als je me weer eens vertelde hoe je die prijs had gewonnen.'
'En heb je mijn cd box van Steely Dan meegenomen?'
'Nee, dat heb ik niet,' zei ik. 'Omdat ik een vrouw ben.'
Amos keek gekwetst. 'Houden vrouwen daar dan niet van?'
'Blijkbaar niet.'
'Dan heb ik hem misschien wel uitgeleend.' Hij keek weer op zijn lijst. 'Er was ook nog een kleine ets.'
'Waarvan?'
'Weet ik eigenlijk niet meer. Hij was verbleekt. Ik geloof dat er een windmolen op stond, en een paard en een ezel. Ik had hem van een tante gekregen.'
'Ik kan meer niets van herinneren.'
Hij wierp weer een blik op het papier.
'Ik had een blauwe schaal, die ik ooit van mijn moeder heb gekregen. Ik heb er nooit veel aan gevonden, maar blijkbaar is hij gemaakt door iemand die beroemd is.'
Ik wilde weer ontkennen, maar ineens schoot er iets door me heen. Ik kreeg er een ongemakkelijk gevoel van. Ik zag ineens weer voor me hoe ik de schaal in een doos stopte. Een sierschaal was eigenlijk niks voor Amos, had ik altijd gevonden. Maar het kan ook zijn dat ik ervan was uitgegaan dat de schaal mijn eigendom was, omdat ik de enige was die hem ooit uit de kast had gehaald om hem als fruitschaal te gebruiken. De herinnering werd helaas gevolgd door een tweede herinnering, waarin ik weer duidelijk voor me zag hoe ik de schaal in een vuilcontainer gooide.
'Die heb ik niet,' zei ik, geheel naar waarheid.
'Nou, hij zal wel weer opduiken,' zei Amos. 'Sonia heeft kennelijk iets met fruit. Ze brengt steeds appels, peren en sinaasappels mee naar huis, maar we kunnen ze nooit ergens kwijt. Ik moet erbij zeggen dat fruit wat mij betreft in de koelkast thuishoort, als je het dan perse wilt kopen. Waarom zou je het op tafel zetten?'
'Verder nog iets?' vroeg ik, want ik wilde weg.
'Die groene handdoeken, waren die echt van jou?'
Ik dacht even na.
'Weet je,' zei ik, 'ik weet eigenlijk niet of die handdoeken van mij zijn of van jou. Ik dacht dat we het geregeld hadden, maar als jij ze wilt hebben, neem ze dan mee. Er hangt er eentje over de rand van het bad, dus die zul je wel even moeten wassen voordat je hem gebruikt.'
'En heb je in de boeken gekeken die je hebt meegenomen? Ik schrijf meestal mijn naam in mijn boeken.'
'Daarom heb ik daar ook steeds naar gekeken,'zei ik. 'Maar als er boeken zijn die je wilt hebben, mag je ze meenemen.' Schuldbewust dacht ik weer aan de schaal. 'Dat geldt trouwens voor alles: als er iets is wat je wilt hebben, neem het dan mee. Maar doe het nu. We moeten er een streep onder zetten, dat moet echt. Net zoals je niet eeuwig door kunt gaan met het vervolgen van oorlogsmisdadigers uit de nazitijd, hoe heet het ook weer?'
'Een verjaringstermijn.'
'Ja, precies. We hebben een rare tijd achter de rug waarin we alles met elkaar deelden en alles samen bezaten, maar die tijd is voorbij.'
Amos vouwde zijn vel papier op en stopte het weer in zijn zak.
'Je mag die handdoeken houden,' zei hij. 'Ze begonnen toch al een beetje ruw te worden.'
'Is dat het?' zei ik. 'Ben je nou helemaal hier naar toe gekomen vanwege een paar handdoeken die je niet wilt hebben?'
'En vanwege die Steely Dan box. Weet je echt zeker dat je die niet hebt?'
'Is er soms iets aan de hand?' vroeg ik.
Amos leek het niet gehoord te hebben. Hij liep door de kamer, keek naar de half geschilderde muren en de dozen met boeken, en leek in beslag genomen door de algemene sfeer van verwaarlozing.
'Je zou dit eigenlijk moeten láten doen.'
'Ik was van plan het grotendeels zelf te doen. Daarom ben ik deze zomer niet weggegaan.'
'Blijkbaar loop je een beetje achter op je schema.'
'Ik heb, geloof ik, een beetje te veel hooi op mijn vork genomen,' erkende ik.
'Waar is het toch misgegaan met ons?'vroeg hij.
'Amos...'
'Als ik naar deze rotzooi hier kijk en bedenk dat jij je huis probeert op te knappen, terwijl ik hier met zo'n stom vel papier rondloop en we ruzie maken over wie welke paperback ooit heeft gekocht...'
'We maken niet echt ruzie. Het is meer kibbelen.'
'Ik kan er niet bij dat we ooit met elkaar zijn begonnen en dat het nu zo moet eindigen. Weet je nog, in het begin? Die keer dat we van plan waren om over het jaagpad langs het kanaal de stad uit te fietsen, en dat we het niet gehaald hebben en per trein terug zijn gekomen? Dat zelfs als iets niet lukte, het op de een of andere manier niks gaf, maar dat we na verloop van tijd in een fase kwamen waarin zelfs als ervan alles wel lukte, er toch altijd iets mis was? Hoe heeft het zo ver met ons kunnen komen? Hoe zijn we hierin verzeild geraakt?'
Ik had meteen geweten dat hij niet alleen langs was gekomen vanwege die paar dingen waarvan hij dacht dat ik ze meegenomen had.
'We hebben dit allemaal al besproken,' zei ik. 'Meerdere keren zelfs. We zijn nu uit elkaar. Jij bent nu met Sonia. Een bijzondere vrouw.'
Hij glimlachte. 'Bijzonder op een manier waarop jij niet bijzonder bent?'
'Ik kan in alle eerlijkheid zeggen dat Sonia bijzonder is in allerlei opzichten waarin ik dat niet ben. En ik moet er meteen bij zeggen dat dit precies zo'n gesprek is dat jij en ik niet meer met elkaar moeten voeren.'
Amos fronste zijn wenkbrauwen, en er viel een stilte.
'Het gaat niet,' zei hij ten slotte.
'Wat bedoel je?' zei ik.
'Hè?' zei Amos meteen verwarde blik. 'Nee, ik bedoel niet tussen Sonia en mij. Dat gaat prima. En of het serieus is, of blijvend, dat weet ik niet.'
'Hou op,' zei ik. 'Daar moet je met mij niet over praten. Ik wil het niet horen. Daar heb je het recht niet toe.'
'Met wie moet ik anders praten?'
'Niet met mij,' zei ik. 'Met iedereen behalve mij.'
Hij leek beledigd. Wilde hij niet alleen Sonia hebben, maar zich ook aan mij blijven vastklampen?
'Maar goed, dat bedoelde ik dus niet. Ik had het over de muziek, ons optreden.'
'Wat is je probleem?'
'Mijn probleem?' zei hij met een sarcastisch lachje. 'Ik heb het idee dat ik de verantwoordelijkheid heb om je erop te wijzen dat het niet goed gaat.'
'Hebben ze jou gestuurd om me dat te komen vertellen?' zei ik. 'Is dat het?'
'Natuurlijk hebben ze me niet gestuurd,' zei Amos. 'Het is verdomme de muiterij op de Bounty niet. Ik vond alleen dat ik jou op een paar in het oog springende feiten moest wijzen. Ik bedoel, wat een ongeregeld zooitje heb je bij elkaar gebracht. Ik moet toegeven dat Joakim een aardige jongen is, hoewel het me niet duidelijk is of hij nou meer op jou of op Hayden valt. Je hebt hem geen dienst bewezen door hem in deze leeuwenkuil te gooien. Maar die vader van hem is echt een eikel.'
'Dit is zijn milieu niet.'
'Ik snap helemaal niet wat hij in de band doet, afgezien van zijn eigen zoon bespioneren en het vervolgens laten afweten als hij ergens anders zin in heeft, terwijl hij nota bene hoog van de toren blaast als een ander hetzelfde doet. Neal is gewoon Neal, denk ik maar, al weet ik van hem ook niet wat hij nou in de band doet, of het moet zijn dat jij jezelf graag wilde omringen met bewonderaars.'
'Sodemieter op, Amos.' Hij lachte. 'Nee, echt, ik meen het. Wat wil je nou eigenlijk? Jij wilde er zelf bij horen.'
'En wat jij nou precies in de zin had door iedereen bloot te stellen aan Hayden, dat snap ik gewoon niet.'
'Dus je mag hem niet? Wat dan nog? Leer er maar mee te leven. Je hoeft hem nog maar een paar keer mee te maken.'
'Ik snap niet wat jij je erbij voorstelde toen je hem erbij haalde. Als ik ooit in mijn leven iemand heb ontmoet die altijd problemen geeft, dan is hij het wel.'
'Ik heb hem er niet echt bij gehaald. Hij heeft aangeboden om te helpen, en ik ben dolblij dat hij dat heeft gedaan. Hij is een echte muzikant.'
'Hij is wel bijzonder, ja,' zei Amos. 'En ik weet niet eens zo zeker of ik wel zo'n hekel aan hem heb. En dat is nogal wat, dat ik dat zeg. Want ik ben in mijn hele leven nooit iemand tegengekomen die me behandelde zoals hij. Mijn enige troost is dat hij anderen nog slechter behandelt. Hij speelt met mij in elk geval geen spelletjes. En trouwens, ik zou het best nog wel eens interessant kunnen vinden om te zien hoe hij anderen gek maakt.'
'Maar dat doet hij niet.'
'O, sorry,' zei Amos sarcastisch. 'Is dat een gevoelig punt?'
'Als je hiermee wilt zeggen dat je ermee wilt stoppen, dan kan ik je niet tegenhouden.'
'Wat ik wil zeggen, is dat Hayden volgens mij weg moet, of dat we er anders mee moeten stoppen. Het is maar een bruiloft. Er staan nog andere bands in het telefoonboek. Ik vind dat we een betere bijdrage aan de feestvreugde kunnen leveren door te lappen en een mooie set wijnglazen voor ze te kopen.'
Ik snauwde niet meteen iets terug, wat wel mijn eerste opwelling was,want eerlijk gezegd had ik dat ook wel eens gedacht. Ik was hiermee begonnen omdat ik dacht dat het makkelijk zou zijn en niet veel tijd zou kosten. Ik had in beide opzichten ongelijk gehad.
'Nee,' zei ik. 'Daarvoor is het te laat. Het is net als met pokeren, zoals ik dat van jou heb geleerd. Je weet wel, op een gegeven moment heb je al je geld in de pot zitten en moet je gewoon blijven meedoen om te zien hoe de verdeling is. Snap je wat ik bedoel?'
Amos schudde zijn hoofd.
'Ik geloof dat ik nu ineens snap waarom het tussen ons niet ging. Ik was niet goed genoeg in de muziek, en jij was niet goed genoeg met pokeren.'