23

We liepen achter Hawkins aan de gang door en de hoek om, naar de plaats waar de lijken worden afgeleverd, en waar een brancard op een weegschaal was gereden. De zak die erop lag, vertoonde een heel grote bobbel.

Zonder iets te zeggen ritste Hawkins de lijkzak open. We bogen ons er allemaal naartoe.

Mijn oma beweerde altijd dat vooruitziendheid bij ons een familietrekje was. Ik noem het liever deductief redeneren.

Misschien kwam het door de houding van Hawkins. Misschien kwam het door het beeld dat ik in gedachten had gevormd. Hoewel we elkaar nog nooit hadden ontmoet, was ik er zeker van dat ik naar Ricky Don Dorton staarde.

De huid van de man had de kleur van oud leer, en was verticaal gerimpeld naast de ogen, oren en mondhoeken. De wangen waren bol en breed, de neus was breed, het haar was gitzwart en strak naar achteren gekamd. Onregelmatige, gele tanden achter purperen, dode, slappe lippen.

Ricky Don Dorton was met blote borst gestorven. Ik zag twee gouden kettingen in de plooien bij zijn nek, en het embleem van het korps mariniers op zijn rechter bovenarm, met de woorden semper fi in een halve cirkel eronder.

Larabee keek het politieverslag door.

‘Wel, wel. Meneer Richard Donald Dorton.’

‘Verdomme.’ Slidell sprak namens ons allemaal.

Larabee gaf het verslag aan mij. Ik liep dichter naar Jansen toe, zodat we het samen konden lezen.

‘Net binnengekomen?’ vroeg Larabee aan Hawkins.

Hawkins knikte.

Volgens het verslag was Ricky Don dood aangetroffen in zijn bed in een motel in de bovenstad.

‘Dorton heeft zich rond halftwee vannacht samen met een vrouw ingeschreven,’ zei Hawkins. ‘De man achter de balie zei dat ze er allebei high uitzagen. Het kamermeisje heeft het lijk rond acht uur vanmorgen gevonden. Klopte aan, kreeg geen reactie en dacht dat de kamer leeg was. Het arme kind zal op dit moment wel op zoek zijn naar een andere baan.’

‘Wie behandelen de zaak?’ vroeg Slidell.

‘Sherrill en Bucks.’

‘Van de afdeling Narcotica.’

‘In de kamer lagen voldoende farmaceutica en injectiespuiten om er een kliniek in de derde wereld mee te bevoorraden,’ zei Hawkins.

‘Stel dat Dortons metgezellin Maria de Onschuldige was, die zijn ziel wilde redden?’ vroeg Slidell.

‘De receptionist vermoedde dat de vrouw een hoer was,’ zei Hawkins. ‘Meende dat Dorton al eens eerder in dat motel was geweest. Zelfde deal. Laat zich inschrijven. Nummertje maken met een hoer.’

‘Maak een wip. Heb mazzel. Huur een kamer.’ Larabee.

‘De mazzel voor Ricky Don was kennelijk op.’ Slidell smeet het verslag op de lijkzak.

Ik zag het papier op de brancard glijden en tegen de dure gouden kettingen van Ricky Don tot stilstand komen.

Voordat Ryan was vertrokken, had hij me laten beloven dat ik de e-mails van de vorige dag met Slidell of Rinaldi zou bespreken. Hoewel mijn bezorgdheid aanzienlijk was afgenomen, was ik nog wel gespannen. Ik was geneigd de berichten te zien als het werk van de een of andere verknipte cyber-idioot, maar had mezelf beloofd mijn leven niet door angst te laten bepalen. Ik moest gewoon mijn werk doen. In één opzicht was ik het echter wel met Ryan eens geweest.

Als de dreigementen menens waren, liep Katy ook gevaar.

Ik had geprobeerd mijn dochter op de avond van het etentje te waarschuwen, maar Katy had alleen met een spottende opmerking op de e-mails gereageerd. Toen ik had volgehouden, had ze geërgerd gezegd dat mijn werk me paranoïde maakte.

Ergens in de twintig, kogelbestendig, en onsterfelijk. Zo moeder, zo dochter.

In de beslotenheid van mijn kantoor beschreef ik de foto’s van Boyd, Katy en mijzelf. Ik bekende dat ik gisteren doodsbang was geweest en me vandaag nog steeds ongemakkelijk voelde.

Rinaldi was de eerste die wat zei.

‘Hebt u er enig idee van wie die Man met de Zeis is?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Wat Ryan en ik uit het opsporingssysteem konden opmaken, was dat de boodschappen via een reeks e-mails naar mijn mailbox op de universiteit hierheen zijn gestuurd, en vervolgens vanaf de universiteit automatisch zijn doorgestuurd naar mijn privé-mailadres.’

‘Hebt u die laatste etappe zelf zo geregeld?’

‘Ja. Ik laat al mijn e-mails doorsturen.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘De oorspronkelijke afzender kunnen jullie domweg niet achterhalen.’

‘Dat kunnen we wel, maar gemakkelijk is het niet,’ zei Rinaldi.

‘De foto’s zijn vanaf woensdagmorgen genomen?’ vroeg Slidell.

Ik knikte. ‘Waarschijnlijk met een digitale camera.’

‘Dus kunnen we de film niet traceren via een bedrijf dat foto’s ontwikkelt.’ Slidell.

‘En u zult wel zijn opgebeld vanuit een openbare telefooncel.’ Rinaldi. ‘Wilt u dat we opdracht geven u te bewaken?’

‘Denkt u dat dat nodig is?’

Ik had onverschilligheid verwacht, misschien ongeduld. Hun serieuze reacties waren verontrustend.

‘We zullen de patrouillewagens wat vaker langs uw huis laten rijden.’

‘Dank u.’

‘Hoe zit het met het onderkomen van uw dochter?’ Slidell.

Ik zag Katy voor me, ontspannen en zich nergens van bewust op een schommel op een veranda.

‘Het zou goed zijn als de patrouillewagens daar ook wat vaker langsrijden.’

‘Afgesproken.’

Toen ze weg waren, ging ik opnieuw naar mevrouw Flowers toe. Nog steeds geen fax van Cagle. Ze verzekerde me dat ze me het verslag zou komen brengen zodra het uitgeprint was.

Ik liep terug naar mijn kantoor en probeerde me te concentreren op achterstallige post en dito administratie. Een halfuur later ging de telefoon. Ik sloeg mijn blikje fris bijna tegen de grond terwijl ik snel opnam.

Het was mevrouw Flowers.

Het verslag van Cagle over het skelet in Lancaster was er nog steeds niet, maar het tandartsdossier van Brian Aiker wel. Larabee verzocht me naar de grote snijkamer te komen.

Toen ik die in liep, was de lijkschouwer röntgenfilms tegen twee lichtbakken aan het zetten. Elke set bevatte twaalf kleine foto’s van de kiezen en tanden in de bovenkaak en de onderkaak. Joe Hawkins had röntgenfoto’s gemaakt van de schedel en de kaak uit de latrine. De tandarts van Brian Aiker had de andere set geleverd.

Eén blik erop was voldoende.

‘Ik denk niet dat we hier een forensisch tandarts voor nodig hebben,’ zei Larabee.

‘Nee,’ bevestigde ik.

Op de röntgenfoto’s van Brian Aiker waren op vier kiezen kronen te zien, plus wortelkanaalbehandelingen.

Op de röntgenfoto’s van het hoofd uit de latrine ontbraken die volledig.

Het verslag van Wally Cagle arriveerde die vrijdag niet, evenmin als die zaterdag of die zondag.

Elk van die dagen ging ik twee keer naar kantoor. Elk van die dagen belde ik Cagle twee keer op zijn kantoor, bij hem thuis en op zijn gsm.

Nergens werd op gereageerd.

Twee keer per dag controleerde ik mijn e-mail.

Slecht nieuws en goed nieuws.

Geen foto’s van Cagle.

Geen foto’s van de Man met de Zeis.

Het hele weekend lang bleef ik mezelf vragen stellen over de beenderen die in Lancaster County waren gevonden. Als de schedel en de kaak van dezelfde persoon waren, waren ze niet van Brian Aiker. Van wie dan wel?

Zou de schedel uit de latrine echt passen bij het skelet van Cagle? Ik was daar zo zeker van geweest, maar wel puur instinctief. Harde gegevens had ik niet. Zouden we met twee onbekenden te maken kunnen hebben?

Wat was er gebeurd met Brian Aiker? En met Charlotte Grant Cobb?

Ik vroeg me ook af waar Tamela Banks en haar familieleden waren. De familie Banks was verre van wereldwijs. Hoe hadden ze zomaar kunnen verdwijnen? Waarom hadden ze dat gedaan?

Zaterdagmorgen bracht ik een snel bezoek aan het huis van de familie Banks. De gordijnen waren nog steeds dicht. Op de veranda lag een stapel kranten. Niemand reageerde toen ik belde en aanklopte.

Ryan belde me elke dag, hield me op de hoogte van de toestand van zijn zuster en zijn nichtje. In Halifax zag het er niet zonnig uit.

Ik vertelde Ryan over de dood van Ricky Don Dorton, over mijn gesprek met Hershey Zamzow over het stropen van beren en de vermiste agenten, over het door Jansen gevonden goldenseal. Hij vroeg of ik de e-mails van de Man met de Zeis aan Slidell of Rinaldi had gemeld. Ik verzekerde hem dat ik dat had gedaan en dat ze het Annex en het huis van Lija intensiever in de gaten hielden.

Elke keer wanneer we de verbinding hadden verbroken, voelde mijn huis merkwaardig leeg aan. Ryan was vertrokken, had zijn spullen, zijn geur, zijn lach, zijn kookkunst met zich mee genomen. Hoewel hij slechts korte tijd bij mij was geweest, had zijn aanwezigheid het huis gevuld. Ik miste hem. Erg. Veel meer dan ik me ooit had kunnen voorstellen.

Verder rommelde ik wat rond, zoals mijn moeder het zou hebben genoemd. Hardlopen en wandelen met Boyd. Gesprekken met Birdie. Conditioner in mijn haar smeren. Wenkbrauwen epileren. Planten water geven. Steeds met ogen in mijn achterhoofd. Steeds met mijn oren gespitst.

Zaterdag haalde Katy me ertoe over ’s avonds laat mee te gaan naar Amos, om naar een band te luisteren die Weekend Excursion heette. De groep was energiek, getalenteerd en speelde zo hard dat de muziek kon worden opgepikt door apparaten die in de woestijn zijn geplaatst om levenstekenen vanuit de ruimte te kunnen opvangen. De menigte stond en luisterde als betoverd. Op een gegeven moment schreeuwde ik een vraag in Katy’s oor.

‘Danst niemand tegenwoordig meer?’

‘Een paar slome duikelaars zouden dat inderdaad kunnen doen.’

Ik moest denken aan dat oude nummer van abba, ‘Dancing Queen’.

De tijden veranderen.

Na het concert gingen we een slaapmutsje halen in een belendende pub die de Gin Mill heette. Perrier met citroen voor mij, een Grey Goose-martini voor Katy. Onverdund. Smerig. Met extra olijven. Mijn dochter was nu beslist een grote meid.

Zondag verstevigden we de band tussen moeder en dochter door onze handen en voeten te verzorgen en daarna gingen we een balletje slaan op de driving range van de Carmel County Club.

Katy was een ster geweest in het zwemteam van Carmel. Ze was opgegroeid op de golfbaan en de tennisbanen van Carmel, had er met Pasen naar eieren gezocht en op de gazons naar het vuurwerk ter ere van Onafhankelijkheidsdag gekeken.

Pete en ik hadden ons er te goed gedaan aan buffetten, hadden er bij de jaarwisseling gedanst, champagne gedronken, ijssculpturen bewonderd. Veel van onze beste vriendschappen waren op de club ontstaan.

Hoewel ik wettelijk gezien nog steeds met Pete getrouwd was en ik dus het recht had van al die faciliteiten gebruik te maken, was het toch vreemd daar weer te zijn, alsof ik een bezoek bracht aan een plaats die ik me nog vaag herinnerde. De mensen die ik zag waren als visioenen in een droom, bekend en toch ver weg.

Die avond lieten Katy en ik een pizza thuisbezorgen en keken we naar Meet the Parents. Ik vroeg niet of haar filmkeuze iets te betekenen had. Ik vroeg ook niet waar Palmer Nephews dat weekend was.

Maandagmorgen stond ik vroeg op en controleerde mijn e-mail.

Nog steeds geen foto’s van Cagle of boodschappen van de Man met de Zeis.

Nadat ik met Boyd een blokje om was gelopen, ging ik naar kantoor, in de vaste overtuiging dat het verslag van Cagle op mijn bureau zou liggen.

Geen fax.

Om halftien had ik Cagle vier keer op elk van zijn nummers gebeld. De professor nam niet op.

Toen de telefoon om tien uur rinkelde, barstte ik bijna uit mijn vel.

‘Ik neem aan dat u het al wel hebt gehoord?’

‘Wat gehoord?’

Slidell ontging de teleurstelling in mijn stem duidelijk niet.

‘Wat is er? Verwachtte u een telefoontje van Sting?’

‘Nee, ik hoopte dat het Wally Cagle zou zijn.’

‘Zit u nog steeds te wachten op dat verslag van hem?’

‘Ja.’ Ik draaide het snoer rond mijn vinger. ‘Het is eigenaardig. Cagle had beloofd me donderdag al een fax te sturen.’

‘Walter?’ Slidell maakte drie lettergrepen van die naam.

‘Dat was vier dagen geleden.’

‘Misschien heeft hij zich bezeerd toen hij zijn maillot optrok.’

‘Hebt u weleens gedacht aan een praatgroep voor homohaters?’

‘Luister. Naar mijn idee zijn mannen mannen en vrouwen vrouwen, en moet iedereen slapen in de tent waarin hij is geboren. Als je grenzen gaat overschrijden, weet niemand meer waar hij zijn ondergoed moet kopen.’

Ik maakte geen melding van het aantal metaforische grenzen dat Slidell net had overschreden.

‘Cagle zou ook foto’s van de beenderen scannen en die per e-mail naar me toe sturen,’ zei ik.

‘Jezus! Alles gaat tegenwoordig per e-mail. Als u het mij vraagt, hebben e-mails te maken met voodoo en hekserij.’

Ik hoorde Slidells stoel kreunen onder het gewicht van zijn achterste.

‘Als het Aiker niet is, hoe zit het dan met die andere agent?’

‘Andere tent.’

‘Pardon?’

‘De andere agent van de fws was een vrouw.’

‘Misschien hebt u het mis ten aanzien van de beenderen.’

Niet slecht, Skinny.

‘Misschien wat betreft de stoffelijke resten die in de latrine zijn gevonden, maar niet met het skelet uit Lancaster.’

‘Waarom niet?’

‘Cagle heeft een beenmonster op dna laten testen. De amelogenine hoorde bij een man.’

‘Daar gaan we weer. Zwarte kunsten.’

Ik liet hem een tijdje naar stilte luisteren.

‘Bent u er nog?’

‘Moet ik u uitleggen wat amelogenine betekent, of geeft u er de voorkeur aan in de negentiende eeuw te blijven leven?’

‘Hou het alstublieft kort.’

‘U hebt weleens gehoord van dna?’

‘Ik ben geen volstrekte imbeciel.’

‘Amelogenine is in feite een locus voor tandmerg.’

‘Locus?’

‘Een plaats in de dna-molecule die een specifiek trekje veroorzaakt.’

‘Wat heeft tandmerg in vredesnaam met sekse te maken?’

‘Niets. Maar bij vrouwen bevat de linkerkant van het gen een kleine hoeveelheid niet-essentiële dna, waardoor een korter product ontstaan als het wordt versterkt door pcr.’

‘Dus is op die plek een verschil in lengte te constateren bij een man en een vrouw.’

‘Inderdaad.’ Ik kon eigenlijk niet geloven dat Slidell het zo snel had begrepen. ‘Weet u iets af van de chromosomen die het geslacht bepalen?’

‘Meisjes hebben twee x-chromosomen, en jongens hebben een x- en een y-chromosoom. Dat bedoelde ik nou net. De natuur gooit de dobbelsteen, en daar dien je je aan te houden.’

De metafoor zwol aan.

‘Wanneer het amelogenine wordt geanalyseerd,’ zei ik, ‘is er bij een vrouw – die twee x-chromosomen heeft – een streng te zien. Bij een man – die een x- en een y-chromosoom heeft – zijn er twee strengen. De een even groot als die van de vrouw, de ander iets groter.’

‘En de beenderen van Cagle bleken bij een man te horen.’

‘Inderdaad.’

‘Net als die schedel.’

‘Waarschijnlijk.’

‘Waarschijnlijk?’

‘Mijn instinct zegt me dat dat zo is, maar ik heb er nog geen definitief bewijs van.’

‘U bent er wel zeker van dat hij niet bij Aiker hoort.’

‘Ja, als we tenminste het juiste tandartsdossier hebben gekregen.’

‘Het skelet zou echter wel van hem kunnen zijn.’

‘Niet als het bij de schedel hoort die in de latrine is gevonden.’

‘En u denkt dat dat zo is.’

‘Daar lijkt het wel op, maar ik heb nog geen foto’s gezien, noch de originele beenderen.’

‘Kan er een reden zijn waarom Cagle van gedachten is veranderd en uw telefoontjes niet beantwoordt?’

‘Toen we elkaar over de telefoon spraken, was hij zonder meer tot medewerking bereid.’

Nu liet Slidell opzettelijk een stilte vallen. ‘Hebt u zin in een ritje naar Columbia?’ ik zal op de trap op u wachten.’