38
Mijn handen trilden nog toen ik mijn stille appartement in liep. Ik riep, zonder een reactie te verwachten.
Uit mijn aktetas haalde ik de envelop die Charbonneau me namens Roy had overhandigd. Ik bekeek snel het protocol, keek op mijn horloge en racete naar de garage.
Hoewel het spitsuur ten einde liep, zat Centre-ville nog verstopt. Ik kroop voort, met racend hart en zwetende handen op het stuur, tot ik eindelijk de files uit was, keihard de berg op reed en het parkeerterrein tegenover Lac aux Castors op draaide.
De begraafplaatsen bevonden zich aan de heuvelopwaartse kant van de Chemin Remembrance, steden van de doden die naar de horizon reikten. Volgens de kaart van Roy was het graf van Dorsey vlak bij het hek om het terrein heen, twintig meter vanaf de zuidelijke ingang. De stoet zou vanuit het oosten aankomen en de begraafplaats betreden aan de andere kant vanwaar ik stond.
Ik veegde mijn handen aan mijn spijkerbroek af en controleerde de tijd.
Spoedig.
Normaal gesproken waren er vroeg in de ochtend slechts weinig mensen op de berg, maar vandaag stonden rouwenden langs de berm en de oprit door het hek. Anderen liepen rond tussen de bomen en grafstenen op de begraafplaats zelf. De rituele hypocrisie trof me als onwerkelijk. Heathens en Rock Machine, die met groot ceremonie de kameraad gingen begraven die ze zelf hadden vermoord.
Bemande patrouillewagens stonden aan beide zijden van Remembrance, met draaiende zwaailichten en sputterende radio’s. Ik deed mijn auto op slot en rende de weg over, uitglijdend over het nieuwe gras dat de middenberm groen begon te maken. Aan de andere kant van de weg liep ik snel over de berm verder en bekeek degenen die daar rondhingen. De meesten waren van het mannelijke geslacht, jong en blank. Ik zag Charbonneau tegen een patrouillewagen geleund staan, maar van Crease of Kit viel geen spoor te bekennen.
Een geüniformeerde agent hield me bij het hek staande.
‘Ho ho, mevrouw. Het spijt me, maar er wordt zo meteen een begrafenisstoet verwacht en deze ingang is gesloten. U zult door moeten lopen.’
Hij spreidde zijn armen, alsof hij het idee had dat hij me daadwerkelijk zou moeten tegenhouden.
‘Doctor Temperance Brennan,’ zei ik. ‘Carcajou.’
In zijn gezicht verschenen achterdochtige plooien. Net toen hij iets wilde zeggen, werd er scherp gefloten, alsof iemand een hond riep. We draaiden ons allebei om.
Claudel stond op een heuveltje vrij dicht bij het graf van Dorsey. Toen hij zo onze aandacht had getrokken, gebaarde hij. De agent wees op mij en Claudel knikte. Met een afkeurende blik liet de man me het hek door.
De begraafplaatsen van Mont-Royal zijn vreemd en mooi, een immens terrein vol fraaie landschaps- en begrafenisarchitectuur op de glooiende hellingen. Mont-Royal. De joodse begraafplaats. Notre-Dame-des-Neiges.
Dat laatste is voor de katholieken. Sommigen zijn begraven met fraaie grafstenen en -monumenten, anderen met eenvoudige gedenkstenen of in graven die voor een periode van tien jaar worden geleast. Sinds het midden van de negentiende eeuw hebben meer dan een miljoen zielen hun laatste rustplaats gevonden achter het gietijzeren hek. Tot het complex behoren mausolea, crematoria, columbaria en gewone graven voor de traditioneler ingestelde mensen.
Er zijn aparte delen voor de Polen. De Vietnamezen. De Grieken. De Fransen.
De Engelsen. Bezoekers kunnen plattegronden verkrijgen waarop de graven van beroemde mensen uit Montreal staan aangegeven. De familie Dorsey lag in de Troie-sectie, vrij dicht in de buurt van Marie Travers, de zangeres uit de jaren dertig die bekendheid genoot onder de naam La Bolduc.
Relevanter was dat de begrafenis vandaag nog geen tien meter van de Chemin Remembrance vandaan zou plaatsvinden. De adviseurs van Roy hadden het gevoel dat de begraafplaats de meest waarschijnlijke locatie was als er zou worden gemoord. En het lastigst te beveiligen.
Ik sprintte over het grindpad en klauterde het heuveltje op om me bij Claudel te voegen. Zijn begroeting was niet hartelijk.
‘Wat denkt u hier in vredesnaam te doen?’
‘Kit is bij Crease en ze komen hierheen,’ zei ik hijgend.
‘Mevrouw Brennan, u weet kennelijk niet wat luisteren is.’ Onder het praten keek hij naar de menigte. ‘Er is vandaag al een moord gepleegd.’
Mijn gedachten flitsten naar de metro. Jocelyn, onderzoekend om zich heen kijkend. Jocelyn, van pijn verkrampt.
‘Ik was bij haar.’
‘Wat zegt u?’ Claudels ogen vlogen naar mijn gezicht en keken toen naar het bloed en het hersenweefsel op mijn jasje.
Ik vertelde het hem.
‘En u bent weggegaan?’
‘Er was niets wat ik kon doen.’
‘Ik zal maar niet op het voor de hand liggende wijzen.’
‘Ze was dood!’ zei ik kortaf. Angst, woede en schuldgevoelens maalden als een gek door mijn hoofd en zijn gevoelloze houding bracht me nu niet direct tot bedaren. Er welde een snik in mijn keel op.
Nee. Geen tranen!
Op dat moment verscheen zijn partner van Carcajou bij de top van het heuveltje. Quickwater liep naar Claudel toe, zei met zachte stem iets en vertrok zonder mijn aanwezigheid te hebben erkend. Binnen een paar seconden zag ik hem weer beneden, waar hij om een paar fraaie grafstenen heen liep en achter een obelisk van roze graniet ging staan.
‘Als ik duiken zeg, moet u dekking zoeken. Geen vragen. Niks heldhaftigs. Hebt u me goed begrepen?’
‘Prima.’
Hij hervatte ons gesprek niet.
Dat was ook prima. Ik wilde mijn angst om Kit niet onder woorden brengen, omdat ik bang was dat de dreiging werkelijkheid zou worden als ik dat wel deed. Ik zou hem later over Lecomte vertellen.
Er gingen vijf minuten voorbij. Tien. Ik keek naar de aanwezigen. Keurige pakken, kettingen, swastika’s, metalen knoppen en bandanna’s.
Ik hoorde het lawaai al voordat ik de stoet zag. Het begon als een laag gerommel en zwol aan tot een geraas toen twee patrouillewagens van de politie de bocht om kwamen, gevolgd door een lijkwagen, een limousine en een zestal andere auto’s. Daarachter een falanx van motoren, vier naast elkaar recht achter de laatste auto, de andere in rijen van twee en drie. Al spoedig was er sprake van een zee van motoren en ik kon het eind van de stoet nog altijd niet zien.
Het zonlicht werd weerkaatst door chroom terwijl de stoet vaart minderde en de begraafplaats op draaide. De lucht raakte gevuld met de geluiden van motoren en het overschakelen in andere versnellingen terwijl de bikers hun formatie verbraken en zich rond de ingang verzamelden. Mannen in vette Levi’s, met baarden en zonnebrillen op, stapten van hun motoren en liepen naar het hek.
Claudels ogen werden kleiner toen hij de begraafplaats onder hem in een dierentuin vol mensen zag veranderen.
‘Sacré bleu. Die zouden we buiten het hek moeten houden.’
‘Roy zegt dat dat niet mogelijk is.’
‘Burgerrechten kunnen barsten. Ontzeg het ongedierte de toegang en laten hun advocaten maar gaan procederen.’
De stoet draaide naar links en kroop over de met bomen omzoomde weg rond de Troie-sectie. Toen hij tot stilstand kwam, liep een man in een pak naar de limousine en opende het achterportier. Er stapten mensen uit met de verbaasde gezichtsuitdrukking van lui die niet aan zo’n persoonlijke dienstverlening gewend zijn.
Ik zag de begrafenisondernemer de familie begeleiden naar klapstoeltjes onder een felgroen baldakijn. Een oude man in een oud pak. Twee matrones in een zwarte jurk, met nepparels om hun hals. Een jonge vrouw in een bloemetjesjurk. Een jongen in een jasje met mouwen die niet tot zijn polsen reikten. Een priester op leeftijd.
Terwijl vrienden en verwanten de auto’s uit stapten, ging de andere familie van Dorsey grapjes makend en elkaar dingen toeroepend in hoefijzervorm rond het baldakijn staan. Het nieuwe graf lag daar als een patiënt die op een operatie wacht.
Acht mannen verzamelden zich langzaam bij de lijkwagen, allemaal in denim gekleed en met een zonnebril op. Op een teken van de begrafenisondernemer bood een assistent handschoenen aan, die door een kolos in bezwete vodden weg werden gemept. Met blote handen trokken de slippendragers de kist de auto uit en droegen hem naar het baldakijn, worstelend met het gewicht van de dode en zijn verpakkingsmateriaal.
De takken boven me zwiepten en ik rook de geur van bloemen en pas omgespitte aarde. De motoren waren allemaal uitgezet. Een snik werd door het briesje vanonder het baldakijn meegenomen over de graven en de omringende doden.
‘Sacré bleu.’
Toen ik me omdraaide, zag ik Claudel naar het hek staren. Ik volgde zijn blik en werd doodsbang.
Crease en Kit liepen tussen degenen die nog bij de ingang talmden door, passeerden de halve cirkel rouwenden en liepen de schaduw in van een levensgrote bronzen engel die zijn armen recht voor zich uitgestoken hield, alsof hij over water liep.
Ik wilde iets zeggen, maar Claudel bracht me met een handgebaar tot zwijgen. Hij hield zijn walkietalkie omhoog en keek naar zijn partner. Quickwater maakte een subtiel gebaar, eerst naar rechts, toen recht voor hem uit.
Ik keek naar de plaats die Quickwater had aangewezen. Achter de rouwenden, gedeeltelijk verborgen te midden van de grafstenen en de bomen, stonden mannen wier aandacht niet op de plechtigheid was gevestigd. Net als Claudel en Quickwater keken ze voortdurend om zich heen en ze hadden walkietalkies bij zich. Anders dan de mensen van Carcajou droegen deze mannen laarzen en hadden ze tatoeages.
Ik keek Claudel vragend aan.
‘Beveiligingsdienst van de Rock Machine.’
Onder het baldakijn sloeg de priester zijn gebedenboek open. Handen gingen omhoog en omlaag, sloegen een kruisje. De bladzijden van het missaal ritselden terwijl de priester aan de gebeden voor de overledenen begon, en hij stak een gekromde vinger uit om ze op hun plaats te houden. Het briesje speelde met zijn woorden, stal sommige, deelde andere.
‘… die in de hemel zijt, geheiligd…’
Naast me spande Claudel zijn spieren.
Zo’n twintig meter verder naar het westen was een man tussen een stel cementen crypten verschenen. Met gebogen hoofd liep hij in de richting van het baldakijn.
‘Uw koninkrijk… Uw wil…’
Ik keek naar Quickwater. Hij keek strak naar de wachtposten van de Rock Machine. Een van hen zei iets in zijn walkietalkie. Ergens anders luisterde een ander naar wat hij te zeggen had. Quickwater staarde naar hen en bracht toen zijn walkietalkie omhoog.
Claudel informeerde zijn partner terwijl hij strak naar de man bleef kijken die steeds dichter naar het graf toe liep.
‘… vergeef… zoals wij aan anderen hun schuld vergeven…’
‘Problemen?’ vroeg ik toen het gesprek was beëindigd.
‘Hij behoort niet tot de Rock Machine. Kan een van de Bandidos zijn, maar daar zijn onze mensen die op de uitkijk staan niet zeker van.’
‘Hoe…’
‘Hij kan liplezen.’
‘Herkent u die man?’
‘Hij is niet van de politie.’
Mijn zenuwen tintelden. Net zoals bij veel aanwezigen werd de onderste helft van het gezicht van de man die dichterbij kwam door een bandanna aan het oog onttrokken. Zijn ogen werden overschaduwd door een pet. Zijn jasje was te dik voor die dag en hij hield zijn armen te krampachtig langs zijn lichaam.
Opeens kwam een jeep over Remembrance aangeraasd en draaide naar het hek. Op datzelfde moment werd een motor gestart en schoot een Harley het hek door.
De volgende gebeurtenissen leken eeuwen te duren en zich stuk voor stuk in slowmotion te voltrekken. Later vertelden ze me dat het alles bij elkaar niet meer dan twee minuten had geduurd.
In de hoefijzervorm van bikers vloog een man zijwaarts tegen een van de palen van het baldakijn op. Gegil. Wapens die werden afgevuurd. Het baldakijn stortte in. De menigte bleef even bewegingloos staan en verspreidde zich toen snel.
‘Duiken!’
Claudel gaf me een keiharde zet tegen mijn rug en ik smakte tegen de grond.
Een bebaarde man kroop onder de berg kanvas vandaan en rende naar een stenen Jezus-beeld met uitgestrekte armen. Halverwege kromde hij zijn rug en viel voorover. Hij sleepte zich voort over de grond. Toen maakte zijn lichaam nog een spastische beweging en bleef hij liggen.
Ik spuugde stof uit en probeerde om me heen te kijken. Een kogel boorde zich in de kastanjeboom achter me.
Toen ik weer opkeek, boog de man met het dikke jasje en de bandanna voor zijn gezicht zich naar de basis van een crypte. Daarna ging hij weer rechtop staan en het zonlicht werd door het staal van een halfautomatisch wapen weerkaatst. Vervolgens hield hij zijn arm weer langs zijn lichaam en liep naar de over het water lopende engel.
Ik werd doodsbang.
Zonder erbij na te denken begon ik naar het pad te kruipen.
‘Brennan, kom terug!’ schreeuwde Claudel.
Ik negeerde hem, krabbelde overeind en klauterde de heuvel aan de andere kant af, om het vuren te omzeilen. Gebukt rende ik van grafmonument naar grafmonument, in de richting van het beeld dat mijn neef bescherming bood.
Pistolen en halfautomatische wapens blaften overal om me heen. De Angels waren uitgebreid wraak aan het nemen en de Machine beantwoordde het vuren. Kogels ketsten af op graven en grafstenen. Een granieten splinter raakte mijn wang en er drupte iets warms over mijn gezicht.
Terwijl ik om de ene kant van het beeld heen liep, verscheen de man met het jasje aan de andere kant ervan. Crease en Kit stonden recht tussen ons in. De man hief zijn arm en richtte zijn wapen.
Crease draaide Kit om, om zichzelf te beschermen.
‘Liggen!’ schreeuwde ik. Zweet drupte vanaf mijn haargrens omlaag en de wind voelde koud aan op mijn gezicht.
Het duurde even voordat Kit besefte in welke situatie hij zich bevond. Toen draaide hij zich om en haalde zijn knie hard omhoog tussen de benen van de verslaggever. Een van Creases handen vloog omhoog en zijn mond vormde een perfecte O. Met zijn andere hand bleef hij Kits shirt echter stevig vasthouden.
Kit draaide naar rechts, maar Crease trok hard op het moment waarop de schutter de trekker overhaalde. Een oorverdovend lawaai werd weerkaatst door het bronzen torso en de bronzen vleugels boven ons. Mijn neef viel op de grond en bleef bewegingloos liggen.
‘Nee!’ Mijn schreeuw verdronk in de herrie van motoren en schoten.
Weer een keihard geraas. Ik zag een gat in Creases borstkas ontstaan en een rode rivier stroomde over hem heen. Even verstijfde hij. Toen viel hij naast Kit op de grond.
Ik voelde aan dat iemand om het monument heen kwam en stortte me naar voren om Kit te beschermen. Zijn hand bewoog zwak en een bourgognerode vlek verspreidde zich over zijn rug.
De figuur werd groter en vulde het gat tussen de engel en het aangrenzende graf. Hij had zijn benen gespreid, hield zijn pistool met twee handen vast en bleef dat strak op de schutter gericht houden. De loop flitste. Weer een oorverdovende knal. Het oog van de schutter explodeerde, bloed bubbelde uit zijn mond en hij zakte naast me op de grond in elkaar.
Mijn ogen keken in ogen die blauwer waren dan een vlam van butaangas. Toen draaide Ryan zich bliksemsnel om en was hij weer verdwenen.
Op dat moment dook Quickwater onder de engel door en duwde en sleepte Kit en mij naar de voet van dat beeld. Toen ging hij voor de lichamen van Crease en zijn moordenaar op zijn hurken zitten en beschreef wijde bogen met zijn wapen, het monument als dekking gebruikend.
Ik probeerde te slikken, maar mijn mond was even gortdroog als een woestijn. Kogels sloegen de grond naast me in en weer was ik me bewust van de geuren van stof en bloemen. Buiten onze kleine grot zag ik figuren alle kanten op rennen.
Quickwater keek aandachtig om zich heen, zijn lichaam gespannen, klaar om te springen. In de verte hoorde ik sirenes en motoren en toen het geluid van een explosie.
De adrenaline werd door mijn aderen gepompt terwijl ik een hand tegen het gat in de rug van mijn neef drukte en probeerde een zakdoek in het gat in zijn borst te proppen. De tijd verloor elke betekenis.
Achter Quickwater zag ik mensen snikkend en ontredderd onder het baldakijn vandaan kruipen. Bikers kwamen uit hun schuilplaatsen te voorschijn en vormden groepjes, met woedende gezichten en vuisten die op en neer gingen als die van nijdige hiphopartiesten. Anderen lagen bewegingloos op de grond. Van Ryan was geen spoor te bekennen.
Ergens onder aan de berg loeiden sirenes. Ik keek even naar Quickwater en onze blikken hielden elkaar vast. Mijn lippen trilden, maar ik kon geen woord uitbrengen.
Quickwater veegde bloed van mijn wang en toen voorzichtig haar uit mijn gezicht. Hij keek me diep in de ogen, erkende wat we net hadden gezien, het geheim dat we deelden. Mijn borstkas ging moeizaam op en neer en tranen brandden in mijn ogen. Ik draaide mijn hoofd, omdat ik niemand getuige wilde laten zijn van mijn zwakheid.
Mijn blik bleef rusten op een in plastic gevat portretje op de piëdestal van de engel. Een plechtig gezicht staarde me aan, van me gescheiden door de dood en vergeeld door jaren vol regen en zonneschijn.
‘Nee, God. Alstublieft niet. Niet Kit.’
Ik keek naar het bloed dat tussen mijn vingers door sijpelde. Ik huilde nu openlijk en oefende meer druk uit. Toen deed ik mijn ogen dicht en bad.