17
Ik haalde diep adem. Zoals gewoonlijk had Claudel me woedend gemaakt.
Toen ik me rustiger voelde, keek ik op mijn horloge. Tien over half vijf. Het was laat, maar misschien kon ik haar nog te pakken krijgen.
Ik keek in mijn Rolodex en draaide het nummer van het hoofdkwartier van het sbi in Raleigh. Kate Brophy nam na één keer rinkelen op.
‘Hallo, Kate. Je spreekt met Tempe.’
‘Hallo, meisje. Ben je terug in Dixie?’
‘Nee, ik ben in Montreal.’
‘Wanneer sleep je dat magere lijf van je weer eens hierheen om samen een paar borrels achterover te slaan?’
‘Kate, ik drink niet meer.’
‘Oeps. Sorry. Dat weet ik.’
Kate en ik hadden elkaar ontmoet in een tijd toen ik net zo zoop als eerstejaarsstudenten in de krokusvakantie. Alleen was ik toen geen achttien geweest en had ik niet op het strand gezeten. Ik was de dertig al gepasseerd: echtgenote, moeder en prof met uitputtende verantwoordelijkheden op het gebied van doceren en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek aan de universiteit.
Ik had nooit gemerkt op welk moment ik me had aangesloten bij de gelederen van broeders en zusters die een drankprobleem ontkenden en op een gegeven moment was ik een kampioen geworden in het rationaliseren. ’s Avonds thuis een glas Merlot. Na de colleges een biertje. Een weekendfeestje. Ik had de drank niet nodig. Ik dronk nimmer in mijn eentje en ik verzuimde nooit op mijn werk. Het was geen probleem.
Maar toen werd het glas een fles en had ik bij mijn braspartijen ’s avonds laat geen behoefte aan gezelschap. Dat is het betoverende van Bacchus. Hij heft geen entreegeld. Hij stelt geen grenzen aan het aantal drankjes dat je kunt bestellen. Voor je het weet lig je op een zonnige zaterdagmiddag in je bed terwijl je dochter aan het voetballen is en andere mensen juichen.
Die show werd niet meer opgevoerd en ik was niet van plan het doek weer op te halen.
‘Gek dat je belt,’ zei Kate. ‘Ik had het met een van onze onderzoekers net over de biker boys die jij in de jaren tachtig weer aan elkaar hebt gelijmd.’
Ik herinnerde me die zaken. Twee ondernemers hadden de vergissing begaan drugs te verhandelen op een terrein dat door de Hells Angels was opgeëist. Hun lichaamsdelen waren in plastic zakken gevonden en mij was gevraagd dealer A van dealer B te scheiden.
Dat uitstapje naar een forensisch onderzoek met mensen die net dood waren, had voor mij als een katalysator gewerkt. Tot dan had ik me beziggehouden met skeletten die waren opgegraven op plaatsen waar archeologisch onderzoek werd verricht en had ik beenderen onderzocht om ziektepatronen te achterhalen en de levensduur van de mensen in de prehistorie te schatten. Dat was fascinerend geweest, maar het had weinig te maken gehad met eigentijdse gebeurtenissen.
Toen ik de patholoog-anatoom van North Carolina als adviseur terzijde begon te staan, voelde ik een opwinding die ik in mijn eerdere werk niet had gekend. Kates bikers en de zaken die daarop volgden hadden iets dringends. Ik kon de naamlozen nu een naam geven. Voor een familie kon ik een zaak afsluiten. Ik kon een bijdrage leveren aan de pogingen van de wetshandhavers om de slachtpartijen op de Amerikaanse straten in te dammen en daders te identificeren en te vervolgen. Ik had mijn professionele brandpunt verlegd, had de drank afgezworen en op beide fronten nooit meer omgekeken.
‘Hoe ben jij bij Tulio’s bespreking beland?’ vroeg ik.
‘Ik was met een paar van mijn analisten naar Quantico gereden voor een trainingssessie in vicap. Omdat ik er toch was, wilde ik wel eens horen wat er voor nieuws onder de zon was.’
‘Was er iets nieuws?’
‘Afgezien van het feit dat jouw biker boys elkaar met meer enthousiasme dan de meeste clubs naar de andere wereld helpen, leek alles bij het oude te zijn gebleven.’
‘Ik geloof niet dat ik in jaren aan een bikerzaak in Carolina heb gewerkt. Welke bendes zitten daar op dit moment?’
‘Nog steeds drie van de grote vier.’
‘Hells Angels, Outlaws en Pagans.’
‘Inderdaad, mevrouw. Nog geen Bandidos, en het is al een tijdje rustig geweest, maar je weet het nooit. De volgende maand kunnen de gemoederen weer verhit raken als de Angels bij Myrtle Beach hun rally houden.’
‘Het gaat er hier nog steeds behoorlijk wild aan toe, maar dat is niet de reden waarom ik je bel.’
‘O?’
‘Heb je ooit gehoord van een meisje dat Savannah Claire Osprey heette?’
Er volgde een lange stilte en het geruis over de lijn klonk als dat van de oceaan in een zeeschelp.
‘Is dit een grap?’
‘Absoluut niet.’
Ik hoorde haar diep ademhalen.
‘De verdwijning van Savannah Osprey was een van de allereerste zaken waarmee ik me voor het bureau heb beziggehouden. Dat was jaren geleden. Savannah was een zestienjarig meisje met heel veel medische problemen. Ging niet om met een wilde groep, was niet aan de drugs. Op een middag is ze haar huis uit gegaan en daarna is ze nooit meer gezien. In elk geval was dat het verhaal.’
‘Jij gelooft niet dat ze van huis was weggelopen?’
‘De plaatselijke politie verdacht de vader, maar niemand heeft iets kunnen vinden om dat te bewijzen.’
‘Denk jij dat hij er iets mee te maken heeft gehad?’
‘Dat is mogelijk. Ze was een timide meisje, droeg een bril met dikke glazen, ging zelden de deur uit en maakte geen afspraakjes met jongens. En het was algemeen bekend dat pa haar als stootzak gebruikte.’ Haar stem klonk uiterst minachtend. ‘Die vent had moeten worden opgesloten. Dat is ook gebeurd, maar wel pas later. Ik geloof dat hij in verband met drugs was gearresteerd. Een jaar of vijf nadat zijn dochter was verdwenen, is hij overleden.’
Wat ze daarna zei, ervoer ik bijna als een keiharde stomp tegen mijn borstkas.
‘Hij was zo’n stuk ellende en zij was zo’n zielig meisje dat die zaak me echt dwarszat. Ik heb haar beenderen al die jaren bewaard.’
‘Wat zeg je?’ Ik hield de hoorn heel stevig vast en haalde nauwelijks adem.
‘De ouders hebben het nooit aanvaard, maar ik weet dat ze van haar zijn. Ik heb ze nog op het kantoor van de patholoog-anatoom staan. Eens in de zoveel tijd belt die man me erover op, maar ik blijf hem vragen ze onder zijn beheer te houden.’
‘Zijn haar stoffelijke resten dan gevonden?’
‘Negen maanden nadat Savannah was verdwenen, werd er bij Myrtle Beach het skelet van een jonge vrouw ontdekt. Dat wierp een nieuw licht op Dwayne Osprey. Terwijl hij nooit een wat je noemt regelmatige werker was geweest, leverde hij rond die tijd bestellingen af voor een plaatselijke fabrikant van roomkaas. Op de dag waarop dochterlief verdween, had papa een ritje naar Myrtle Beach gemaakt.’
Ik was zo geschokt dat ik nauwelijks een vraag kon formuleren.
‘Heb je de stoffelijke resten ooit met zekerheid kunnen identificeren?’
‘Nee. Er ontbrak te veel en wat werd gevonden, was te ernstig beschadigd. Natuurlijk verrichtten we in die tijd nog geen dna-onderzoek. Waarom vraag je naar Savannah Osprey?’
‘Heb je een schedel gevonden?’
‘Nee. Dat was het grootste probleem. Het slachtoffer was in het bos gedumpt en toen bedekt met een stuk verroest tin. Dieren hadden delen van het lichaam eronderuit getrokken en her en der verspreid. De schedel en de kaak zijn nooit gevonden en we namen aan dat die waren meegesleept. De beenderen onder het tin waren intact, maar daar hadden we weinig aan, en op de rest van het skelet was zo stevig geknauwd dat er weinig meer viel vast te stellen dan het geslacht. In die tijd deed een patholoog de antropologie. In zijn verslag stond dat er niets bewaard was gebleven dat het mogelijk maakte leeftijd, lengte of ras te bepalen.’
Een patholoog zou niets hebben geweten over het vaststellen van de ouderdom met behulp van een microscoop, noch over het berekenen van de lengte met behulp van delen van de botten van armen en benen. Geen goed werk, dok.
‘Waarom denk je dat het om Savannah gaat?’ vroeg ik.
‘In de buurt van de beenderen hebben we een zilveren bedeltje gevonden van de een of andere vogel. Hoewel de moeder het ontkende, konden we aan haar reactie zien dat ze het herkende. Later heb ik wat onderzoek verricht. Het bedeltje was een exact replica van een visarend.’
Ik wachtte.
‘Zoals je weet wordt een visarend in het Engels ook een osprey genoemd.’
Ik vertelde haar over de schedel en de beenderen in Montreal.
‘Mijn hemel!’
‘Woont de moeder daar nog ergens in de buurt?’
‘Alles is mogelijk sinds ze dat schaap hebben gekloond. Ik zal het nakijken.’
‘Heb je het dossier nog?’
‘Reken maar!’
‘Zijn er röntgenfoto’s van vóór haar dood?’
‘Stapels.’
Ik nam snel een besluit.
‘Kate, ga die beenderen halen. Ik kom naar je toe.’
Patineau gaf toestemming voor de reis en ik boekte een ochtendvlucht naar Raleigh. Kit en ik aten die avond laat en maakten geen van beiden melding van het bundeltje in de hal dat ik van het lab had meegenomen en dat samen met mij op reis zou gaan. Hij verheugde zich op het uitje met Crease van de volgende dag en had geen probleem met het feit dat ik er niet zou zijn.
In het vliegtuig zat het gebruikelijke assortiment studenten, zakenlieden en weekend-golfers. Ik staarde uit het raampje terwijl de stewardessen koffie en alcoholvrije drankjes serveerden en wenste dat ik ook onderweg was naar een golfbaan – Pinehurst, Marsh Harbor, Oyster Bay, allesbehalve de grimmige analyse van de beenderen van een tienermeisje.
Ik keek naar de sporttas onder de stoel voor me. Die zag er onschuldig genoeg uit, maar ik vroeg me af wat mijn medepassagiers zouden denken als ze wisten wat daarin zat. Ik was al zo vaak vanaf Dorval vertrokken dat de mensen achter de röntgenapparatuur niet langer om een verklaring vroegen. Ik vroeg me ook af hoe dat zou gaan als ik vanuit Raleigh terugvloog.
Buiten kleurde de ochtendzon de wolken lichtgevend roze. Toen we daardoorheen waren, kon ik een klein vliegtuigje als schaduw van mijn toestel zien.
Ja, dacht ik. Zo zag ik het meisje bij mijn voeten. Hoewel ze nu een naam had, bleef ze in mijn gedachten een vage geest in een vormloos landschap. Ik hoopte dat deze reis dat beeld zou veranderen in een onweerlegbare identificatie.