3

De reis naar Montreal verliep voorspoedig, met uitzondering van een duidelijk onheuse bejegening door Martin Quickwater. Hoewel we in hetzelfde toestel zaten, zei hij niets tegen me en kwam ook niet op een van de lege stoelen in mijn rij zitten. We knikten bij Washington-Reagan naar elkaar en deden dat nogmaals terwijl we op Montreals Dorval in de rij voor de douane stonden. Zijn koelheid stoorde me totaal niet, want ik wilde echt niets met de man te maken hebben.

Ik nam een taxi naar mijn appartement in Centre-ville, sjouwde mijn bagage naar binnen en maakte een bevroren burrito warm. Na drie pogingen sloeg de motor van mijn oude Mazda aan en reed ik naar het oosten van de stad.

Jarenlang al was het forensisch lab ondergebracht op de vierde verdieping van het zogenaamde sq-gebouw. De provinciale politie, of de Sûreté du Québec, had de beschikking over de rest van de verdiepingen, los van een huis van bewaring dat op de elfde en de twaalfde verdieping was ondergebracht. Het lijkenhuis en de snijkamers bevonden zich in de kelder.

De regering van Quebec had kortgeleden miljoenen uitgegeven om het gebouw te renoveren. De celblokken hadden een nieuwe plaats gekregen en de medisch-juridische laboratoria en het misdaadlab waren nu op de twee bovenste verdiepingen ondergebracht. We hadden de verhuizing al maanden geleden achter de rug, maar ik kon de verandering nog steeds niet geloven. Mijn nieuwe kantoor bood een spectaculair uitzicht op de rivier de St. Lawrence en mijn lab was eersteklas.

Om half vier op de vrijdagmiddag begon de gebruikelijke doordeweekse drukte af te nemen. Eén voor één gingen deuren dicht en werd het leger in witte jassen gestoken wetenschappers en laboranten kleiner.

Ik haalde mijn kantoor van het slot en hing mijn jas op aan de houten staande kapstok. Op mijn bureau lagen drie witte formulieren. Ik pakte dat met de handtekening van LaManche.

Het ‘Demande d’Expertise en Anthropologie’ is vaak mijn eerste kennismaking met een zaak. Het wordt ingevuld door de patholoog die het verzoek indient en levert gegevens die van vitaal belang zijn voor het opsporen van een dossier.

Mijn ogen gleden naar de rechterkolom. Laboratoriumnummer. Nummer van het lijkenhuis. Politienummer. Klinisch en efficiënt. Het lijk wordt van een label voorzien en in een koelcel geschoven tot de wielen van de gerechtigheid weer tot stilstand zijn gekomen.

Ik keek naar de linkerkolom. Patholoog. Lijkschouwer. Rechercheur. Een gewelddadige dood is de ultieme inbreuk op de privacy en degenen die het onderzoek instellen zijn de ultieme voyeurs. Hoewel ik daaraan meedoe, ben ik nooit gelukkig met de onverschilligheid waarmee het systeem de overledene en het onderzoek naar de dood benadert. Hoewel een afstandelijk gevoel een must is om je emotionele evenwicht te bewaren, heb ik altijd het gevoel dat het slachtoffer iets hartstochtelij kers, iets persoonlijkers verdient.

Ik keek de samenvatting van bekende feiten snel door. Die verschilde slechts in één opzicht van het telefonische verslag van LaManche. Er waren inmiddels tweehonderd vijftien delen van vlees en botten gevonden. Het zwaarste woog bijna vijf kilo.

Ik negeerde de andere formulieren en de stapel telefonische boodschappen en ging op zoek naar de directeur.

Ik had Pierre LaManche zelden in iets anders gezien dan in een witte of groene laboratoriumjas. Ik kon me niet voorstellen dat hij lachte of iets geruits droeg. Hij was somber en vriendelijk en ging altijd in tweed gekleed. Verder was hij de beste forensisch patholoog die ik kende.

Ik zag hem door het vierkante raam naast de deur van zijn kantoor. Zijn slanke gestalte was gebogen over een bureau vol papieren, tijdschriften, boeken en een stapel dossiers in alle primaire kleuren. Toen ik klopte, keek hij op en gebaarde dat ik binnen moest komen.

Het kantoor rook, net als de man zelf, vaag naar pijptabak. LaManche had de gewoonte zich geluidloos te bewegen en soms was die geur voor mij de eerste aanwijzing van zijn aanwezigheid.

‘Temperance.’ Hij gaf de laatste lettergreep een accent, zodat die met France rijmde. ‘Dank dat je zo vroeg bent teruggekomen. Ga alsjeblieft zitten.’

Altijd perfect Frans, zonder ooit een samentrekking of een woord slang.

We gingen aan een tafeltje voor zijn bureau zitten. Daarop lagen een paar grote, bruine enveloppen.

‘Ik weet dat het te laat is om nu aan een analyse te beginnen, maar misschien ben je bereid morgen hierheen te komen?’

Zijn gezicht was heel lang en had diepe, verticale plooien. Als hij zijn wenkbrauwen vragend optrok, werden de lijnen die parallel aan zijn ogen liepen langer en bogen ze zich naar de middellijn toe.

‘Ja, natuurlijk.’

‘Misschien wil je beginnen met de röntgenfoto’s?’

Hij wees op de enveloppen en draaide zich toen om naar zijn bureau.

‘Hier zijn de foto’s die ter plaatse en tijdens de lijkschouwing zijn genomen.’ Hij gaf me een stapel kleinere bruine enveloppen en een videocassette.

‘De twee bikers die de bom naar het clubhuis van de Vipers droegen zijn verpulverd en de resten lagen over een immens groot terrein verspreid. Veel van wat het team vindt, zit tegen muren geplakt, of hangt in struiken en aan boomtakken. Het is verbazingwekkend, maar de grootste delen die tot nu toe zijn geborgen lagen op het dak van het clubhuis. Een deel van een borstkas is voorzien van een stukje van een tatoeage die nuttig kan zijn voor het vaststellen van de identiteit.’

‘Hoe zit het met de chauffeur?’

‘Die is vanmorgen in het ziekenhuis overleden.’

‘De man die heeft geschoten?’

‘Wordt in hechtenis gehouden, maar die mensen zijn nooit behulpzaam. Hij gaat liever naar de gevangenis dan dat hij de politie iets meldt.’

‘Zelfs als het om informatie over een rivaliserende bende gaat?’

‘Als hij zijn mond opentrekt, is hij waarschijnlijk ten dode opgeschreven.’

‘Nog steeds geen gebitsdelen of vingerafdrukken?’

‘Niets.’

LaManche streek met een hand over zijn gezicht, trok zijn schouders op, liet ze weer zakken en verstrengelde toen zijn vingers in zijn schoot.

‘Ik ben bang dat we dit weefsel nooit helemaal zullen kunnen uitzoeken.’

‘Kunnen we geen dna gebruiken?’

‘Zeggen de namen Ronald en Donald Vaillancourt je iets?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘De gebroeders Vaillancourt, “Le Clic” en “Le Clac”. Beiden zijn volwaardige clubleden van de Heathens. Een van hen was een paar jaar geleden betrokken bij de executie van Claude “Le Couteau” Dubé. Wie van de twee herinner ik me niet meer.’

‘Denkt de politie dat de Vaillancourts de slachtoffers zijn?’

‘Ja.’

Hij keek me met zijn melancholieke ogen recht aan.

‘Clic en Clac zijn een eeneiige tweeling.’

Om zeven uur die avond had ik alles bekeken, behalve de videoband. Met een vergrootglas had ik tientallen foto’s bestudeerd van honderden botdelen en bloedige massa’s van verschillende vormen en afmetingen. Op de ene na de andere foto wezen pijlen naar rode en gele hoopjes die in het gras lagen, aan een tak hingen, waren platgeslagen tegen b-2-blokken, glasscherven, het teerpapier op het dak en roestend metaal.

De stoffelijke resten waren in grote, zwarte plastic zakken in het lijkenhuis gearriveerd, die op hun beurt weer plastic zakken met ritsen bevatten. Elke zak was van een nummer voorzien en bevatte lichaamsdelen, aarde, vezels, metaal en rommel die niet te identificeren was. De fotoserie van de lijkschouwing begon met de ongeopende zakken en werd vervolgd met foto’s van de kleine plastic zakjes die op de snijtafels lagen en opnamen van de inhoud, naar categorie gesorteerd.

Op de laatste foto’s lag het vlees in rijen, als in de vitrine van een slagerij. Ik zag schedeldelen, een stukje van een scheenbeen, de kop van een dijbeen, en een deel van een schedel met het rechteroor nog intact. Sommige close-ups lieten de oneffen randen van verbrijzelde botten zien, op andere zag ik haren, vezels en stukken stof die aan het vlees kleefden. De tatoeage waarover LaManche het had gehad, was op een stuk huid duidelijk te zien. Daarop stonden drie schedels, benige handen die oren, ogen en monden bedekten. De ironie was kostelijk. Deze man zou niets zien, horen of zeggen.

Nadat ik de foto’s en de röntgenfoto’s had bekeken, was ik het eens geworden met LaManche. Ik kon er beenderen op zien en dat zou me in staat stellen de anatomische afkomst van enig weefsel te bepalen. Het zou echter niet meevallen te bepalen wat bij welke broer hoorde.

Het is in zo’n geval altijd moeilijk lijken uit elkaar te halen, zeker wanneer de stoffelijke resten zwaar beschadigd of onvolledig zijn. Het proces is nog oneindig veel ingewikkelder als de doden van hetzelfde geslacht zijn, dezelfde leeftijd hebben en tot hetzelfde ras behoren. Ik ben een keer weken bezig geweest met het onderzoeken van de beenderen en het wegrottende vlees van zeven prostitués die waren gevonden in de kruipruimte onder het huis van hun moordenaar. Ze waren allen blank en in de tienerleeftijd. Het dna-onderzoek was ongelooflijk belangrijk geweest bij het bepalen wie wie was.

In dit geval zou dat misschien niet kunnen. Als de slachtoffers een eeneiige tweeling waren, zou hun dna identiek zijn.

LaManche had gelijk. Het leek onwaarschijnlijk dat ik de delen tot afzonderlijke lichamen zou kunnen herleiden en elk ervan een naam zou kunnen geven.

Mijn maag knorde ten teken dat het tijd werd ermee op te houden. Moe en ontmoedigd pakte ik mijn tas, ritste mijn jack dicht en liep de deur uit.

Thuis vertelde een knipperend lichtje me dat er een boodschap voor me was ingesproken. Ik zette mijn afgehaalde sushi op tafel, maakte een blikje Cola Light open en drukte op de knop.

Mijn neef Kit en zijn vader waren met de auto vanuit Texas onderweg naar Vermont. Om de band tussen hen te versterken kwamen ze naar het noorden om te vissen op wat er in de lente in de binnenlandse wateren te vangen is. Omdat mijn kat de voorkeur geeft aan de ruimte en het comfort van een camper boven een efficiënte vliegreis, hadden Kit en Howie beloofd hem bij me thuis in Charlotte op te halen en naar Montreal te vervoeren. De boodschap luidde dat zij en Birdie de volgende dag zouden arriveren.

Ik doopte een plakje maki in de saus en stopte dat in mijn mond. Net toen ik er nog een wilde pakken, ging de deurbel. Verbaasd liep ik naar het videoschermpje.

Ik zag Andrew Ryan tegen de muur van mijn hal geleund staan. Hij had een verkleurde blauwe spijkerbroek aan, gympen en een vliegersjack over een zwart t-shirt. Met zijn blauwe ogen, hoekige gelaatstrekken en lengte van een meter achtentachtig zag hij eruit als een kruising tussen Cal Ripkin en Indiana Jones.

Ik zag eruit als Phyllis Diller voor haar opknapbeurt.

Geweldig.

Zuchtend deed ik de deur open.

‘Hallo, Ryan. Wat is er?’

‘Ik zag licht bij je branden en dacht dat je misschien eerder naar huis was gekomen.’

Hij nam me taxerend op.

‘Zware dag gehad?’

‘Ik heb deze dag doorgebracht met reizen en het sorteren van vlees,’ zei ik, en ik voelde me in de verdediging gedrongen. Toen duwde ik mijn haar achter mijn oren. ‘Kom je binnen?’

‘Nee, ik kan niet blijven.’ Ik zag dat hij zijn pieper en wapen bij zich had. ‘Ik wilde alleen even vragen of je voor het avondeten van morgen al plannen hebt.’

‘Ik moet morgen de hele dag aan het werk met slachtoffers van een bom en daar kan ik een beetje moe van worden.’

‘Maar je moet eten.’

‘Ik moet eten.’

Hij legde een hand op mijn schouder en verstrengelde twee lokken van mijn haar met elkaar.

‘Als je te moe bent, slaan we het diner over en ontspannen we ons gewoon,’ zei hij met lage stem.

‘Hmmm.’

‘Onze horizon verbreden?’

Hij veegde het haar naar achteren en streek met zijn lippen over mijn oor.

O ja.

‘Prima, Ryan. Ik zal mijn G-string aantrekken.’

‘Dat moedig ik altijd aan.’

Ik keek hem veelbetekenend aan.

‘Voel je wat voor Chinees eten?’

‘Dat is prima,’ zei hij terwijl hij mijn haar boven op mijn hoofd in een knot draaide. Toen liet hij het weer los en sloeg beide armen om mij heen. Voordat ik er bezwaar tegen kon maken trok hij me dichter naar zich toe en kuste me. Zijn tong gleed langs de randen van mijn lippen en verkende toen voorzichtig de binnenkant van mijn mond.

Zijn lippen waren zacht en zijn borst voelde hard aan tegen de mijne. Ik begon hem van me af te duwen, maar wist dat ik dat eigenlijk niet wilde. Zuchtend ontspande ik me en voegde mijn lichaam naar het zijne. De afschuwelijke dingen van die dag leken te verdwijnen en even was ik veilig voor de krankzinnigheid van bommen en vermoorde kinderen.

Uiteindelijk hadden we weer lucht nodig.

‘Weet je zeker dat je niet binnen wilt komen?’ vroeg ik terwijl ik een stap naar achteren zette en de deur openhield. Mijn knieën leken te knikken.

Ryan keek op zijn horloge.

‘Een half uurtje kan vast wel.’

Op dat moment gaf zijn pieper geluid. Hij controleerde het nummer.

‘Shit.’

Shit.

Hij zette het apparaatje weer vast aan de tailleband van zijn spijkerbroek.

‘Sorry,’ zei hij schaapachtig grinnikend. ‘Je weet dat ik echt veel lie…’

‘Ga maar.’ Glimlachend legde ik mijn handpalmen op zijn borst en gaf hem een zacht duwtje. ‘Ik zie je morgenavond. Om half acht.’

‘Denk aan me,’ zei hij terwijl hij zich omdraaide en de gang af liep.

Toen hij weg was, liep ik terug naar de sushi en dacht zeer zeker aan Andrew Ryan.

Ryan werkt als inspecteur op de afdeling moordzaken van de sq en af en toe zijn we bezig met dezelfde zaak. Hoewel hij er al jaren om had gevraagd, was ik pas de laatste tijd buiten werkuren met hem omgegaan. Het had me heel wat zelfoverwinning gekost, maar ik was uiteindelijk zijn standpunt gaan delen. Technisch gesproken werkten we niet samen, dus was mijn stelregel om niet aan een romance op kantoor te beginnen alleen van toepassing als ik dat wenste.

Toch maakte het me een beetje gespannen. Na twintig jaar getrouwd en een aantal jaren een niet zo swingende vrijgezel te zijn geweest, waren nieuwe relaties domweg niet zo gemakkelijk voor me. Maar ik genoot van Ryans gezelschap, dus had ik besloten ons een kans te geven. Om ‘afspraakjes met hem te maken’ zoals mijn zuster dat zou noemen.

O, mijn god. Afspraakjes maken.

Ik moest toegeven dat ik Ryan ongelooflijk sexy vond. Dat vonden de meeste vrouwen. Waar we ook naartoe gingen, ik zag vrouwen altijd naar hem kijken. En zichzelf ongetwijfeld vragen over hem stellen.

Dat deed ik ook. Maar op dit moment lag dat schip nog in de haven en draaiden de motoren, klaar om te vertrekken. De knikkende knieën hadden dat net opnieuw bevestigd. Uit eten gaan was beslist een beter idee.

De telefoon rinkelde toen ik de tafel aan het afruimen was.

‘Mon Dieu, je bent terug.’ Diepe, zwoele stem. Engels, met een zwaar Frans accent.

‘Hallo, Isabelle. Wat is er?’

Hoewel ik Isabelle Caillé pas twee jaar kende, waren we in die tijd erg op elkaar gesteld geraakt. We hadden elkaar ontmoet tijdens een moeilijke periode in mijn leven. Gedurende een miezerige zomer was ik aangevallen door een gewelddadige psychopaat, werd mijn beste vriendin vermoord en moest ik uiteindelijk de realiteit van een mislukt huwelijk onder ogen zien. In een vlaag van genotzucht had ik een eenpersoonskamer in een Club Med geboekt en was daarheen gevlogen om te tennissen en te veel te eten.

Ik had met Isabelle kennisgemaakt tijdens de vlucht naar Nassau en later hadden we een tennisdubbel gevormd. We wonnen, ontdekten dat we daar om soortgelijke redenen waren en hadden samen een aangename week doorgebracht. Sinds die tijd waren we vriendinnen gebleven.

‘Ik verwachtte je pas de volgende week weer en ik was van plan een boodschap achter te laten over het maken van een afspraak. Maar nu je thuis bent… Wat zou je denken van een etentje morgenavond?’

Ik vertelde haar over Ryan.

‘Tempe, die man moet je in ere houden. Als je ooit genoeg krijgt van die chevalier, moet je hem naar me toe sturen en dan zal ik hem iets geven om over na te denken. Waarom ben je nu al weer terug?’

Ik vertelde over de bom.

‘Ah, oui. Daar heb ik over gelezen in La Presse. Werkelijk afschuwelijk.’

‘De slachtoffers zijn er beroerd aan toe,’ zei ik.

‘Les motards. Als je het mij vraagt, krijgen die bikers wat ze verdienen.’

Isabelle had altijd overal een mening over en aarzelde zelden die met anderen te delen.

‘De politie zou die gangsters elkaar gewoon moeten laten opblazen. Dan zouden we niet meer naar hun vieze lijven met smerige tatoeages hoeven te kijken.’

‘Hmmm.’

‘Ik bedoel te zeggen dat ze geen baby’s vermoorden.’

‘Inderdaad,’ zei ik.

De volgende morgen overleed Emily Anne Toussaint terwijl ze lopend onderweg naar balletles was.