11 Corine Dane

 

 

Corley ontwaakte door het gezang van vogels en koude dauwdruppels die zijn kraag in sijpelden. Het licht van de nieuwe dag bescheen de boomtoppen, en een zespotige boom tikker ratelde tegen de takken boven zijn hoofd, op zoek naar eten onder de bast. Geschrokken bij de ontdekking dat Taen en Jaric waren verdwenen, kwam de kapitein moeizaam overeind, waarbij de adem in zijn keel bleef steken door de pijn in zijn stijve schouders. Klaarwakker en hevig bezorgd om zijn metgezellen, zocht hij het terrein af naar sporen van de Llondelei. Maar op het tapijt van dennennaalden was niets te vinden dat op hen wees. Daar lagen slechts een zwaard en een dolk van Corlinstaal.

Corley vloekte hartgrondig en veegde de takjes uit zijn haar. Wat voor goede betrekkingen Anskiere ook met de Llondelei onderhield, Taen en Jaric bevonden zich nu in handen van demonen, zonder enig mensenwapen om hen te beschermen. De kapitein was echter niet van plan hen op te geven zonder een poging te doen hen te vinden. Hoewel zijn maag rammelde van de honger en zijn hele lichaam zeer deed van de nacht in de open lucht, aarzelde Corley geen moment. Hij pakte Jarics wapens op van de grond en trok erop uit om zijn metgezellen te zoeken.

Over de gehele lengte van het eiland rezen bergen omhoog als de geschubde rugkam van een hagedis. De wouden die de hellingen bedekten waren dicht en omringd door diepe, gevaarlijke ravijnen. Corley doorkruiste sneller en efficiënter dan menig ander een groot gebied met afgelegen valleitjes, hier en daar doorsneden met de uitgesleten wagensporen van de bergstammen die hier woonden. Hij maakte grazende satijnherten aan het schrikken en bosfazanten vlogen van hun nesten op, maar hij vond geen enkel spoor van de Llondelei.  

In de loop van de dag werd hij steeds onrustiger, alsof hij voelde dat iets hem volgde. Telkens weer keek hij achterom, maar ontdekte niets dat zijn argwaan rechtvaardigde. Uiteindelijk werd zijn honger te erg, en aan het eind van de middag nam hij even rust om een paar vallen te zetten. De omstandigheden waren niet rooskleurig. Als de demonen van plan waren Taen en Jaric kwaad te doen, zou geen mens hen nu nog kunnen helpen. Maar de bevelen van de Kielmark waren duidelijk geweest; Corley zag geen alternatief dan naar de haven terug te gaan en daar te wachten. Als zijn twee pupillen het overleefden, zouden zij ongetwijfeld naar Tierl Enneth en de Callinde terugkomen.  

 

Op een plek waar een paarsachtige schemering heerste, dansten de schaduwen op de boomstammen. De wind ruiste door een vreemd gebladerte; nee, dacht Jaric, het geluid dat hij hoorde was niet de wind, maar het water van een bron dat ondergronds over kiezelsteentjes stroomde. Omgeven door de ineenvloeiende visioenen die door het gemeenschappelijke Llondelse bewustzijn werden opgeroepen, deed de jongen zijn best de droom te scheiden van de werkelijkheid. Hij lag op een mat van gevlochten biezen, in een grot die ongetwijfeld het leger van de Llondelei was. Maar nauwelijks had dat denkbeeld zich gevormd, of hij werd overspoeld door een vloed van beelden. Deze woonplaats was ooit een plek van ellende en verdriet geweest. Herinneringen aan een vochtige atmosfeer en schaduwen rezen op, van eindeloos fluisterende briesjes en tere, ranke vegetatie. Dat bos was ánders, een plek onbegrijpelijk ver van de bossen van Keithland vandaan. De zon die daar scheen was rood, niet veel groter dan een verre ster aan het uitspansel.

Jaric probeerde te begrijpen hoe een zon zo klein als een ster kon zijn. Gedesoriënteerd door de visioenen van de demonen, en bezorgd om Taen, duwde hij zich op een elleboog omhoog. Een olielamp met ruitjes van paars glas hing aan een ketting boven zijn hoofd. Een zwak flakkerend vlammetje verlichtte een ruimte zonder enig meubilair, behalve dan de grasmat waarop hij lag en een aardewerken lampetkan die op een driepoot vlak bij hem stond. De aarden vloer was glad. De muren, die met hout waren versterkt, waren bedekt met onbegrijpelijke tekens, en vuurrode gordijnen sloten de doorgang naar een daarachter liggende alkoof af . Jaric wist niet zeker of hij een gevangene was of een gast, en vroeg zich af of er achter dat gordijn een deur was. Volgens de Wet van Kordane kon een mens krankzinnig worden als hij te lang aan Llondelse visioenen werd blootgesteld. Toch dacht de jongen er niet aan te vertrekken zonder naar Taen gezocht te hebben.  

'Laat Kordane's Wet los.' Het bewustzijn van de Llondelei plukte stukjes van zijn gedachten uit zijn geest, en smolten die met de onmetelijke kennis van hun soort samen tot begrippen. De visioenen die de demonen gebruikten in plaats van het gesproken woord overweldigden Jarics zintuigen, en de houten wanden van de grot versplinterden in een sterrenregen van licht. Gedesoriënteerd liet de jongen zich terug op de mat vallen. Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht, maar het licht verdween niet. Onuitwisbaar zag hij voor zijn geestesoog door een zwarte hemel vol sterren een vuurzee naar de aarde komen. Een gebrul als van de donder raasde in Jarics oren. Verdoofd en verblind door machten die te ontzagwekkend waren om te kunnen begrijpen, liet hij de Llondelse herinnering van de glorie van Kordane's Vuren ten tijde van de Grote Val over zich heenkomen.  

'Corine Dane, onderzoeksschip. ' De geleende menselijke benaming was ongeschikt om de onbegrijpelijk vreemde begrippen duidelijk te maken. 'Heeft de Llondelei van Thuiswereld gestolen.' Jaric zag de plek met de zachte schaduwen en vruchtbare grond en schitterende, torenhoge bomen. Hij voelde een vernietigende steek van haat door zich heen gaan. 'Jouw ras, heeft ons gestolen, van Thuiswereld. ' Sterrenzon, verloren zon, rood als een steekwond tegen de hemel. Jaric kromp ineen en schreeuwde het uit, bevangen door vijandige emoties.  

Het beeld verschoof als in een caleidoscoop. 'Vrede; deze mens is de zoon van Ivain Vuurheer, laat hem met rust.' Terug in de niet-bedreigende omgeving van de grot, voelde de jongen de vijandigheid van de demonen afnemen.  

Trillend ontspande Jaric zijn vuisten. Hij streek het bezwete haar uit zijn ogen en ging rechtop zitten. Twee oranje kooltjes gloeiden op in de alkoof waar het gordijn voor hing; vanuit het donker hield een Llondelse demon hem in de gaten.

Jaric vergat zijn angst. 'Wat hebben jullie met Taen gedaan?'

'Zij die dromen spint?' De Llondel stapte de kamer in en stak een grijze, zesvingerige hand uit om Jaric overeind te helpen. 'Kom.'  

Jaric deinsde naar achteren, bij de hand vandaan. Hij kwam zonder hulp overeind en ontdekte tot zijn ontsteltenis dat zijn wapens waren verdwenen. 'Waar is Corley?'

De Llondel siste. Zijn gespoorde vingers werden tot een vuist samengeknepen, en Jaric ving een indruk op van een zonnige open plek in een bos. Daar zat de kapitein van de Kielmark op zijn hurken een vis aan een stok boven een kampvuurtje te roosteren. Toch stelde dat beeld hem niet gerust. Jaric voelde iets van onrust, alsof er zich iets gevaarlijks in de schaduwen achter Corleys kampvuur schuil hield. Maar de Llondel gaf hem de kans niet dat voorgevoel nader te onderzoeken.  

Het beeld loste op in duisternis, verlicht door twee onheilspellende ogen. 'Volg.' De demon schoof het gordijn opzij en wenkte.  

Achter het gordijn strekte zich een smalle gang uit, zwak verlicht door lampen met dezelfde paarse glazen ruitjes. Jaric bleef geen andere keus over dan te gehoorzamen, en hij stapte naar voren. Zijn hielen klikten tegen tegels van geglazuurd aardewerk. Omdat hij niet zo goed kon zien als de demon die hem voorging, en omdat hij nieuwsgierig was naar wat zich achter de deuropeningen bevond die op regelmatige afstand van elkaar op de gang uitkwamen, bleef de jongen iets achter. De echo van zijn voetstappen kwam van alle kanten naar hem terug. Ongemerkt ging zijn zelfbewustzijn over in dromen. Jaric struikelde. Hij legde een hand tegen de muur om steun te zoeken, en stuurloos ronddrijvend op de stroom van het bewustzijn der Llondelei, overschreed hij de uiterste grenzen van Keithland. Binnen in de stenen torens van Schaduwvaan zag hij een jongeman gehurkt zitten, met zijn armen om zijn oren geslagen. Er hing een vreemd, roodachtig aura om hem heen;Jaric wist niet zeker of dat fenomeen werd veroorzaakt door zijn verbeelding of door inmenging van de Llondelei, en daarom keek hij nog iets beter. Door het licht dat door de wapperende gordijnen viel zag hij littekens op de vingers en een bekende bos zwart haar.  

'Emien?' riep hij, hoewel hij niet van plan was geweest hardop te spreken.

Een harde, zesvingerige hand greep Jarics pols vast en verbrak de verbinding voor de man met het zwarte haar antwoord had kunnen geven. Jaric werd met een ruk naar achteren getrokken, de paars gekleurde schaduwen van een onderaardse gang in.

'Blijf dichtbij,' maande zijn Llondel gids. 'Let op, of loop gevaar je geest te verliezen. Als je afdwaalt kan ik je niet beschermen tegen het droomsmelten in deze gang.'  

Een seconde voor de demon hem had teruggetrokken had larie flarden opgevangen van vele uitroepen. 'Ivainson, zoon van de Vuurheer; eigenwijs, ja? Kijk, hij zoekt de Duistere Dromer al voordat de tijd daar rijp voor is.'  

'De Duistere Dromer?' vroeg de jongen zich hardop af. 'Bedoelen ze daar Emien mee?'

De Llondel haastte zich verder zonder antwoord te geven. Na een tijdje bleef hij staan, wees door een zijdeur en drong Jarics geest binnen met een vluchtige impressie van het gezicht van Taen Droomwever. De jongen had geen verdere aansporing nodig. Vlak achter de demon ging hij de kamer binnen en bleef toen staan, knipperend met zijn ogen tegen de gloed van vele brandende kaarsen.

Zijn ogen half toegeknepen zodat ze aan het licht konden wennen, onderscheidde larie de gestalten van drie Llondelei, die om iets heen stonden wat een houten, met heet water gevulde tobbe bleek te zijn. Door de stoom heen die boven de rand omhoog steeg, zag hij een nat, donker hoofd, en het blozende gezichtje van het meisje wier herinnering hem had achtervolgd vanaf het moment dat zij uit Landfast waren vertrokken.  

'Jaric?' Taens stem was zwak, maar er klonk een onmiskenbaar verwijt in. 'Corley heeft gezegd dat hij je met zijn botste mes zou villen als je het zou wagen achter de Zwarte Maan aan te komen.'  

'Nou, dat heeft hij dus niet gedaan. Na vier weken zich zorgen maken om jou, had hij alle messen aan boord van de Zwarte Maan zo scherp geslepen dat je er een snorhaar mee zou kunnen klieven.' Zelf verbaasd om het brok in zijn keel holde Jaric naar haar toe om haar te omhelzen. Maar snel als hij was, de demonen reageerden nóg sneller. De ene achter hem greep hem bij de schouder en rukte hem naar achteren terwijl de twee vóór hem overeind sprongen en zijn handen grepen. Hulpeloos worstelde larie om bij Taen te kunnen komen, maar de gedachtenvormen van de Llondelei sloegen zijn protest neer.  

'Niet aanraken, niet nu.' Het bevel ging vergezeld van een beeld van zijn eigen innerlijk dat als altijd meeleefde met Taens macht als droomwever. Jaric zag zijn mogelijkheden als opvolger van de Vuurheer in één keer ongedaan gemaakt worden, en dat allemaal omdat hij de droomwever in zijn onwetendheid omhelsd had voor zij was genezen van haar ziekte. De beelden van de Llondelei lieten een hele serie rampen zien die de mensheid als gevolg daarvan te verwerken zou krijgen: platgebrande steden, verhongerde vluchtelingen, en de beschaving van Keithland vernietigd door aanvallende demonen.  

Jaric werd zo plotseling losgelaten dat hij op zijn knieën viel. Geschokt, en bevreesd om overeind te komen, zocht hij met zijn ogen de ondoorgrondelijke blikken der demonen. Toen wreef hij over de plek op zijn pols waar de gespoorde hand van de Llondel hem had gesneden, en wendde zich tenslotte tot Taen. 'Ik begrijp het niet.'

'Hoe zou je ook?' Er lag een speelse grijns op haar lippen. 'Ik geloof tenminste niet dat de mysteriën van de Vaere deel uitmaken van de archieven in Landfast.'

'Nee.' Jaric reageerde op een por in zijn rug van de demon die achter hem stond en ging naast Taen op een mat zitten. Hoewel de natte huid van haar schouders zo dichtbij was dat hij haar had kunnen aanraken, liet hij zijn ineen geklemde handen op zijn schoot liggen.

'De Vaere waren wanhopig toen Cliffhaven in handen van de demonen dreigde te komen. Ik ben toen gestuurd om in te grijpen,' legde Taen uit. 'Maar op dat moment was mijn meesterschap als droomwever nog niet helemaal compleet.'

Jaric wist dat zij bepaalde details achterwege liet om hem te sparen. Taen was naar Cliffhaven gezonden om hem te beschermen tegen de gecombineerde effecten van Anskiere's vloek en het onvoorspelbare temperament van de Kielmark. Tegen de wil van de Vaere in was zij daarna gebleven en had haar talenten gebruikt bij de verdediging van Cliffhaven, zodat hij veilig de Sleutels van Elrinfaer terug kon halen. Taens lijden was begonnen toen zij omwille van hem ongehoorzaam was geweest. Jaric legde zijn eeltige handpalmen tegen zijn gezicht.

'Jaric, nee, je mag jezelf niet de schuld geven!' Taen legde haar wang tegen de rand van de tobbe. Vermoeid door de ontoereikendheid van het gesproken woord, gebruikte zij haar macht als droomwever.

Haar gedachten raakten die van larie, zacht als een vallend blad. Voorzichtig maakte zij hem deelgenoot van een begrip dat zij nog maar kort geleden via de Llondel die haar had genezen, had verkregen. De krachten van de door de Vaere opgeleide magiërs werden verwezenlijkt door een verbinding met een levende matrix, de Sathid. Wanneer ze volgroeid waren, veroorzaakten de kristallen een onverenigbaarheid met het lichaam, waardoor dat in coma raakte. Op dat moment zouden de kristallen zich voortplanten door het levende weefsel van het lichaam in zaadmatrices te veranderen. Het gevolg daarvan was meestal de dood. Maar aangezien de Llondelei hun verbeeldingsvermogen eveneens verkregen door een verbinding met de Sathid, kenden zij manieren om het volgroeide kristal zonder gevaar te scheiden van het lichaam. Dat was een zeer subtiel en kwetsbaar proces. Fysiek contact op het verkeerde moment kon ervoor zorgen dat de matrix een kruisverbinding maakte, en de inhoud van een tweede geest betrok bij die van de eerste meester.  

De gedachtenvormen van de demonen legden het proces nader uit. Opgenomen in een uitleg door middel van dromen, begreep Jaric dat de enorme macht die de Stormvoogd van Elrinfaer over wind en water had, voortkwam uit twee Sathid-matrices. De kristallen vormden de basis van zijn macht, en om die te beschermen tegen vijandelijke inmenging, had hij ze in een capsule onder de oceaan van de pool laten afzinken.  

Meegenomen tot diep onder het ijs, doorkruiste de jongen een hele rij met elkaar verbonden associaties die door het Llondelse bewustzijn werden opgeroepen. In een wervelwind van voorbije gebeurtenissen zag hij vijanden uit Schaduwvaan opmarcheren. Zij vermoordden de Llondelse wachters en stalen de laatste van hun voorraad Sathid-matrices. De kristallen waren zuiver en nog nooit eerder verbonden geweest; ze konden niet meer vervangen worden, dat kon alleen in hun Thuiswereld onder de vuurrode ster. Eenmaal weer terug in Schaduwvaan experimenteerden vijandige handen met de matrix en ontdekten wat de Llondelei altijd hadden geweten. Op het moment van scheiding konden de Sathid-kristallen opnieuw een verbinding tot stand brengen; degene die trachtte de invloed van een in werking gestelde matrix te delen, riskeerde totale onderwerping aan de eerste partner. En aangezien de matrix zelf de ervaringen van elke volgende meester erfde, werd het kristal steeds krachtiger en wijzer; en het zou zelfs het meesterschap kunnen gaan claimen. Jaric had bijna dit wankele evenwicht verstoord toen hij Taen probeerde aan te raken. Op dezelfde wijze schiep het verbond in Schaduwvaan hun pionnen om gruweldaden tegen de mensheid te begaan.  

Weer bevrijd van de beelden herinnerde Jaric zich de brandwonden die Emiens handen hadden mismaakt vanaf het tijdstip dat hij zijn meesteres, Tathagres, had vermoord.

Opeens besefte Jaric dat Taen al zijn gedachten kon lezen. Hij zette zijn geest stil, maar niet voor de droomwever de richting waarin zijn gedachten gingen had onderschept.

'Mijn broer is in groot gevaar. De Llondelei weten dat Tathagres Schaduwvaan diende. Zij droeg de Sathid die de demonen al in werking hadden gesteld in een halsband van gedreven goud. Hoewel de heks zelf niet met een matrix was verbonden, had de vijand haar in zijn macht door middel van de invloed van het kristal. Via haar voerden zij hun plannen tegen Anskiere en Cliffhaven uit. Maar toen Emien de band rond haar hals brak, kwam de matrix in contact met zijn huid. Naar alle waarschijnlijkheid zal hij zich direct onderwerpen. Elke gave die hij heeft zal nu worden ontwikkeld om de ondergang van onze soort te bewerkstelligen.'

Jaric had het gevoel dat zijn keel werd dichtgeknepen. Een moment bestudeerde hij Taens gezicht door de stoom heen die uit de tobbe oprees. De ogen van het meisje stonden vermoeid, de irissen hadden in de schaduw der wimpers de kleur van inkt; maar haar gezichtsuitdrukking verried eerder bezorgdheid dan verdriet. Zij leek nog steeds niet te weten dat Emien een gevangene was in Schaduwvaan.  

Droge vingers streken langs Jarics arm. Hij schrok op en zag dat er een Llondel naast hem stond.

'Ooit heeft ze het gezien,' zond de demon. Zijn aanraking intensiveerde zijn gedachten. 'Het meisje ontving het beeld in een koortsdroom, en omwille van haar gezondheid laten we haar geloven dat zij een nachtmerrie had. Maar ze kan niet veel langer onwetend worden gehouden.' De gespleten neusgaten van de Llondel stonden wijd open, en hij boog het hoofd in de richting van de droomwever.  

Jaric bekeek de kamer en de aanwezigen door de veranderde visie van de Llondel. Het kaarslicht hulde alles in een pijnlijk, groenachtig licht, en Taen was omgeven door een blauwviolet aura, dat vermengd was met het aura van de Sathid. Haar aura straalde even zuiver als zonlicht dat bij het aanbreken van de dag wordt gebroken in een dauwdruppel.  

Toen maakte het beeld plaats voor een tweede, van de gevangene met de zwarte haren die binnen de muren van Schaduwvaan zat opgesloten. Het aura rond Emien straalde een gemene, donkerrode gloed uit.  

Het beeld vervaagde. Uit de afwachtende blik waarmee de Llondelei hem aankeken, begreep Jaric dat de demonen van hem verwachtten dat hij zou ingrijpen. Het was immers niet meer dan logisch dat hij zijn magiërstalenten zou ontwikkelen om het leed dat Emien over Keithland ging uitstorten te bestrijden. Maar de onthulling dat alle macht van de Vaere, tot de Vuurcyclus aan toe, voortkwam uit het meesterschap over een Sathid-matrix, veranderde niets voor hem. Het droevige lot van Tierl Enneth had zijn weerzin tegen magie alleen maar versterkt.  

'Wat kan het jullie schelen wat er met Keithland gebeurt?' zei Jaric. 'Onder de Wet van Kordane zijn alle demonen gelijk. Wat onderscheidt jullie van de bouwers van Schaduwvaan?'  

De Llondelei sisten beledigd. Taen gaf een gil, maar haar waarschuwing werd niet gehoord. De demon naast Jaric pakte zijn pols in een verbrijzelende greep. Zijn gespoorde palm drong diep in zijn vlees, en hij tuimelde halsoverkop een hel van hitte en gewelddadigheid in.  

 

De nachtelijke wouden van Thuiswereld gingen in vlammen op, aangestoken door de energiewapens van de aanvallende vijand. Jaric zag een groepje in brand gestoken bomen kromtrekken en omvallen. Talloze vleermuisachtige vliegende wezen gingen de lucht in, meelijwekkend krijsend terwijl het vlees van hun botten brandde. In grote verwarring verjaagd uit hun nesten, verblind door de rook en gedesoriënteerd door het wrede licht van de vlammen, vluchtten ze, maar de verkeerde kant op. Pijlen die in een verdovend middel waren gedoopt suisden tussen de opspringende vonken door en raakten wegrennende gestalten. De Llondelei tuimelde een voor een op de grond en bleven daar stilliggen.  

In het wit geklede wezens kwamen door de smeulende vegetatie dichterbij. Hun lichaam leek op dat van een mens, maar op de plaats waar het hoofd had moeten zitten, bevond zich alleen een soort glazen bol, zonder enige gelaatsuitdrukking en helemaal donker van binnen. Jaric gaf een schreeuw van angst. Maar de droom ging verder. Gebonden aan de herinnering van die Llondelse ramp moest hij hulpeloos toekijken terwijl de vijand hun verdoofde gevangenen in een angstaanjagende metalen wagen laadden. Het voertuig kwam brullend in beweging, en toen werd het droombeeld zwart. Jaric onderging een tijdje niets anders dan schokkende beweging en lawaai. Toen hoorde hij, als een baken op een zee van verwarring, een menselijke stem.  

Het accent van de vrouw was onbekend, maar ze was duidelijk van streek. 'Commandant Keith, ik moet hiertegen protesteren! De bewoners van de Llond-wereld zijn niet gevaarlijk. Mijn God, ze zijn nog niet eens aan ruimtereizen toe!'  

Een barse stem antwoordde. 'Hun psi is krachtig genoeg om ons te kunnen vernietigen. Dat is voldoende om hen tot onze vijanden te rekenen. Klagen zal je na de belegering van Sterrenhoop niet veel helpen. En wat God betreft; als de missie van de Corine Dane mislukt, als de mensheid geen verdediging weet te vinden tegen machten zoals de Llondelei bezitten, dan zullen de enige menselijke overlevenden die in de slavenkolonies van de Gierj zijn. En aangezien het Boek der Openbaringen dat einde niet vermeldt, kan je ervan uitgaan dat de rest van de leerstellingen van de oude Aarde ook verzinsels zijn geweest. En nu terug naar je post!'  

Jaric deed zijn best iets van die woorden te begrijpen. Zonder dat hij iets zag, en verward door de religieuze verwijzingen waarvan de betekenis vreemd verdraaid leek, piekerde hij over de term Corine Dane. Het bewustzijn van de Llondelei ving die naam op in zijn gedachten, en de droom werd op zijn kop gezet. Hij werd met een misselijkmakende snelheid in een vergezicht van duisternis en sterren geworpen. Drijvend in de onmetelijke ruimte kreeg Jaric een enorm grote metalen machine in het oog. Het oppervlak was bedekt met onbegrijpelijke symbolen en een verbijsterende serie glimmende stutten en wijzers en lichtjes. 'Corine Dane, sterrenonderzoeksschip,' zonden de Llondelei die hem de droom lieten zien. Er volgde een explosie van blauwwit licht; de machine schoot als een meteoor naar voren en beschreef een lijn van vuur langs de donkere hemel. Terwijl hij van de ene scène in de andere tuimelde, begreep Jaric het eindelijk: de Gezegende Vuren die door Kordane's priesters werden aanbeden, waren niets anders dan een verbasterde verwijzing naar dit schip, de Corine Dane, dat ooit door het heelal gereisd had. De Llondelei gaven hem de tijd niet om over de betekenis van deze ontdekking na te denken. Jarics gedachten vielen in verschillende beelden uiteen. Hijzag ontelbare Llondelei in metalen kooien opgesloten zitten terwijl de machtige vuren van de Corine Dane hen over een onvoorstelbare afstand vervoerden. Twaalf rassen van andere werelden deelden de gevangenschap van de Llondelei. Gierj, Karas, Mharg, Thienz en ijsgeesten, en andere demonen wier vormen Jaric niet herkende. Allemaal zaten ze opgesloten in de kerker van het schip. Met hun rusteloze gedachten en onmetelijke haat smeedden zij plannen tegen de mensen die hen gevangengenomen hadden; mensen met eenzijdige, geïsoleerde geesten waar zij zo gemakkelijk aan ten prooi waren gevallen nu hun laatste buitenposten tussen de sterren een wanhopige strijd voerden om hun uitroeiing te voorkomen.  

Verbonden met het bewustzijn van de Llondelei, deelde Jaric het lijden van de gevangenen, die verlangden naar de wouden van hun Thuiswereld. Hij kromp ineen bij het gekrijs van verwrongen metaal toen een groep gevangen demonen uit wraak de geleidingssystemen van de Corine Dane ontwrichtten. Stuurloos als een schip in een wervelstorm raasde het grote vaartuig door de atmosfeer van een verre, op geen enkele kaart voorkomende planeet. Het smeulende wrak stortte neer en boorde zich in het kale landschap. Jaric herkende in de gebeurtenis alle kentekenen van de Grote Val.  

Toen werd alles weer zwart voor zijn ogen, en hij ademde droge, ijle lucht in, die bijna pijn deed na de vochtige atmosfeer van Thuiswereld. Eén met de herinnering van de demonen kroop hij uit de verwrongen wrakstukken van de Corine Dane, een schipbreukeling in een onbekende wereld. Gedwongen op vis en korstmossen te leven, leed Jaric onder de wrede kou en sneeuwstormen. Hij leerde de ongemakken kennen van seizoenen waaraan zijn anatomie niet aangepast was. Verdriet en wanhoop overviel hem wanneer metgezellen verzwakten en stierven. Snikkend om verlossing, beleefde hij de ontberingen van de Llondelei die in leven bleven en zich voortplantten. Zelfs nadat de mensen in Landfast de eerste bomen op de kale heuvels van Keithland hadden geplant, bleven de bannelingen rouwen om het verlies van het land van hun voorvaderen.  

Jaric herinnerde zich wat hij, vóór de beelden hem hadden overweldigd, zonder na te denken had gezegd. 'Wat kan het jullie schelen wat er met Keithland gebeurt?' Een hevig schuldgevoel beving hem. En alsof dat de sleutel tot zijn verlossing was, verdwenen de dromen als sneeuw voor de zon.  

In een andere ondergrondse ruimte kwam hij weer bij bewustzijn, maar deze spelonk was kleiner dan die waarin Taen had gelegen. Bibberend kwam Jaric overeind. Zijn duim was vochtig van het bloed uit de wond die het spoor van de Llondel hem had toegebracht. Diezelfde Llondel stond roerloos in het paarsachtige licht van de lampen naast hem te wachten. Hij zond geen beelden meer door terwijl de jongeman zijn evenwicht hervond; en beschaamd tot in het diepst van zijn ziel wist Jaric geen woord uit te brengen. Hij staarde naar de wand tegenover zich en zag daar een blad, afgeladen met brood en fruit.  

De Llondel nodigde hem uit te gaan zitten. De jongen deed wat hem werd gevraagd, zelf verbaasd over de honger die hij had, ondanks de misselijkheid die de stortvloed van buitenaardse gedachtenbeelden hadden veroorzaakt. Zijn bewustzijn leek vreemd genoeg los te staan van zijn fysieke lichaam. Zijn waarneming van de werkelijkheid was uitgevloeid, zoals olie op water. Wetend dat de tijd die hij bij de Llondelei verbleef die desoriëntatie alleen maar zou verergeren, en uiteindelijk in krankzinnigheid zou veranderen, verborg Jaric zijn gezicht in zijn handen.  

Hij hoorde de demon achter zijn rug niet opstaan. Diens voeten maakten geen geluid toen hij de kamer verliet en het gordijn open liet voor degene die zijn plaats kwam innemen. Onvast op haar benen, een hand als steun tegen de muur, stond daar Taen Droomwever, gehuld in een wollen kleed dat de demonen haar hadden gegeven. Ze keek neer op het gebogen hoofd van de opvolger van de Vuurheer en wist een flauw glimlachje te voorschijn te toveren. 'Waarom eet je niet? Droombeelden ruiken niet zo lekker als die perziken, en als ik wilde zou ik van hieraf je rugwervels kunnen tellen.'

Jaric draaide zich met een ruk om. 'Taen?' Hij krabbelde onhandig overeind en bleef toen even onzeker staan. 'Ben je...'

'Bijna weer beter,' maakte Taen de zin voor hem af. 'Alleen jeukt deze vreselijke wol bijna net zo erg als de neteldoek waarmee wij de geiten droogwreven.' Ze liep naar hem toe, en bracht een rust en een kalmte met zich mee die zijn misselijkheid als gevolg van de demonische gedachtenbeelden verjoeg.  

Jaric hielp haar op de mat te gaan zitten. 'Je gebruikt toch niet je macht om mij rustig te maken, hè?' Hij voelde hoe zij trilde onder zijn handen, en schrok ervan dat ze zo zwak was.

'Nee.' Taen pakte een perzik en nam er een hap van. 'Het aura van een droomwever kan ook genezen. Was je dat vergeten?'

'Ja.' Toen hervond Jaric zijn goede manieren weer, en brak een stuk brood af voor het meisje. 'We moeten je hier weg zien te krijgen.'

Met haar mond nog vol keek Taen hem aan. Ze had weer een beetje kleur op haar wangen, en haar blauwe ogen lachten. 'Je zou geen goede zeeman zijn,' vond ze. 'Altijd maar weer van koers veranderen. Ben jij van plan dat stuk brood op te eten, of blijf je ermee zitten tot het helemaal doorweekt is met bloed?'

Geschrokken liet Jaric het stuk brood vallen. Hij zocht een servet om het bloeden van zijn duim te stelpen, maar vond niets en moest genoegen nemen met een reep van zijn manchet, die toch al was gescheurd.  

Terwijl hij zijn duim verbond, ging Taen verder: 'Ik denk dat de Llondelei ons vroeg of laat wel vrij zullen laten, maar niet voordat de Sathid-matrix die uit mijn lichaam is verdreven helemaal is uitgekristalliseerd.'  

Jaric staarde naar het dienblad alsof het brood een vijand was die hem had verraden. 'We zijn hier misschien al dagen.'

Taen gaf hem een zetje, niet hard, maar met haar gebruikelijke opgewektheid. 'Het is buiten nog maar net donker geworden. Dat maakt dus één hele dag, en de laatste zonder avondeten. Neem nou eens een hap, of anders zal ik mijn macht wél gebruiken. Je zult je krachten hard nodig hebben, als mijn benen morgen nog zo bibberig zijn. Wie anders moet me dan naar de Zwarte Maan dragen?'  

 

De Llondelei kwamen pas terug toen de laatste perzik was verorberd. Twee van hen begeleidden Taen naar een plek waar ze kon uitrusten; de ziekte die aan de rijping van haar Sathid-matrix voorafging putte haar volledig uit, en ondanks al zijn zorgen zag Jaric toch wel dat ze haar ogen nauwelijks kon open houden. Hoewel hij liever bij haar was blijven zitten terwijl zij sliep, werd hem dat verboden door de achtergebleven Llondel.  

'Volgen.' Het beeld dat de jongen opving was doortrokken van een dringende noodzaak en een onbeschrijfelijk gevoel van spijt.  

Taens aanwezigheid had zijn grootste wanhoop weggenomen. Jaric klopte de broodkruimels van zijn hemd en ging met de demon mee. Die ging hem voor tot diep in de aarde. De met hout geschoorde wanden van de onderaardse gangen waren hier niet zo vochtig en kil als hij had verwacht. De betegelde gang waar ze doorheen liepen, was droog en warm, hoewel griezelig verlicht door de paarse lampen.

Zonder hem een beeld ter uitleg te zenden, bleef zijn Llondel gids plotseling staan en opende een deur. Op zijn bevel ging Jaric de kamer erachter binnen, waarbij zijn voeten ritselden over een dikke laag verse biezen. De kamer was groot, nog spaarzamer gemeubileerd dan de andere die hij had gezien. Hier rook het wat benauwder, alsof er ergens vlakbij dieren waren gehuisvest. Plotseling ving Jaric in de schaduwen achter in de kamer een beweging op: Llondelei; maar deze verschilden van degenen die hij tot nu toe had gezien. Vier jonge demonen met een grijze huidskleur ravotten als jonge honden op de biezen, en iets in de woestheid van hun spel maakte dat zijn haren overeind gingen staan.

Hij bleef staan, wachtend op een teken van de demon naast hem. Dat bleef uit. Maar de Llondel-jongen kregen Jaric in de gaten en gingen onder verrast gefluit uiteen. Ze waren spichtiger dan mensenkinderen en onder hun zilverkleurige huid tekenden hun spieren en pezen zich duidelijk af toen ze nieuwsgierig op Jaric afkwamen. De volwassen Llondel deed geen enkele poging beelden aan hem door te zenden, maar bleef roerloos staan. Tenslotte, onzeker door de houding van de volwassen demon, en slecht op zijn gemak door de wilde, dierlijke onschuld in de ogen van de jonge demonen, deed Jaric zijn mond open. In de hoop dat hij niemand zou beledigen vroeg hij: 'Waarom heb je me hierheen gebracht?'  

Grijze stof ritselde, en het gerimpelde gezicht van de Llondel draaide zich naar Jaric. Onder de geborduurde mantelkap zag Jaric dat de gespleten neusgaten van het wezen wijd open stonden; het licht in zijn ogen straalde berusting en droefheid uit. 'Geen Sathid.' 

Jaric voelde tranen in zijn ogen schieten. Aan zijn voeten kraaiden en krioelden de jongen. Met ademloze, opgewekte fluittonen besprongen de twee kleinsten de grootste, en binnen de kortste keren rolde het hele stel als een kluwen van vuisten en knieën over de vloer. Jaric was verbijsterd door het lichtzinnige gedrag van de jongen, die kennelijk helemaal niet reageerden op de droevige emoties van de volwassen demon. Toen vond Jaric het antwoord op zijn vraag; aangezien de Llondelei slechts via gedeelde mentale beelden met elkaar communiceerden, kenden ze geen spreektaal. Elk Llondel-jong dat geboren was nadat Schaduwvaan de Sathid-kristallen gestolen had, was doof en blind voor zijn eigen cultuur. Zelfs als er een taal ontwikkeld zou kunnen worden als compensatie voor het verlies dat ze geleden hadden, zouden de oudste herinneringen van Thuiswereld binnen één generatie zijn vergeten. Dat kostbare erfgoed, en de gekoesterde identiteit van voorvaderen die vóór de Grote Val geleefd hadden, zou onherroepelijk verloren gaan.  

Jaric drukte zijn verbonden duim tegen zijn zij. Bedroefd door het zien van de Llondelei-jongen die elkaar opgewekt met hun zesvingerige vuisten bewerkten, trachtte de opvolger van de Vuurheer iets te zeggen dat het verdriet van de Llondel wat kon verlichten. 'En de Vaere? Als de magiërs die zij opleiden verbonden worden met Sathid-kristallen, moet er toch nog een andere bron van die kristallen bestaan.'  

De Llondel bracht zijn gespoorde handen omhoog en schoof zijn kap naar achteren. Hij draaide zijn ronde hoofd zonder oren naar Jaric, keek hem met een verdrietige blik aan en gaf toen antwoord: 'Zoals Kordane's Wet zei, waren voor de Vaere alle demonen gelijk. De Llondelei-zieners hebben tevergeefs het Eiland van de Vaere gezocht. Hoewel Taen Tamlin met een enkele gedachte kon bereiken, stuitten de zieners slechts op stilte.'  

Jaric probeerde het nog eens. 'Maar Anskiere is toch ook door de Vaere opgeleid? Zou hij zijn belofte van trouw breken door zich met Llondelei in te laten als hij wist dat dit verboden was?'

'Ja.' De beelden van de demon werden nog gevoelvoller. 'Anskiere is van koninklijke bloede. Waar hij onrecht vermoedde, had hij de kracht te doen wat zijn hart hem ingaf.' In een beknopte stroom beelden liet het wezen Jaric de zoeker zien die bevriend was geraakt met de magiër, en het verbond dat in de schemering van een open plek in het woud gesloten was tussen de Stormvoogd en de Llondel. Hij hoorde de woorden waarmee Anskiere van Elrinfaer beloofde bij de Vaere te bemiddelen voor een soort die groot onrecht was aangedaan. Maar de hoop van de Llondel was van korte duur geweest. Jaric kreeg beelden door van het tragische restant van Tierl Enneth en daarna de gevangenis van ijs die maakte dat Anskiere zich niet aan zijn belofte kon houden.  

'Sleutelbewaarder, zoon van de Vuurheer, ben je dan blind voor je lot? Het voortbestaan van je ras, en ook dat van de Llondelei, hangt af van jouw meesterschap over de Cyclus van Vuur.'

'Nee,' fluisterde Jaric. Maar zijn weigering maakte niets uit. De demon haalde ongeduldig al zijn zintuigen met brute abruptheid onderuit. Hij zag zichzelf, omringd door het Sathid-aura van een magiër, maar dan verblindend helder, nog helderder dan het aura van Anskiere van Elrinfaer. Doortrokken van een macht die zo sterk was dat zijn lichaam ervan straalde, zou hij ten strijde trekken tegen de demonen van Schaduwvaan.  

'Nee. Mijn vader, Ivain, is krankzinnig geworden!' Jarics schreeuw galmde door de spelonk, en de Llondelei-jongen vlogen alle kanten op. Maar de beelden beukten onophoudelijk op hem in.

'Bij de gratie van de Vuurheer zullen de vuren van de Corine Dane weer worden ontstoken om zowel de Llondelei als de mensen in vrede naar de sterren te dragen.'  

Jaric werd witheet van woede. Hij verbrak de greep van de demon op zijn geest en deed een stap naar achteren. 'Nee! Er moet een andere mogelijkheid zijn!'

De Llondel antwoordde, nadrukkelijk en met een beslistheid even onherroepelijk als de dood zelf: 'Ivainson Vuurheer, daarvoor is het al te laat.' Zijn ogen gloeiden als vurige kooltjes. De demon liet een treurige septime horen, en Jaric voelde hoe zijn wil werd vermalen als zand onder het geweld van een stormvloed.