10 Tierl Enneth
De mist rolde de haven van Tierl Enneth binnen en hulde de vernietigde stad in grijs. De motregen die in de vroege ochtend was begonnen, viel halverwege de middag nog steeds, toen de Zwarte Maan, als een spookschip dat terugkeerde naar de wateren waar ooit zoveel schepen aangemeerd hadden, de haven binnen gleed, slechts begeleid door het fluisteren van haar stagzeilen. De matrozen zongen geen zeemansliedjes. In een sombere stilte werd het anker neergelaten, werden de zeilen gereefd en twee sloepen te water gelaten. De eerste boot werd geladen met lege vaten die zo te zien aan reparatie toe waren. Corley voerde het bevel over de tweede boot. Met een somber gezicht, zijn lichtbruine tuniek donker door het vocht, nam hij de in een deken gehulde gedaante van de droomwever aan van de bezorgde heelmeester. De kapitein liet de Zwarte Maan achter onder bevel van de eerste stuurman, en daalde zelf, zich met één hand vasthoudend, de touwladder af en nam plaats in het achterschip. Hij legde Taen op zijn schoot en bekeek haar een moment. Regendruppels hingen als tranen aan haar wimpers. Het meisje zag bleek als een porseleinen pop en leek nauwelijks nog adem te halen.
De heelmeester boog zich met een verwijtende blik over de reling heen en probeerde voor de laatste keer te protesteren. 'Ze zou eigenlijk niet vervoerd mogen worden.'
Corley negeerde hem. Met een korte hoofdbeweging wenkte hij zijn mannen. De boot schommelde onder het gewicht van de vier stevige kerels die aan boord stapten. Zij namen plaats op de banken en staken insomber stilzwijgen de riemen door de riemgaten.
'Naar de kust dan maar,' mompelde Corley. Zijn blik bleef op het meisje op zijn schoot gericht.
De riemen werden in het water neergelaten. Terwijl het hoofd van de droomwever door de eerste slag opzij rolde, beet de meest geharde kapitein van de Kielmark zich op de lippen en vroeg zich af of hij er goed aan deed af te gaan op de droom, waarin hem dringend was aangeraden het stervende meisje aan land te brengen. Hij had geen bovennatuurlijke gaven; alleen maar een grote kundigheid in het omgaan met wapens en met mannen. Maar toen zijn slaap vier nachten achter elkaar verstoord was geworden door visioenen van Taen, die krijsend van pijn zou sterven tenzij hij haar naar Tierl Enneth bracht, was Corley in actie gekomen. Hij had niets te verliezen. De droomwever was al verloren, tenzij er alsnog een wonder gebeurde.
De riemen gingen regelmatig op en neer; de sloep gleed over het water van de haven. Met in zijn neus de lucht van zwetende mannen en vochtige wol bekeek Corley de aanlegsteiger van Tierl Enneth, ooit de meest welvarende handelshaven van heel Keithland. Het strand was bezaaid met wrakhout en kapotte hutjes en huizen die nu alleen nog onderdak boden aan zeevogels. Krabben pikten aan de meerpalen van de afgezantenkade, waar generaties lang koningen en prinsen onder luid trompetgeschal aan land waren gegaan. Als Landfast beschouwd kon worden als de zetel van regering en oudheden, was Tierl Enneth de plaats geweest waar de kunsten werden gevoed, tot Anskiere's magie de stad en al haar inwoners zonder enige waarschuwing vernietigd had.
De roeiers zochten zich behoedzaam een weg tussen de afgebroken meerpalen van de handelskade, en de boot gleed het strand op. De mannen sprongen van de boeg af om ervoor te zorgen dat de boot overeind bleef tegen de golven die erop braken, en Corley stond op. Met Taen in zijn armen stapte hij voorzichtig overboord, en zonder zich iets aan te trekken van het zeewater dat over de rand van zijn laarzen spoelde, waadde hij naar het strand terwijl de bemanning de sloep vastlegde.
Voor hen uit rezen de ruïnes op. De grijze stenen staken af tegen het lichtere grijs van de mist. Druipnat stond Corley in het zeewier aan de vloedlijn. Niet zeker wetend wat hij moest verwachten, gleed zijn blik langs wat er nog restte van de versplinterde vestingwerken van de haveningang. De beelden van de adelaars waren uit hun nissen gerukt, en de brede bogen rezen gebroken op tegen de grijze lucht. Er groeide nu onkruid waar ooit vergulde koetsen over het marmeren wegdek hadden gerateld.
Ondanks de aanwezigheid van de mannen achter hem, huiverde Corley. Zijn vingers klemden zich om de dekens waarin Taen lag, en plotseling drong het tot hem door dat Tierl Enneth niet helemaal verlaten was. Tussen de in mist gehulde ruïnes liep een gedaante in een donkere mantel.
Corley verstijfde. Door Taens slappe lichaam in zijn armen was hij niet in staat naar zijn zwaard te grijpen. Hij stond al op het punt haar in de armen van de dichtstbijzijnde roeier te duwen, toen hij zag dat de naderende vreemdeling de kap van zijn mantel afwierp. Blonde haren wapperden in de wind, en verrast herkende de kapitein het gezicht.
'Jaric! Bij Kor, jongen, wat doe jij hier?' Corley liep met grote stappen naar voren, zijn ongerustheid veranderd in ergernis. 'Brith had orders jou veilig in Landfast te houden!'
Jaric, zelf kennelijk ook kwaad, bleef bij de afgebrokkelde golfbreker staan, zijn wenkbrauwen gefronst. 'Ik ben de Kielmark niets verschuldigd, en ook de door hem gehuurde oppassers niet. Ik ben voor Taen hierheen gekomen.'
Toen de jongen van de golfbreker op het strand sprong, merkte Corley veranderingen bij hem op; Jaric gedroeg zich met een ongelofelijke zelfbeheersing. En als hij voor de droomwever naar Tierl Enneth was gekomen, hoe had hij dan kunnen weten dat de Zwarte Maan juist hier zou aanleggen?
Jaric kwam dichterbij; Corley zag aan de korsten op zijn handen dat hij nog niet zo lang geleden gevochten had. 'Heb je van Brith gewonnen?' vroeg hij verrast.
'Nee.' De jongen zag er vermoeid uit, volkomen uitgeput door de overtocht. Zoutkristallen schitterden in zijn kleren en zijn haren, en er zaten kloven in zijn handen door het zoute water. 'Hij probeerde me tegen te houden.' Jaric had geen zin verdere uitleg te geven en boog zich over de dekens om Taen te bekijken. 'Hoe lang is ze al zo?'
'Te lang.' Corley tilde het meisje iets op en legde haar wat gemakkelijker tegen zijn schouder; haar wang rolde tegen zijn nek aan. 'Weet jij hoe we haar kunnen helpen?'
Jaric keek op, en er lag plotseling een pijnlijke onzekerheid in zijn blik. 'Ik heb instructies gekregen. Maar bij Kors Gezegende Gratie, vraag verder maar niets meer.' Hij stak zijn armen uit om Taen over te nemen.
Bezorgd vanwege de vermoeidheid van de jongen en vanwege zijn zwijgen over zijn gevecht met Brith, schudde Corley het hoofd. 'Ik draag haar wel, waar je ook heen wilt.'
Jaric verstrakte; hij wantrouwde de motieven van de kapitein. Als Corley hem in de weg probeerde te staan, zou hij wel eens opnieuw moeten vechten, en verder uitstel zou hen duur te staan komen. Taens roerloze ledematen en koude huid waarschuwden hoe dicht de dood haar al was genaderd.
Corley voelde het wantrouwen van de jongen en zei op vriendelijker toon: 'Ik zal je niet tegenhouden, Jaric. Zeg me alleen maar waar ik heen moet.' En vastberaden beval hij de mannen die vlak achter hem stonden: 'Ga terug naar de Zwarte Maan. Zeg tegen de stuurman een ankerwacht uit te zetten tot ik terug ben. Ik zal om een sloep seinen door een vuur aan te steken tussen de pilaren van de haveningang.'
Jaric keek onrustig toe terwijl de matrozen aanstalten maakten te vertrekken. 'Handel je in opdracht van de Kielmark?'
'Nee,' antwoordde Corley zonder aarzeling. 'Ik doe dit ten behoeve van de droomwever die ooit alles wat leeft heeft beschermd tegen de Gierj-demonen.'
'Laat dan je zwaard en je messen achter,' zei Jaric.
Deison Corley klemde zijn kaken op elkaar. Zijn lippen vormden een strakke lijn, en één lang, gevaarlijk moment keek hij de jongen aan. Maar Jaric bleef vastberaden staan; en iets in zijn kalme bedaardheid nam de angel uit de belediging weg.
Zonder iets te zeggen hief Corley Taen op en legde haar slappe lichaam in de armen van de jongen. Achter zijn rug knarste het grind toen de mannen de sloep weer te water lieten. Ondanks zijn weerzin zijn wapens onbeheerd op het strand achter te laten, maakte Corley aanstalten zijn zwaardriem los te gespen.
Maar Jaric veranderde impulsief van mening. 'Laat maar. Ik zal je vertrouwen.'
Corley keek op. Hij bestudeerde de bezorgde uitdrukking op het gezicht van de jongen, zichtbaar tussen de opwaaiende plukken van Taens haar door, en plotseling begreep hij het. Waarschijnlijk was Jarics hulp afkomstig van een bron die even onpeilbaar was als de dromen die de kapitein ertoe gebracht hadden de droomwever in Tierl Enneth aan land te brengen. Corley werd vervuld van medeleven voor de ontreddering die was veroorzaakt door een noodlot dat zelfs voor de zoon van een magiër te zwaar was om te kunnen dragen. 'Je zult er geen spijt van hebben,' zei hij op norse toon.
Met een gevoel dat bijna dankbaarheid genoemd zou kunnen worden, legde Jaric Taen terug in de sterke armen van de kapitein.
Tierl Enneth lag onder een dikke nevel, die de omtrekken van het strand uitwiste en het geruis van de golven een spookachtige klank gaf. De mannen aan boord van de Zwarte Maan verloren de gestalten van de kapitein, de zoon van de Vuurheer, en Taen Droomwever uit het oog, maar de demonen hadden geen last van die begrenzing der zichtbare waarneming. Aan boord van de vissersboot die erop uitgestuurd was om Ivainson Jaric te vernietigen, bekeek de Thienz die op de uitkijk stond wat er zich op het strand afspeelde. Nog terwijl Corley het lichaam van Taen Droomwever overnam om haar achter Jaric aan naar de ruïnes te dragen, zond de demon alles door aan zijn metgezellen.
'Mens-dwazen, we hebben ze, vast en zeker.' De Thienz rimpelde zijn kuif, verbaasd en uitgelaten om de ongelukkige manier waarop mensen zich gedroegen. Want de droomwever lag daar onbeschermd, zonder zich van enig gevaar bewust te zijn; en hoewel de aanwezigheid van latente magische krachten een aura van verwarrende energie rondom de zoon van de Vuurheer weefde, was de geest van die kapitein van de Kielmark zo helder als glas. Zijn plannen waren duidelijk: voorafgegaan door Ivainson Jaric was Corley van plan Taen Droomwever naar een onbekende plek te brengen, en op zijn bevel waren de gewapende mannen van de Kielmark achtergebleven.
De Thienz-demonen flapperden met hun kieuwen, blij-voor-Scait, toen de uitkijk hun liet zien dat Corley in de richting van de ruïnes liep. De kapitein en de twee-die-hun-prooi-waren, wendden hun schreden onverwacht naar de verlaten huizen waar nu-geen-menselijke-bondgenoten-meer-woonden.
'Hebbes,' siste de Thienz aan het roer, doelend op de zoon van de Vuurheer. Hij klikte met zijn scherpe tanden en gaf vol verwachting el~n ruk aan de helmstok terwijl het antwoord van zijn metgezellen nog bezig was zijn bewustzijn binnen te dringen. De haven was te gevaarlijk, met de aanwezigheid van tachtig gewapende mannen. Maar de landzijde van de ruïnes van Tierl Enneth werd sinds de verwoesting die door de macht van Anskiere was veroorzaakt niet meer bewaakt. Gedachtenvormen flitsten heen en weer in de geest van de demonen terwijl ze hun snode plannen smeedden. De sloep kon onder dekking van de mist landen, en daarna worden verborgen in een baai buiten het zicht van de schildwachten op de brigantijn. De Thienz zouden aan land sluipen. En daar, ver van dat vervloekt gevaarlijke zoute water, konden die kapitein van de Kielmark en zijn messen gemakkelijk worden overmeesterd.
'Dan zal Ivainson-zoon-van-de-Vuurheer sterven, tot groot verdriet van de mensheid en de Vaere.'
Vervuld van moordlust sprong een Thienz-bemanningslid op om de zeilen in te nemen. Vingers die niet waren gemaakt voor het omgaan met touw gleden erlangs en klemden zich toen gretig vast. De sloep reageerde door in de lichte bries bij te draaien en op de kust af te stevenen. Maar terwijl de zeilen zachtjes strak kwamen te staan, siste de uitkijk een waarschuwing vanaf de boeg. Brede lippen krulden omhoog van kleine, naar binnen gerichte tanden, en zijn geschrokken en geërgerde gedachten striemden als een zweep door de gedachten van zijn metgezellen.
'Nog meer mensen lopen achter de muren van de-gevallen-stad, veel-mensen, stop-kijken, dat zou gevaar kunnen betekenen.'
Twee Thienz gingen bij het want vandaan en stelden zich naast de woordvoerder op, en hun bewustzijn smolt ogenblikkelijk samen om deze nieuwe ontwikkeling te bestuderen. Ongeduldig, bijna roekeloos in hun haast, verenigden zij zich om de gedachten te lezen van de mensen die zich op dit moment op de grasvlakten voorbij Tierl Enneth verzamelden.
Het onderzoek van de demonen stootte op de smaak van stof, en de geur van beesten, en de zweterige stank van geolied vlees. Wagenwielen knarsten, en ergens klonk een lied in vreemde kwarttonen die de luisterende Thienz bijzonder onaangenaam waren. De dienaren van Schaduwvaan tastten nog dieper, om aan die irritatie te ontkomen. Onder het oppervlak van zintuiglijke patronen waren de vijandelijke geesten die zij aanraakten vreemd genoeg niet vastgelegd in logica. Hun gedachtenkleuren gloeiden op als bakens, verwrongen teneinde resonantie op te wekken door felle tegengestelde stromen van emotie. De Thienz-uitkijk zag en vertaalde de implicaties, tot iemand onder de mensen de trillingen die door de bemoeienissen van de demonen werden veroorzaakt, opmerkte. Gewaarschuwd trokken de Thienz zich terug. Hun onderzoek loste in het niets op, lang voordat het beschermende bewustzijn tot de aanval over kon gaan.
De donkere boot wiegde zachtjes in de mist, en de opvarenden luisterden. 'Clan-stammen,' siste de uitkijk. 'Zij verzamelen zich om de zonnewende te vieren, en bij hen is zij-die-werkelijk-ziet, een zieneres die geleerd heeft herinneringen te lezen.'
De roerganger liet een gejammer horen dat, octaven hoger, door zijn metgezellen werd overgenomen. De Thienz konden die kant niet op gaan, want de clanpriesters ontdekten altijd de aanwezigheid van Kors Vervloekten. De andere Thienz stopten even met hun bezigheden en richtten hun grote, bijna blinde ogen naar de uitkijk, wiens lichaam als een schaduw tegen de lucht afstak. 'Problemen voor ons, maar ook voor Corley-Jaric- Taen,' lieten ze elkaar weten.
Hun beraadslaging over wat de komst van de bergstammen voor hen betekende werd heftiger. Rondzwervende woeste clans zouden de wens van Heer Scait kunnen bemoeilijken, maar alles was nog niet verloren. De mensen waar Schaduwvaan het op had voorzien, zouden gedwongen worden verder het binnenland in te trekken, aangezien de clanstammen tijdens het feest van de zonnewende behoorlijk gevaarlijk en gewelddadig konden worden. Vreemdelingen die hun rituelen verstoorden, liepen het risico vermoord te worden.
De donkere boot schommelde toen de Thienz hun aandacht weer op het varen richtten. Ze hoosden, lieten de touwen vieren en kibbelden over wie-als-volgende-de-roerganger-moest-aflossen; en ondertussen vlochten zij woorden en mentale mijmeringen ineen tot plannen om 's nachts aan land te gaan en daarna een verrassingsaanval op de mistige hoogvlakte voorbij Tierl Enneth uit te voeren.
Jaric stond naast Corley, zijn ene voet op het afgebrokkelde muurtje van de golfbreker, en hij had het gevoel alsof hij aan de rand van het onbekende stond. De kapitein van de Kielmark mocht dan zijn zwaard nog hebben, maar als hij het wilde gebruiken zou hem dat wel eens het leven kunnen kosten. Ongerust vroeg de jongen zich af hoe Corley zou reageren wanneer hij ontdekte dat ze beiden onder invloed van de Llondelei-demonen handelden. Taens leven hing af van de grillen van Kors Vervloekten. Jaric stak voorzichtig een hand onder zijn mantel en raakte even de essenhouten fluit aan. Met dat contact ging er een koude tinteling van energie door hem heen; een aanwezigheid raakte zijn geest aan en drong er bij hem op aan zo snel mogelijk naar de door mist omgeven nünes van Tierl Enneth te gaan. De jongen was zich ervan bewust dat hij geen andere keus had dan op die gids te vertrouwen, dus haalde hij adem en ging op weg.
Corley sprong van de verbrokkelde stenen golfbreker af. Hij was erin getraind zich zwijgend voort te bewegen, en volgde de jongen over de keien die glibberig waren door het aangegroeide mos.
Het was dat de kapitein Taen droeg, anders was Jaric de aanwezigheid van zijn metgezel misschien zelfs wel helemaal vergeten. In de stad rezen rondom hen de afgebrokkelde muren van vernielde huizen op. De wind zuchtte over lege drempels, en het geruis van de branding klonk als het droevige gefluister van verdwaalde geesten. Raamkozijnen en schoorstenen waren bespikkeld met uitwerpselen van meeuwen. Voor Jaric was Tierl Enneth een stad die sprak van verkeerd gebruikte macht. Er waren nu alleen nog botten over, kaalgekloven door aaseters. Een keer struikelde hij bijna over een schedel. De schimmelige oogkassen keken hem beschuldigend na.
Terneergeslagen door de leegte en de mist, vroeg Jaric zich hardop af: 'Waarom zijn ze niet begraven?'
'Er waren te veel doden,' zei Corley, en de jongen schrok van het geluid van die menselijke stem. 'Er waren er maar een paar die nog familieleden hadden die zich om hen bekommerden.'
Te geschokt om iets te kunnen zeggen, begreep Jaric eindelijk de ondertoon van verdriet die uit de stem van de Stormvoogd geklonken had; door wat Tathagres gedaan had, zou Anskiere nooit meer gemoedsrust kennen. Tussen de vernielde huizen van Tierl Enneth kwamen de twijfels weer bij de jongen boven. Overal om hem heen waren de bewijzen te zien van een tragedie die groter was dan hij zich ooit had kunnen voorstellen. De stilte en de lege, gapende deuropeningen vervulden hem met nieuwe wanhoop. Misschien waren de door de Vaere opgeleide magiërs wel gewoon slecht. Hoe was het anders te verklaren dat de demonen de ongelofelijke macht van diezelfde magiërs tegen de mensheid konden gebruiken? Verdoofd door het besef van de rampzalige gevolgen van Anskiere's falen, liep Jaric struikelend door deuropeningen en tuinen die overwoekerd waren met doornstruiken terwijl hij de richting die de essenhouten fluit hem had aangewezen bleef volgen.
Later op de dag brak de zon door de mist heen. Paarse schaduwen vielen door de lanen van Tierl Enneth. Aan de landzijde van de stad was de verwoesting minder opvallend, maar zelfs de huizen die er onbeschadigd uitzagen, hadden geen bewoners meer. De vensters waren zwarte gaten, zonder enig licht, en de smalle straatjes lagen er verlaten bij. Geleid door de fluit van de Llondel, bereikten de zoon van de Vuurheer en de kapitein van de Kielmark de uiterste grensmuur van de stad op het moment dat het al begon te schemeren. De naderende duisternis hulde de boog van de handelspoort die zich in het vestingwerk bevond in schaduwen. Boven hun hoofden waren de kantelen nog intact, getand als de rugkam van een draak met schubben van groene klimop. Jaric stopte even om te kijken naar de twee adelaars die het portaal flankeerden, wier uitgestrekte vleugels waren afgezet met goud.
Corley bleef staan en legde Taen over zijn andere schouder. 'Gaan we erdoor?'
Jaric knikte. Hoewel het nu bijna helemaal donker was, nam de trekkracht van de essenhouten fluit nog niet af. Ondanks een toenemende ongerustheid ging de jongen vastberaden verder.
De schaduw sloot zich om hem heen, dik en donker als gemorste inkt. Corley volgde hem op de voet. Het rook naar vocht en mos, en de stenen weerkaatsten het geluid van hun voetstappen. Slechts geleid door de mentale trekkracht van de essenhouten fluit versnelde Jaric zijn pas. Plotseling stootte zijn schouder tegen rotsen aan. Van de schrik hield hij zijn adem in.
Achter de jongen klonk de rustige stem van Corley. 'Naar links. Vóór de ondergang van de stad werd de weg gedurende de nacht met een ijzeren hek afgesloten. De tunnel die aan beide kanten van dat hek is gebouwd, maakt een scherpe knik, om vijandelijke belegeringswagens tegen te houden.'
Jaric duwde zich van de steen af, zijn angst veranderd in spijt. Zelfs de beste verdedigingswerken hadden Tierl Enneth niet kunnen redden; de overlevenden van de ramp hadden liever een andere woonplaats gezocht dan hun huizen weer op te bouwen.
Een paar stappen verder streek Jarics arm langs de roestende resten van het hek. Toen maakte de gang weer een bocht. Ver voor zich uit zag hij de andere poortboog, en daarachter schitterde hier en daar een oranje licht.
'Bij Kor,' vloekte Corley ongelovig. 'Zouden dat kampvuren zijn? Dat kan toch bijna niet?' Hij versnelde zijn pas, tot hij het einde van de tunnel bereikte en daar, met Jaric aan zijn zijde, naar het landschap erachter keek.
Het dal tussen de ruïnes en de heuvels, wazig door de mistslierten die er nog hingen, werd verlicht door honderden toortsen. Muziekklanken dreven boven het zomerse koor der krekels uit, doorsneden met rauwe kreten. De geverfde wagens, de verlichte kraampjes, de aangestampte aarde waarop dansers in het rond draaiden - dat alles bijeen vormde een bekend beeld. Gedurende Jarics jeugd was er bij elke zonnewende zo'n zelfde samenkomst buiten de muren van Morbrith geweest. Tierl Enneth zelf mocht dan verlaten zijn, de wilde clans uit de heuvels kwamen hier nog steeds samen voor het vieren van de jaarmarkt.
Corley verschoof zijn last en legde Taen in de kromming van zijn arm. Haar gezicht stak bleek af tegen de opening van de tunnel. Toen Jaric niets zei, schuifelde de kapitein geïrriteerd met zijn laars over de keien. 'We hebben een probleem.' De clans moesten niets van vreemdelingen hebben en voelden zich al gauw beledigd, en wanneer ze dronken waren en buiten zinnen door de rituelen waarmee ze de zonnewende vierden, waren ze niet meer te houden. 'We zouden kunnen wachten tot het helemaal donker is. Dan kunnen we misschien ongezien langs hen heen glippen.'
'Nee.' Jaric slaakte een huiverende zucht. De fluit van de Llondel stuurde hem regelrecht naar het middelpunt van de festiviteiten. Hij was zich net als zijn metgezel bewust van de gevaren, en maakte zich grote zorgen om Taens hulpeloosheid, en hij moest zich beheersen om de fluit niet op de grond te gooien en weg te lopen.
'Draag jij de droomwever dan,' zei Corley grimmig. 'Nog even en we zullen allebei blij zijn dat mijn wapens niet terug naar de Zwarte Maan zijn gebracht.'
Het noemen van wapens bracht geen reactie bij Jaric teweeg, maar slechts een korte, onleesbare blik; de jongen deed ook geen poging het bewusteloze meisje van de kapitein over te nemen. Corley, zenuwachtig geworden bij het idee aan de vooravond van de zonnewende de jaarmarkt over te lopen, balde zijn grote handen tot vuisten. Taens dekens werden strak getrokken, en een lok van haar haar raakte los en wapperde in de wind.
'Wacht.' Jaric deed een stap naar achteren, leek plotseling tot een besluit te komen en stak zijn hand onder zijn mantel. 'Misschien zijn die wapens niet nodig.'
Als Corley religieus was geweest, zou de jongen misschien Kordane hebben gesmeekt begrip in de man op te roepen. Maar Jaric wist dat hij van een kapitein uit Cliffhaven niets anders kon verwachten dan hoogstens één moment van verstandelijke overweging, vóór hij zijn zwaard trok. Bezorgd haalde hij de fluit uit zijn gordel. Het parelmoeren inlegwerk glansde zacht. Ondanks het afnemende licht waren de gaten te zien, twaalf in getal, die zo ver uit elkaar lagen dat het instrument onmogelijk door mensenhanden bespeeld kon worden.
Corley bestudeerde de fluit en keek Jaric toen recht aan. Hij sprak op een beheerste, vriendelijke toon. 'Die is afkomstig van de Llondelei, nietwaar?'
Jaric knikte, zichtbaar bezorgd; alleen al het in bezit hebben van een demonisch voorwerp was een ketterij waarop de doodstraf stond als hij ooit door priesters berecht zou worden.
Maar Corley liet geen protest horen, integendeel. 'Nou,' zei hij bedaard, 'als je denkt dat dat ding ons zal beschermen tegen die opvliegende clanmensen, dan moet je hem zeker gebruiken.' Toen Jaric verrast zweeg, haalde hij zijn schouders op. 'Jongen, de wegen van een door de Vaere opgeleide magiër verschillen nu eenmaal van die der mensen. Anskiere verkeerde vaak in het gezelschap van de Llondelei. Zelfs de Kielmark weet daarvan.'
Jaric schoof voorzichtig een haarlok van Taen terug tussen de dekens. 'Ben je dan niet bang?'
De kapitein slikte snel iets weg. 'Ja, natuurlijk ben ik bang. Zie je me aan voor een stomme idioot? Ik heb een halfzuster die door een kerel uit de bergen is verwekt, en nog steeds snap ik niets van hun leefwijze. Maar dit kan ik je wel zeggen: als ze zien dat we maar met zijn tweeën zijn, en van niemand hulp kunnen verwachten, rijgen die woestelingen ons beslist aan hun messen.'
Jaric raapte al zijn moed bijeen en stapte onder de poortboog door naar voren. Corley volgde hem gespannen, met het zweet in zijn handen. Doornstruiken en gras hadden de weg overwoekerd, zodat hun stappen gedempt werden tot een ruisende fluistering. Dauwdruppels glinsterden op hun laarzen. Corley tilde Taen op zijn schouders om te voorkomen dat de dekens waarin ze was gehuld nat werden. Zwijgend, op een enkel gebrom van inspanning na, volgde de kapitein Jaric op de voet, tot het licht van de kampvuren hun gezichten kleurden als met ceremoniële verf. Naarmate ze dichterbij kwamen, werden de geuren van gebraden vlees en wierook, vermengd met de stank van zweet en paardenmest, sterker. Een strijkinstrument begeleidde het stampen van dansende voeten met een rauw arpeggio. Ruig uitgedost, karig gekleed in bontvellen en met beschilderde gezichten, dansten de clanleden en hun vrouwen als schaduwen binnen een cirkel van op staken gebonden toortsen. Zowel mannen als vrouwen droegen wapens. Dolken, korte zwaarden en werpringen glommen aan gordels en in schouderholsters, en de benen gevesten van messen staken boven de met veelkleurige kwastjes versierde omslagen van hun laarzen uit.
Op een steenworp afstand van de lichtkring struikelde Jaric over een tak. Het hout knapte onder zijn voeten terwijl hij zijn evenwicht probeerde te bewaren. Corley greep zijn elleboog en hield hem overeind, maar het was al te laat. Een man bij het vuur draaide zich met een ruk om en maakte zich los uit de rijen van de dansers. Hij zag de indringers, wees naar hen en slaakte een jammerende alarmkreet. De muziek hield abrupt op en de feestvierders legden hun instrumenten neer.
Corley verstijfde. 'Gebruik die fluit van je, jongen,' fluisterde hij op dringende toon, want de kring van dansers viel uiteen als een breiwerkje dat werd uiteengerafeld. Rond de man die hen als eerste had gezien verzamelde zich een dreigende menigte. Er werden vuisten geheven, en de vrouwen stonden schouder aan schouder met de mannen en gooiden hun vlechten over hun soepele, gespierde schouders. Staal glinsterde in het toortslicht toen de een na de ander een mes trok.
Jaric bracht de fluit naar zijn lippen. Hij deed geen pogingen de gaten te vinden. De Llondel-demon bij de ijskliffen had hem geleerd hoe hij de hoogste noot op de toonladder moest blazen. De menigte bij het kampvuur liet een spookachtige, trillende kreet horen en viel aan, juist op het moment dat de jongen diep ademhaalde en in het mondstuk blies.
De fluit bracht een toon voort die zo zuiver was dat het geluid als een naald door het lawaai heen drong. De lucht zelf leek in scherven uiteen te spatten. De noot zwol aan, werd nog hoger, en veroorzaakte een weergalm die niet meer door mensenoren te horen was. Geluidstrillingen waaierden uiteen als de wind, raakten de levende essentie van plant en dier aan en rafelden de gedachten der mensen uiteen in patronen die nooit voor de menselijke geest bedoeld waren. De aanstormende bergmensen bleven abrupt staan en zwegen, de messen vergeten in hun handen; en zoals de rimpelingen, veroorzaakt door een steen die in het water is gegooid, langzaam uitvloeien en verdwijnen, zo kwam ook de menigte tot rust en werd kalm en stil.
Jaric liet de fluit zakken. Alleen het knetteren van de toortsen was nog te horen. Zijn hoofd deed zeer en zijn benen trilden. Op de een of andere manier had hij de tegenwoordigheid van geest om een paar stappen naar voren te doen. Erop vertrouwend dat Corley hem zou volgen, liep hij de lichtkring binnen. Het schijnsel van de toortsen schitterde op zijn haar als zonneschijn op een gouden sieraad.
Op dat moment werd de stilte verbroken door een spookachtige kreet. Een oude vrouw, gehuld in een kleed van gevlochten leer, kwam uit de menigte naar voren en waggelde met opgeheven armen op Jaric af. Corley hield zich op de achtergrond terwijl de oude heks in trance haar stem verhief en in de taal der clans begon te spreken. Haar rauwe keelklanken verkilden Jaric tot op het bot. Hij aarzelde en bleef toen staan, alleen in de lichtkring van de toortsen. Hij wist wie hij tegenover zich had. Een jaar geleden, in een gehucht in het binnenland dat Gaire heette, had hij precies zo'n zelfde oude vrouw ontmoet. De profetische woorden die toen gesproken waren achtervolgden hem nog steeds in zijn dromen. Die vrouw was priesteres van de lente op het eiland Tierl Enneth geweest, en ze was krankzinnig geworden door een leven dat gewijd was aan rituele dromen en orakelachtige visioenen. Haar woord stond boven de wetten van de clans, en als zij zich tegen hen zou keren, zou zowel hij als Taen en Corley sterven door de hand van haar ingewijden.
De vrouw uitte nog een laatste woord en klemde daarna de kaken op elkaar. Haarsliertjes, doorvlochten met kralen, rammelden rond haar schouders toen ze met haar voet op de grond stampte, zich omdraaide en naar een wagen rende die volgeladen was met ceremoniële bloemenkransen. Aan de dissel van de wagen was de traditionele offergave aan de gezegende Vlam vastgespijkerd, een krans gevlochten van vuurlelies, die alleen maar ten tijde van de zonnewende bloeiden. Jaric hield zijn adem in toen de priesteres omhoog sprong, een graaibeweging maakte en met de heilige krans in haar handen weer neerkwam. Nog voor hij één spier kon bewegen, had de vrouw zich alweer omgedraaid. Een moment lang keken zijn angstige ogen in de hare, die wit en blind waren.
Toen stampte de priesteres nogmaals met haar voet op de grond.
Ze fluisterde iets in de gewone taal van Keithland, maar haar woorden bereikten de jongen alsof zij ze in zijn oor sprak. 'Aye, zo, jij bent het dus.' En ze wierp de krans naar hem toe.
De bloemen, oranje, goud en boterbloemengeel, fladderden door de lucht en belandden precies op Jarics hoofd. De clanleden hielden hun adem in. Hoewel geen van hen sprak, knielden ze als één man neer op de aangestampte aarde. Alleen Jaric en Corley en de blinde priesteres stonden nog rechtop in het licht der toortsen.
Corley kwam haastig naast Jaric staan. 'Laten we maar doorlopen. De Vrouwe heeft ons een vrije doorgang verschaft.'
De jongen schrok op. Vuurkleurige bloemblaadjes raakten verstrikt in zijn haar toen hij zich omdraaide naar de kapitein. 'Heb je verstaan wat ze zei?'
Corley antwoordde met tegenzin. 'Ja.' Maar tot zijn verbazing vroeg Jaric niet om een vertaling.
Met een verstikte stem zei de jongen: 'Alsjeblieft, kan je ze alsjeblieft zeggen dat ze moeten opstaan?'
Corley vloekte. Hij drukte Taen dichter tegen zich aan en schreeuwde iets in de ruige tongval der clans. Met een zacht geritsel van kleren kwamen de mensen overeind. Iemand aan de rand van de menigte riep iets, en tromgeroffel klonk op in de nacht.
'Lopen,' zei Corley in Jarics oor.
Het geroffel klonk nu sneller en brak los in een wild, uitgelaten ritme. Hoewel Jaric uit de grond van zijn hart wenste dat hij kon vluchten, dwong hij zich rustig naar voren te stappen. De clanleden, met hun beschilderde gezichten, en vlechten in het haar, en stinkend naar zweet, gingen eerbiedig voor hem opzij en lieten hem ongemoeid passeren.
Met Corley naast zich liep de jongen door een levende corridor van lichamen, die zich over de hele breedte van het jaarmarktterrein uitstrekte. Handen plukten aan zijn kleren; kinderen keken met grote ogen tussen de in laarzen gestoken benen van hun vaders door naar hem op; grootmoeders mummelden iets over de in dekens gewikkelde droomwever in Corleys armen. Verblind door de gloed der toortsen liep Jaric verder, hoewel zijn knieën knikten en zijn vingers zich verkrampt om de schacht van de essenhouten fluit klemden.
Aan de andere kant van de lichtkring sloot de duisternis zich om hen heen. De priesteres schreeuwde hem iets na, en de fluiten en vedels sloten zich aan bij het vreugdevolle tromgeroffel. De bergmensen hervatten hun zonnewendefeest in het licht der toortsen, die rookten en flakkerden in de wind.
Jaric stapte dankbaar door het gras, dat nog nat was van de dauw. Hij zei niets, zelfs niet toen de jaarmarkt achter hen allengs kleiner werd en de kampvuren afnamen tot oranje lichtvlekjes in het dal beneden hen. Het terrein werd ruiger, met ravijnen en kleine, met rotsen bezaaide stroompjes. Uiteindelijk kwam in het oosten rond en vol de maan op. Voor hen uit, aan de rand van de velden, rees het naaldwoud op, scherp afgetekend in het zilveren licht. Nog steeds hield Jaric de pas niet in. Corley bewoog zijn pijnlijke schouders en vroeg zich af of hij het zou wagen een rustpauze in te lassen.
Plotseling bleef Jaric, verteerd door een wanhopige woede, met een ruk staan. Hij rukte de krans van zijn hoofd. De zachte klokjes van de vuurlelies verkreukelden in zijn vuist toen hij diep ademhaalde en aan Corley vroeg wat de betekenis was van de profetie die de priesteres had gedaan.
Zich ervan bewust hoe na de jongen eraan toe was in te storten, antwoordde Corley geduldig: 'Ze noemde jou Vuurheer en Demonenverdelger. Ze zei dat het gevaar jou volgde, zoals de winter volgt op de lente.' Langzaam, en heel voorzichtig, legde hij de droomwever op het gras en vervolgde: 'Ze vertelde haar volk dat ze ons niets in de weg mochten leggen, omwille van het meisje dat de hele mensheid zou verdedigen tegen de Duistere Dromer die nog zal komen.'
Iets in de houding van de kapitein vertelde Jaric dat er nog meer was. 'Ga verder.'
Corley, gebogen over de roerloze gedaante van Taen, slaakte een zucht. 'De Vrouwe zei dat jij op een dag zult opstaan om de macht uit het hart van Schaduwvaan te stelen. Als je dat overleeft, zal de mensheid blijven bestaan en zullen Kors Vuren weer aan de hemel worden ontstoken.'
Met een gesmoorde kreet smeet Jaric de krans op de grond. 'Schaduwvaan?' Zijn stem was scherp van angst. 'Weet je wel hoe ongegrond haar vertrouwen in mij is? Bij de Grote Val, ik bén geen redder der mensen!'
'Jij bent de zoon van Ivain Vuurheer,' zei Corley eenvoudig.
De geur van de gekneusde bloemen hing in de lucht tussen hen in. Jaric wendde zijn gezicht af, zijn ogen dichtgeknepen tegen de tranen. 'Ivain was een moordenaar. Ik ben niet van plan zijn voorbeeld te volgen.'
Corley was een mensenkenner en wijs genoeg om zijn mond te houden toen Jaric zich met een ruk omdraaide en wegliep in de richting van het naaldwoud. Hij wist dat de jongen met zijn lot in het reine moest zien te komen. De kapitein tilde de droomwever weer op en ging Jaric achterna.
De drie Llondelei stonden aan de zoom van het woud te wachten, hun grijze mantels gevlekt als rookwolken in het maanlicht dat tussen de takken van de bomen door scheen. Jaric schrok toen hij hun gloeiende ogen zag en deed onwillekeurig een stap terug, waardoor hij bijna tegen Corley op botste.
Beide mannen verstijfden toen een gedachtenbeeld hen als een mes doorboorde. 'Gevaar komt van achteren aangeslopen.' De Llondelei boden hun een glimp van wezens die zich voortbewogen door iets dat eruitzag als ruisend gras. Voordat hun bedoeling helemaal duidelijk werd, voegden ze er een vluchtige gelijkenis van Taens gezicht aan toe, haar glanzende haren bekroond met een krans van mirtetakken. Toen stak de grootste van de drie demonen zwijgend zijn zesvingerige handen naar Taen uit.
Jaric voelde dat Corley een stap terug in de duisternis deed. 'Geef haar aan hen,' zei de jongen snel. De demonen zouden als het nodig
was geweld gebruiken. Maar de Llondelei hadden de aarzeling van de kapitein al gevoeld. Ze reageerden direct. Jaric voelde een steek in zijn hoofd alsof het met een heet ijzer werd doorboord. Hij wankelde, zijn ogen vol maanlicht, en voelde niet eens meer dat zijn lichaam de grond raakte. Twee Llondelei stapten over zijn bewusteloze gestalte heen; zij vingen Taen al op terwijl Corley nog door de knieën ging. Even wisselden de Llondelei enkele gedachtenbeelden. Toen bukte het vrouwtje zich en ontdeed Jaric van zijn zwaard en zijn dolk. Daarna greep ze de polsen van de zoon van de Vuurheer en hees hem op haar rug. Geluidlozer dan een vallend blad liep zij met haar last de andere twee achterna en verdween in het woud.