5 De oversteek
De deur viel in het slot, en het geluid van voetstappen stierf weg in de gang naast de kamer van de Kielmark. De Heer van Cliffhaven stak het zwaard dat hij tegen Jaric had gebruikt weg en liet zich voorzichtig op een stoel zakken. Het licht van de kaarsen viel volop zijn gezicht en verlichtte de schaafwonden en blauwe plekken die hij opgelopen had bij zijn krijgslist om het leger van Kisburn te verslaan. Vier dagen zonder voldoende rust had zijn genezing ook bepaald geen goed gedaan.
Deison Corley bekeek de houding van de Kielmark met een begrip dat voortkwam uit eigen opgedane ervaringen, en zag dan ook meteen hoeveel moeite dat gedoe met dat zwaard hem had gekost. De kapitein bukte zich tactvol en schoof zijn dolk terug in de houder in zijn laars. Toen, helemaal geconcentreerd op de bewegingen van zijn handen, kwam hij weer overeind, draaide zijn pols en ving het smalle mes op dat uit zijn mouw te voorschijn gleed. Met een ogenschijnlijk grenzeloos geduld zette hij het lemmet tegen zijn slijpsteen en begon daarmee de punt aan te zetten.
'Die knaap is hondsbrutaal,' zei de Kielmark na een tijdje.
Corley haalde het staal langs de steen en grijnsde. 'Hij heeft een wil zo sterk als een van Tierks nieuwe ankerkettingen. En dat meisje is al niet anders. Heeft u zich ooit afgevraagd hoe oud ze moet zijn geweest toen de Vaere haar onder hun hoede namen?'
'Taen?' De Kielmark leunde met zijn kin op zijn handen. 'Ze heeft het me ooit eens verteld.' Zijn stem kwam met gemak boven het fluisterende geluid van de slijpsteen uit. 'De laatste herinnering die ze had van de tijd voor ze haar meesterschap behaalde, was dat ze een kind van tien jaar was.'
Corleys handen bleven roerloos boven het mes hangen. 'Bij de Vuren van Kor!' Maar vloeken hielp natuurlijk niet; vol ongeloof dacht de kapitein terug aan Taens aandeel in de afgelopen strijd tegen het leger van Kisburn. Ze mocht dan het lichaam van een volwassene hebben, maar in jaren en ervaring was ze onrustbarend jong en kwetsbaar. 'Wist u hoe oud ze was toen u haar vroeg die verdediging te droomweven?'
'Nee,' zei de Kielmark kortaf. In het gezelschap van Corley deed hij geen poging zijn manieren op te poetsen. 'Maar je kunt er donder op zeggen dat de Vaere zelf ook wanhopig zijn. Jaric is hun laatste hoop voor Anskiere.'
Het staal gleed weer over de slijpsteen. Corley bleef zwijgen, zich er als geen ander van bewust dat er orders aankwamen.
De Kielmark ging plotseling rechtop zitten. 'Jij vaart de Zwarte Maan naar Landfast. Draag Jaric over aan de priesters van Kor, want hij trekt moeilijkheden aan als een magneet en we mogen hem niet weerloos laten rondlopen. En ik wil dat de droomwever ook geen gevaar loopt. Ze heeft haar belofte aan de Vaere gebroken door hier te blijven en Cliffhaven te redden. Bescherm haar zoals je mij zou beschermen, en breng haar veilig terug naar het Eiland van de Vaere.'
Corley zette de slijpsteen op zijn knie en legde het kleine mes opzij. Hij kende de Heer van Cliffhaven goed genoeg om te weten dat er nog meer instructies zouden komen.
De Kielmark stond op. Met een arm steunend op de rand van de tafel, haalde hij onder de hoefijzers een leren zak te voorschijn. Die gooide hij naar zijn kapitein. Corley rekte zich uit en ving het voorwerp op zonder het mes en de slijpsteen te laten vallen. Er rinkelden munten toen hij de zak onder zijn tuniek wegstopte.
Aan de andere kant van de kamer staarde de Koning der Piraten door het raampje naar buiten. 'Een bijzonder bekwame wapensmid heeft ervoor gezorgd dat Jaric een heel goed zwaard tot zijn beschikking heeft. Corley, jij moet ervoor zorgen dat hij er ook goed mee leert om te gaan. Geef hem onderricht tijdens de overtocht naar Landfast. En wanneer je de haven aandoet, gebruik dat goud dan om de beste schermleraar van de stad in dienst te nemen. Hij zal zogenaamd als trainer meegaan, maar in werkelijkheid zal hij Jarics lijfwacht zijn. Dat hoeft die knaap echter niet te weten. Laat hem maar geloven dat zijn leraar vind dat hij talent heeft, en dat bij wijze van geschenk bij hem verder wil ontwikkelen.'
Aangespoord door de houding van zijn meester, liet Corley zijn slijpsteen in zijn zak glijden. Daarna liet hij het mes met een bijna onzichtbare beweging verdwijnen en stond op, wachtend op zijn laatste instructies.
'Een veilige overtocht gewenst, oude vriend.' De Koning der Piraten gaf Corley een klap op zijn schouder in een zeldzaam gebaar van bezorgdheid. 'Ik zou deze taak aan niemand anders durven toevertrouwen.'
'Bij de Vuren.' Corley sloeg zijn ogen ten hemel, een duivelse grijns om de lippen. 'Dat zou u wel, en graag ook, als die ouwe heks van een vrouw van Selk maar niet over die kip was gestruikeld en zichzelf met die pothaak om het leven had gebracht. Eén gil van haar, en zelfs demonen zouden op de vlucht slaan. Iedere knul die er oud genoeg voor is, zou in zelfverdediging naar de wapens grijpen.'
De Kielmark beloonde hem met een welgemeende schaterlach. 'Verdwijn,' hijgde hij van het lachen. 'Vaar met de Zwarte Maan de haven uit, of ik zweer je dat ik je de jongste zus van Selks vrouw als deel van je gage cadeau doe!'
Corley legde zijn hand op de klink. 'Niet doen. Zij is algemeen bezit. We bewaren haar voor de vuurtoren, voor het geval de misthoorns het laten afweten.' En hij verdween door de deur voor de Kielmark daar antwoord op had kunnen geven.
De regen nam iets af, maar in plaats daarvan stak de wind op en huilde door het want, zodat de mast en de ra van de Callinde ratelden alsof een krankzinnige trommelaar woest tekeer ging op zijn instrument. Trossen kraakten tegen de meerpalen toen Jaric aan boord stapte. In een mantel van groene, hand gesponnen wol gehuld, knielde hij op het dek neer en zette zijn beide handen tegen de reling van de achtersteven. Het hout was gevlekt en grijs; de sporen van de gereedschappen die het hadden bewerkt waren reeds lang weggesleten, vervaagd door vele jaren weer en wind. De vingers die het hout bewerkt hadden waren nu koud, en voor altijd stil.
Jaric boog zijn hoofd, tranen belemmerden zijn zicht. 'Het spijt me,' zei hij, alsof de oude boot hem kon horen in plaats van de kreupele visser wiens dood hem door Taens droombeeld was onthuld. 'Ik ben nooit van plan geweest haar te houden.'
Een windvlaag sloeg tegen de kade, en de Callinde waggelde, zodat de touwen kraakten. Jaric liet zich in de luwte van de roeibank zakken. Hij staarde naar zijn handpalmen, met de blaren die hij had opgelopen van de helmstok tijdens zijn stormachtige overtocht van Mearren Ard. Hij zoog de lucht diep in zijn longen, en voelde zich gevangen, voelde zich egoïstisch omdat hij nog in leven was na de opofferingen die anderen zich hadden getroost om hem veilig hier te krijgen. Ooit had hij zichzelf verontschuldigd door de wreedheid van de Stormvoogd als aanleiding tot zijn handelingen aan te voeren; maar na het ingrijpen van de Llondel kon hij zich daar niet langer achter verschuilen. Anskiere's besluit om de hulp van de erfgenaam van Ivain in te roepen was uitsluitend gebaseerd op medeleven en uiterste nood.
Jaric balde zijn handen tot vuisten. In Landfast moest er een oplossing te vinden zijn; die zou hij moeten zoeken, en snel, voor de demonen hun werk met Emien gedaan zouden hebben en weer opnieuw zouden aanvallen. Als hij weigerde de Vuurcyclus te ondergaan zonder een alternatief te vinden om de Sleutels van Elrinfaer te verdedigen, zou het er in de praktijk op neerkomen dat hijzelf Mathieson Keldric had vermoord, alsof hij de oude visser eigenhandig een mes in het hart had gestoken, aangezien hij diens boot, de Callinde, had gebruikt om Anskiere's opdracht tot een goed einde te brengen. Tranen hielpen nu niet. Verdriet al evenmin. Het nichtje dat de mantel die nu om Jarics schouders lag had geweven, zou een tijdje om haar oom wenen, en daarna trouwen, en uiteindelijk de ellende die hij veroorzaakt had vergeven en vergeten. Maar Jaric wist dat de herinnering aan Mathieson hem geen rust meer zou gunnen tot hij de nalatenschap van Ivain had voltooid.
Er klonk een schreeuw vanaf het land. De bootsman van de Zwarte Maan wachtte met een lijn en een sloep om de Callinde van de werf weg te slepen.
Jaric stond op en liep naar voren, een hand op het dolboord om zijn evenwicht te behouden. Het versleten, door de zware netten gehavende hout stak scherp af tegen de nieuwere stukken; hoewel de boot volgens een oud ontwerp gebouwd was, was ze stevig en ze had al heel wat zeemijlen afgelegd. Toch treuzelde Jaric nog en controleerde de spanning van het want en ging alle vallen na of ze wel goed vastzaten. Als ze eenmaal op sleeptouw was genomen, zou er niemand meer aan boord zijn om over de veiligheid van de Callinde te waken.
Er klonken zware voetstappen op het dok. 'Het tij keert, knaap. Corley staat zich op het achterdek te verbijten, en het is de bemanning die daar straks onder te lijden krijgt.'
Jaric knikte. De wind blies het blonde haar over de kraag van zijn mantel toen hij zich bukte om een kast af te sluiten. Maar de spullen die erin lagen waren wat verschoven en duwden het deksel omhoog. Het slot wilde niet pakken. 'Ik kom zo.'
'Dan zal ik de touwen vastmaken,' zei de bootsman. De Callinde schommelde onder zijn gewicht toen hij aan boord stapte.
Jaric deed het kastje open, stak zijn hand erin om de inhoud te herschikken, en verstijfde meteen. De essen fluit die hij op de richel boven de ijskliffen van de Llondel had gekregen lag dwars over het extra grootzeil. Maar hoe was het de demon gelukt onder het waakzaam oog van de schildwachten die fluit hier onopgemerkt achter te laten en weer van boord te gaan?
Jaric dacht razendsnel na. Op het voorschip boog de bootsman zich over de reling om de sleeplijn vast te maken. Terwijl de man met zijn rug naar Jaric stond toegekeerd, greep de jongen het geschenk van de demon en gooide het over de reling. Het tere hout raakte met een zachte plons het water, en het met zilver en parelmoer versierde instrument zonk snel uit het zicht.
Jaric deed het kastje met een klap dicht. Zijn zelfvertrouwen had door de dood van Mathieson een flinke deuk opgelopen; minder dan ooit wenste hij nu de hulp van demonen te accepteren. In een vlaag van opgekropte woede ramde de jongen de grendel voor het deurtje en haastte zich om de bootsman te gaan helpen.
De Zwarte Maan voer met volle zeilen en onder een gedeeltelijk bewolkte hemel van Cliffhaven weg. Naarmate het weer beter werd, zou de wind afnemen; Cor1ey gaf orders de stagzeilen in te halen. Terwijl de bootsman zijn bevelen naar de bemanning brulde, verliet de kapitein zijn plek bij het roer en bleef even aan de reling van de achtersteven staan, opgaand in het ritme van de op en neer gaande boeg van de Callinde.
Op zijn hoede voor de buien van zijn kapitein hield de stuurman de koers aan alsof hij gehypnotiseerd werd door het kompas. Boven hun hoofden klapperden de zeilen. De Zwarte Maan trilde, maakte even slagzij, en begon snelheid te krijgen toen de stagzeilen zich bolden en strak kwamen te staan.
Ze zeilden zonder noemenswaardige incidenten vanuit de zonsondergang de nacht in, maar Corley bleef aan dek. Het bevel van de Kielmark was eenvoudig genoeg geweest. Waarom kon hij dan het gevoel niet van zich afschudden dat er voorbij de horizon moeilijkheden op hen wachtten?
Toch leek het voorgevoel van de kapitein in eerste instantie volkomen ongegrond; de Zwarte Maan kwam snel en soepel vooruit over de Corinezee, de bemanning was opgewekt, en de twee passagiers leken zo op het oog veilig te zijn. Als Taen zich al zorgen maakte over haar ongehoorzaamheid jegens de Vaere, liet ze daar niets van merken. 's Morgens hing ze in het net onder de boegspriet, haar haren weggeblazen door de wind, en haar lachende gezichtje nat van het schuim. Tijdens de maaltijden plaagde ze de kok in de kombuis, en de matrozen die geen wacht hadden leerden haar vals spelen met kaarten. Vooral de eerste stuurman vond het leuk haar te plagen tot ze ervan bloosde. Hij deed dat zonder angst dat hij teruggepakt zou worden - tot hij op een nacht het hele schip in rep en roer bracht met zijn woedende geschreeuw. Taen zat bij de waterton, stikkend van de lach. Onder de verbaasde blikken van de matrozen bekende ze de kooi van de stuurman gevuld te hebben met levende vis. Corley werd erbij geroepen om de zaak te sussen, en hij bedacht dat de droomwever op Imrill Kand opgegroeid was, waar aas en haken de hoofdbestanddelen waren om te kunnen overleven. Daarna gaf hij haar opdracht haar talenten te gebruiken om hun menu aan te vullen, hoewel de kaartspelletjes bleven doorgaan, met gedroogde bonen als inzet.
Jaric zag Taens populariteit onder de matrozen glimlachend aan, maar hij speelde haar spelletjes niet mee. Corleys belofte aan de Kielmark maakte dat de jongen het te druk had met zwaard en dolk, waarmee hij urenlang oefende. Er ging een week voorbij, en nog twee dagen. Er kwamen blaren op zijn handen, en een nieuwe laag eelt, en Corleys uitputtende instructies werden steeds grimmiger.
Op een ochtend dat de zon aan een blauwe hemel brandde, voerden ze hun oefeningen uit op het dek. Jaric transpireerde hevig, en probeerde zijn voetenwerk te verbeteren terwijl de kapitein zijn verdediging slag na slag toediende. De zon scheen heet op het dek, en de schittering op de golven verblindde hen. Met hun ogen half dichtgeknepen tegen het felle licht, hadden leerling noch leraar in de gaten dat Taen niet met haar lijntjes bij het spuigat zat te hengelen, zoals ze 's morgens meestal deed. De kwartiermeester en de stuurman zagen het wel, maar aangezien de Zwarte Maan zo'n honderdvijftig kilometers uit de kust voer, dacht geen van beiden eraan zijn werk te onderbreken om naar de reden te zoeken.
Taen lag in de hitte van de achterste kajuit, haar handen tegen haar gezicht gedrukt. Bovendeks hoorde ze het gekletter van de zwaarden, en Corleys stem die Jaric maande zijn dekking beter in de gaten te houden. Het oefenen was die ochtend vroeg begonnen, en tegen het middaguur zag het er nog niet naar uit dat ze ermee zouden stoppen, hoewel de stuurman van de Zwarte Maan schatte dat ze tegen zonsondergang land zouden bereiken.
'Kijk uit!' Staal kletterde tegen staal. 'Die schijnbeweging mislukte.' Voeten bonkten op het dek. 'Nog een keer Jaric, vooruit.'
Het lawaai begon weer. Taen kromp in elkaar en begroef haar hoofd onder de dekens. Hoe onbarmhartig het weer ook was, Jarics lessen gingen door. Vaak dreef Corley de jongen zo op dat hij de uitputting nabij was, en toch hoorde Taen hem nooit klagen. Ivainson deed zijn best alles te leren. Met een wit maar vastberaden gezicht hield hij vol, hoewel het rollen van de Zwarte Maan hem regelmatig parten speelde; Corley sloeg op hem in tot het hem duizelde, en vervloekte vaak zijn onhandigheid. Deze ochtend, nu de reis bijna afgelopen was, had de kapitein erop gestaan voor deze oefening het zwaard te verruilen voor een degen.
Metaal schraapte langs elkaar en ging weer uiteen. 'Dat is beter,' hijgde Corley. Een dolk sloeg kletterend tegen een dwarshout, en er viel iets met een klap op het dek. 'Verdomme, knaap, ik heb je toch gezegd op je voetenwerk te letten!'
De droomwever voelde meer dan dat ze het hoorde dat Jaric weer opstond en zijn zwaardarm ophief. Er volgde een snel degengekletter, tot Taen het gevoel had helemaal beurs geslagen te zijn door die onafgebroken aanval van lawaai. Onder het klamme gewicht van haar dekens zocht zij de rust die ze van de Vaere geleerd had, die onverzettelijke, innerlijke stilte die ze gebruikte om haar talenten als droomwever op te roepen. Maar vreemd genoeg raakte ze hierdoor alleen maar nog meer gedesoriënteerd. Ondergedompeld in die vreselijke hitte, had Taen een gevoel alsof ze koorts had. Het wapengekletter vervaagde, klonk plotseling zo zwak als het gerinkel van de windgong die aan de dakrand gehangen had van het huisje waar ze haar jeugd doorgebracht had. Gezeefd als door een koortsige wirwar van herinneringen, gleed het heden bij haar weg. Corleys scheldwoorden dwarrelde als bladeren door de duisternis.
Taen worstelde om haar droomzintuig te heroriënteren, om wat ze zag te scheiden van het heden en het bewustzijn te herstellen van haar kajuit aan boord van de brigantijn. Het lukte haar niet. Te laat drong het tot Taen door dat er iets mis was. Beelden draaiden rond in haar gedachten, flarden van het leven van andere mensen van Innishari, een eiland meer naar het zuiden. Het wapengekletter klonk nu veel harder in Taens oren, en nam geleidelijk het tragere ritme van een smidshamer aan. De hitte sloeg tegen haar gezicht, trok rossige lijnen door een baard, niet háár baard; maar terwijl ze worstelde om haar eigen identiteit terug te krijgen, voelde ze de pijn van zwetende vingers die om ijzeren tangen waren geklemd en een roodgloeiend hoefijzer op een aambeeld omdraaiden.
Met een steek van angst verbrak de droomwever de verbinding. Maar hoewel de aanwezigheid van de smid vervaagde, keerde haar bewustzijn niet terug naar haar kooi aan boord van het schip. In haar handen veranderde het smidsgereedschap in een versleten, houten bezemsteel. Het vuur koelde af tot de aangestampte aarde van een stoepje, waar een boerin zes verfomfaaide kippen wegjoeg van een maat gedroogde tarwekorrels. De kippen sloegen kakelend op de vlucht, en toen begon alles om Taen heen te draaien. Ze knipperde met de ogen, en kwam in een stoffig, rommelig winkeltje terecht, waar een wever grijze wol op een spoel stond te draaien. Wanhopig verjoeg ze de droom, en wendde haar geest vastberaden af van het dorp en terug naar de wijde, open zee.
De zilte lucht sloeg als een natte lap tegen haar gezicht. Naar lucht happend concentreerde Taen zich, en zag onmiddellijk dat ze had gefaald. De Zwarte Maan voer in westelijke richting, midden in de Archipel van de Alliantie der Vrije Eilanden. Daar scheen de zon en in de buurt van Landfast lagen de eilanden als stipjes verspreid langs de horizon. Maar haar droomzintuig had haar in plaats van naar het schip naar een plek gebracht waar het stormde, en waar de loodgrijze golven witte schuimkoppen hadden en de zee in niets leek op de wateren waar de brigantijn nu voer. Geschrokken wendde Taen al haar krachten aan. Macht gloeide op en vonken vlogen in het rond, maar het lukte haar niet; het beeld glipte als zand tussen haar vingers door. Taen voelde paniek in zich opkomen toen ze iets op de golven zag komen aandrijven. Ze dacht eerst dat het een stuk van een visnet was dat als afval overboord gegooid was, tot ze tussen de gekleurde drijvers zag welke vangst er in het net zat. Er staken vingers tussen de mazen door, en ze zag een gescheurde oliejas en laarzen.
Ervan overtuigd dat het lijk een visioen uit haar verleden was, riep Taen: 'Vader!'
Maar toen het lichaam over een grote golf rolde, draaide het om; het schuim verdween en liet geen zwart, maar blond haar zien, dat als zeewier over het gezwollen gezicht van een vreemde hing. Taen huiverde. Ze was te zeer geschrokken om zich te kunnen verzetten, en gaf zich dus maar over aan het visioen. Mist dreef als een deken over het water en verborg het net met zijn gruwelijke last. En terwijl de mist dikker werd, ving Taen nog een glimp op van een mes dat diep in de jas van de dode man was gestoken. Voordat ze na kon denken over wat die vermoorde zeeman betekende, verdween het beeld en veranderde in een witte leegte, die daarna grijs werd; het licht van de dag vervaagde, en de nacht viel zonder dat er een lantaarn of een ster scheen. Door die onnatuurlijke duisternis rees, als luchtbelletjes uit de diepte van een bron, een geluid op. Taen hoorde vaag een deur dichtslaan, en voetstappen. Iemand raakte haar schouder aan; de duisternis om haar heen knetterde. Een vuurstraal schoot dwars door Taens bewustzijn heen, verblindend oranje en wit licht, met een hitte die niet brandde. Vreemd, ze voelde niets van de angst die haar eerdere dromen hadden opgeroepen. Achter dit felle schijnsel lag een menselijke aanwezigheid; iemand die rusteloos was, intens, wiens aanraking haar bijna net zo vertrouwd was als van de broer die ze had verloren.
Er ging een schok door Taen heen en ze werd wakker, en merkte dat ze haar wang tegen hel waterdichte schot had gestoten. 'Jaric!'
'Alles in orde, kleine heks?' Zijn stem klonk vol bezorgdheid, en vlakbij.
Taen knipperde met haar ogen, en merkte nu pas hoe erg ze bibberde. Omdat ze haar stem niet vertrouwde, zei ze niets toen Jaric haar zachtjes in het licht trok dat door de aangeslagen raampjes van het achterschip naar binnen viel. Gedesoriënteerd en onverklaarbaar koud keek Taen naar hem op, in de bruine ogen onder de gefronste wenkbrauwen. Jarics hemd stond bij de hals open; zijn huid glom van het zweet en zijn neusgaten stonden wijd open, alsof hij zich zojuist nog hevig had ingespannen; niet zo gek na die schijngevechten met Corley. Maar Taen voelde zodra ze zijn gedachten aanraakte dat er iets niet helemaal in orde was.
'Ik was op weg om de heelmeester te halen toen ik jou zo hoorde roepen,' zei Jaric. 'Ben je ziek?'
Er was inderdaad iets; de klank van zijn stem bevestigde haar vermoeden. 'Nee,' zei Taen. Ze was nu klaarwakker, schoof een hand onder de verkreukelde dekens van haar kooi en ging rechtop zitten. 'Ik had een nachtmerrie, meer niet.' Ze nam Jaric aandachtig op, maar zag niets bijzonders aan hem. Bang dat hij weg zou gaan voor ze gelegenheid had gekregen haar vermoedens bevestigd te zien, probeerde ze hem op te houden. 'Ik heb gedroomd dat ik een vermoorde zeeman in de golven zag drijven.'
Jaric deed een stap naar achteren, een behoedzame uitdrukking op zijn gezicht. Taen zag plotseling de met rode plekken bedekte hand die hij tegen zijn zij gedrukt hield. De adem bleef in haar keel steken. 'Je bent gewond!'
Jaric haalde geruststellend zijn schouders op. 'Een beetje. Corley had gelijk dat hij me uitschold vanwege mijn onoplettendheid. Het was mijn eigen schuld.'
Zijn stem klonk vreemd opgelucht. Verontrust keek Taen hem aan. Afgeleid door zijn gewonde hand, duurde het een paar tellen voor zij zich herinnerde wat ze had gezegd dat hem, vreemd genoeg, zo had doen schrikken. Daarna vroeg ze zich af waarom een dode visser zo alarmerend kon zijn. Jarics houding straalde terughoudendheid uit; als ze ernaar vroeg zou hij geen antwoord willen geven. Even overwoog Taen haar droomzintuig te gebruiken. Maar op dat moment riep de uitkijk iets uit het kraaiennest. De Zwarte Maan was de verdediging van Landfast binnen gevaren, het net van energiestromen dat de ingewijden van Kordane's Broederschap geweven hadden om demonen tegen te houden. Taen nam de barrière waar als een prikkeling van ijskoude kracht. Heel even ging er een huivering door haar heen, en was ze in de greep van een kracht die genadeloos haar menselijkheid aftastte; toen was het voorbij. Het zonlicht dat door het raampje naar binnen viel verjoeg alle bezorgdheid.
Jaric gebruikte het moment om haastig naar de kajuitstrap te lopen. 'Heb jij de torens van Landfast weleens gezien?'
'Nee.' Aangestoken door zijn opwinding, schopte Taen de dekens van haar voeten weg. 'Ik zie je zo wel aan dek, maar laat eerst de heelmeester naar die hand kijken.'
'Kattekop,' zei Jaric. Hij grinnikte gemoedelijk. 'Ga je met dingen smijten als ik die raad niet opvolg?'
Taen schudde een vuist naar hem. Jaric dook zogenaamd bang weg, en klauterde toen snel de kajuitstrap op, haar alleen achterlatend. Toen de deur achter hem dicht viel, slaakte de droomwever een zucht en liet ze haar vrolijke masker vallen. Een kracht die haar begrip te boven ging had visioenen in haar opgeroepen; dat was niet niets. Ze was tegen de instructies van de Vaere ingegaan, en als dit het eerste teken van de gevolgen daarvan was, zou geen enkele strategie van de Kielmark haar kunnen helpen. Al Corleys bekwaamheden op het gebied van wapens en zeemanschap zouden haar niet kunnen beschermen tegen magische aanvallen.
Taen stapte met trillende benen uit haar kooi. Hoezeer ze haar vrijheid op dit moment ook waardeerde, wat haar betrof kon ze niet vlug genoeg terugkeren naar het Eiland van de Vaere.
Staande aan de reling van de Zwarte Maan, met de wind in zijn gezicht, zag Jaric de torens van Landfast als dikke speerdragers afsteken tegen de opeengepakte wolken. Hoewel hij de Vrije Eilanden nog nooit eerder had bezocht, had de hoofdstad van de Alliantie hem al gefascineerd vanaf de tijd dat hij in het achterland als schrijver werkzaam was geweest. Hier lag het centrum van al het menselijk streven. Wetenschappers beweerden dat de archieven van Landfast zelfs de geheimen van Kordane's Gezegende Vuren bewaarden. Beheerd door Kors Hogepriester en een staf van lagere priesters en ingewijden, bevatten de bibliotheken de geschiedenis van de hele mensheid, opgetekend vanaf de Grote Val.
Jaric was dankzij een schilderij dat in de schrijfkamer van Morbrith had gehangen bekend met de oriëntatiepunten en hij wees Taen de verschillende slanke, zilveren torens die vanaf een centrale verzameling gebouwen naar de hemel wezen. 'Daar, zie je die? Dat zijn de torens van Kordane's heiligdom, waar zeventien meesters de verboden teksten bewaken. De archivaris die mij les gaf, vertelde me dat daar geen geweven stof, of wat dan ook dat vlam zou kunnen vatten, naar binnen mag, en dat de ingewijden van de broederschap daar een belofte van totale afzondering afleggen. Zij die daar naar binnen gaan, komen er nooit meer uit.'
Jaric zweeg, en er kwam een weemoedige uitdrukking op zijn gezicht. Voor een jongen wiens jeugd beperkt was geweest tot boeken en schrijven, was Landfast één groot wonder, en de vervulling van een droom. In het heldere zonlicht, met om zich heen de bedrijvigheid der matrozen en geschreeuwde bevelen, kon hij even de vreselijke last vergeten die hem noodzaakte deze kust aan te doen.
De wind stak op en draaide toen naar het noordoosten, en de Zwarte Maan trilde onder het strak gespannen canvas. Ze rondde de kaap, en haar boegspriet en het gekroonde boegbeeld eronder werden gehuld in een nevel van opspattend water. Toen, wegduikend als een hautaine vrouw, wendde ze de steven en voer ze op de lichtbakens af, die de aanlegsteigers opzij van de havenmond markeerden. Landfast lag voor hen, tegen het verweerde zandstenen voorgebergte afstekend als een diadeem vol flonkerende edelstenen. Aan de voet van het gebergte lagen de werven, de winkeltjes, pakhuizen en vissershutjes bijeen, als zwarte stippen tegen het geelbruin; en in de schaduw van de beschilderde torens wemelde het aan de kades van boten in de meest uiteenlopende vormen en afmetingen, sommige met passagiers aan boord, andere tot de dolboorden volgestouwd met handelswaren.
Corley schreeuwde bevelen vanaf het achterdek. Jaric schrok op uit zijn mijmeringen. Hij trok zijn hemd uit en gaf dat aan Taen. Toen legde hij zijn verbonden hand op de dwarslijnen in het want en hees zich op om de matrozen te gaan helpen die omhoog klommen om de zeilen in te nemen. De snee in zijn pols leek hem niet te hinderen, en het werk op de grote ra verschafte hem een prachtig uitzicht over de stad, met al haar kronkelige straten, bronzen standbeelden en betegelde pleinen.
Corley verliet het achterdek, en de stuurman nam het bevel van hem over. De Zwarte Maan, met de rode vlag met de zilveren wolf - het wapen van de Kielmark - in top, braste de zeilen. Voor het eilandje Klein Dagley liet ze, met de benijdenswaardige precisie van elk schip van de vloot van Cliffhaven, het anker vallen. Op de kade van de havenmeester stond een menigte ernstige mannen naar hun verrichtingen te kijken. Maar er werd geen sloep uitgezet om havengelden te innen. Gehaat, gerespecteerd en gevreesd als ze waren, werden de schepen van de Kielmark in elke haven van Keithland met rust gelaten, en nergens betaalden ze tolgeld of andere belastingen. Hoewel de kooplui en ambtenaren verbitterd klaagden, deden ze dat altijd buiten gehoorsafstand. Cliffhaven moest te vriend gehouden worden, anders zou de handel eronder te lijden hebben, want elk schip op weg naar de oostelijke vorstendommen moest nu eenmaal de grote Zee-engte passeren; en daar eiste de Koning der Piraten een vaste schatting in ruil voor de welwillendheid van zijn piratenvloot.
Jaric daalde als laatste uit het want af, en ontdekte beneden dat de bootsman en de tweede wacht al een sloep hadden neergelaten. Corley stond, krabbend aan zijn baard, de roeiers uit te zoeken. Voor de gelegenheid was hij gekleed in uniform, droeg hij armbanden om beide armen en had hij een bruin wambuis aan met het teken van zijn rang in gouddraad op de rechterschouder geborduurd. Maar al dat moois deed niets af aan zijn vervaarlijke houding; de fijne stof van zijn kleding deed de wapens die hij droeg - waarvan de gevesten geen versieringen droegen, behalve de glans die ze hadden gekregen door het vele gebruik - alleen maar des te beter uitkomen.
Toen Jaric van de weeflijnen op het dek sprong, werd hij door de kapitein geroepen. 'Haal je spullen, knaap. We staan klaar om aan land te gaan, en ik heb geen zin langer in deze haven te blijven liggen dan nodig is.'
Jaric drong zich langs de bemanning naar de kajuitstrap. Toen hij om de grote mast heen liep, kreeg hij een gestalte in het oog die daar in de schaduw zat. Taen zat op een rol touw, haar haren als inkt over haar tengere schouders stromend, en haar gezicht verborgen achter witte, samengeknepen vingers. Dat, en een indruk van ademloze roerloosheid, riep een hevige ongerustheid in Jaric op. Hij haastte zich naar haar toe. 'Taen?
Ze schrok even en keek op. Haar b,lauwe ogen stonden leeg in haar elfachtige gezichtje en ze zag lijkbleek. Haar handen trilden. Zodra ze dat zag, stopte ze ze weg in de gekreukelde plooien van haar kleed. 'Ik heb je hemd in je kooi laten liggen. Ga maar gauw je spullen halen. Corley is zo ongeduldig.' Toen Jaric aarzelde, glimlachte ze gedwongen. 'Ik zal je missen, dat is alles.'
Maar er was iets anders dat haar dwars zat. Slechts één keer eerder had ze zo geklonken, en toen had haar broer een moord begaan. Maar Jaric paste ervoor zich te mengen in de mysteriën van de Vaere. Zijn recente ervaringen hadden een gezonde afkeer van alles wat naar tovenarij zweemde in hem gewekt. Hij schudde met een geforceerd glimlachje de bezorgdheid van zich af. 'Mij missen? Dat lijkt me niet. Maar als jij vertrekt, zullen een aantal matrozen op deze schuit niet weten wat ze moeten beginnen. En wat denk je dat ze zullen doen met de bonen die ze van je gewonnen hebben?' Hij zweeg even en raakte zacht haar tengere schouder aan. 'Op het Eiland van de Vaere zul je veilig zijn.'
Taen keek op, te snel. Plotseling begreep Jaric dat hij onvoorzichtig was geweest, dat zijn zorg over Emiens lot nog te veel aan de oppervlakte van zijn gedachten lag. Hij liep snel weg, voor Taens intuïtieve machten zijn zorgen dieper konden analyseren. In zijn haast bleef zijn voet echter achter een touw haken dat op het dek lag.
'Sufferd!' riep Taen toen hij struikelde. 'Kijk toch uit! Zo breek je die rare neus van je nog!' Zonder haar van repliek te dienen liep Jaric haastig verder; en omdat haar macht als droomwever voor de tweede keer die dag niet werkte zoals zij wilde, kon Taen niet weten dat hij zweeg omdat hij niet anders kon. Verscheurd door de onschuld in haar opgeheven gezichtje, en de trillende vingers die ze getracht had stil te houden met dezelfde moed waarmee ze de verdediging van Cliffhaven had opgezet, keek Jaric door een mist van onverwachte tranen naar de oceaan, de reling en de wolken. Hij was bevreesd voor Taen. Hoeveel besefte hij eigenlijk nu pas. Haar kwetsbaarheid was nog nooit zo schrijnend geweest, want als haar broer eenmaal Schaduwvaan had bereikt, zou haar aanwezigheid aan de vijand bekend worden. In de grote bibliotheken van Landfast moest een alternatief te vinden zijn voor de Vuurcyclus; zo niet, dan zou er geen uitweg meer zijn. Kors Vervloekten zouden niet rusten tot ze de droomwever, die hun de overwinning op Cliffhaven ontnomen had, vernietigd zouden hebben.
Toen Jaric weer aan dek terugkwam, was Taen verdwenen. Hij droeg zijn zwaard, dolk, pennenmesje en een extra hemd in zijn groene, wollen mantel gewikkeld; om zijn nek hing aan een leren riempje het zakje met de Sleutels van Elrinfaer en de veer van de stormvalk. Zoekend naar het donkere hoofdje van de droomwever tussen de bemanningsleden, ontdekte Jaric dat de sloep al geladen en wel lag te wachten. Hij vervloekte Corleys efficiëntie toen de bootsman hem bij de elleboog pakte en naar de reling stuurde. 'Je kunt aan boord gaan, knaap.'
Maar Jaric wilde niet vertrekken zonder gedag te zeggen, en hij greep de houten reling vast. 'Heb je Taen ook gezien?'
De bootsman schudde zijn hoofd, en zijn koperen oorringen schudden mee. 'De kapitein begint ongeduldig te worden,' waarschuwde hij. 'En als hij haast heeft, kan je hem maar beter zijn zin geven.' Hij duwde Jaric resoluut voor zich uit.
Eeltige handen trokken Jarics bundeltje uit zijn handen en gooiden het achteloos naar beneden, waar de roeiers in de sloep het opvingen. Jaric daalde van het dek van de Zwarte Maan af en stapte beneden onhandig in de schommelende sloep. Zodra zijn voeten de vloerplanken raakten, gaf Corley het bevel de boot af te duwen. Riemen sneden door het water. De sterke ruggen van zes eersteklas matrozen kromden zich om ze rond te halen, en Jaric tuimelde op de laatste open zitplaats neer.
Het bundeltje met zijn wapens, hem door Corley toegeworpen, belandde op zijn schoot. 'Doe je zwaardriem om, knaap. Ik heb je de afgelopen dagen geen blaren op je handen laten krijgen met oefenen om je straks op straat te laten beroven omdat je wapen in wol gerold zat. Vanaf dit moment loop je nooit meer ongewapend op vreemde kusten rond, begrepen?'
Woedend klemde Jaric zijn lippen op elkaar. Hij stond op, zette zich schrap met zijn knie tegen de achterste roeiersbank en gespte zwaard en dolk om terwijl hij de gezichten aan de reling van de Zwarte Maan langs keek. De officieren waren al begonnen de bemanning te verspreiden; Taen was er niet hij.
Ongemakkelijk klem zittend tussen de magere gestalte van een hofmeester en een lege waterton, zag Jaric de Zwarte Maan achter zich verdwijnen terwijl de roeiers de sloep naar de grote kade van Landfall roeiden. Het gekraak van het leer in de riemopeningen en het ritmische gespetter van de roeispanen in het water maakten voor wat heel lang leek elk gesprek onmogelijk.
'Knaap?' zei een stem boven het lawaai uit toen de roeiers de riemen innamen.
Jaric rukte zijn blik los van de Zwarte Maan en zag dat de hofmeester naar hem zat te kijken, zijn scherpe gelaatstrekken een en al belangstelling. 'Ik zal het meisje zeggen dat je naar haar hebt uitgekeken.'
Jaric keek naar de diepliggende ogen van de man, en daarna naar de slanke vingers die ineengestrengeld op zijn schoot lagen, met een bewegingloosheid zoals je maar zelden aantrof bij eerlijke mensen; er werd gezegd dat de hofmeester voor hij zijn toevlucht in Cliffhaven zocht, vrouwen het hof gemaakt had om daarna hun juwelen te stelen. 'Bedankt,' zei Jaric, en daar liet hij het bij. Hij vertrouwde de man niet genoeg om eraan toe te voegen dat Taen een beetje vreemd had gedaan, en wellicht hulp nodig had. Wat dat betreft besloot de jongen Corley aan te spreken.
De sloep dreef naar de kade, door de voorste roeiers gestuurd en in evenwicht gehouden tegen de deining. Jaric stond onmiddellijk op. Maar gehinderd door mannen die vaten optilden, en heen en weer geschoven door alle drukte van de ontscheping, kostte het de jongen een paar minuten om het paalwerk te bereiken en zich omhoog te trekken naar de vochtige planken van de steiger. Hij keek om zich heen, maar kon Corleys bruine wambuis in de drukte niet vinden. Hij riep Corleys naam, maar zijn kreet ging verloren tussen het gekletter van hoeven en het geratel van met ijzer beslagen wielen toen er twee wagens langsreden; zwepen knalden, en de voerlui schreeuwden luid om ruim baan te krijgen.
'De kapitein is al weg, knaap,' riep de dichtstbijzijnde matroos van de Zwarte Maan boven al het lawaai uit. Hij zweeg even om een rode doek om zijn voorhoofd te knopen. 'Hij had haast om zijn zaken aan land af te wikkelen.' Hij vatte Jarics bezorgdheid kennelijk verkeerd op, want hij voegde eraan toe: 'Maar maak je geen zorgen. Hij heeft instructies achtergelaten voor je Callinde. Die moet aangemeerd worden, zonder havengeld te betalen, net alsof ze bij de vloot van de Kielmark hoort. De havenmeester zal je wel een ligplaats wijzen. Als hij vloekt, spuug je gewoon op zijn kleed.'
Jaric draaide de grijnzende zeeman de rug toe. Hevig bezorgd besefte hij dat hij Corley nu ergens in de straten moest zien te vinden. Er was geen moment te verliezen. De jongen liet de zeeman staan, ontweek de rollende watervaten van de Zwarte Maan en begon te rennen. De kade was een en al bedrijvigheid. Gedwongen om de balen met handelsgoederen te ontwijken, te bukken voor de visnetten die te drogen hingen, en opzij geduwd door branieachtige, halfnaakte havenarbeiders, rende Jaric zo snel hij kon naar de stad.