2 De sleutelbewaarder
Scherpe, ijzige rotspunten sneden tijdens het klimmen Jarics handen open. In het donker waren de hellingen aan de voet van de ijskliffen steiler en gevaarlijker dan hij zich herinnerde. Een golf sloeg bulderend tegen het rif onder hem te pletter. De waternevel kwam tegen zijn rug aan en viel sissend terug in zee. De doorweekte wol van zijn tuniek plakte tegen zijn spieren, die trilden van vermoeidheid, maar toch greep hij weer naar een punt om zich aan vast te houden en klauterde verder omhoog. Zijn scheenbeen schaafde pijnlijk langs het graniet voor zijn laars een houvast vond; steentjes raakten los onder zijn zolen, maar het kletteren van hun val werd overstemd door de ziedende branding beneden.
De zoon van de Vuurheer klemde zich hijgend aan een rotspunt vast. Gevaar noch ongemak konden hem tegenhouden. Tot het moment dat de veer van de stormvalk en de Sleutels van Elrinfaer aan de Stormvoogd waren teruggegeven, zou Ivainson Jaric niet over zijn eigen leven kunnen beslissen.
De jongen schudde het blonde haar uit zijn ogen en zocht een volgend houvast. Een paar meter hoger zag hij vaag een rand afsteken tegen de nachtelijke hemel; een richel die zich dwars over de rotsen uitstrekte. Hij zette zijn voet in een spleet, duwde zich omhoog en graaide met zijn geschaafde handen in het rond tot hij boven zijn hoofd een spleetje vond waar hij zijn vingers in kon zetten. Een koude golf sloeg over hem heen. Jaric huiverde en verplaatste zijn gewicht. Zich niets aantrekkend van de pijn in zijn geplaagde spieren, werkte hij zich naar boven en sloeg zijn onderarm over de rand heen. Boven hem doemden de ijskliffen op, waar Anskiere, de Stormvoogd, op hem wachtte.
Hoewel overal elders de lente de doornstruiken van Cliffhaven in bloei had gezet, glinsterde hier in het licht der sterren het ijs, torenhoge watervallen die tijdens hun val door de meedogenloze kou van de winter overvallen waren. Het uitzicht was duizelingwekkend mooi, ieder ander zou vol ontzag en met stomheid geslagen zijn blijven staan kijken tot hij zelf verstijfde van de kou, maar Jaric klemde zijn kaken op elkaar en hield zijn blik op de rotswand gericht. Hoewel het nog geen jaar geleden was dat de kliffen in ijs waren veranderd, was er door de verhalen der zeelieden al een mythe omheen geweven, en zouden er rijke schatten te vinden zijn, zalen vol edelstenen, waar Anskiere in eenzaamheid zijn betoveringen uitwerkte. Maar in werkelijkheid vormden het glazige bolwerk een gevangenis waar geen mens ooit uit zou kunnen ontsnappen. Het graniet was hier spekglad, alsof zelfs de rotsen zich vijandig opstelden tegen de aanwezigheid van mensen. Jaric vond geen enkel spleetje of uitstekend puntje meer dat zijn gewicht zou kunnen dragen.
Dodelijk vermoeid drukte hij zijn lichaam dichter tegen de rotsen aan. Het kwam niet bij hem op het op te geven. De ereschuld die hij van zijn vader had geërfd, had al te vaak zijn leven overhoop gegooid; nu de beloofde ontheffing van die last op slechts een paar meter afstand op hem wachtte, liet hij zich niet afschrikken. Hij ging met zijn handen langs de rotswand en klemde zich aan een aflopende rand vast. Hij had niet genoeg houvast voor de stap die hij wilde nemen, maar een val op de riffen beneden hem was minder riskant dan de Sleutels nog een nacht onder zijn hoede te moeten houden. Het demonenrijk had samengespannen en gemoord om de macht die de Toren van Elrinfaer bevatte in handen te krijgen. Slechts een dwaas zou geloven dat ze het niet nóg eens zouden proberen.
Jaric zette zijn gewicht op de teen die in de rotsspleet was geklemd, spande zijn vingers en duwde zich omhoog. Hij wist zijn beide ellebogen over de rand te slaan terwijl zijn voeten in de lucht schopten. Zijn lichaam bonkte tegen de rand van de richel aan, en de lucht werd uit zijn longen geslagen. Eén angstig moment wankelde Jaric, alle spieren in zijn lichaam gespannen. Toen begon zijn linkerhand weg te glijden. Het grind draaide weg onder zijn handpalm. Wanhopig trok hij zijn schouders op en gleed een paar centimeter terug. Een grote golf sloeg stuk tegen het rif . .larie sloot zijn ogen en proefde de zweetdruppeltjes op zijn lippen. Hij draaide zich opzij, bracht zijn knie omhoog, en vermoedde meer dan hij hem voelde een uitstulping in de rotswand onder zijn lichaam. Op goed geluk hees hij zich omhoog en greep met zijn linkerhand. Zijn pols sloeg tegen de richel. Met twee vingers wist hij zich in een rotsspleet je vast te houden en zich één moeizame minuut tegen de zwaartekracht te verzetten.
Jaric zoog de lucht in zijn brandende longen. Hij spande zijn gemartelde spieren en trok zich nog hoger op. Borstkas, middel, heupen centimeter voor centimeter kwam hij omhoog. Eindelijk schoof hij zijn hele lijf over de rand heen. Daar bleef hij liggen, uitgeput, en een tijdje slingerden zijn beide voeten hoog boven de zee. Als de kou niet zo intens was geweest, was hij daar wellicht blijven uitrusten tot zijn longen niet meer zo'n pijn deden. Maar de luchtstroom die van de kliffen kwam, drong ijzig door zijn natte kleding heen en al gauw begon hij te bibberen. Jaric rolde zich om, bracht zijn knie omhoog, en liet zich op zijn zij vallen, naar lucht happend als een vis op het droge.
Eindelijk veilig op de richel aangeland, tastte de jongen met ijskoude handen naar de leren buidel die aan een lus om zijn nek hing. De harde hoeken van het basalt beten in zijn handpalmen, een voelbaar bewijs dat de Sleutels van de Toren van Elrinfaer met hun grote toverkracht en de veer van Anskiere's stormvalk nog steeds in zijn bezit waren. Gesterkt door het idee dat zijn schuld aan de Stormvoogd binnenkort ingelost zou zijn, keek Jaric op en ontdekte toen dat hij niet alleen was.
Op nog geen meter van waar hij lag, glinsterden in de duisternis twee oranje puntjes op, als gloeiende kooltjes, en het licht van de sterren streek over een gestalte met gerimpelde, zesvingerige handen, gehuld in een mantel met een kap. Jaric zoog de adem tussen zijn opeengeklemde tanden door naar binnen. Zijn schouder sloeg pijnlijk tegen een rots toen hij overeind schoot. Maar terwijl hij naar zijn dolk greep, wist hij al dat verzet nutteloos was. Het wezen dat daar stond was een Llondel, een demon en een vijand der mensheid.
'Nee.' De Llondel sprak geen woord, maar zijn gedachten brachten de boodschap luid en duidelijk aan Jarics bewustzijn over. 'Ik ben hier voor Anskiere.'
In een hoek gedreven als hij was, voelde Jaric iets aan zijn gedachten trekken, en er volgde een beeld: een stormachtige zee bezaaid met wrakken, wat voor de demon het beeldteken van Anskiere's naam was. De Llondelei konden niet spreken; zij communiceerden via gedachten die rechtstreeks in de geest van hun gesprekspartner werden overgebracht, en als ze dat wilden, kon geen sterveling aan hun berichten ontkomen. En ook kon geen mens een Llondel ongestraft aanvallen. Toch zag Jaric geen andere mogelijkheid. Zijn vrijheid en het voortbestaan van heel Keithland kwamen in gevaar indien de Sleutels van Elrinfaer in handen van een demon zouden vallen.
Dat Anskiere Llondelse bondgenoten zou hebben, was ondenkbaar; en omdat hij de vijandschap van de demon niet direct aan de kaak wilde stellen, formuleerde Jaric zijn antwoord als een onderhandelaar die bij een vijandige koning vrede kwam bepleiten. 'Laat mij dan, omwille van de Stormvoogd, verder gaan.'
De Llondel bewoog zich niet. Hij bekeek de jongen zonder enige emotie, zijn pupillen dunne streepjes in die irissen van brandend goud. 'Hoeder van de Sleutels, je mag hier niet langs; en je schuld aan Anskiere zal pas kunnen worden ingelost als je de nalatenschap hebt aanvaard van de Vuurheer die je verwekt heeft.'
Jaric kromp in doodsangst ineen, want de Vuurcyclus veroorzaakte naast magische krachten ook krankzinnigheid. Zelfs demonen konden hem niet dwingen zijn menselijkheid te verzaken door de Vaere te vragen hem die kennis bij te brengen.
'Nee,' zei Jaric. List zou hem nu niet baten. De demon wist reeds dat hij de Sleutels in zijn bezit had; en hij zou hem ongetwijfeld trachten te doden. 'Ik moet er langs. Ik heb geen andere keus.' Met het angstzweet op zijn voorhoofd hief de jongen zijn wapen op.
De Llondel siste een waarschuwing. Zijn ogen veranderden van fel oranje tot donkerrood, en zijn zesvingerige handen tikten tegen de rotsen. 'Ik wens je geen kwaad toe, zoon van de Vuurheer', seinde de demon; maar het beeld dat hij zond, veranderde in dat van een mens die bewaard werd voor een val op de riffen. De bedoeling was duidelijk: er was slechts een duwtje nodig om hem te doden.
Jaric stootte toe met alle kracht die hij in zich had. De demon sloeg terug nog voor het wapen hem bereikte. Beelden schoten als bliksemschichten door de geest van zijn slachtoffer en gooide zijn hele bestaan overhoop . Jarics wapen sloeg zonder letsel toe te brengen tegen de rotsen, en een regen van vonken spatte op de richel neer, toen hijzelf aan de voeten van de demon ineen zakte. Gevangen in een Llondels visioen, hoorde of voelde de jongen niets, behalve de pijn van staal dat zijn schouder doorboorde. Hij stortte in een diepe duisternis neer, en hij kwam ergens anders, wankelend op zijn benen, weer boven, in een afgesloten ruimte waar het licht van toortsen een vreemd gebeeldhouwde muur verlichtten. Een tengere, bleke jongen worstelde in zijn armen. Hoewel het hem pijn deed, hield hij de jongen dicht tegen zich aan, en geschrokken en ontzet besefte Jaric dat hijzelf die jongen was. In de droom was hij iemand anders; zijn handen, de handen waarmee hij dat mensenkind vasthield, hadden een grijze huid, zes vingers en klauwen. In één verpletterende seconde herkende Jaric de gebeurtenis: door vijandige ogen voelde hij de pijn mee van de wond die de Graaf van Morbrith tijdens de laatste zomerkermis in de toren van het heiligdom een Llondel had toegebracht. Het mes dat hij geworpen had, was voor de erfgenaam van Ivain bestemd geweest, maar in diens plaats was er een Llondel gestorven.
Jaric kreeg de kans niet om de ironie op zich te laten inwerken. Het droombeeld golfde als een gordijn in de wind. Aan de wand sputterde een toortsvlam en gloeide hoog op, waarna hij veranderde in de gloeiende ogen van een Llondel. 'Eén van ons is omgekomen, erfgenaam van de Vuurheer, opdat jij in leven zou blijven om je talenten te ontwikkelen.'
De implicatie was verpletterend in zijn eenvoud. Toch verzette Jaric zich nog steeds wanhopig. 'Waarom?' Zijn kreet galmde in de duisternis. 'Sinds wanneer bemoeien demonen zich met mensenzaken, behalve dan om onenigheid en lijden te veroorzaken?'
Maar net als daarvoor smoorde de Llondel zijn protest in dromen.
Jaric voelde zich meegesleurd worden naar een andere dag, waarop hij de rotsrichels van Cliffhaven had beklommen in antwoord op de oproep die Anskiere naar hem had doen uitgaan. Drijfnat en bibberend en gevangen in het verleden, zag hij dat de regenwolken door zonlicht werden opengespleten. In een plotselinge, wonderbaarlijke windstilte, terwijl de zee opgezweept door de storm over de rotsen denderde, hoorde hij nogmaals het bevel dat Anskiere via de wind had gevormd. 'Jij zult de Sleutel van Elrinfaer terug moeten halen en ze bewaren tot ze teruggegeven kunnen worden.'
Maar hier veranderde door invloed van de Llondel Jarics herinnering, en verpletterde zijn geest met een overweldigend zwaar schuldgevoel. De jongen had zijn oordeel te snel gevormd; de Sleutels van Elrinfaer verkeerden nog steeds in gevaar, en Anskiere's opdracht was nog niet vervuld.
Die beschuldiging schokte Jaric tot in het diepst van zijn ziel. In zijn trots gekwetst en razend van woede protesteerde Jaric dat hij onschuldig was. Geheel volgens zijn opdracht had hij de Sleutels gezocht, waarbij hij huis en haard verlaten en vrienden in de steek gelaten had, en zelfs de principes die hem dierbaar waren had opgegeven om zijn schuld aan de Stormvoogd te kunnen inlossen. De Llondel was de enige die hem weerhield naar Anskiere terug te gaan. De onrechtvaardigheid van zijn dilemma riep een blinde en moordlustige woede in Jaric op. Eén moment onderschatte de demon de hevigheid van zijn reactie. Hij verloor het overwicht, en de droombeelden verdwenen als sneeuw voor de zon.
Jaric ontwaakte in de kou en de duisternis en met de zilte zeelucht in zijn neusgaten. Languit op de richel, aan de voeten van de Llondel, bewoog hij zijn geschaafde knokkels. Het mes was uit zijn hand verdwenen. Hij tastte ernaar, streek langs een plooi van grijze stof, en herinnerde zich ogenblikkelijk de ijskliffen en wat hij van plan was. Er drukte een hard voorwerp tegen zijn borst. De beurs waarin de Sleutels van Elrinfaer zaten hing dus nog onder zijn tuniek; maar hij kon zich niet meer verdedigen. Als hij dat wilde kon de demon de Sleutels zo van hem afpakken, en Jaric voelde zich onder die onaangedane blik als een muis die door een kat wordt belaagd.
Jaric werkte zich omhoog tot hij op zijn knieën zat. Voor hij op kon staan, nam de Llondel weer bezit van zijn geest. Hij ving Jarics mening op dat zijn bemoeienis uit wreedheid voortkwam, en dat maakte hem woedend. 'Sterfelijke dwaas, ' zond hij. 'Dom jongmens. Weet je dan niet wat de toverkrachten van de Toren van Elrinfaer gevangen houden?'
'Nee!' Jaric verloor alle voorzichtigheid uit het oog en schreeuwde het uit. 'Hoe zou ik dat moeten weten? Mijn hele leven ben ik een klerk geweest, die de archieven in een toren in het binnenland bijhield. Dacht je soms dat ik erom heb gevraagd betrokken te worden bij de aangelegenheden van magiërs?'
'Je bent wat je voorbestemd was te worden',reageerde de Llondel eenvoudig, waarna hij met een meedogenloze kracht Jarics zintuigen weer omver gooide.
Jaric wankelde achteruit, verblind door een felle lichtflits. Afgetekend tegen de nachtlucht zag hij de stormvalk en de drie ringen die het meesterschap van de Stormvoogd symboliseerden. Dat visioen was nog niet vervaagd of een tweede beeld schoot door zijn gedachten, zo duidelijk dat het door zijn hart sneed. De Llondel liet hem de ijskliffen zien, maar zo veranderd als geen mens ooit had kunnen bedenken. Bevroren watervallen rezen hoog boven de rotsachtige riffen van Cliffhaven uit. Hun majestueuze schoonheid bracht tranen in Jarics ogen, want hier stond een monument van een onuitsprekelijk verdriet. Zijn door de demon verhoogde inzichten lieten hem een corona van licht zien, als kantwerk tegen de nachtelijke hemel afstekend; dat was het schijnsel van de tovercirkels, een bundeling van kracht die het weer hier in de greep van een eeuwige vrieskou hield. Hoewel het begrip van dit fenomeen buiten het bereik van een niet-ingewijde geest lag, begreep Jaric toch wel dat de magiër zijn eigen innerlijke energie gebruikt had om het voortbestaan van zijn schepping te verzekeren. Er hing een sfeer van diepe droefenis. Maar voor de jongen goed en wel kon overwegen wiens verdriet hem tot tranen toe beroerde, loste de betovering al weer op in de nacht. Maar de duisternis bracht geen verlossing. Jaric stortte in een stilte en koude zonder einde.
De vrieskou verstijfde zijn ledematen. Zijn hartslag vertraagde, tot de verbinding met zijn geest begon los te raken en hij aan het randje van de dood lag; toch was het bestaan dat Jaric nu deelde dat van iemand anders. Geleid door de Llondel ervoer hij het lot van de Stormvoogd van Elrinfaer, wiens machten zoveel haat tussen de mensen onderling hadden veroorzaakt. Anskiere bevond zich in een toestand van een intense verdoving, diep onder de kliffen, zijn lichaam in ijs gevat. Maar hoewel zijn lichaam hulpeloos was in die gevangenschap, zwierf zijn geest door een landschap van dromen. Door het venster van de herinneringen van de magiër ontwaarde Jaric strijd en opoffering, en een tragisch begrip voor de Vuurheer die hem verwekt had ...
Ivain was niet altijd krankzinnig geweest. Eén met een jongere Stormvoogd, bevond Jaric zich in het schemerige licht van een betoverd bos. Voor Anskiere bevatte deze plek herinneringen binnen herinneringen. Ooit, als prins van Elrinfaer, had hij op diezelfde plek gestaan en zijn koninklijke erfrecht afgestaan in ruil voor de macht over weer en water.
En nu had hij de Vaere opgezocht om een antwoord op een vraag te krijgen, want er school een groot verdriet in zijn hart.
De Stormvoogd riep herhaaldelijk, maar het wezen dat hem zijn meesterschap bijgebracht had, liet zich niet zien. Geërgerd verhief Anskiere zijn stem, zodat zijn roep weergalmde tussen de pijnbomen. 'In Kordane's genadige naam, wat hebben je gaven Ivain gebracht? Hij was van ons beiden de beste man. Was het je bedoeling zijn geest te breken? Geef antwoord!'
De Stormvoogd hield zijn adem in en luisterde, maar het bleef stil in het bos. Geen lichttrilling verstoorde de zilverachtige sfeer. Er bewoog niets in de hoge pijnbomen. Anskiere balde zijn vuisten. 'Ik heb met de zieneres van Caels watervallen gesproken. Zij vertelde me dat elke keer als Ivain vuur oproept, de vlammen die hij gebiedt zijn vlees verteren. Maar nadat de Vuurcyclus zijn ziel tot as verteerd had, brandt hij niet meer en voelt hij geen echte pijn. Hij heeft ook geen zenuwen meer om te kunnen voelen. Wisten jullie dat die marteling hem zijn menselijkheid zou ontnemen? Ooit was hij de vriendelijkste man die je je maar kon denken. Nu is hij gemeen en wreed, en wordt hij vervloekt door zijn eigen soort.'
Maar de Vaere gaf geen antwoord. Gebroken door dat zwijgen verliet Anskiere het bos. Gedurende alle beproevingen die nog zouden komen, bleef hij rouwen om de ontaarding van de zoon van een minstreel die zijn beste vriend was geweest. Hoewel de Vaere nooit rekenschap aflegde over Ivains verstoorde geestgesteldheid, temperden de jaren en de ervaringen Anskiere's verdriet. Terwijl hij zijn macht uitoefende om Keithland veilig te stellen, kwam hij tegenover vijanden te staan die nog veel gewetenlozer waren dan de Vaere. De dodelijke listen der demonen maakten dat Anskiere uiteindelijk tot de conclusie kwam dat de mensheid weinig kans op overleven had zonder de hulp die alleen een Vuurheer hun door zijn machten kon geven. En hoe gestoord Ivain ook werd, de Stormvoogd vergat nooit het medelijden voor zijn vriend, zelfs niet op de dag dat de twee magiërs het moesten opnemen tegen de vreselijkste demonen die de mensheid ooit hadden bedreigd.
Het door de Llondel opgeroepen beeld riep ook Anskiere's herinnering aan het verraad op; maar de omstandigheden waren helemaal niet zo gewoon als men a!get1lCen geloofde. De enige overlevende Mharg-demon was oud, lichamelijk en geestelijk gebroken door de Vuren van Kordane; zijn vleugels waren zo verschroeid dat hij niet meer kon vliegen, en met zijn adem had hij niet eens meer de kracht de mossen te verteren die hij verslond om in leven te blijven. Maar hij leefde nog wel en zijn haat was groot genoeg om nog een laatste, verloren gewaand nest eieren te bevruchten, dat sinds de Grote Val vergeten op de zeebodem had gelegen tot de demonen het daar ontdekt hadden. Het Mharg-mannetje verborg voor hij stierf zijn broedsel diep in het hart van Keithland. En in de loop van de tijd kwamen de eieren uit en vlogen boven Tor Elshend, om hun ultieme wraak over de mensheid uit te storten. In de steden smeekten de priesters Kordane om genade. Als hun geloof de enige verdediging van Keithland geweest was, zou het land totaal zijn verwoest. Maar de Vaere hadden de Stormvoogd en de Vuurheer samen op de jonge Mhargs afgestuurd. In geen enkel archief in Landfast was een verslag van die strijd te vinden; de priesters durfden niet alle eer aan de magiërs te geven, want dan zouden de gelovigen weleens niet langer zo trouw hun zilver in de offerblokken deponeren.
Anskiere ploeterde door het riet in het lager gelegen land ten westen van Telshire en dacht zelfs niet aan de hebberige priesters. Maar Ivain vloekte langdurig en hevig terwijl zijn woede werd gevoed door de zuigende en opspattende modder onder zijn laarzen.
'Ze hebben zich zo ijverig voor Kordane in het stof geworpen dat hun knieën slijtplekken in hun bidkleedjes veroorzaakten. En bij de Grote Val, de katers die op hun vroomheid volgden! Wist je dat ze de voorraden in de wijnkelders van de tempel tot op de laatste fles soldaat gemaakt hebben?' Ivain gooide zijn rode haar naar achteren en keek Anskiere met zijn donkere, niet te doorgronden ogen aan; ogen met dezelfde stand en kleur als die van Jaric, maar oud op een manier die geen sterveling kon begrijpen. 'Als een lied ter ere van onze inspanningen die zuiplappen nog te veel is, hoop ik dat ze onder het pissen uitglijden en verzuipen in hun eigen water.'
Ivain schopte naar een graskluit. Een moeraslijster vloog geschrokken op. De kreet van de vogel galmde over de verlaten velden, want de mensen van Tor Elshend waren voor het gevaar van de Mharg-demonen op de vlucht geslagen. Er was niemand achtergebleven om voor de haardvuren in de huisjes te zorgen. Ivain vloekte alsof hij hoopte dat het verlaten landschap zou reageren op de venijnige woede in zijn hart.
'Volgens mij ben jij het die gisteravond iets te diep in het glas heeft gekeken,' zei Anskiere op vriendelijke toon.
Ivain lachte, een woest geluid dat het vrouwtje van de moeraslijster, dat in een struik had zitten broeden, van haar nest verjoeg. Ze vloog achter het mannetje aan, een bruin-en-wit vlekje tegen de bewolkte hemel. Ivain knipte met zijn vingers. Plotseling was de vogel omgeven door vlammen, verteerd tot as door zijn boosaardigheid.
Anskiere kromp ineen toen de zielige restanten vanuit de lucht in het riet vielen en met een zacht gesis doofden. 'Dat was nergens voor nodig. Nu zullen haar jongen ook sterven.'
Ivain haalde zonder enig berouw zijn schouders op. 'Keithland had even simpel vernietigd kunnen worden. Of was je dat soms vergeten? De priesters wel, en wat komt ze dat goed uit! Wij, de ware verdedigers tegen die demonen, worden gevreesd, bespuwd, uitgestoten en niet geprezen.'
De kreten van het lijstermannetje klonken in de stilte. Anskiere wist geen woorden te vinden om het gedrag van Kordane's heilige broederschap goed te praten. Ivains beschuldiging was terecht, maar veel van de weerzin van de mensen tegen de magiërs kwam voort uit diens eigen haatdragende karakter. Anskiere kon de verbittering van de Vuurheer niet delen. Wie zou zijn akker willen bewerken en zijn kinderen groot willen brengen in de wetenschap dat zijn gezin voortdurend gevaar liep? Kordane's priesters boden vertrouwen, verpakt in illusies van traditie en veiligheid. Zouden de mensen welwillender tegenover magiërs staan als ze de waarheid konden begrijpen, namelijk, dat ze tegenover de dreiging van de demonen zo hulpeloos als mieren waren? Anskiere dacht het niet.
Maar Ivain bleef luid zijn woede uiten terwijl ze naar de plek trokken waar de Mharg-eieren waren uitgekomen. 'We zouden ze het betaald kunnen zetten, en één van hun protserige stadjes met de grond gelijk kunnen maken.' Ivain veegde een teek van zijn rafelige mouwen lachte nogmaals. 'Maar dat zie jij natuurlijk weer niet zitten, als je al zo tekeer gaat om het branden van een lijster. Als die vogel een kind was geweest, had je dan gehuild, of had je moeten overgeven? Misschien ontdek je nog wel een manier om dat allebei tegelijkertijd te doen.'
Anskiere klemde zijn kaken op elkaar. Hij wilde niet toegeven aan zijn kwaadheid, en keek naar het verse groen van de bomen, en dacht aan de paleistuin uit zijn jeugd. Tor Elshend lag aan de zuidgrens van Elrinfaer, en de door beekjes doorsneden weiden en beboste heuvels herinnerden hem aan zijn koninklijke zuster en al die keren dat zij wilde bloemen en kruiden hadden verzameld om de voorraad van de heelmeester aan te vullen. Nu, als een door de Vaere opgeleide magiër, sprong hij niet meer over de heggen of scheerde hij stenen over het wateroppervlak van meertjes en plassen. Vingerhoedskruid en feeëngras verwelkte onder zijn voeten, en geen enkele herinnering kon zijn verlangen wegnemen naar de Ivain die hij ooit bij de Vaere had leren kennen, een jongeman die altijd glimlachte en vrolijke wijsjes floot.
Maar na een tijdje bood zelfs de natuur geen afleiding van de zure opmerkingen van de Vuurheer; de wind voerde de geur van rottende aarde en heuvelroosjes met zich mee, en oude wonden werden weer opengehaald. Het schelden van Ivain hield nu ook op. Onder de indruk van de vernietiging van de schoonheid van deze heuvel, liep hij naast de Stormvoogd verder en sprak niet meer van vogels of van wraak. Het gras onder hun voeten werd bruin en dor. Naarmate de magiërs dichter bij hun bestemming kwamen, begon de heuvel te stinken, en hun voeten gleden weg in het slijm van dode en rottende planten. Er was geen levend iets meer over van het bos of de dieren die ooit Tor Elshend hadden bevolkt. De Mhargs waren niet ver weg meer.
Plotseling werd de stilte verscheurd door een gesis. De spanning bracht het zweet op Anskiere's voorhoofd. Hoewel de lucht zacht was door de nadering van de lente, voelde hij een koude rilling langs zijn rug gaan. Voor hen uit, waar ooit esdoorns hun volle kronen naar de zon opgeheven hadden, zag hij takken die net zo kaal waren als de balken van een uitgebrand huis. Daar bovenuit rees een geschubde kop op, glanzend in alle tinten groen, blauwen goud. Het wezen had een platte snuit, doorsneden met vier paar neusgaten; en in het centrum van die acht vuurrode strepen bevond zich één enkel oog, zwart als git, en intelligent.
'Bij de Vaere,' zei Anskiere. Alleen door zijn omvang al was de demon angstaanjagend. 'Als we dit overleven, mogen we van geluk spreken.'
Ivain haalde de schouders op. Zijn antwoord was sarcastisch. 'Doet dat er dan iets toe? Ongetwijfeld heeft de Vaere onze opvolgers al klaar staan.'
De jonge Mharg zag hen naderen. Hij opende zijn tandeloze kaken en siste dreigend, waarbij zijn membranen glinsterden door de damp die uit zijn muil oprees. Zijn beet mocht dan onschadelijk zijn voor een mens, die damp was dat niet. Via rijen ribbelige buisjes stootte hij bijtende, verterende gassen uit, en door de adem van een Mharg werden bossen, vissen en andere dieren met een dodelijke snelheid veranderd in een rottend slijm. De demonen slurpten dat slijm op als voedsel. In één seizoen zouden zij alles wat leefde in Keithland kunnen vernietigen, en daarna zou er op het land en in het water nooit meer iets kunnen leven.
Anskiere ging met zijn tong langs zijn droge lippen. 'Ben je zover?'
Ivain antwoordde met een krachtterm. Zonder waarschuwing rukte hij een vuurbal uit de lege lucht en liet die tussen de Mhargs neerkomen.
Vier koppen schoten omhoog, verwarde kreten van woede klonken boven het geknetter van de vlammen uit. Vleugels klapperden toen de Mhargs opvlogen, hun klauwen gestrekt voor de strijd. Woedend en dodelijk en zeker zestig keer zo lang als hun eigen vleugelbreedte, doken zij op hun aanvallers af. Hoewel hij zich ergerde aan Ivains overhaaste actie was Anskiere gereed voor de strijd. Hij stak snel zijn armen omhoog en riep een wervelwind te midden van de Mhargs op. Volkomen verrast tuimelden de Mhargs tegen elkaar aan, raakten verward en stortten in een wirwar van klapperende vleugels ter aarde. Bij het neerkomen werden ze geraakt door een verblindende uitbarsting van vlammen.
Een vlaag hete lucht raakte Anskiere in het gezicht. Zijn ogen traanden ervan en hij knipperde het vocht weg. Afstekend tegen de vuurgloed kwamen de eerste vleugels omhoog en begonnen te midden van de rook heftig te klapperen. Het feit dat de Vaere hen had gewaarschuwd dat het geen gemakkelijke overwinning zou zijn, maakte dat moment niet makkelijker te accepteren. De Mhargs kwamen snel uit de rook te voorschijn. Ze vlogen op, zonder ook maar één brandplekje te hebben opgelopen, behalve dan dat hun schubben rood opgloeiden waar ze door de vlammen waren geraakt.
Anskiere begreep dat hij zijn geest met die van Ivain moest verbinden. Ze zouden de dodelijke snelheid van de Mhargs met hun gezamenlijke vaardigheden moeten beantwoorden. Vuur deerde die wezens niet; de luchtstromen koelde hun verhitte schubben al af.
De Stormvoogd stuurde harde windstoten op hen af, maar ze bleven bij elkaar uit de buurt en vlogen door de turbulentie heen als pijlen uit een boog. We moeten ze vermoeien, dacht hij, erop rekenend dat Ivain zijn gedachte zou opvangen. We moeten ze uitputten terwijl we proberen in leven te blijven, en wanneer ze wakker worden, sluiten we ze op in een graf van rotssteen.
Maar toen Anskiere zijn bewustzijn uitstrekte om samen te smelten met het bewustzijn van de Vuurheer, raakten zijn gedachten slechts een leegte. Mharg-vleugels sloegen door de lucht met het geluid van een stormachtige zee die op het strand slaat. De demonen vlogen rond met rammelende schubben, en gele dampen kwamen in grote wolken uit hun muilen. Anskiere draaide zich om, bang dat de stilte die hij had gevoeld betekende dat zijn metgezel gewond was geraakt,
Maar de Vuurheer stond zonder iets te mankeren achter hem, zijn duimen nonchalant tussen zijn riem gestoken. Zijn kin ging uitdagend omhoog toen Anskiere hem aankeek.
'We zouden die priesters eigenlijk een lesje moeten leren,' zei Ivain. Er verscheen een spottende glimlach rond zijn lippen. 'Dat kan toch een leuke wedstrijd worden? Een Mharg tegen een gebed?'
Een monsterlijke schaduw raakte hen en Anskiere draaide zich met een ruk om. Zijn mantel wapperde als een vliegend vaandel terwijl hij een windvlaag opriep om de giftige dampen te verdrijven. Toch prikten en traanden zijn ogen, en de uiteinden van zijn verwaaide haren ver- . kleurden van zilvergrijs tot zwart. 'Dat is krankzinnig!' riep hij, een moment niet in staat de Vuurheer achter hem aan te kijken. 'Je zult ons allemaal doden, en waarvoor? Eenvoudig omdat je jaloers bent?'
Ivain kneep zijn ogen half dicht. 'Niet op de populariteit van de priesters. De volgelingen van Kordane zijn insecten, ten opzicht van een echte man. Moeten wij de demonen beletten hen dood te slaan?'
Anskiere draaide zich nu om. Eén moment keken de Stormvoogd en de Vuurheer elkaar recht in de ogen, de één verontwaardigd, de ander met openlijke vijandigheid. Toen doken de Mhargs krijsend neer voor de genadeslag; Anskiere voelde dat Ivain zijn verzet opgaf. De machten van de twee magiërs smolten samen.
Anskiere voelde de macht door zijn lichaam stromen met de onverbiddelijke kracht van de getijden; zenuwen, spieren en botten tintelden van de inspanningen die geen mens ooit eerder had moeten verdragen. Maar de Stormvoogd gaf het niet op. Hij voegde zich bij Ivain en bestreed de Mhargs met de gecombineerde meesterschap van aarde en vuur, water en wind. De strijd duurde uren, of misschien wel dagen, zonder ophouden.
Anskiere riep hevige stormen op en de regen kletterde neer. Bliksemschichten sloegen als zwaarden op de geschubde lichamen in. Maar de Mhargs bleven vliegen. De temperatuur daalde, en hagel ratelde op de aarde. Bestreden met ijs lieten de Mhargs een luid gehuil horen, maar ze landden niet. Ivain spleet de aarde open. Lava spoot uit de scheur, rood als een geopende slagader. De Mhargs jankten woedend. Ze schoten omhoog. Anskiere ranselde hen met een neergaande wind, maar zonder succes. De Mhargs sisten en vlogen noordwaarts, over de heuvels van Elrinfaer. Bossen verwelkten door een modderige regen van as. Pijnbomen verschrompelden als nat geworden zijde, en de wind voerde de stank van de dood met zich mee. Ondanks de uitputting en zijn ontstoken zenuwen hield Anskiere vol. Hij werd verblind door de tranen die hij stortte omdat het land waarover hij ooit had moeten regeren nu zo vernietigd dreigde te worden. Met vermoeide voeten wankelde hij over de zwart geworden aarde, en zijn kleed plakte tegen schouders die nat waren van het zweet. Waar de Mhargs langs gekomen waren, werden zijn laarzen zwart door de bijtende modder. Het leer werd zacht en loste op en het slijm schroeide zijn voetzolen. De Stormvoogd, gegeseld door hagel en wind, bleef even staan en wikkelde zijn in repen gescheurde mantel om zijn voeten. Vanuit de duisternis siste een Mharg naar hem, Op hetzelfde moment veranderde de grond in een inferno toen Ivain een rotsblok in lava veranderde en de Mharg verdreef. Toch vlogen de demonen nog steeds rond. De Vaere hadden gewaarschuwd dat hun kracht afkomstig was van een wereld waar nog nooit een mens een voet had gezet. Gemarteld door zijn vermoeidheid vroeg Anskiere zich af of die wezens ooit moe zouden worden.
'Als ze eenmaal proberen te landen, hebben we ze.' Ivains gezicht glom van de regen en het zweet. De adem der Mhargs had al geruime tijd geleden zijn mantel in een vod veranderd. 'Heb je dat gezien? Ze moeten niets van gesmolten rotsen hebben.'
Anskiere gromde instemmend, zijn keel te pijnlijk om een woord te kunnen zeggen. Een voorgevoel maakte zich van hem meester, en huiverend keek hij nog eens omhoog. De Mharg-demonen hadden zich herhaaldelijk in noordelijke richting teruggetrokken. Als ze niet snel aan de grond konden worden gebracht, zouden ze met hun verwoestende kracht de boomgaarden bereiken die de trots en de rijkdom van Elrinfaer vertegenwoordigden. En daar vlakbij lagen dorpen en boerderijen die hij vanwege zijn afkomst verplicht was tegen onheil te beschermen.
Zijn hele lichaam deed pijn, maar de Stormvoogd krabbelde overeind. Terwijl hij zijn krachten bundelde om opnieuw de strijd aan te gaan, nam Ivain hem met een typisch kwaadaardige blik op. Maar de droom die zich onder invloed van de Llondel ontvouwde, was niets anders dan een herinnering. Geen enkele waarschuwing kon het verleden veranderen.
Plotseling laaiden er vlammen op. De aarde wierp grote wolken stof op die de longen van de Mhargs verstopten, en het gezicht van de Vuurheer werd bedekt met een dikke laag gruis. Machten brandden door Anskiere's handen, enorm en woest als een aardbeving. Hij had elk beetje concentratie nodig dat hij kon opbrengen om ze in de hand te houden. Er was niets meer over om Ivains grillige gedrag tegen het licht te houden, en daardoor werd dat gevaar over het hoofd gezien. Stormen lieten de aarde trillen. Een bos stond in brand, takken verschroeiden tot kale skeletten tegen een muur van vuur. En nog steeds vlogen de Mhargs; maar uiteindelijk vertoonden zij toch tekenen van vermoeidheid. Ze zweefden meer, alsof ze hun vermoeide vleugels wilden sparen, en hun aanvallen verminderden, werden minder goed uitgevoerd dan hun eerste pogingen.
Langzamerhand begon het dag te worden. Stofwolken zweefden in de lucht. De zon rees als een doffe, oranje schijf boven de geblakerde velden uit. Anskiere riep hevige stormwinden op, en de Mhargs vlogen in wanhopige cirkels rond om maar in de lucht te blijven.
'Open een schacht. Ze redden het niet langer.' De Stormvoogd kon zijn. verzoek aan de Vuurheer alleen nog moeizaam fluisteren. Zijn huid zat onder de schaafwonden. Vonken hadden gaten in zijn kleding gebrand, maar zijn ogen glinsterden bij de naderende overwinning.
Ivain keek hem boven de restanten van een eik aan, zijn haren stijf van het vuil. 'Doe dat zelf maar.' Een glimlach trok over zijn smoezelige gezicht. 'Het is niet mijn koninkrijk dat wordt bedreigd.'
Anskiere staarde hem aan, sprakeloos. Eerst weigerde hij te geloven dat Ivains woorden niet weer een simpele plagerij waren. Maar het gezicht van de ander was het gezicht van een krankzinnige. Boven hun hoofden krijsten de Mhargs, veranderden van richting en schoten weg naar het noorden. Niet wetend of hij kwaad moest worden of medelijden moest hebben, zocht de Stormvoogd naar een manier om Ivains verstand weer terug te brengen en de vernietiging van Elrinfaer af te wenden.
Ivain spuugde op de gescheurde aarde. 'Jouw landslieden verdienen deze les. Dan hadden ze me bij de laatste zonnewende maar geen gastvrijheid moeten weigeren.'
'De Vaere is mijn getuige, je doet ze onrecht aan,' lukte het Anskiere met pijnlijke stem uit te brengen.
Ivain zette zich zorgeloos op de omgevallen eik neer, zijn handen slap langs zijn zijden. Met een gevoel dat dit het einde was, voelde Anskiere de aanwezigheid van de Vuurheer in zijn geest oplossen. Het verdriet sloeg als een golf over hem heen. Losgelaten en alleen draaide Anskiere zich gauw om, zodat de Vuurheer hem niet zou uitlachen vanwege dat verdriet. Elrinfaer was hem nog zo dierbaar. De Mhargs zouden het land, de boerderijen, de steden en de wildernis in een woestenij veranderen, tenzij hij dat met al zijn macht als Stormvoogd zou kunnen voorkomen...
Vervuld van diep medelijden door wat de Llondel hem had laten zien, schreeuwde Jaric zijn verdriet uit. Nooit in zijn leven had hij zo'n verdriet gekend als wat de Stormvoogd voelde bij het verraad van Ivain.
Er leek geen eind te komen aan dat geestelijke lijden. Vanuit een diepe trance schreeuwde de zoon van de Vuurheer een wanhopige smeekbede naar degene die zijn wil gevangen hield. 'Laat me vrij!' Jarics kreet fladderde als een mot tegen een lampenglas, verlangend naar het licht, ook al zou dat zijn dood betekenen. Heel even dacht hij een glimp op te vangen van sterren en de beukende golven op de riffen van Cliffhaven. Zijn keel was hees van het schreeuwen, en op zijn lippen proefde hij zilte tranen. Hij rolde zich om, hijgend van de kou, en zag twee gloeiende ogen kwaadaardig en met een onmenselijke onverschilligheid op hem neerkijken.
'Laat me gaan.' Jaric rilde. Innerlijk verscheurd door de veeleisende machten die hij nooit geleerd had te begrijpen, en banger dan ooit voor die nalatenschap, was hij zich wel bewust van het feit dat Anskiere's worsteling om Elrinfaer te redden gedoemd was te mislukken; welke machten de magiër ook zou oproepen, hun kracht was ongetwijfeld méér dan de ongeoefende geest van een jongen zou kunnen dragen. 'Wil je me dood hebben?'
'Nee,' zond de Llondel. Hij knipte met zijn grijze vingers, en Jaric viel weer terug in de duisternis. Door Anskiere's ogen zag hij Elrinfaer sterven, langzaam, onvermijdelijk, als gloeiende kooltjes die door de regen tot as werden geslagen.