8 Amy
Jack is twee uur te laat. Dat zijn 120 minuten…7200 seconden.
Ik weet dat.
Ik heb ze zitten tellen.
Sonia, het meisje van FunSun, heeft alle anderen op haar lijstje afgevinkt en is vertrokken richting paspoortcontrole. Ik ben alleen achtergebleven bij de incheckbalie (die bijna dichtgaat), waar ik wanhopig de gezichten in de andere rijen afspeur. Hoewel mijn nieuwe sandalen druk bezig zijn mijn voeten op te eten, kan ik niet ophouden met ijsberen.
Emotioneel heb ik het hele scala doorlopen:
7.15 uur: Geen Jack = vermaak (typisch mannelijke slordigheid). 7.30 uur: Geen Jack = irritatie (straks is er geen tijd meer voor de taxfree).
7.45 uur: Geen Jack = kwaadheid (begin van vakantie verpest). 8.15 uur: Geen Jack = bezorgdheid (straks missen we het vliegtuig).
8.45 uur: Nog geen Jack = paniek (het vliegtuig stijgt over minder dan een halfuur op).
Nu. Echte paniek.
Jack is dood. Er kan geen andere verklaring zijn. In de trein naar het vliegveld is hij op brute wijze vermoord en nu ligt hij onherkenbaar verminkt in een plas bloed. De intercom onderbreekt mijn morbide gedachten.
Laatste oproep voor vlucht CB 003 naar Kos. Passagiers dienen nu aan boord te gaan bij gate 046.
“Oké, God. Luister.” Ik begin opnieuw, deze keer wat eerbiediger. “Lieve God. Ik weet dat ik tot nu toe geen toonbeeld ben geweest van reinheid en medemenselijkheid, maar ik ben bereid te veranderen. Ik beloof hier en nu dat ik elke zondag naar de kerk ga als U Jack op tijd laat komen. Meer vraag ik niet. Alstublieft.” Ik kijk wanhopig om me heen. “En ik geef al mijn geld aan het Leger des Heils.” Ik trek een gezicht naar de vrouw achter de incheckbalie. Ze haalt vragend haar schouders op, kijkt op haar horloge en schudt haar hoofd. “Ik word non. Zo goed dan?”
“Amy!” Ik hoor Jack schreeuwen nog voor ik hem op me af zie sprinten. De tickets wapperen in zijn hand.
Verdomme! Dat van die non had ik niet moeten zeggen.
“Sorry, sorry,” hijgt hij. Hij snelt langs me zonder me ook maar een zoen te geven.
“Wat is er gebeurd? Waar zat je nou?” gil ik, verscheurd tussen de behoefte om hem van pure opluchting plat te drukken en de al even sterke neiging om hem pootje te lichten.
De vrouw achter de balie zit sceptisch naar Jack te kijken, die koortsachtig in zijn tas rommelt en er zijn paspoort uit haalt. Even probeert hij alleen maar op adem te komen. De vrouw kijkt van de foto in het paspoort naar Jack. Ik begrijp dat ze moeite heeft om in de verzorgde (en ja, ik moet het toegeven, knappe) man op de foto de verwilderde en verregende hoop ellende voor haar te herkennen. Maar dan herinnert Jack zich weer dat hij cum laude is afgestudeerd aan de School voor Charmeurs en schenkt de vrouw die onweerstaanbare grijns waarvan knieën gaan knikken.
“Te laat om de bagage in te checken, die zult u zelf moeten dragen,” zegt ze aarzelend, maar ik weet dat ze zich heeft laten inpakken. “U moet wel opschieten.”
“Bedankt,” zegt Jack met een glimlach. “Kom op,” beveelt hij en gooit zijn tas over zijn schouder. Ik kan die van mij bijna niet tillen. Ondanks H.’s goede raad zitten zowat al mijn kleren erin, plus een halve schoenenwinkel. Jack merkt het niet. Hij beent tussen de vakantiegangers door en is al halverwege de hal.
“Jack! Wacht!” roep ik, maar dat doet hij niet.
Omdat het leven vanochtend verloopt volgens de principes van de Wet van Lamstraal is onze gate natuurlijk degene die het verst van de incheckbalie ligt. Een paar minuten lang doe ik een poging een van de karretjes te bietsen waarop vette kerels met golftassen worden vervoerd. Ik heb er toch zeker harder een nodig? Ze zien er allemaal uit alsof ze wel een beetje lichaamsbeweging kunnen gebruiken.
Maar het heeft geen zin. Het staat nu vast: het tijdperk van de ridderlijkheid is ten einde. Waggelend zet ik de achtervolging in op Jack, die duidelijk voor de marathon aan het trainen is. Ongeveer zeven kilometer verderop, en op nog maar een derde van de afstand tot de gate, stort ik in op de loopband. Mijn hart klopt in mijn keel.
“Kom nou! Sta op,” schreeuwt Jack. De brutale vlerk klinkt nog boos ook. “We missen het vliegtuig.”
“Ik kan niet, ik…” Ik snak naar adem. “Mijn tas is…”
Ik schuif richting Jack en hij rukt hem uit mijn handen. “Amy! Wat zit hierin?”
“Bakstenen,” piep ik, terwijl ik op de vloer glijd.
“Bakstenen?” vraagt hij en hangt de tas over zijn andere schouder.
“Om een hotel mee te bouwen!” blaf ik met moordlust in mijn stem. Ik trek mijn sandalen uit en kom overeind. Ik heb een blaar zo groot als de Nachtwacht.
Eenmaal in de slurf probeert Sonia de boel op luide toon te sussen. Haar dieporanje kleur krijgt in dit licht een groen tintje. “Jullie kunnen niet naast elkaar zitten,” zegt ze nog voor ze haar glimlach weer opzet. “Een prettige FunSun-vakantie.”
Heel even zie ik haar levendig voor me met haar ingeslagen tanden.
Jack en ik zitten tegenover elkaar aan weerszijden van een gangpad. Ik wurm mezelf in het krapste toeristenklassestoeltje uit de geschiedenis van de burgerluchtvaart en prop mijn tas onder de stoel voor me.
De vellen hangen aan mijn hielen, mijn schouders doen pijn en ik zit te hijgen als een dorstige bloedhond, dus het duurt even voor ik in de gaten heb dat in de stoel naast me zo’n duivelse peuter zit. Satan in het klein. Hij schenkt me een demonische grijns, waarna hij zijn mond opendoet en zo hard begint te gillen dat ik me voor kan stellen dat het vliegtuig zijn vleugels voor zijn oren slaat.
“Hé! Kop dicht!” schreeuwt de blondine in de stoel bij het raam, waardoor ik vol afgrijzen achteruitdeins. Ze rommelt wat in een roze sporttas en haalt er een fopspeen uit. Ze veegt hem af aan haar spijkerrokje en duwt hem het kind in de mond. “Nog zo’n geintje en je gaat het raam uit, Darren,” snauwt ze en ze ziet eruit alsof ze het meent. “Heb je me begrepen?”
Prompt floept de speen in mijn schoot en spuugt Darren sinaasappelsap met stukjes op mijn arm.
Niet vergeten mijn eileiders in een kinderbestendige knoop te laten leggen.
Meestal vind ik vliegen heerlijk. Ik ben dol op het waardeloze eten en alle zakjes en doosjes die ze je erbij geven. Ik ben dol op de taxfreeprullen en de nutteloze artikelen in de tijdschriften van de luchtvaartmaatschappijen. Ik ben dol op de ventilatie-tuitjes en de koptelefoons. Ik ben dol op de flesjes smerige parfum op de wc en de kranen met voetpedaal. Ik ben dol op het gevoel in mijn buik bij opstijgen en landen. Ik ben zelfs dol op een beetje turbulentie, dat brengt wat leven in de brouwerij.
Maar vandaag vind ik het vreselijk. Ik vind dit hele stomme rotvliegtuig vreselijk. Vlucht amyi naar Fantasy Island is neergestort en in vlammen opgegaan.
Er zijn geen overlevenden.
Het is een zware teleurstelling, want ik ben dagen bezig geweest om me in gedachten op dit reisje voor te bereiden. Ik had het helemaal in mijn hoofd: als stiekeme geliefden zouden we elkaar in alle vroegte op het vliegveld ontmoeten en zoenend ronddwalen in de taxfreewinkel, waar Jack onder veel gegiechel en geknuffel een vermogen zou uitgeven aan mijn favoriete parfum. Ik zag ons al hand in hand naar het vliegtuig lopen en gezellig samen bij het raampje zitten. Ik was zelfs zo ver gegaan om aan te nemen dat we het in de wc gingen doen en daarmee lid werden van de Mile High Club.
En dat was nog maar het begin.
Maar de zwijmelige jarenzeventigsoundtrack die mijn fantasiereisje begeleidde, eindigt nu in een afgrijselijk gekraak.
“En? Waarom was je zo laat?” vraag ik op koude toon, als ik weer een beetje tot mezelf ben gekomen.
Hij verschuift de tas aan zijn voeten. “Kater.”
Godbetert.
“Juist.” Ik schraap mijn keel. “Wat heb je gisteravond gedaan?”
“Dat kan ik net zo goed aan jou vragen,” kaatst hij terug, terwijl een van de stewardessen tussen ons in schuift voor haar praatje over de veiligheid aan boord. Ik leun naar voren om langs de billen met het gestreepte rokje te kunnen kijken. Jack negeert me. Hij pakt zijn veiligheidsgordel en volgt als een robot de bewegingen van de stewardess.
Ik ga weer tegen de rugleuning zitten en moet duiken om haar arm te ontwijken als ze de nooduitgang aanwijst. “Wat wil je daarmee zeggen?” sis ik.
Jack haalt zijn walkman uit zijn tas en stopt de schuimrubber dopjes in zijn oren. “Ik heb je de hele avond gebeld, tot twee uur ‘s nachts. Lekker gegeten?”
“Ik was bij H.,” protesteer ik veel te hard, maar ik probeer dan ook Jacks aandacht te trekken.
De stewardess zit midden in haar voorstelling. Ze demonstreert nu het blaaspijpje aan het zwemvest. Op het moment dat ik mijn stem verhef, blaast ze er per ongeluk echt op en begint een van het snerpende geluid geschrokken Darren opnieuw te krijsen. Hij is blijkbaar niet van plan zijn poging de geluidsbarrière te doorbreken zomaar op te geven.
Jack fronst zijn wenkbrauwen en zet zijn walkman aan, waarmee hij mij de mogelijkheid ontneemt nog iets uit te leggen. Hij lacht nog even zelfingenomen naar de stewardess en doet dan zijn ogen dicht. Hij slaapt voordat we zijn opgestegen.
“Hoe durf je?” schreeuw ik in stilte. “Alleen omdat ik de telefoon niet opneem, ga jij ervan uit dat ik bij Nathan ben gebleven. Wat denk je nou, Jack. Dat ik de hele avond met hem heb geneukt? Denk je dat? Ben je zo onzeker en jaloers dat je me verdomme nog geen vijf minuten kunt vertrouwen?”
Ik zuig mijn wangen naar binnen, sla mijn armen over elkaar en kijk kwaad naar mijn opklaptafeltje. Ik besef dat mijn verontwaardigde uitbarsting het op een auditie voor de vrouwelijke hoofdrol in een soap niet slecht had gedaan, maar niets kan mijn stemming verzachten. Pinnig tik ik met mijn voet op de grond en ruzie inwendig verder.
“Ja hoor, toe maar, humeurige, irritante, wraakzuchtige, onzekere etterbuil. Verpest mijn vakantie maar. Kom maar lekker laat, gewoon om mij te straffen. Interesseert me toch geen moer. Speel maar net zoveel kleinzielige spelletjes als je wilt. Nathan kan me gestolen worden…”
Halverwege mijn tirade valt me in dat Jack het helemaal niet over Nathan heeft gehad. Hij heeft een vermoeden, meer niet. En ik doe precies zo schuldig als hij denkt dat ik ben.
Ik geef het op en laat me wegzakken in mijn ellende.
Als het ontbijt komt, sla ik het af. In plaats van te eten kijk ik toe hoe duiveltje Darren roerei naar zijn moeder gooit. Ik kijk achter op zijn hoofd of er soms 666 getatoeëerd staat.
De waarheid is dat het Nathan is, en niet ik, die zich gisteravond heeft misdragen. Ik had me erop verheugd hem te zien. Jack zou niet met zijn bespottelijke paranoia mijn hele sociale leven om zeep helpen. Tenslotte is mijn sociale leven er al langer dan Jack.
Ik had al bijna een uur zitten wachten voor Nathan eindelijk opdook in het afgesproken café in Soho. Ik weet niet waarom ik zo keurig op tijd was of waarom ik me zo druk maakte. Een van Nathans handelsmerken is dat hij altijd en overal te laat komt.
“Ik had een afspraak met een betoverend meisje,” sprak hij vurig toen ik eindelijk zijn hand op mijn schouder en zijn lippen op mijn wang voelde. Ik was zo gevleid dat ik ervan bloosde. Ik had er een uur over gedaan om mezelf op te tutten. “Ze is de mooiste,” ging hij verder, terwijl hij op de kruk naast me ging zitten.
Ik kon het niet laten nog even aan mijn haar te voelen. “O, Nathan,” glimlachte ik bescheiden en gaf hem een duwtje tegen zijn knie. Ik was vergeten hoe doordringend die groene ogen konden zijn.
“Marguerita,” fluisterde hij dromerig. “Ze komt uit Spanje en ze is zo…” Hij wachtte even voor een optimaal effect. “Ik zeg het je. Ze zou wel eens de ware kunnen zijn.” Vervolgens bestelde hij twee glazen champagne, terwijl ik snel mijn ego overeind hielp na deze uitglijder over de bananenschil van mijn ijdelheid.
“Geweldig, Nathan! Dat is geweldig!” piepte ik met een stijf glimlachje. Als een déja vu stond me opeens weer helder voor de geest waarom het nooit wat was geworden tussen hem en mij.
“Ik ga met haar dansen. Dus ik kan niet met je eten. Vind je toch niet erg, hè?” vroeg hij en zonder op een antwoord te wachten, ging hij verder: “Moet je jou trouwens zien. Helemaal verliefd op hoe-heet – ’ie. Zo schattig.”
Ik liet hem maar doorpraten en zei af en toe ‘O’ of ‘Aha’ op zijn verhalen over zijn laatste reis naar de Himalaja. Verder zei ik nauwelijks iets, maar toen hij me een uur later in het café achterliet en ik op weg ging naar H., wenste ik dat ik wel iets had gezegd.
Ik wenste dat ik het lef had gehad om op te komen voor mijn relatie met Jack, en Nathan niet zo neerbuigend had laten doen. Ik wenste dat ik had gezegd dat het helemaal niet stoer is zoals hij achter mooie vrouwen aan zit en elke twee seconden weer op iemand anders verliefd wordt. Ik wenste dat ik had gezegd dat ik hem niet kwajongensachtig en onweerstaanbaar charmant vond, zoals vroeger, maar onvolwassen en doodsbang voor een echte relatie. Ik wenste dat ik tegen hem had gezegd dat hij mensen beter moest behandelen en niet zo’n egoïstische eikel moest zijn. Had ik maar gezegd dat het lomp en onbeschoft was om mij zo te laten zitten. Maar vooral wenste ik dat ik helemaal nooit met hem had afgesproken.
De nederigheid die nodig is om Jack te vertellen hoe stom ik me voel door dat hele afspraakje, valt echter niet op te brengen in een vliegtuig vol FunSun-vakantiegangers. Het zal moeten wachten tot we in het hotel zijn.
Ik werp een blik op mijn slonzige en onaanspreekbare reisgezel. Hij snurkt zachtjes en heel even voel ik me enorm opgelucht. Bij de gedachte aan nog een aanvaring zou ik het liefst naar de piloot rennen om hem te smeken rechtsomkeert te maken, zodat ik toch nog kan intreden in het klooster.
Ik wil alleen maar dat alles eenvoudig is.
Mijn leven was zo overzichtelijk toen ik nog in de Gobi-woestijn van het singlesdom woonde. Er bestonden geen ruzies, geen woedeaanvallen, geen misverstanden. Af en toe was het wel een beetje saai, maar ik wist tenminste waar ik aan toe was. Ik hoefde alleen rekening te houden met mij: we begrepen elkaar uitstekend. Nu gaat al mijn tijd op aan een onontwarbare kluwen van emoties en moet ik mezelf voortdurend verantwoorden.
Neem H. nou. Toen ze erachter was gekomen dat ik naar Chloë’s barbecue was geweest, wilde ze niet meer met me praten. De hele afgelopen week heb ik boodschappen voor haar ingesproken en me zorgen gemaakt. Ik heb haar zelfs een kaart gestuurd, maar ook daarop wilde ze niet reageren. Uiteindelijk moest ik haar wel opzoeken. Ik ben te bijgelovig om het land te verlaten terwijl er nog kwaad bloed tussen ons is. Gisteravond, toen Nathan weg was, ben ik dus naar haar flat gegaan.
Ook toen ik voor haar deur stond en zonder adem te halen dertig keer achter elkaar ‘Sorry’ zei, wilde ze niets van me weten.
“Vind je niet dat je langzamerhand eerlijk tegen me kunt zijn?” vroeg ze, terwijl ze de fles wijn aanpakte die ik als een olijftak naar haar uitstak. Ik hield midden in een sorry mijn mond. Ze is angstaanjagend als ze boos is.
“Hoe denk je dat ik me voel?” ging ze verder. Ik liep als een schaapje achter haar aan de flat in.
“Alsof je het liefst mijn nek zou breken en mijn vriendje wurgen?” antwoordde ik bereidwillig.
H. had geen zin in grapjes. “Zo ongeveer, ja,” gromde ze. Ze pakte de afstandsbediening en zette de band met Friends stil. Toen wist ik dat het haar ernst was. “Het woord ‘respect’, betekent dat iets voor je?” vroeg ze, zonder me een stoel aan te bieden.
Maar natuurlijk. H.’s respect betekent alles voor me. Ik was niet in staat om rechttoe-rechtaan ruzie met haar te maken, dus liet ik me in de zitzak vallen en stortte mijn hart uit. Ik vertelde dat het me ziek had gemaakt dat ik tegen haar had gelogen, dat ik me verscheurd voelde tussen haar en Jack, dat ik alles had verpest op de barbecue en dat ik me sindsdien afschuwelijk voelde.
Ze luisterde tot ik zoveel zoete broodjes had gebakken dat ik misselijk werd van de lucht.
Uiteindelijk sloeg ze haar armen over elkaar heen en schudde haar hoofd. “Met respect bedoelde ik zelfrespect, mafketel,” zei ze op zo aardige toon dat ik ervan in de war raakte. “Het kan me niet schelen wat je doet, als het maar is wat jij zelf wilt. Mij hoef je niet tevreden te stellen, en niemand anders ook trouwens. Je zelfstandigheid is een van je beste eigenschappen, Amy. Maar omdat je nu toevallig verliefd bent, hoef je die nog niet op te geven.”
“Hoe weet jij dat ik verliefd ben?” vroeg ik stomverbaasd. Ze had Jack zelfs nog nooit gezien.
“Wat waar is, is waar. Soms ligt het heel erg voor de hand,” antwoordde ze.
Toen moest ze me wel vergeven, want ik begon te huilen. Huilen is een van mijn nieuwverworven vaardigheden. Ik wist niet dat ik het zo goed kon, misschien moet ik er beter gebruik van maken. Misschien moet ik toch eens auditie doen voor zo’n romantische Hollywood-komedie waarin de heldin niet veel meer hoeft te doen dan snotteren in elke scène. Ik word nog rijk!
Ik weet niet waarom ik begon te huilen. Het was gewoon zo’n opluchting dat H. begreep hoe ik me voelde: ik ben verliefd en dientengevolge is mijn wangedrag, tot op zekere hoogte, begrijpelijk.
“Hou op,” suste H. en schonk me een groot glas wijn in.
“Het spijt me,” snufte ik.
“En hou op je te verontschuldigen. Het geeft niet.” Ze gaf me een zoen op mijn wang en duwde me het glas wijn in de hand.
Ik wist dat alles weer was zoals het hoorde, vooral toen ze ging zitten en zei: “Stom rund dat je bent.”
“Jezus, ik heb je wel gemist,” lachte ik en kroop op de bank naast haar.
Ze proostte met me. “Nou vooruit, slimmerd, laat maar horen. Ik wil alles weten.”
Onder nog een paar glazen wijn vertelde ik haar alles. Ik vertelde over mijn baan, over Jack, over Nathan en het feest en uiteindelijk ook over de vakantie. Er was zoveel om over te praten.
“Het is al laat, je kunt meneer beter even bellen,” gaapte H. “Zeg maar dat je hier slaapt.”
“Kan niet. Ik moet nog pakken!”
Ze stak vermanend een vinger op en likte haar van de wijn rood geworden lippen. “Jij neemt altijd veel te veel mee. Je hebt niet meer nodig dan twee onderbroeken – een aan je gat, een in de was – een bikini en een paar jurken. Makkelijk zat, toch?”
Ik pakte de telefoon van de grond en toetste met een schuldig gevoel Jacks nummer. Het was precies twee uur ‘s nachts. Ik had veel eerder moeten bellen.
H. rekte zich uit als een kat. “Je neemt morgenochtend gewoon een taxi. Niet thuis?”
“In gesprek.” Ik legde de hoorn op de haak.
“Maak je niet druk. Je hebt hem straks een hele week,” zei ze.
Joepiedepoepie.
Mijn medereizigers barsten spontaan uit in applaus als het vliegtuig met een uur vertraging eindelijk aan de grond staat. Ik doe niet mee. Ik ben niet in jubelstemming. Mijn voeten zijn dik, mijn ogen prikken en ik voel me net een gedroogde pruim.
Jack ziet er daarentegen uit als herboren. Boven aan de trap stapt hij de verzengende hitte in. Weldadig snuift hij de lucht op – mij breekt het klamme zweet uit.
“Goed weertje,” zegt hij, alsof de meteorologische omstandigheden een persoonlijke overwinning zijn.
Sonia dirigeert ons naar de aankomsthal. Jack houdt mij niet voor de gek met zijn opmerkingen over het weer. Hamlet had Kos eens moeten zien toen hij meende dat er in Denemarken iets vreemds aan de hand was.
Tegen de tijd dat we door de douane zijn, het hele gezelschap zijn bagage heeft gevonden en we hebben plaatsgenomen in een bus die zelfs op het autokerkhof nog niet welkom zou zijn, zijn we beiden weer in een diepe stilte vervallen. Zelfs wat mokken betreft zitten we op een dood punt. Als je alles weet van de geur van elkaars geslachtsdelen, heeft doen alsof je elkaar niet kent weinig zin.
Ik neem de bezienswaardigheden van Kos in me op door het kapotte, smerige raam en bijt op mijn nagelriemen. Ik verkeer in een soort helse vakantieroes.
Fantasy Island is dit zeer zeker niet.
Als de bus eindelijk pruttelend tot stilstand komt in de grote badplaats staat mijn blik op oneindig. Het is nog niet eens middag, maar er zijn honderden mensen op de been. Te oordelen naar de ernst van hun verbrandingen, zijn het vooral Engelsen. Het moeten wel Engelsen zijn. Hoe komt het anders dat ze de beukende muziek die uit de Bulldog op de hoek komt niet lijken op te merken?
Met haar klembord in de hand grijpt Sonia de microfoon, die oorverdovend begint rond te zingen.
Dit is haar grote moment.
“Een, twee. Een, twee,” doet ze op zangerige toon, alsof ze spreekstalmeester is in het circus. “Oké, lieve mensen! Dit is Villa Stephano, welkom op uw FunSun-vakantie.”
Boven de Bulldog en de winkels uit steekt een gebouw dat voor een hotel zou kunnen doorgaan, ook al zien de grauwe betonnen balkons eruit alsof ze eerst vergeten waren en er later alsnog aan zijn geplakt. Boven op het gebouw steken roestige stalen buizen uit, klaar voor de bouw van nog een verdieping. Op het dak staan twee werklieden tegen het kapotte Villa Ste-phano-bord geleund een sigaretje te roken. Ze kijken wantrouwig naar ons toeristen.
Dit is vast alleen maar het afzetpunt. Jack zal toch geen kamer hebben gereserveerd in déze ballentent?
Nee toch?
Sonia is nog steeds namen aan het afroepen. De familie Rus-sell naast ons, eendrachtig gehuld in rode voetbalshirts, rent door het gangpad op haar af, al ruziënd over de lichtgevende sombrero die het jongste kind op heeft. Het ding is veel te groot en het kind ziet niks. Hij botst tegen alle stoelen op, terwijl de cola uit zijn blikje gutst en zijn ziedende vader tegen hem schreeuwt. Vlak achter hen kom duiveltje Darren. Zijn moeder heeft hem onder de arm genomen als een rugbybal, maar dan wel eentje die zich in bochten wringt en groen slijm kwijlt.
Ik bedenk dat Russell na Rossiter komt. Sonia heeft onze naam niet genoemd.
Pfff, op naar ons chique onderkomen.
Maar dan blijkt mijn erger dan ergste nachtmerrie waar te zijn. Sonia kent het alfabet niet.
“Kom op, dat zijn wij,” zegt Jack.
Terwijl hij boven mijn hoofd onze tassen pakt, laat ik mijn blik heen en weer gaan tussen Alcatraz daarbuiten en Jacks navel.
Nee.
Dit kan niet waar zijn.
We zijn in Griekenland. Dit is mijn vakantie. En als dit mijn vakantie is, dan moet aan bepaalde basisbehoeften zijn voldaan, zoals:
1. Afgelegen hotel.
2. Grote tweepersoonskamer met badkamer en balkon.
3. Naar alle kanten uitzicht op zee.
4. Geen andere toeristen in een straal van tien kilometer.
5. Romantische, niet al te dure taverna’s in de buurt, uitgebaat door inheemse families.
6. Ten minste één verlaten strand helemaal voor mezelf alleen.
Ik kijk ook naar vakantieprogramma’s op tv. Ik ken mijn rechten als consument!
Wat is hier aan de hand?
Ik heb Jack alles laten regelen, dat is er aan de hand. Jack, die in een bordeel nog geen wip voor elkaar krijgt.
De voetbalkinderen maken amok in de lobby van Villa Ste-phano, terwijl wij ons aanmelden en het FunSun-amusements-programma in handen geduwd krijgen, elke avond live-karaoke, lees ik op een groot bord boven mijn hoofd.
Live?
Dit overleef ik niet.
In de gang op de vierde verdieping is geen licht. Ik wacht in het donker naast een achtergebleven zak cement tot Jack de deur van onze kamer open heeft. Er hangt een verpletterende schim-mellucht. Na twee minuten frunniken aan het slot, gooit Jack zich grommend van frustratie met zijn volle gewicht tegen de deur. De deur vliegt open en Jack doet een stap opzij om mij door te laten. Een kakkerlak schiet langs me heen.
Fantastisch. Zelfs de kakkerlakken maken dat ze wegkomen!
“Het kan erger,” zegt Jack op defensieve toon, alsof hij mijn gedachten heeft gelezen.
Inderdaad. De krottenwijken van Calcutta zijn erger.
Ik zet mijn tas op de grond en laat mijn blik langzaam door de kamer glijden. Tussen de twee eenpersoonsbedden staat een nachtkastje met een kapotte lamp erop. Tegen de muur een veel te grote tafel. Er staat een gebarsten vaas met stoffige plastic bloemen op.
“Leuk detail,” zeg ik en onderdruk met moeite de neiging ze door de kamer te slingeren.
Jack doet de deur naar het balkon open en geniet van het uitzicht op het gebouw naast het onze.
Volmaakt.
En zo dichtbij.
In een mum van tijd is de kamer vervuld van het pittige aroma van frituurvet en ranzige riolen.
Ik kijk Jack woedend aan en trek me terug in de badkamer om te kalmeren. Op de wc-bril gezeten tel ik tot twintig. Rustig ademhalen. Kom op. Haal maar eens diep adem. Je kunt dit best aan.
Als ik weer tevoorschijn kom is Jack zijn tas aan het uitpakken.
“Alles goed?” vraagt hij.
Nee. Alles is niet goed. Door jou ben ik op de verschrikkelijkste vakantiebestemming van het universum terechtgekomen en ik vind het een klotestreek dat je zo’n krentenkakker bent, wil ik zeggen. Maar ik zeg het niet, want ik ben een rijpe volwassene. In plaats daarvan ga ik zitten mokken. Vergeleken met Jack ben ik echter maar een amateur.
“Jack?” vraag ik uiteindelijk.
“Jawel?”
“Zeg je nog iets tegen me?”
“Doe ik toch?”
Ik ben vastbesloten het niet op te geven. “Toe nou. Er hoeft toch niet zo’n rotsfeer tussen ons te hangen?”
“Wat voor sfeer? Ik ben niet degene die voor een rotsfeer zorgt, hoor.”
Ik leg mijn handen op mijn hoofd en trek mijn haar naar achteren. “Wil je alsjeblieft even gaan zitten?”
Jack smijt zijn T-shirt op het bed en gaat op de stoel zitten. Hij slaat zijn armen over elkaar en trekt een pruillip. Hij ziet eruit als een louche figuur die op het politiebureau wordt verhoord.
“Ik was heel erg ongerust toen je vanmorgen niet kwam opdagen,” begin ik.
“Dat zei ik toch al. Ik had een kater,” valt hij me in de rede. “Ik heb zitten drinken met Matt.”
“Ik dacht dat Matt naar een hengstenbal was.”
“Daar ging hij om acht uur heen.”
“En wat heb jij toen gedaan?” Ik lijk de inquisitie wel, maar ik kan het niet helpen. Wat hij zegt, klopt niet.
“Ik heb in m’n eentje zitten drinken.” Jack kijkt me minachtend aan, zijn ogen tot spleetjes geknepen.
“Je hebt je bezat omdat je mij niet te pakken kreeg?”
“Ik heb me bezat, Amy, omdat ik daar zin in had.”
Zijn bittere toon jaagt me schrik aan. “O, Jack, je denkt helemaal het verkeerde,” zeg ik. “Ik bedoel, wat ik denk dat jij denkt, is helemaal niet…”
“Gooi het er maar uit. Wat je ook te zeggen hebt, zeg het gewoon.”
“Er valt niets te zeggen. Je weet al dat ik gisteren met Nathan uit ben geweest.” Jack kijkt de andere kant op en trekt een gekke bek. “Maar alleen om iets te drinken,” ga ik verder. “We hebben niet eens gegeten. Hij ging om half tien weg omdat hij een afspraak had met een ander meisje in een discotheek. Toen ben ik naar H. gegaan.”
“Wat enig voor je.”
“Jack, alsjeblieft! Ik vertel je de waarheid. Ik wilde Nathan weer eens zien om bij te praten. Er is niets tussen ons gebeurd. Dat zei ik toch al. Hij is gewoon een vriend van me. Zoals Chloë een vriendin van jou is.”
“Ik heb het nooit met Chloë gedaan,” brengt hij me in herinnering.
Even zitten we elkaar aan te kijken en ik weet dat ik heb verloren. Het wordt tijd om een toontje lager te zingen. Ik laat mijn armen zakken. “Jack, het spijt me. Ik had niet moeten gaan. Dat besefte ik zodra ik hem zag.”
“Maar het was volkomen platonisch en onschuldig, hè?” Zijn stem druipt van sarcasme.
“Net wat je zegt.”
“Je had me wel even kunnen bellen.”
“Dat weet ik. Ik was het van plan, maar ik vergat de tijd. Ik heb je bij H. nog gebeld. Om twee uur. Je was in gesprek.”
Jack wrijft met de achterkant van zijn hand over zijn voorhoofd.
“Nou, dat klinkt me allemaal heel geloofwaardig in de oren.”
“Het is waar!” protesteer ik. “Bel H. dan als je me niet gelooft.”
“Dat hoeft niet. Die dekt je toch wel.”
Ik grijp zijn arm. “Jack.” Ik wil dat hij naar me kijkt, maar hij draait zijn hoofd weg en ik laat mijn hand van zijn arm vallen. Ik voel de tranen opwellen in mijn borst.
“Dit is niet eerlijk. Ik pik het niet dat je me straft terwijl ik niets verkeerds heb gedaan.” Ik kijk omhoog naar het plafond en lach vreugdeloos. “Weet je wat zo ironisch is? Ik vertrouw mezelf wel. Toen ik met Nathan uit was, kon ik alleen maar aan jou denken, en aan hoe ik me bij jou betrokken voel. Ik had niet moeten gaan, omdat ik wist dat het jou niet lekker zat. Ik was koppig, Jack. Ik geef het toe en het spijt me. Maar ik heb niets verkeerds gedaan. Ik zou nooit iets doen om je te kwetsen. Ik dacht dat je dat wel wist.”
Ik moet hier weg voor ik stik. Ik pak mijn tas.
“Amy, wacht.” Jack staat op en gaat voor de deur staan om me de doorgang te belemmeren. “Het spijt me, oké? Ik wil niet dat je weggaat.”
Terwijl Jack me zijn verhaal vertelt, doe ik mijn best om te voorkomen dat mijn onderlip gaat trillen, maar het heeft geen zin. Het is zoals ik al vermoedde: Jack had zich verslapen. Twee uur lang ben ik vanmorgen door de emotionele mangel gehaald en al die tijd lag hij gewoon te slapen!
Soms haat ik mannen.
“Wil je weg?” vraagt hij.
Ik schud mijn hoofd en laat mijn tas op de grond vallen. “Nee! Ik wil alleen maar deze hele dag overdoen,” zeg ik hartgrondig.
“Het spijt me, het spijt me,” fluistert Jack en neemt me in zijn armen. Hij wiegt me en geeft kusjes op mijn haar. Na een tijdje trekt hij me op het bed en legt de deken over ons hoofd.
“Doe je ogen dicht,” mompelt hij op hypnotiserende toon. “Straks loopt de wekker af. Als de wekker afloopt, word je wakker en ben je de afgelopen uren vergeten. Er komt een licht gevoel over je heen, een gevoel van rust en ontspanning. Je vriendje is niet langer een klootzak, je vakantie begint met pret en vrolijkheid en je hebt je gevoel voor humor terug. Trrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrring!”
“Goed, goed!” lach ik, terwijl ik naar lucht happend de deken wegtrek. Ik kom overeind en ga boven op hem zitten.
“Het spijt me,” zegt hij nog eens. Hij ziet er weer heel gewoon uit. Hij ziet eruit als mijn Jack.
“Mij ook.”
“Vriendjes?”
“Vriendjes,” knik ik voordat ik zijn T-shirt omhoogschuif. Ik buk me om zijn buik te kussen. Als ik mijn hoofd draai en mijn wang tegen zijn huid leg, voel ik zijn spieren zich spannen. Ik snuif zijn geur op, de opluchting spoelt over me heen.
“Wat is dat?” vraag ik, terwijl ik op de rode vlek vlak boven zijn broeksband wijs. Ik leg er een vinger op.
“Wat?” vraagt Jack en schiet overeind. Hij trekt de huid van zijn buik strak en kijkt met grote schrikogen naar de vlek.
“Geen paniek,” zeg ik, lachend om zijn ijdelheid. “Je kunt nog steeds lekker bruin worden. Het zal wel van de tassen komen.”
Ik duw hem achterover en kus de rode vlek, waarna ik mijn hoofd weer op zijn buik leg. Jack voelt gespannen aan en ik weet dat hij naar het plafond ligt te staren.
“Denk jij wat ik denk?” vraag ik.
“Weet ik niet. Wat denk je?”
“Dat dit de beroerdste hotelkamer is die ik ooit heb gezien.”
“Nee, daar dacht ik niet aan.”
“Waar dan aan?”
Jack komt overeind en zwaait zijn benen van het bed. “Eten. Ik verga van de honger.”
Jacks hypnose heeft gewerkt. Na een uitgebreide lunch hebben we ons goede humeur weer helemaal terug. Jack kondigt aan dat we zoveel mogelijk lol gaan maken en zo min mogelijk tijd op de hotelkamer doorbrengen. Aanvankelijk geloof ik er niet zo in en wil ik dat hij een ander hotel zoekt. Op Fantasy Island hadden we elke middag in bed gelegen, loom genietend van de airconditioning tot het tijd was om bij zonsondergang op ons eigen strandje een martini te drinken. Maar Jack heeft niets met Fantasy Island. Hij heeft geen zin om te verhuizen. Ik heb geen idee wat er opeens met hem aan de hand is, maar hij luistert naar niks. Jack ratelt maar door.
“Het hotel doet er niet toe. Ik weet dat het basaal is, maar dat is juist de bedoeling: we gebruiken het als basis. We gaan erop uit. Dat is toch leuk,” roept hij uitbundig.
“Maar…”
“Nee, hè. Vertel me alsjeblieft niet dat je zo’n meisje bent dat de hele dag op het strand wil liggen met een of ander jankboek. Alsjeblieft, alsjeblieft? Zeg dat je niet zo suf bent.”
“Ik…”
“Dat is dan geregeld. We huren een brommer en gaan bekijken wat er te bekijken valt. Ik bedoel, er moet toch wat te bekijken zijn. We zijn in Griekenland. Bakermat van de kunst. Mythes en tempels en zo.”
Hij zwaait met zijn armen en grijnst maniakaal naar me.
“Maar Jack…”
“En maak je maar geen zorgen over hoe ik rij. Niets aan de hand. Ik weet dat veel mensen het niet zo nauw nemen met de veiligheid, maar ik rij veilig. Dat beloof ik je.”
“Ik maakte me…”
“Mooi zo. Laten we gaan,” zegt hij. Hij staat op en steekt een hand naar me uit.
Ik kijk hem verbluft aan. “Gaat het wel goed met je?”
“Prima. Kon niet beter. Klaar om te gaan.” Hij grijpt mijn hand en mijn vingers voegen zich als vanzelf naar de zijne. Hij doet even zijn ogen dicht en kust mijn knokkels. “Let maar eens op. Dit wordt een te gekke vakantie, ik zweer het je.”
Na een tijdje kalmeert De Ratelaar een beetje, maar ik blijf vinden dat er iets anders is aan hem. Het is niet dat hij onaardig is – hij kon nauwelijks complimenteuzer en attenter zijn – maar drie hele dagen lang vrijen we niet. Hij behandelt me alsof ik zijn speelkameraadje ben, niet zijn geliefde. Misschien komt het doordat we elke avond uitgeput in het hotel aankomen. Eenpersoonsbedden en verbrande lichaamsdelen helpen ook niet. Maar toch blijf ik me angstig afvragen of hij mijn verhaal over Nathan wel echt gelooft.
Ik besluit met hem mee te doen en er verder geen punt van te maken. Hij is een man. En Jack kennende is het een kwestie van tijd voor zijn hormonen de overhand krijgen over wat het ook is dat hem dwarszit. Bovendien biedt deze periode van onthouding ook voordelen. Want Jack en ik voeren gesprekken. Echte gesprekken. En we hebben lol. De tijd die we anders hadden gevuld met seks, vullen we nu met ontdekkingen. Niet alleen over het eiland, met al zijn geurige olijfboomgaarden en stoffige weggetjes, maar ook over elkaar. Jack geeft me dan misschien niet zijn lijf, in die eerste dagen geeft hij me wel iets veel waardevollers. Hij geeft me informatie. In de kleine taverna’s die we aandoen, vertelt hij me bij kannen sangria over de schilderijen die hij wil maken en de hekel die hij heeft aan de opdrachten die ervoor zorgen dat hij financieel het hoofd boven water kan houden. Elke avond als we terugrijden naar het hotel ben ik weer een beetje meer voor hem gevallen.
Maar op de vierde dag verandert alles. Want op de vierde dag komt er een einde aan onze zoektocht naar het ideale strand. We zien het baaitje vanaf de kustweg liggen en het duurt een hele tijd voor we erachter zijn hoe we er moeten komen. Uiteindelijk laten we de brommer achter en klauteren over de rotsen naar beneden, tot we op een in het gesteente uitgehouwen trap stuiten.
Eenmaal beneden sta ik ademloos te kijken.
Wat nou Fantasy Island? Dit is het paradijs.
Binnen een paar seconden hebben we ons uitgekleed en rennen we om het hardst naar de zee. Het groenblauwe water is zo helder dat ik mijn teennagels kan zien. Jack duikt onder water en pakt me vast op het moment dat hij weer bovenkomt. In dagen zijn we niet zo dicht bij elkaar geweest. Ik sla mijn benen om zijn middel. Zijn oogharen zitten aan elkaar geplakt en in zijn ogen glinstert de weerspiegeling van het water. Ik lach naar hem.
“Dit is zalig,” zucht ik met een blik op het strand. Niemand te zien.
“Jij bent zalig,” antwoordt hij.
Ik haal een hand door zijn haar en kus hem zachtjes. Ik kan er niet meer tegen. Dit onthoudingsgedoe maakt me gek. Trouwens, straks is het nog gevaarlijk ook. Misschien wordt er wel onherstelbare schade aangericht als je de hele tijd zo geil bent.
“Kom mee,” fluister ik en trek hem mee door het water.
“Waar gaan we heen?” vraagt Jack.
Ik heb w gezien. Ik heb Against all odds gezien. Ik wil ook seks in de branding. Ook al moet ik hem verkrachten.
Maar ik hoef hem niet te verkrachten. Integendeel. Als we eenmaal aan het kussen zijn en de golven over onze benen spoelen, voel ik dat er iets verandert in Jack. Het is alsof alle hartstocht die hij de afgelopen dagen heeft binnengehouden er nu uit komt. Ik weet niet hoe vaak we het hebben gedaan sinds we elkaar kennen, maar al die keren verbleken bij wat er nu gebeurt.
Jack bedrijft de liefde met me. Als de belichaming van al mijn idolen. Het is een beetje zanderig en het is veel te heet, maar als we samen klaarkomen stijgt deze wip in één klap met stip naar nummer 1.
Dit is de beste wip van mijn hele leven.
“Wauw!” hijgt Jack als we eindelijk terug zijn op aarde. Hij kust mijn oogleden, mijn neus en mijn wangen, alsof ik het kostbaarste ben in de hele wereld. Ik streel zijn gezicht en hij doet zijn ogen open. En op dat moment voel ik het door me heen stromen als adrenaline.
Jack fronst zijn wenkbrauwen. Hij kijkt me aan alsof hij op het punt staat in huilen uit te barsten en strijkt een zanderige pluk haar uit mijn gezicht. “Amy, ik h…” begint hij.
“Ssst.” Glimlachend leg ik een vinger op zijn lippen. Want deze ene keer hoeft hij het niet te zeggen. Omdat ik het al weet.
De dagen hierna brengen we door in ons strandparadijs. Als we aan het eind van de middag terug zijn in onze kamer, smeert Jack me van top tot teen in met aftersunlotion. Ik ben zo ontspannen dat ik voor ik het weet in slaap val, naakt op het bed.
Ik word wakker van een zacht gekras.
“Niet bewegen,” zegt Jack.
Mijn hele lijf verstrakt. “Alsjeblieft, zeg dat het geen spin is!”
Jack lacht. “Nee. Blijf maar stil liggen, ik ben bijna klaar.”
“Klaar met wat?”
“Wacht maar af.”
Het gekras gaat nog een tijdje door en dan hoor ik Jack naar het bed toe komen. Hij gaat naast me zitten.
“Mag ik me nu bewegen?”
“Ja,” zegt hij en ik draai me naar hem toe. “Alsjeblieft.” Hij geeft me een vel papier.
Ik kijk naar de potloodtekening die hij van me heeft gemaakt. Hij is schitterend.
“Vind je hem mooi?” vraagt hij.
Ik buig me naar hem toe en kus hem. “Hij is prachtig. Hoe lang heb je erover gedaan?”
“Ik weet het niet. Je hebt ongeveer een halfuur geslapen.”
Ik kijk weer naar de schets. Zie ik er echt zo gelukkig uit als ik slaap?
Jack bestudeert mijn gezicht. “Ik heb je geen recht gedaan. Je bent zo mooi.” Hij steekt een hand uit en streelt mijn wang.
Opeens zie ik voor me hoe hij Sally schildert en ik vraag me af of hij met haar ook zo intiem was.
“Dat zeg je vast tegen alle meisjes,” plaag ik, maar het lukt me niet om mijn stem luchtig te laten klinken.
“Er zijn geen andere meisjes. Niet meer. Jij bent de enige.”
Ik leg de tekening op tafel en trek Jack naar me toe. Samen liggen we op bed. Ik geloof hem. Helemaal. Ik geloof dat hij van mij is. Ik snuif zijn geur op en heb me nog nooit zo tevreden gevoeld.
We kussen elkaar en ik woel door zijn haar. “Dank je wel,” fluister ik. “Kom op, ik trakteer je op een etentje.”
Jack lacht naar me en gaat op de rand van het bed zitten. Ik kijk toe terwijl hij zijn shirt aantrekt. Ik pak de tekening weer op. Ik weet niet of ik de tekening zal kussen of Jack, ze betekenen allebei zoveel.
Een week is nooit lang genoeg voor een vakantie. Dat is algemeen bekend. Maar ik weet het pas weer als het ongeveer vijf minuten na aankomst alweer vrijdag blijkt te zijn. Ik begin me net te ontspannen, word net een beetje bruin en dan moet ik weer naar huis. Het is niet eerlijk.
Op onze laatste avond kleden we ons tiptop en gaan eten bij onze favoriete taverna.
“Niet pruilen,” zegt Jack plagend, terwijl hij me een glas retsi-na inschenkt.
“Ik wil niet naar huis,” mopper ik. We zitten op het terras boven de baai. Het enige licht is afkomstig van de kaars op het geblokte tafelkleedje en de volle maan die als een lantaarn boven ons hangt.
“Dat wil je wel,” lacht hij. “Je hebt een nieuwe baan waar je naar uitkijkt en een kleurtje waarmee je voor de dag kunt komen. Als je eenmaal thuis bent, vind je het prachtig.”
De ober komt even bij ons kletsen. Hij informeert naar onze vakantie en we vertellen hem dat we het heerlijk hebben gehad. Als we zeggen dat we morgen naar huis gaan, geeft hij op theatrale wijze blijk van zijn teleurstelling.
Als hij weg is, bewonderen we tegen de houten balustrade geleund de sterrenhemel.
“Je hebt gelijk,” zegt Jack na een tijdje. “We laten gewoon alles barsten en blijven hier.”
“Daar hou ik je aan,” zegt ik en kijk hem aan.
“We zoeken een huisje in de bergen. Daar kun je dan in alle rust wratten en een snor laten groeien,” grapt hij, “terwijl ik beelden maak van geitenpoep.”
“En wat als we elkaar zat worden?”
“Dan heb ik altijd nog de geiten. En er zijn vast jonge vissers genoeg die maar al te graag aan jouw behoeften voldoen.”
“Perfect. We blijven.” Ik buig me naar hem toe en kus hem.
“Het zou niks worden. Ik zou je moeten opsluiten, om je alleen voor mij te houden,” fluistert hij.
Ik houd zijn hand tegen mijn wang gedrukt. “Bedankt dat je je belofte hebt gehouden.”
“Wat voor belofte?”
“Dat je me een te gekke vakantie zou bezorgen.” Ik kus zijn handpalm. “Het is gelukt.”
Jack geeft een tikje op mijn neus en glimlacht. “Hé jij, niet zo sentimenteel. We hebben nog een heel feestmaal te goed.”
Na twee karaffen wijn komen we erachter dat het al middernacht is geweest. Ik voel me een van de dolma’s die ik net op heb.
“We moeten terug,” zegt Jack nadat de ober ons de rekening heeft gebracht. Zoals gewoonlijk zijn we de laatsten die vertrekken.
“Ik wil niet.”
“Hoezo niet? We mogen de FunSun-disco toch niet missen? En trouwens, ik wil nou ook wel eens karaokeën.”
“Dat wil je niet,” lach ik.
“Wist je dat dan niet? Voor je staat de Karaoke-koning.”
“Wat ga je dan zingen?” vraag ik.
“Summer nights, natuurlijk.”
Onderweg naar ons hotel zit ik met mijn wang tegen Jacks rug het lied te neuriën. Achter op de brommer, met de warme wind in mijn haar, voel ik me zo gelukkig dat het even duurt voor ik in de gaten krijg dat we de verkeerde weg hebben genomen.
“Waar gaan we heen?” vraag ik en ga rechtop zitten. Jack slaat een paadje in.
“Dat zul je wel zien,” zegt hij. We stoppen en hij zet de brommer op de standaard.
Hij leidt me over de rotsen, tot we boven aan de klif staan. “Ik moest nog één keer kijken,” zegt hij. In de diepte ligt tussen twee olijfbomen ons strand. Ik heb het nog nooit vanuit deze hoek gezien. Als betoverd kijk ik naar de zilveren weerspiegeling van de maan op het water. Jack staat achter me en slaat zijn armen om mijn middel. De lucht is zwaar van geuren en het geluid van de krekels.
Dit is volmaakt.
Eindelijk. Ik heb gevonden waarnaar ik zocht.
“Jack?” fluister ik.
“Hmmm,” zegt hij. Hij begraaft zijn neus in mijn haar.
“Voel jij het ook?” vraag ik.
“Wat?”
Mijn hart bonst. “Dat dit goed is. Dat we bij elkaar horen. Dat dit serieus is?” Ik kan bijna niet geloven dat ik zoiets belangrijks heb gezegd, maar ik meen het. Meer dan wat dan ook.
Jack pakt me steviger vast en laat zijn hoofd in mijn nek zakken. Ik leg een hand op zijn hoofd, maar hij pakt mijn pols en houdt me tegen. Ik draai me om om naar hem te kijken, om zijn trekken in me op te nemen en te zien hoe het maanlicht op zijn gezicht valt. Dit is beter dan al die nlmmomenten die ik in gedachte had. Mijn knieën knikken en ik houd mijn adem in.
“Ik denk dat we moeten gaan,” zegt Jack zonder me aan te kijken.
“Wat?”
Hij laat mijn pols los. Nog steeds kijkt hij niet naar me. “Het is al laat. We kunnen beter gaan.”
Achter op de brommer durf ik me nauwelijks aan Jack vast te houden.
Ik begrijp er niets van.
Waarom? Dat zou ik wel eens willen weten.
Wat is er zo verkeerd aan mij?
Ik dacht dat het allemaal prima ging. We kunnen goed met elkaar opschieten, we maken elkaar aan het lachen, de seks is fantastisch, maar nog steeds kan hij niet zeggen dat hij om me geeft.
Misschien heb ik hem te veel onder druk gezet. Misschien is hij er nog niet aan toe. Of misschien denkt hij dat ik niet het juiste meisje voor hem ben. Misschien heb ik het helemaal mis. Misschien wil hij meer. Maar hoe kan ik meer zijn? Ik heb hem zoveel van mezelf gegeven als maar kon. Meer is er niet.
Wat moet ik doen? Hem dumpen? Me niet zo druk maken en gewoon niet-serieus met hem verdergaan? Proberen te veranderen?
Ik kom er maar niet achter hoe we in deze crisis zijn terechtgekomen. Hoe kan alles nu het ene moment volmaakt zijn en het volgende helemaal verpest? Ik begrijp het niet. Wat heb ik verkeerd gedaan?
Mijn hoofd zit zo vol vragen dat ik niet heb gemerkt dat Jack steeds harder is gaan rijden.
“Niet zo hard!” gil ik en grijp me stevig aan hem vast als hij de laatste bocht voor de afdaling naar het hotel neemt. We zwenken naar de rand van de weg, maar de bocht is te krap. Jack verstrakt en remt zo hard mogelijk.
“Kijk uit!” schreeuw ik, maar het is al te laat.
Het volgende dat ik weet, is dat ik met mijn armen gestrekt voor me op de grond lig. Ik voel zand. Mijn elleboog doet pijn. Om me heen is het stil en donker.
“Amy?” Ik hoor Jacks gesmoorde kreet, maar ik ben compleet gedesoriënteerd. “Amy? Is alles goed?”
Ik kan niet praten. Jack knielt naast me. Hij ziet er doodsbang uit. “Sla je armen om mijn nek,” fluistert hij en legt zelf mijn armen om hem heen. Hij zet me overeind. Op dat moment merk ik dat hij huilt en dat ik het ben die hem steunt.
“Jack?” zeg ik met schorre stem. “Is alles goed?”
“Ik dacht dat ik je had vermoord,” snikt hij. “Ik dacht dat ik je had vermoord.”
“Ssst,” zeg ik en pak hem bij zijn schouders, zodat hij me kan aankijken.
“Kijk dan, niets aan de hand.” Hij schudt als een bezetene met zijn hoofd, tot ik er bang van word. “Jack, rustig nou. Alles is in orde. We zijn gevallen, maar er is niets aan de hand. Ik ben nog heel.”
Jack hapt naar adem. Hij brengt zijn handen naar zijn hoofd en trekt aan zijn haar. “Je begrijpt het niet. Er is iets wat ik je moet vertellen. Het vreet aan me. Sinds je me vroeg wat ik voelde…of het goed was…en ik wilde het je vertellen…ik wilde het vertellen…maar ik kon het niet…”
Opgelucht steek ik mijn armen naar hem uit. Het komt toch nog goed. Hij houdt wel van me. Ik wist het. Er was een ongeluk voor nodig om het hem aan zijn verstand te brengen, maar nu heeft hij het eindelijk door.
Hoofdschuddend doet hij een stap bij me vandaan.
“Vertel het maar,” moedig ik hem aan.
Hij snikt het uit en ik heb zo met hem te doen dat ik bijna zelf ga huilen. Ik heb nog nooit iemand zo overstuur gezien.
“Ik heb het verklooid. Ik heb alles verklooid.”
“Welnee,” zeg ik troostend. “Het is goed. Je hoeft niet bang te zijn om het te vertellen.” Jack is als een kind buiten adem van het huilen. “Rustig maar.”
Hij schudt zijn hoofd. “McCullen. Sally McCullen,” zegt hij gesmoord. “Het meisje van het schilderij…het meisje van Chloë’s feestje…”
Hij stopt even om op adem te komen. Hij kijkt me aan, de tranen rollen over zijn gezicht. Hij ziet eruit alsof hij elk moment kan instorten, maar verbazingwekkend genoeg heeft mijn instinct de zaak al overgenomen. Ik doe een stap achteruit.
“Wat is er met haar?” vraag ik. Hij heeft nog niets gezegd, maar ik weet alles al.
Jack haalt luidruchtig zijn neus op. “Er is iets gebeurd. Afgelopen vrijdag. Ik dacht dat je met Nathan was en ik belde en belde maar. Maar je was er niet. Ik was dronken.” Hij slikt moeizaam. “En toen kwam ze langs. Het spijt me…Het spijt me zo verschrikkelijk.”
Ik hoor het al niet meer. Alles valt op zijn plaats: het te laat komen op het vliegveld, zijn vreemde gedrag toen we aankwamen, het ontbreken van seks, de vlek op zijn buik…
De zuigzoen op zijn buik.
Jack springt op me af. “Het was niet mijn schuld. Ik was van plan het je te vertellen.”
Nu begrijp ik de uitdrukking ‘een rood waas voor ogen krijgen’. Wat Jack verder nog wil zeggen, kan ik niet horen, want mijn knokkels staan al stevig in zijn gezicht.
Hij geeft een gil van pijn en struikelt achteruit, maar ik zet het op een lopen. Ik loop zo hard als ik kan. Verderop ligt de brommer op zijn kant langs de weg. De motor draait nog. Ik heb al mijn kracht nodig om hem overeind te zetten. Ik ga erop zitten, net op het moment dat Jack me inhaalt.
“Amy!” smeekt hij en probeert me vast te pakken.
“Lazer op!” schreeuw ik en plant mijn voet zo hard als ik kan in zijn kruis. Dan rijd ik weg.
Lijfsbehoud is een wonderbaarlijk iets. Hoewel mijn hele wereld zojuist is ingestort, kom ik toch heelhuids aan in Villa Stephano. Kalm parkeer ik de brommer voor het hotel. Vasos, de eigenaar van de bar, praat de karaoke-avond aan elkaar en iedereen ziet eruit alsof het beregezellig is. Darrens moeder geeft een afgrijselijke vertolking van ‘Karma Chameleon’ ten beste en danst ondertussen de can-can met een van haar vriendinnen, die al net zo dronken is als zij. Niemand ziet me door de bar naar de trap lopen. Waarom zouden ze ook? Aan de buitenkant zie je niet in wat voor ellendige geestelijke toestand ik verkeer.
Maar eenmaal in de kamer verlies ik mijn zelfbeheersing. Eerst huil ik enkel, maar dan gooi ik alle remmen los. Ik smijt Jacks kleren uit het raam en schreeuw obscene dingen tot ik niet meer kan. Het was duidelijk dat er iets mis was toen we elkaar op het vliegveld ontmoetten. Ik had beter moeten weten.
Maar hoe kon hij?
Hoe kon hij me dit aandoen?
Ik laat me op het bed vallen en leg mijn handen op mijn borst. Het doet pijn. Misschien is mijn hart echt gebroken.
Na een tijdje gaat mijn gehuil over in een zacht snikken en kan ik de karaoke horen. Maar in mijn hoofd klinkt alleen maar:
Hoe?
Wat?
Waar?
Waarom?
Wanneer?
Ik zit ik weet niet hoe lang in het donker naar de muur te staren. Aanhoudend probeer ik antwoorden te formuleren op mijn vragen. Op het laatst dringt een kloppend geluid tot me door.
“Amy?” Jack staat aan de deur. “Laat me erin.”
Ik knijp mijn ogen dicht.
“Ik ga hier niet vandaan. Je zult me binnen moeten laten,” zegt hij en begint harder te kloppen.
Ik stop mijn oren dicht.
“Kom op.” Hij wordt luidruchtiger. “We moeten praten. Ik weet dat je daar binnen zit.”
“Ga weg,” snik ik. Ik wil dood. Ik lig in elkaar gerold op bed en wil hem niet zien.
“Amy, alsjeblieft,” smeekt Jack. Hij bonst steeds harder op de deur.
Ik negeer het. Was ik maar thuis. Lag ik maar in m’n eigen bed. Was ik maar omringd door veiligheid. Wat een stommiteit om me in te laten met Jack. Waarom heeft mijn instinct me niet gewaarschuwd voor hem? Had ik me maar niet zo kwetsbaar opgesteld. Liever nog, was ik maar iemand anders, iemand anders op een heel andere plek, in een heel andere tijd.
Later – ik weet niet hoeveel later – drong het besef tot me door dat het gebons was opgehouden.
Ik weet zeker dat Jack niet weggegaan is. Ik weet dat hij daar is, alsof ik hem kan zien. En dat is het probleem: ik kan hem zien.
Ik zie hem in mijn hoofd.
Ik zie hoe hij me kust op het strand. Ik zie hem naar me kijken in het maanlicht. Ik zie hem lachend met zijn haar in de wind.
Al die dingen kan ik zien.
Maar nog steeds kan ik hem niet zien met Sally.
Ik ruk de deur open. Jack zit in elkaar gedoken op de trap, met zijn hoofd in zijn handen. Als hij naar me opkijkt, zie ik zijn zwaargehavende gezicht en bloeddoorlopen ogen.
“Wat bedoel je met ‘er is iets gebeurd’?”
Hij staart me wezenloos aan.
“Vertel op. Wat is er gebeurd?”
Jack verroert zich niet. “Ik heb niet met haar geneukt,” fluistert hij.
Ik sta te trillen. “Wat dan wel?”
“Ik heb niks gedaan. Zij was het. Alleen zij.”
“VERTEL OP!”
Jack begraaft zijn hoofd weer in zijn handen. “Ik sliep. Toen ik wakker werd, lag ze me te pijpen. Ik zweer je dat dat alles is wat er is gebeurd.”
“O! Ze heeft je alleen maar gepijpt,” schreeuw ik. “Arme jongen.”
Jack komt overeind. “Zo was het niet.”
“O nee? Hoe was het dan wel? Hoe kwam het dan precies dat ze ineens met jouw lul in d’r bek zat?”
Hij weet niets meer te zeggen. Ik bekijk hem met de soort walging die ik in voorraad had voor een overlopend riool.
Want nu zie ik het. De verdraaide uitdrukking van plezier in zijn gezicht. Plezier in iemand anders.
“Ik wil jou nooit meer zien,” pers ik eruit.
Ik sla de deur achter me dicht en laat me op het bed vallen. Met het kussen over mijn hoofd hoor ik Jack nog steeds op de deur bonken. Hij schreeuwt mijn naam zo hard dat de SunFun-disco er blijkbaar door verstoord is. Ik hoor hoe zich buiten de deur een opstootje ontwikkelt om hem stil te krijgen.
Daarna wordt alles rustig. Ik heb geen idee of Jack is afgevoerd of misschien nog steeds voor de deur zit. Het kan me ook niets schelen.
Ik pak de walkman en doe de pluggen in mijn oren. Ik druk op ‘play’ en draai het volume zo hoog dat ik het geluid van mijn eigen snikken niet meer kan horen. Er klinkt een Beatles-song: ‘Come together’.
Daar kan ik het verdomme mee doen.