69
Ze stapten uit bij het bord BILLIBOTTON. Het straalde een flikkerend licht uit. Als een teken van wat er verwacht mocht worden was de tweede I van BILLIBOTTON zo besmeurd dat het licht er nauwelijks doorheen viel.
Ze liepen naar het trottoir beneden. Het was vroeg op de middag en op het eerste gezicht leek Billibotton veel weg te hebben van het deel van Dahl waar ze zojuist vandaan kwamen.
Maar er hing een bijtende geur in de lucht en het trottoir lag vol rommel. Het was duidelijk dat er geen bezemautomaten in deze buurt te vinden waren.
En hoewel het trottoir er vrij normaal uitzag, hing er een onbehaaglijke atmosfeer. De spanning leek wel te snijden.
Misschien lag het aan de mensen. Er leken net zoveel voetgangers rond te lopen als elders, maar deze voetgangers waren anders. Normaal gesproken, in het jachtige bestaan dat Seldon gewend was, waren de voetgangers in zichzelf opgesloten en in de eindeloze massa mensen op de eindeloze trottoirs op Trantor konden de mensen, psychologisch althans, alleen overleven door elkaar te negeren. Ogen keken voortdurend de andere kant op. Gedachten werden afgeschermd. Er was een kunstmatige privacy met rond iedere persoon een denkbeeldig fluwelen gordijn. Of er was de rituele vriendelijkheid bij de avondwandeling in die buurten die daar op gesteld waren.
Maar hier in Billibotton was er noch vriendelijkheid noch afstandelijkheid te bespeuren. Tenminste niet ten opzichte van buitenstaanders. Iedereen die hen passeerde, in beide richtingen, draaide zich om om Seldon en Dors aan te staren. Ieder paar ogen, alsof onzichtbare draden ze aan de twee buitenstaanders bonden, keek het tweetal boosaardig na.
De kleren van de Billibottoners waren oud en vies en soms kapot. Er lag een waas van slecht gewassen armoede over de mensen en Seldon voelde zich ongemakkelijk in zijn nette, nieuwe kleren.
'Waar denk je dat Moeder Rittah woont?' vroeg hij.
'Ik weet het niet,' zei Dors. 'Jij hebt ons hierheen gebracht, dus ga jij maar denken. Ik ben van plan me tot mijn beschermende taak te beperken en ik denk dat ik het nodig vind om het daarbij te laten.'
'Ik dacht dat het alleen maar nodig zou zijn de weg aan een voorbijganger te vragen,' zei Seldon, 'maar op de een of andere manier voel ik mij daar niet toe aangemoedigd.'
'Dat kan ik me voorstellen. Ik denk niet dat hier iemand zal vragen of hij ons misschien kan helpen.'
'Aan de andere kant zijn er natuurlijk altijd nog de jongeren.' Hij wees er met een kort gebaar één aan. Een jongen die er uitzag als ongeveer twaalf - in ieder geval te jong nog voor de alomtegenwoordige snor - was stil blijven staan en stond hen aan te gapen.
'Je denkt dat een jongen van die leeftijd nog niet de volledige Billibottoonse haat jegens buitenstaanders ontwikkeld heeft,' zei Dors.
'In ieder geval,' zei Seldon, 'denk ik dat hij nauwelijks groot genoeg is om de volledige Billibottoonse hang naar geweld te hebben ontwikkeld. Ik neem aan dat hij wel weg zou kunnen rennen en op een afstandje gaan schelden als we dichtbij komen, maar ik betwijfel of hij ons zal aanvallen.'
Seldon verhief zijn stem. 'Jongeman.'
De jongen deed een stapje achteruit en bleef hen aanstaren.
'Kom hier,' zei Seldon, en hij wenkte hem.
'Wat mot je vamme?' zei de jongen.
'Ik wil je de weg vragen. Kom eens wat dichterbij, dan hoeven we niet zo te schreeuwen.'
De jongen deed twee stappen in hun richting. Zijn gezicht was smerig, maar zijn ogen waren helder en scherp. Hij droeg twee verschillende sandalen aan zijn voeten en zijn broek was opgelapt. 'Wekke weg?' vroeg hij.
'We zoeken Moeder Rittah.'
De ogen van de jongen fonkelden. 'Wavoor?'
'Ik ben een wetenschapsman. Weet je wat een wetenschapsman is?'
'Bè je naar school gewees?'
'Ja. Jij niet?'
De jongen spuugde vol afschuw op de grond. 'Hou op.'
'Ik wil Moeder Rittah om advies vragen... als jij me bij haar brengt.'
'Wil je de toekoms wete? Je ben in een apepakkie naar Billibotton gekome, dus ik kan je toekoms ook voospelle. Slech.'
'Hoe heet je, jongeman?'
'Wat gaat jou dat an?'
'Dan kunnen we iets vriendschappelijker met elkaar omgaan. En dan kun jij me naar Moeder Rittah brengen. Weet je waar ze woont?'
'Misschien. Misschien niet. Ik heet Raych. Hoeveel heb je d'r voor over om bij haar te kome?'
'Wat wil je graag hebben, Raych?'
De ogen van de jongen richtten zich op de riem van Dors. 'Die vrouw heb een paar messe,' zei Raych. 'Geef mij d'r een en ik breng jullie naar Moeder Rittah.'
'Dat zijn messen voor volwassenen, Raych. Je bent te jong.'
'Dan zal ik ook wel te jong zijn om te wete waar Moeder Rittah woont.' En hij keek Seldon sluw aan door de warrige haren die voor zijn ogen hingen.
Seldon voelde zich steeds minder op zijn gemak. Als ze maar geen opstootje veroorzaakten. Een paar mannen waren al blijven staan, maar die waren weer doorgelopen toen er niets interessants leek te gebeuren. Maar als de jongen kwaad zou worden en zou gaan schelden of schoppen, zouden er ongetwijfeld andere mensen bij komen staan.
Hij glimlachte. 'Kun je lezen, Raych?'
Raych spuugde weer op de grond. 'Tuurlijk niet. Wie wil er nou leze?'
'Kun je met een computer omgaan?'
'Een pratende computer? Tuurlijk. Dat kan iedereen.'
'Ik heb een voorstel. Je neemt mij mee naar de dichtstbijzijnde computerwinkel en ik koop een kleine computer, helemaal alleen voor jou, en software erbij om te leren lezen. Een paar weken en je kunt lezen.'
Seldon verbeeldde zich dat de ogen van de jongen begonnen te schitteren bij het idee, maar - als dat zo was - stonden ze meteen weer even hard als tevoren. 'Nee. Mes of niks.'
'Dat is het nu juist, Raych. Je leert lezen en vertelt het aan niemand en dan kun je de mensen verrassen. Na een tijdje ga je wedden dat je kunt lezen. Je wedt om vijf kredieten. Zo win je kredieten en kun je je eigen mes kopen.'
De jongen aarzelde. 'Nee! Niemand zal met me wedde. Niemand heb krediete.'
'Als je kunt lezen kun je een baantje in een messenwinkel krijgen en kun je sparen en een mes met korting krijgen. Wat dacht je daarvan?'
'Wanneer ga je die pratende computer kope?'
'Nu meteen. Ik geef hem aan je als ik bij Moeder Rittah ben.'
'Hebbie krediete?'
'Ik heb een tegeltje.'
'Eerst zien dat je die computer koop.'
De transactie vond plaats, maar toen de jongen de computer wilde aanpakken, schudde Seldon zijn hoofd en stopte hem weg. 'Je moet me eerst bij Moeder Rittah brengen, Raych. Ben je er zeker van dat je weet waar ze woont?'
Raych keek hem minachtend aan. 'Tuurlijk weet ik dat. Ik zal je d'r heen brenge, alleen ken je beter die computer an mij geve als we d'r zijn of ik zal een paar gozers die ik ken op jou en de dame afsture, dus je ken beter uitkijke wat je doet.'
'Je hoeft ons niet te bedreigen,' zei Seldon. 'We zullen doen wat ik je beloofd heb.'
Raych liep snel voor ze uit, langs nieuwsgierige blikken.
Seldon was stil tijdens de wandeling en Dors ook. Maar Dors was veel minder in gedachten verzonken dan Seldon, want ze bleef zich de hele tijd bewust van de mensen om haar heen. Ze keek de mensen die hen passeerden en aangaapten even dreigend aan als zij haar. Af en toe, als ze voetstappen achter zich hoorde, keek ze grimmig achterom.
Toen stopte Raych en zei: 'Hier binne. Ze heb een dak bove d'r hoof, mot je wete.'
Ze volgden hem een flatgebouw in en Seldon, die van plan was om de route goed te volgen zodat hij later makkelijk de weg terug zou kunnen vinden, was al snel verdwaald.
'Hoe weet je de weg in dit doolhof, Raych?'
De jongen haalde zijn schouders op. 'Ik heb hier rondgelope zolang as ik me ken herinnere,' zei hij. 'Bovendien zijn de huize genummerd - als de nummers er tenminste niet afgevalle zijn - en d'r zijn pijlen en van alles. Je kunt hier nooit verdwale as je de kneepies kent.'
Raych kende duidelijk de kneepjes en ze drongen steeds verder door in het immense bouwwerk. Een geur van bederf en verval hing zwaar in de gangen: rommel die nooit werd opgeruimd, bewoners die langsslopen met onverholen haat jegens de binnendringende buitenstaanders. Losgeslagen kinderen renden rond en speelden een of ander spelletje. Een paar riepen: 'Hee, ga es aan de kant!' toen hun zweefbal rakelings langs Dors vloog.
Eindelijk stopte Raych voor een donkere deur die volzat met krassen. Op de deur blonk flauwtjes het nummer 2782.
'Hier is het,' zei hij en hij stak zijn hand uit.
'Eerst eens zien wie daar binnen is,' zei Seldon zacht. Hij drukte op de signaalknop. Er gebeurde niets.
'Kapot,' zei Raych. 'Je mot bonze. Hard. Ze hoort niet zo best.'
Seldon bonsde met zijn vuist op de deur en werd beloond met geluiden vanachter de deur. Een schelle stem riep: 'Wie zoekt Moeder Rittah?'
'Twee geleerden!' schreeuwde Seldon.
Hij gooide het computertje, met het kleine pakje software eraan vast, naar Raych, die het uit de lucht graaide, grijnsde en er met een rotvaart vandoor ging. Toen draaide Seldon zich om naar de deur die openging en naar Moeder Rittah.