Dinsdag, 4 April 1944

Lieve Kitty,

Een hele tijd wist ik helemaal niet meer, waarvoor ik nu werk; het einde van de oorlog is zo ontzettend ver, zo onwerkelijk, sprookjesachtig. Als de oorlog in September nog niet afgelopen is, ga ik niet meer naar school. Want twee jaar wil ik niet achter komen. De dagen bestonden uit Peter, niets dan Peter, dromen en gedachten, totdat ik Zaterdag zo ontzettend lamlendig werd, neen vreselijk. Ik zat maar bij Peter mijn tranen te bedwingen, lachte dan met Van Daan bij de citroen-punch, was opgewekt en opgewonden, maar nauwelijks alleen wist ik, dat ik nu uithuilen moest. Zo in mijn nachtjapon liet ik me op de grond glijden en bad eerst heel intens mijn lang gebed, toen huilde ik met het hoofd op de armen, knieën opgetrokken, op de kale vloer, helemaal samengevouwen. Bij een harde snik kwam ik weer in de kamer terug en bedwong mijn tranen, daar ze binnen niets mochten horen. Toen begon ik mezelf moed in te spreken, ik zei niets anders dan: ‘Ik moet, ik moet, ik moet ...’ Helemaal stijf van de ongewone houding viel ik tegen de bedkant aan en vocht toen verder, totdat ik kort vóór half elf weer in bed stapte. Het was over!

En nu is het helemaal over. Ik moet werken om niet dom te blijven, om vooruit te komen, om journaliste te worden, want dat wil ik! Ik weet dat ik kan schrijven, een paar verhaaltjes zijn goed, mijn Achterhuisbeschrijvingen humoristisch, veel uit mijn dagboek spreekt, maar ... of ik werkelijk talent heb, dat staat nog te bezien.

Eva's droom was mijn beste sprookje en het gekke daarbij is, dat ik heus niet weet, waar het vandaan komt. Veel uit Cady's leven is ook goed, maar het geheel is niets.

Ik zelf ben mijn scherpste en beste beoordelaar hier. Ik weet zelf wat goed en niet goed geschreven is. Niemand die niet schrijft weet hoe fijn schrijven is; vroeger betreurde ik het altijd, dat ik in het geheel niet tekenen kon, maar nu ben ik overgelukkig dat ik tenminste schrijven kan. En als ik geen talent heb om voor kranten of boeken te schrijven, wel, dan kan ik nog altijd voor mezelf schrijven.

Ik wil verder komen, ik kan me niet voorstellen, dat ik zou moeten leven zoals moeder, mevrouw Van Daan en al die vrouwen, die hun werk doen en die later vergelen zijn. Ik moet iets hebben naast man en kinderen, waar ik me aan wijden kan!

Ik wil nog voortleven ook na mijn dood! En daarom ben ik God zo dankbaar, dat hij me bij mijn geboorte al een mogelijkheid heeft meegegeven om me te ontwikkelen en om te schrijven, dus om uit te drukken alles wat in me is.

Met schrijven word ik alles kwijt, mijn verdriet verdwijnt, mijn moed herleeft. Maar, en dat is de grote vraag, zal ik ooit nog iets groots kunnen schrijven, zal ik ooit eens journaliste en schrijfster worden?

Ik hoop het, o ik hoop het zo, want in schrijven kan ik alles vastleggen, mijn gedachten, mijn idealen en mijn fantasieën.

Aan Cady's leven heb ik lang niet meer gewerkt, in mijn gedachten weet ik precies hoe het verder zal gaan, maar het vlot niet goed. Misschien komt het nooit af, komt het in de prullemand of kachel terecht ... Dat is een naar idee, maar daarna denk ik weer, ‘met 14 jaar en zo weinig ervaring kan je ook nog geen philosofie schrijven’.

Dus maar weer verder, met nieuwe moed, het zal wel lukken, want schrijven wil ik!

Je Anne.

Donderdag, 6 April 1944

Lieve Kitty,

Je hebt me gevraagd, wat mijn hobby's en interessen zijn en daarop wil ik je antwoorden. Ik waarschuw je echter, schrik niet, het zijn er een heleboel.

In de eerste plaats: schrijven, maar dat telt eigenlijk niet als hobby.

No twee: stambomen. Van de Franse, Duitse, Spaanse, Engelse, Oostenrijkse, Russische, Noorse en Nederlandse vorstenfamilies ben ik in alle kranten, boeken en papieren naar stambomen aan het zoeken. Met velen ben ik al erg ver gevorderd, temeer daar ik al lang uit al de biografieën of geschiedenisboeken die ik lees, aantekeningen maak. Vele stukken geschiedenis schrijf ik zelfs over.

Mijn derde hobby is dan ook geschiedenis, waartoe vader voor mij al veel boeken gekocht heeft. Ik kan de dag haast niet afwachten, dat ik in de Openbare Bibliotheek alles kan napluizen.

Nummer vier is mythologie van Griekenland en Rome. Ook hierover heb ik verscheidene boeken.

Verdere liefhebberijen zijn filmsterren en familiefoto's.

Dol op lezen en op boeken. Voel veel voor kunstgeschiedenis; vooral schrijvers, dichters en schilders. Musici komt misschien later nog.

Bepaald antipathie heb ik tegen algebra, meetkunde en rekenen.

Alle overige schoolvakken doe ik met plezier, maar geschiedenis bovenal!

Je Anne.

Dinsdag, 11 April 1944

Lieve Kitty,

Mijn hoofd klopt, ik weet heus niet waarmee te beginnen.

Vrijdag (Goede Vrijdag) speelden we 's middags beursspel, Zaterdagmiddag eveneens. Deze dagen verliepen alle heel gauw en gewoon. Zondagmiddag kwam Peter op mijn uitnodiging om half vijf bij me, om kwart over vijf gingen we naar de voorzolder, waar we tot zes uur bleven. Van zes uur tot kwart over zeven werd er aan de radio een mooi Mozart-concert gegeven, vooral van de Kleine Nachtmusik heb ik erg genoten. Ik kan in de kamer haast niet luisteren, omdat bij mooie muziek alles in me in beweging komt.

Zondagavond gingen Peter en ik samen om acht uur naar de voorzolder en om zacht te zitten namen we enige divankussens, die in onze kamer te vinden waren, mee. We namen op één kist plaats. Kist zowel als kussens waren erg smal, we zaten helemaal tegen elkaar aan en leunden alle twee tegen andere kisten. Mouschi hield ons nog gezelschap, dus we waren niet onbespied.

Plotseling, om kwart voor negen, floot mijnheer Van Daan en vroeg of we een kussen van mijnheer Dussel hadden. Alle twee sprongen we op en gingen met kussen, kat en Van Daan naar beneden.

Van dit kussen is nog een hele misère gekomen, want Dussel was kwaad, dat een van zijn kussens er bij was, dat hij als ‘Nachtkussen’ gebruikte. Hij was bang dat er vlooien in zaten en bracht voor dat éne kussen alles in rep en roer.

Peter en ik stopten toen als wraak twee harde borstels in zijn bed. We hebben om dit intermezzo wel gelachen.

Onze pret zou niet lang duren. Om half tien klopte Peter zachtjes aan de deur en vroeg vader of die boven even met een moeilijke Engelse zin wou helpen. ‘Dat is niet pluis’, zei ik tegen Margot, ‘het verzinsel ligt er dik bovenop’. Mijn veronderstelling klopte: in het magazijn waren ze net aan het inbreken. In een minimum van tijd waren vader, Van Daan, Dussel en Peter beneden, Margot, moeder, mevrouw en ik wachtten af.

Vier vrouwen in angst moeten praten, zo ook wij, totdat we beneden een slag hoorden. Daarna werd alles stil, de klok sloeg kwart voor tien. Van ons aller gezicht was de kleur verdwenen; we waren nog rustig, hoewel bang. Waar zouden de heren gebleven zijn? Wat was die slag? Zouden ze misschien met de inbrekers vechten? Tien uur, stappen op de trap: vader bleek en nerveus, kwam binnen, gevolgd door mijnheer Van Daan. ‘Licht uit, zachtjes naar boven, we verwachten politie in huis!’.

Er was geen tijd voor angst, de lichten gingen uit, ik pakte nog gauw een jasje en we zaten boven. ‘Wat is er gebeurd, vertel toch gauw!’ Er was niemand om te vertellen, de heren waren weer beneden. Pas tien over tienen kwamen ze alle vier boven, twee hielden de wacht aan Peters open raam, de deur naar de overloop was afgesloten, de draaikast dicht. Om het nachtlampje hingen we een trui, daarna vertelden ze:

Peter hoorde op de overloop twee harde klappen, liep naar beneden en zag dat aan de linkerkant van de magazijndeur een grote plank miste. Hij holde naar boven, waarschuwde het weerbare deel der familie en met zijn vieren trokken ze naar beneden. De inbrekers waren verder aan het breken, toen ze het magazijn binnenkwamen. Zonder bedenken schreeuwde Van Daan: ‘Politie!’

Haastige stappen buiten, de inbrekers waren gevlucht. Om te voorkomen, dat de politie het gat zou opmerken, werd de plank er weer voor gezet, maar door een flinke trap van buiten vloog die nog eens op de grond. De heren waren perplex over zoveel brutaliteit, Van Daan zowel als Peter voelden moordneigingen opkomen; met de bijl sloeg Van Daan hard op de grond, alles was weer stil. Opnieuw wilden ze het plankje voor het gat zetten. Storing! - Een echtpaar buiten, bescheen met het schelle schijnsel van een zaklantaarn het hele magazijn door de opening. ‘Verroest’, mompelde een van de heren en ... nu veranderde hun rol van politie tot inbrekers. Alle vier slopen ze naar boven, Peter opende vlug de deuren en ramen van keuken en privé-kantoor, smeet de telefoon op de grond en ten slotte waren alle vier achter de schuilmuur beland.

Einde van het eerste deel.

Naar alle waarschijnlijkheid zou het echtpaar met de zaklantaarn de politie gewaarschuwd hebben; het was Zondagavond, de avond van de eerste Paasdag, tweede Paasdag niemand op kantoor, dus niemand kon zich verroeren vóór Dinsdagmorgen. Stel je voor, twee nachten en een dag in deze angst te zitten! We stelden ons niets voor, zaten maar in het stikdonker, omdat mevrouw ook al uit angst de lamp helemaal uitgedraaid had, de stemmen fluisterden, bij elk gekraak klonk ‘sst. sst.’.

Het werd half elf, elf uur, geen geluid, om de beurt kwamen vader en Van Daan bij ons. Toen kwart over elf, gedruis beneden. Bij ons was de ademhaling van het hele gezin hoorbaar, overigens verroerden we ons niet. Stappen in huis, privé-kantoor, keuken, dan ... onze trap. Niemand ademde nu nog hoorbaar, acht harten bonkten, stappen op onze trap, dan gerammel aan de draaikast. Dit moment is onbeschrijfelijk. ‘Nu zijn we verloren!’ zei ik, en ik zag ons allen diezelfde nacht nog door de Gestapo weggevoerd. Gerammel aan de draaikast twee keer, dan viel iets, de stappen verwijderden zich, tot zover waren we gered. Een rilling voer door ons allen, van onbestemde kant hoorde ik klappertanden, niemand zei nog een woord.

Niets werd meer gehoofd in huis, maar er brandde licht op onze overloop, juist voor de kast. Zou dat zijn, omdat de kast geheimzinnig was? Had de politie misschien het licht vergeten? Kwam er nog iemand om het uit te doen? De tongen kwamen los, niemand was meer in huis, misschien wel een bewaker voor de deur.

Drie dingen deden we nu, veronderstellingen uiten, bibberen van angst en naar de W.C. moeten. De emmers waren op de zolder, alleen de blikken prullemand van Peter kon dienst doen. Van Daan maakte een begin, daarna kwam vader, moeder schaamde zich te veel. Vader bracht de bak mee naar de kamer, waar Margot, mevrouw en ik er graag gebruik van maakten, eindelijk besloot ook moeder. Steeds was er vraag naar wat papier, ik had gelukkig in mijn zak.

De bak stonk, alles fluisterde en we waren moe, het was twaalf uur. ‘Ga toch op de grond liggen en slaap’. Margot en ik kregen elk een kussen plus deken, Margot lag een stuk van de voorraadkast af, ik tussen de poten van de tafel. Op de grond stonk het niet zo erg, maar mevrouw haalde toch zachtjes wat bleekpoeder, een droogdoek diende als tweede beschermmiddel over de pot.

Gepraat, gefluister, bangigheid, stank, windjes en aldoor iemand op de pot; slaap daar maar bij! Om half drie werd ik echter te moe en tot half vier hoorde ik niets. Ik werd wakker toen mevrouw met haar hoofd op mijn voet lag.

‘Geeft u me alstublieft wat om aan te doen!’ vroeg ik. Ik kreeg, maar vraag niet wat, een wollen broek over mijn pyama, een rode trui en een zwarte rok, witte onderkousen en kapotte kniekousen. Mevrouw nam vervolgens weer plaats op de stoel en mijnheer kwam op mijn voeten te liggen. Vanaf half vier ging ik denken, ik trilde nog steeds, zodat Van Daan niet slapen kon. Ik bereidde me er op voor, dat de politie terug zou komen, dan moeten we zeggen dat we onderduikers zijn; òf het zijn goede Nederlanders, dan zijn we gered, òf het zijn N.S.B.-ërs, dan moeten we ze omkopen!

‘Doe toch de radio weg’, zuchtte mevrouw. ‘Ja, in het fornuis’, antwoordde mijnheer, ‘als ze ons vinden, mogen ze ook de radio vinden!’

‘Dan vinden ze ook Anne's dagboek’, voegde Vader er aan toe. ‘Verbrand dat dan’, opperde de bangste van ons allen.

Dit en toen de politie aan de kastdeur rammelde, waren mijn bangste ogenblikken. ‘Mijn dagboek niet, mijn dagboek alleen samen met mij!’ Maar vader antwoordde niet meer, gelukkig.

Het heeft geen doel al de gesprekken die ik me nog herinner aan te halen; er werd zoveel gepraat. Ik troostte mevrouw in haar angst. We hadden het over vluchten en uithoren door de Gestapo, over opbellen en moedig zijn.

‘Nu moeten we ons als soldaten gedragen, mevrouw, als we er aan gaan, nu goed, dan maar voor Koningin en Vaderland, voor vrijheid, waarheid en recht, zoals radio Oranje steeds zegt. Het enige, dat ontzettend erg is, is dat we ze allemaal meeslepen in het ongeluk’.

Mijnheer Van Daan ruilde na een uur weer met zijn vrouw, vader kwam bij mij. De heren rookten aan één stuk door, af en toe een diepe zucht, dan weer een plasje en dan begon alles opnieuw.

Vier uur, vijf uur, half zes. Nu ging ik bij Peter in de kamer aan het raam zitten luisteren, zo dicht bijeen, dat we de trillingen van elkanders lichaam voelden, we spraken zo nu en dan een woord en luisterden scherp. Naast ons in de kamer ontduisterden ze. Om zeven uur wilden ze Koophuis opbellen en iemand hier laten komen. Nu schreven ze op wat ze Koophuis aan de telefoon wilden vertellen. Het risico, dat de wacht voor de deur of in het magazijn dat opbellen hoorde, was groot, maar het gevaar, dat de politie weer terugkwam, nog groter.

De punten waren:

Ingebroken: politie in huis geweest tot aan de draaideur, niet verder.

Inbrekers blijkbaar gestoord, hebben magazijn geforceerd en zijn door de tuin ontvlucht.

Hoofdingang gegrendeld, Kraler moet door de tweede deur weggegaan zijn. De schrijfmachines en rekenmachine zijn veilig in de zwarte kist op privé-kantoor.

Henk trachten te waarschuwen en sleutel bij Elli halen, dan naar kantoor gaan kijken, voorwendsel: poes voeden.

 

Alles verliep naar wens. Koophuis werd opgebeld, de schrijfmachines, die bij ons boven stonden, in de kist gestopt. Dan zaten we weer aan tafel en wachtten op Henk of de politie.

Peter was ingeslapen, Van Daan en ik lagen op de grond, toen we beneden harde stappen hoorden. Zachtjes stond ik op: ‘Dat is Henk’.

‘Neen, neen, dat is de politie’, hoorde ik van anderen.

Er werd aan onze deur geklopt, Miep floot. Mevrouw Van Daan werd het toen te machtig, lijkwit en slap hing ze in haar stoel en als de spanning nog één minuut aangehouden had, was ze flauw gevallen.

Toen Henk en Miep binnenkwamen, leverde onze kamer een heerlijk beeld op, alleen de tafel was al de moeite van een foto waard. Een Cinema & Theater, vol met jam en een middel tegen diarrhee, lag op een dansmeisjesbladzijde open, twee jampotten, een half en een kwart broodje, spiegel, kam, lucifers, as, sigaretten, tabak, asbak, boeken, een onderbroek, zaklantaarn, closetpapier, enz. enz. lagen in bonte mengeling dooreen.

Henk en Miep werden natuurlijk met gejuich en tranen begroet. Henk timmerde het gat met hout dicht en ging al gauw weer weg om de politie van de inbraak op de hoogte te stellen. Miep had onder de magazijndeur ook nog een briefje gevonden van den nachtwaker Slagter, die het gat open gevonden en de politie gewaarschuwd had, die zou hij ook even opzoeken.

Een half uurtje hadden we dus om ons op te knappen. Nog nooit heb ik in een half uur zoveel zien veranderen. Margot en ik legden beneden de bedden uit, gingen naar de W.C., poetsten onze tanden, wasten ons en maakten ons haar op. Daarna ruimde ik de kamer nog een beetje op en ging weer naar boven. De tafel was daar al afgeruimd, we tapten water, zetten koffie en thee, kookten melk en dekten voor het koffie-uurtje, vader en Peter leegden de po's en maakten ze schoon met warm water en bleekpoeder.

Om elf uur zaten we met Henk, die terug was, rond de tafel en het werd langzamerhand weer gezellig. Henks verhaal was als volgt:

‘Bij Slagter vertelde de vrouw, want mijnheer sliep, dat haar man op zijn tocht rond de grachten het gat bij ons ontdekt had en met een er bij gehaalde agent het perceel doorgelopen was. Hij zou Dinsdag bij Kraler komen en dan verder vertellen. Op het politiebureau wisten ze nog niets van de inbraak af, maar noteerden het meteen om ook Dinsdag te komen kijken. Op de terugweg liep Henk toevallig even bij onze aardappelleverancier om de hoek aan en vertelde dat er ingebroken was. ‘Dat weet ik’, zei deze doodleuk, ‘ik kwam gisteravond met mijn vrouw langs uw perceel en zag een gat in de deur. Mijn vrouw wou al doorlopen, maar ik keek even met de lantaarn; toen liepen de dieven meteen weg. Voor alle zekerheid heb ik de politie maar niet opgebeld, daar ik dat bij u niet wou doen, ik weet wel niets, maar ik vermoed veel’.

Henk bedankte en ging heen. Die man vermoedt zeker dat we hier zitten, want hij brengt de aardappels altijd tussen de middaguren. Fijne kerel!

Nadat Henk vertrokken was en wij afgewassen hadden, was het één uur. Alle acht gingen we slapen. Om kwart voor drie werd ik wakker en zag, dat mijnheer Dussel al verdwenen was. Heel toevallig kwam ik met mijn slaperige gezicht Peter in de badkamer tegen, die net van boven kwam. We spraken beneden af.

Ik knapte me op en ging naar beneden. ‘Durf je nog naar de voorzolder te gaan?’ vroeg hij. Ik stemde toe, haalde mijn beddekussen en we gingen naar de voorzolder. Het weer was schitterend en al gauw loeiden dan ook de sirenes; we bleven waar we waren. Peter sloeg zijn arm om mijn schouder, ik sloeg mijn arm om zijn schouder en zo bleven we, de armen om elkaar heen, rustig afwachten tot Margot ons om vier uur voor de koffie kwam halen.

We aten ons brood op, dronken limonade en maakten grapjes, dat ging dus weer, verder liep alles gewoon. Ik bedankte Peter 's avonds, omdat hij de moedigste van allen was.

 

Geen van ons allen heeft ooit in zulk een gevaar verkeerd als wij die nacht. God heeft ons wel heel erg beschermd; denk eens aan, de politie aan onze schuilkast, het licht er vóór aan en wij blijven nog onopgemerkt.

Als de invasie met bommen komt, kan ieder voor zichzelf opkomen, maar hier was de angst ook voor onze onschuldige en goede beschermers. ‘Wij zijn gered, red ons verder!’ Dat is het enige, wat we kunnen zeggen.

 

Deze geschiedenis heeft heel wat veranderingen meegebracht. Mijnheer Dussel zit in het vervolg 's avonds niet meer beneden in Kralers kantoor, maar in de badkamer. Peter gaat om half negen en half tien het huis controleren, Peters raam mag 's nachts niet meer open. Er mag op de W.C. na half tien niet meer doorgetrokken worden. Vanavond komt er een timmerman om de magazijndeuren nog te versterken.

Debatten voor en na zijn er nu in het Achterhuis. Kraler heeft ons onze onvoorzichtigheid verweten. Ook Henk zei, dat we in zo'n geval nooit naar beneden mogen. Wij zijn er heel sterk aan herinnerd dat wij onderduikers zijn, dat wij geketende Joden zijn, geketend aan een plek, zonder rechten maar met duizend plichten. Wij Joden mogen ons gevoel niet laten gelden, moeten moedig zijn en sterk, moeten alle ongemakken op ons nemen en niet mopperen, moeten doen wat in onze macht ligt en op God vertrouwen. Eens zal deze verschrikkelijke oorlog toch wel aflopen, eens zullen we toch weer mensen en niet alleen Joden zijn.

Wie heeft ons dit opgelegd? Wie heeft ons Joden tot een uitzondering onder alle volkeren gemaakt? Wie heeft ons tot nu toe zo laten lijden? Het is God geweest die ons zo heeft gemaakt, maar het zal ook God zijn, die ons opheft. Als wij al dit leed dragen en er toch nog steeds Joden overblijven, dan zullen de Joden eenmaal van gedoemden tot voorbeelden worden. Wie weet mag het ons geloof nog eens zijn, dat de wereld en daarmee alle volkeren het goede leert en daarvoor, dáárvoor alleen moeten wij ook lijden. Wij kunnen nooit alleen Nederlanders, alleen Engelsen, of vertegenwoordigers van welk land ook worden, wij zullen daarnaast altijd Joden blijven, maar wij willen het ook blijven.

Wees moedig! Laten we ons van onze taak bewust blijven en niet mopperen, er zal een uitkomst komen, God heeft ons volk nooit in de steek gelaten. Door alle eeuwen heen zijn er Joden blijven leven, door alle eeuwen heen moesten Joden lijden, maar door alle eeuwen heen zijn ze ook sterk geworden; de zwakken vallen, maar de sterken zullen overblijven en nooit ondergaan!

 

In die nacht wist ik eigenlijk dat ik sterven moest, ik wachtte op de politie, ik was bereid, bereid zoals de soldaten op het slagveld. Ik wou me graag opofferen voor het vaderland, maar nu, nu ik weer gered ben, nu is mijn eerste wens na de oorlog, maak me Nederlander!

Ik houd van de Nederlanders, ik houd van ons land, ik houd van de taal, en wil hier werken. En al zou ik aan de Koningin zelf moeten schrijven, ik zal niet wijken vóór mijn doel bereikt is.

 

Steeds onafhankelijker word ik van mijn ouders, zo jong als ik ben heb ik meer levensmoed, meer juist en ongeschonden rechtsgevoel dan moeder. Ik weet wat ik wil, ik heb een doel, een mening, ik heb een geloof en een liefde. Laat me mezelf zijn, dan ben ik tevreden. Ik weet dat ik een vrouw ben, een vrouw met innerlijke sterkte en veel moed.

Als God me laat leven, zal ik meer bereiken dan moeder ooit deed, ik zal niet onbetekenend blijven, ik zal in de wereld en voor de mensen werken!

En nu weet ik dat moed en blijheid het eerst nodig zijn.

Je Anne.

Vrijdag, 14 April 1944

Lieve Kitty,

De stemming is hier nog zeer gespannen. Pim staat op kookpunt, mevrouw ligt met verkoudheid in bed en toetert, mijnheer zonder saffiaantjes is bleek, Dussel, die veel van zijn gemak opofferde, heeft aanmerkingen enz. enz.

Trouwens, het is waar, we boffen op het ogenblik niet. De W.C. is lek en de kraan doorgedraaid, dank zij de vele relaties is het één zowel als het andere spoedig weer te herstellen.

 

Soms ben ik sentimenteel, dat weet ik wel, maar ... er is hier soms ook plaats voor sentimentaliteit. Als Peter en ik ergens tussen veel rommel en stof op een harde houten kist zitten, de armen om elkaars schouder dicht naast elkaar, hij met een krul van mij in zijn hand, als buiten de vogels zo trillend fluiten, als je de bomen groen ziet worden, als de zon naar buiten lokt, als de lucht zo blauw is, o dan, dan wil ik zoveel!

 

Niets dan ontevreden en mopperende gezichten ziet men hier, niets dan zuchten en onderdrukt klagen, het lijkt wel of we het opeens verschrikkelijk slecht gekregen hebben. Heus, alles is net zo slecht als je het zelf maakt. Hier in het Achterhuis is er niemand die het goede voorbeeld geeft, hier moet ieder zien hoe hij zijn buien de baas wordt. ‘Was het maar afgelopen’, hoor je iedere dag.

Mijn werk, mijn hoop, mijn liefde, mijn moed, dat alles houdt me rechtop en maakt me goed.

 

Ik geloof beslist, Kit, dat ik vandaag een beetje getikt ben en ik weet toch niet waarom. Alles staat hier door elkaar, geen verband valt er te bespeuren en ik twijfel er soms ernstig aan, of later iemand mijn gedaas zal interesseren.

‘De ontboezemingen van een lelijk, jong eendje’, wordt dan de titel van al de onzin. Mijnheer Bolkestein of Gerbrandy zullen aan mijn dagboeken heus niet zoveel hebben.

Je Anne.

Zondagmorgen, iets voor 11 uur. 16 April 1944

Liefste Kitty,

Onthoud de dag van gisteren, want hij is heel belangrijk in mijn leven. Is het niet voor ieder meisje belangrijk als ze haar eerste zoen te pakken heeft? Welnu, voor mij is het net zo belangrijk. De zoen van Bram op mijn rechterwang telt niet mee en evenmin die van mr Walker op mijn rechter hand.

Hoe ik zo plotseling aan die zoen gekomen ben, wel, dat zal ik je vertellen.

Gisteravond om acht uur zat ik samen met Peter op zijn divan, al gauw sloeg hij een arm om mij heen. ‘Laten wij een beetje opschikken’, zei ik, ‘dan kan ik mijn hoofd niet aan het kastje stoten’. Hij schikte op, tot haast helemaal in het hoekje, ik legde mijn arm onder de zijne door op zijn rug en hij bedolf me zowat, doordat zijn arm om mijn schouder hing.

Nu hebben we wel meer zo gezeten, maar nooit zo dicht bij elkaar als gisteravond. Hij drukte me stijf tegen zich aan, mijn linkerborst lag op de zijne, mijn hart klopte al sneller, maar we waren nog niet klaar. Hij rustte niet, voordat mijn hoofd op zijn schouder lag en het zijne daar weer bovenop. Toen ik na ongeveer vijf minuten weer wat rechtop ging zitten, nam hij al gauw mijn hoofd in zijn handen en legde het weer tegen zich aan. O, het was zo heerlijk, ik kon niet veel spreken, het genot was te groot. Hij streelde een beetje onhandig mijn wang en arm, prutste aan mijn krullen en onze hoofden lagen de meeste tijd helemaal tegen elkaar aan. Het gevoel dat mij daarbij doorstroomde kan ik je niet vertellen, Kitty, ik was te gelukkig en hij ook, geloof ik.

Om half negen stonden we op, Peter deed zijn gymschoenen aan om zachter te lopen bij de ronde door het huis en ik stond er bij. Hoe het zo plotseling kwam, ik weet het niet, maar voordat wij naar beneden gingen, gaf hij mij een zoen, tussen mijn haar, half op mijn linkerwang, half op mijn oor. Ik rende naar beneden, zonder omkijken en ben erg verlangend naar vandaag.

Je Anne.

Maandag, 17 April 1944

Lieve Kitty,

Geloof jij, dat vader en moeder het zouden goedkeuren, dat ik op een divan een jongen zit te zoenen, een jongen van 17½ en een meisje van haast 15? Ik geloof eigenlijk van niet, maar ik moet me in deze maar op mezelf verlaten. Het is zo rustig en veilig in zijn armen te liggen en te dromen, het is zo opwindend zijn wang tegen de mijne te voelen, het is zo heerlijk te weten, dat er iemand op me wacht. Maar, er is inderdaad een maar, want zal Peter het hierbij willen laten? Ik ben zijn belofte heus nog niet vergeten, maar ... hij is een jongen!

Ik weet zelf wel, dat ik er erg vroeg bij ben; nog geen 15 en al zo zelfstandig, dat is voor andere mensen wel een beetje onbegrijpelijk. Ik weet haast zeker dat Margot nooit een jongen een kus zou geven, zonder dat er ook sprake is van verloven of trouwen, maar zulke plannen hebben Peter noch ik. Ook moeder heeft vóór vader zeker geen man aangeraakt. Wat zouden mijn vriendinnen er van zeggen, als ze wisten dat ik in Peters armen lag met mijn hart op zijn borst, met mijn hoofd op zijn schouder, met zijn hoofd tegen het mijne!

O Anne, wat schandelijk; maar heus, ik vind het niet schandelijk, wij zitten hier afgesloten, afgesloten van de wereld, in angst en zorg de laatste tijd in het bijzonder, waarom zouden wij, die van elkaar houden, dan los van elkander blijven? Waarom zouden wij wachten, totdat wij de gepaste leeftijd hebben? Waarom zouden wij veel vragen?

Ik heb op me genomen om op mezelf te passen, hij zou me nooit verdriet of pijn willen doen, waarom zou ik dan niet doen wat mijn hart me ingeeft en ons beiden gelukkig maken? Toch geloof ik wel, Kitty, dat je een beetje van mijn twijfel merkt, ik denk dat het mijn eerlijkheid is, die tegen stiekemheid in opstand komt. Vind jij, dat het mijn plicht is vader te vertellen wat ik doe? Vind jij, dat ons geheim een derde ter ore moet komen? Veel van het fijne zou er afgaan, maar zou mijn binnenste daardoor rustig worden? Ik zal er met ‘hem’ over spreken.

O ja, ik wil met hem nog over zoveel spreken, want alleen elkaar te liefkozen, daar zie ik geen nut in. Om onze gedachten aan elkaar te vertellen, daar hoort veel vertrouwen toe, we zullen beiden zeker sterker worden in het besef van dit vertrouwen!

Je Anne.

Dinsdag, 18 April 1944

Lieve Kitty,

Hier is alles goed. Vader zei net, dat hij stellig verwacht, dat er voor 20 Mei nog heel grootscheepse operaties plaats zullen vinden, zowel in Rusland en Italië alsook in het Westen; ik kan me een bevrijding uit onze toestand hoe langer hoe minder voorstellen.

Gisteren zijn Peter en ik dan eindelijk aan ons gesprek toegekomen, dat minstens al tien dagen uitgesteld was. Ik heb hem alles van de meisjes uitgelegd en niet geschroomd de meest intieme dingen te bespreken. De avond eindigde met een wederzijdse zoen, zo'n beetje naast mijn mond, het is werkelijk een fijn gevoel.

Misschien neem ik mijn mooie-zinnen-boek eens mee naar boven om eindelijk eens wat dieper op de dingen in te gaan. Ik vind er geen bevrediging in om dag aan dag in elkaars armen te liggen en zou me van hem zo graag hetzelfde voorstellen.

We hebben na ons kwakkel-wintertje weer een prachtig voorjaar; April is inderdaad schitterend, niet te warm en niet te koud met zo nu en dan een regenbuitje. Onze kastanje is al tamelijk groen en hier en daar zie je zelfs al kleine kaarsjes.

Elli heeft ons Zaterdag met vier bosjes bloemen verwend, drie bosjes narcissen en een bosje blauwedruifjes, het laatste was voor mij.

Ik moet Algebra doen, Kitty, tot ziens.

Je Anne.

Woensdag, 19 April 1944

Lieve Schat,

Wat is er mooier in de wereld dan voor een open raam in de natuur te kijken, de vogeltjes te horen fluiten, de zon op je wangen te voelen en een lieven jongen in je armen te hebben? Het is zo rustig en veilig zijn arm om mij heen te voelen, om hem dichtbij te weten en toch te zwijgen; het kan niet slecht zijn, want deze rust is goed. O, om nooit meer gestoord te worden, zelfs niet door Mouschi.

Je Anne.

Donderdag, 27 April 1944

Lieve Kitty,

Vanochtend had mevrouw een slecht humeur; niets dan klagen! Eerst over de verkoudheid, dat zij geen dropjes krijgt, dat veel neussnuiten niet om uit te houden is. Dan, dat de zon niet schijnt, dat de invasie niet komt, dat we niet uit het raam kunnen kijken, enzovoort enzovoort. Wij moesten vreselijk om haar lachen en het was nog niet zo erg of ze lachte mee.

Op het ogenblik lees ik: Keizer Karel V, door een hoogleraar van de Universiteit te Göttingen geschreven; deze man heeft 40 jaar aan dit boek gewerkt. In vijf dagen las ik 50 bladzijden, meer is niet mogelijk. Het boek bevat 598 bladzijden, nu kun je uitrekenen hoe lang ik hierover zal doen en dan nog het tweede deel! Maar ... zeer interessant!

Waar een schoolmeisje in één dag al niet van hoort, neem mij nu eens. Eerst vertaalde ik van het Hollands in het Engels een stuk van Nelsons laatste slag. Daarna nam ik het vervolg van de Noorse oorlog door (1700-1721), van Peter de Grote, Karel XII, Augustus de Sterke, Stanislaus Lescinsky, Mazeppa, van Görz, Brandenburg, Voor-Pommeren, Achter-Pommeren en Denemarken plus de gebruikelijke jaartallen.

Vervolgens belandde ik in Brazilië, las van de Bahia-tabak, de overvloedige koffie, de anderhalf millioen inwoners van Rio de Janeiro, van Pernambuco en Sao-Paulo, de Amazone-rivier niet te vergeten. Van negers, mulatten, mestiezen, blanken, meer dan 50% analphabeten en de malaria. Daar er nog wat tijd overschoot, nam ik nog gauw een stamboom door. Jan de Oude, Willem Lodewijk, Ernst Casimir I, Hendrik Casimir I tot de kleine Margriet Franciska toe (geboren 1943 in Ottawa).

Twaalf uur: Op zolder vervolgde ik mijn programma met kerkgeschiedenis ... Pf! tot één uur.

Na twee uur zat het arme kind (hm, hm., alweer te werken, smal- en breedneusapen waren aan de beurt. Kitty, zeg gauw hoeveel tenen een nijlpaard heeft!!

Dan volgt de Bijbel, Ark van Noach, Sem, Cham en Japheth. Daarna Karel V. Bij Peter: ‘De kolonel’ in het Engels door Thackeray. Franse woordjes overhoren en dan de Missisippi met de Missouri vergelijken.

Ik ben nog steeds verkouden en heb zowel Margot als vader en moeder aangestoken. Als Peter het maar niet krijgt, hij moest een zoen hebben en noemde mij zijn ‘Eldorado’. Kan niet eens, gekke jongen! Maar lief is hij toch!

Genoeg voor vandaag, adieu!

Je Anne.

Vrijdag, 28 April 1944

Lieve Kitty,

Mijn droom van Peter Wessel heb ik nooit vergeten (zie begin Januari). Ik voel als ik er aan denk, vandaag nog zijn wang tegen de mijne met dat heerlijke gevoel, dat alles goed maakt.

Met Peter hier had ik dat gevoel ook wel eens, maar nooit in zo sterke mate, totdat ... we gisteravond samenzaten, als gewoonlijk op de divan, in elkanders armen. Toen gleed de gewone Anne opeens weg en kwam daarvoor de tweede Anne in de plaats, de tweede Anne, die niet overmoedig en grappig is, maar die alleen lief wil hebben en zacht wil zijn.

Ik zat tegen hem aangedrukt en voelde de ontroering in me stijgen, de tranen sprongen in mijn ogen, de linker viel op zijn overall, de rechter druppelde langs mijn neus door de lucht, ook op zijn overall. Zou hij het gemerkt hebben? Geen beweging verried het. Zou hij net zo voelen als ik? Hij sprak ook haast geen woord. Zou hij weten, dat hij twee Anne's voor zich heeft? Het zijn alles onbeantwoorde vragen.

Om half negen stond ik op, liep naar het raam, daar nemen we altijd afscheid. Ik trilde nog, ik was nog Anne no twee, hij kwam naar me toe, ik sloeg mijn armen om zijn hals en drukte een zoen op zijn linkerwang, net wou ik naar de rechter, toen mijn mond de zijne ontmoette en we daar op drukten. Duizelend drukten we ons tegen elkaar aan, nog eens en nog eens, om nooit meer op te houden, o!

 

Peter heeft behoefte aan tederheid, hij heeft voor het eerst in zijn leven een meisje ontdekt, heeft voor het eerst gezien, dat de meest plagerige meisjes ook een innerlijk en een hart hebben en veranderen, zodra ze met je alleen zijn. Hij heeft voor het eerst in zijn leven zijn vriendschap en zichzelf gegeven, hij heeft nog nooit ende nimmer eerder een vriend of vriendin gehad. Nu hebben we elkaar gevonden: ik kende hem ook niet, had ook nooit een vertrouwde en op dit is het uitgelopen ...

Weer die vraag die me niet loslaat: ‘Is het goed? Is het goed, dat ik zo gauw toegeef, dat ik zo heftig ben, net zo heftig en verlangend als Peter zelf? Mag ik, een meisje, me zo laten gaan?’ Er is maar één antwoord op: ‘Ik verlang zo ... al zo lang, ik ben zo eenzaam en heb nu een troost gevonden!’

 

's Morgens zijn we gewoon, 's middags ook nog tamelijk, behalve een enkele keer, maar 's avonds komt het verlangen van de hele dag, het geluk en de zaligheid van al de vorige keren weer boven en denken we alleen aan elkaar. Iedere avond, na de laatste kus, zou ik wel weg willen rennen, hem niet meer in de ogen kijken, weg, weg, in het donker en alleen!

En wat krijg ik, als ik de 14 treden af ben gegaan? Het volle licht, vr gen hier en lachen daar, ik moet handelen en mag niets laten merken. Mijn hart is nog te week om zo'n schok als gisteravond direct weg te duwen. De zachte Anne komt te weinig en laat zich daarom ook niet dadelijk weer de deur uitjagen. Peter heeft me geraakt, dieper dan ik ooit in mijn leven geraakt was, behalve in mijn droom! Peter heeft me aangepakt, mijn binnenste naar buiten gekeerd, is het dan niet voor ieder mens vanzelfsprekend, dat hij daarna rust moet hebben om zijn binnenste weer te herstellen?

O Peter, wat heb je met me gedaan? Wat wil je van me? Waar moet dit naar toe? O, nu begrijp ik Elli, nu, nu ik dit meemaak, nu begrijp ik haar twijfel; als ik ouder was en hij zou met me willen trouwen, wat zou ik dan antwoorden? Anne, wees eerlijk! Je zou niet met hem kunnen trouwen, maar loslaten is ook zo moeilijk. Peter heeft nog te weinig karakter, te weinig wilskracht, te weinig moed en sterkte. Hij is nog een kind, niet ouder dan ik in zijn binnenste; hij wil alleen rust en geluk vinden.

Ben ik werkelijk pas 14? Ben ik werkelijk nog een dom schoolmeisje? Ben ik werkelijk nog zo onervaren in alles? Ik heb meer ervaring dan de anderen, ik heb iets meegemaakt, dat haast niemand op mijn leeftijd kent. Ik ben bang voor mezelf, ik ben bang, dat ik in mijn verlangen me te gauw weggeef, hoe kan dat later met andere jongens dan goed gaan? O, het is zo moeilijk, altijd is er weer het hart en het verstand, alles moet op zijn tijd spreken, maar weet ik wel zeker, dat ik de tijd goed gekozen heb?

Je Anne.

Dinsdag, 2 Mei 1944

Lieve Kitty,

Zaterdagavond heb ik Peter gevraagd of hij vindt, dat ik vader iets van ons moet vertellen, hij vond na een beetje heen en weer van wel. Ik was blij, het getuigt van zuiver voelen bij hem. Dadelijk toen ik beneden kwam, ging ik met vader mee water halen, op de trap zei ik al: ‘Vader, je begrijpt zeker wel, dat als Peter en ik samen zijn, we geen meter van elkaar afzitten, vind je dat erg?’ Vader antwoordde niet dadelijk, dan zei hij: ‘Neen, erg vind ik het niet, maar Anne, hier in die beperkte ruimte moet je voorzichtig zijn’. Hij zei nog iets in die geest, toen gingen we naar boven. Zondagochtend riep hij me bij zich en zei: ‘Anne, ik heb er nog eens over nagedacht’ - ik werd al bang -. Het is hier in het Achterhuis eigenlijk niet zo goed, ik dacht, dat jullie kameraden waren. Is Peter verliefd?’

‘Geen kwestie van’, antwoordde ik.

‘Ja, je weet dat ik jullie best begrijp, maar je moet terughoudend zijn, ga niet meer zo vaak naar boven, wakker hem niet meer aan dan nodig is. De man is in zulke dingen altijd de actieve, de vrouw kan tegenhouden. Het is buiten als je vrij bent heel iets anders, je ziet andere jongens en meisjes, je kan eens weggaan, sport doen en van alles, maar hier, als je hier te veel samen zit en je wilt weg, kun je niet, je ziet elkaar elk uur, altijd eigenlijk. Wees voorzichtig, Anne, en vat het niet te ernstig op!’

‘Dat doe ik niet, vader, maar Peter is fatsoenlijk, hij is een lieve jongen!’

‘Ja, maar hij heeft geen sterk karakter, hij is licht naar de goede, maar ook licht naar de slechte kant te beïnvloeden, ik hoop voor hem dat hij goed blijft, want in zijn aard is hij goed!’

We praatten nog wat door en spraken af, dat vader ook met hem zou praten.

Zondagmiddag op de voorzolder vroeg hij: ‘En heb je met je vader gesproken, Anne?’

‘Ja’, antwoordde ik, ‘ik zal het je wel vertellen. Vader vindt het niet erg, maar hij zegt dat er hier, waar we zo dicht op elkaar zitten, licht botsingen kunnen komen’.

‘We hebben toch afgesproken, dat we geen ruzie zouden maken; ik ben van plan me daaraan te houden!’

‘Ik ook, Peter, maar vader dacht het niet van ons, hij dacht dat we kameraden waren, vind jij dat dat nu niet kan?’

‘Ik wel en jij?’

‘Ik ook. Ik heb ook tegen vader gezegd, dat ik je vertrouw. Ik vertrouw op je, Peter, net zo volkomen als ik het op vader doe en ik geloof, dat je dat waard bent, is het niet?’

‘Ik hoop het’. (Hij was erg verlegen en roodachtig.)

‘Ik geloof in je, Peter’, vervolgde ik, ‘ik geloof, dat je een goed karakter hebt en dat je vooruit zult komen in de wereld’.

We spraken daarna over andere dingen, later zei ik nog: ‘Als we hieruit komen, weet ik wel, dat je je om mij niet meer zult bekommeren!’

Hij raakte in vuur: ‘Dat is niet waar, Anne, o neen, dat mag je niet van me denken!’

Toen werd ik geroepen.

 

Vader sprak met hem, hij vertelde het mij vandaag. ‘Je vader dacht, dat die kameraadschap wel eens op verliefdheid kon uitlopen’, zei hij. Maar ik antwoordde, dat we elkaar wel in bedwang zullen houden.

 

Vader wil nu, dat ik 's avonds minder naar boven ga, maar dat wil ik niet. Niet alleen dat ik graag bij Peter ben, ik heb gezegd, dat ik op hem vertrouw. Ik vertrouw ook op hem en ik wil hem dat vertrouwen ook bewijzen en dat kan ik nooit doen, als ik uit wantrouwen beneden blijf.

Neen, ik ga!

Je Anne.

Woensdag, 3 Mei 1944

Lieve Kitty,

Eerst even de nieuwtjes van de week. De politiek heeft vacantie; er is niets, maar dan ook niets mee te delen. Zo langzamerhand ben ik ook gaan geloven dat de invasie komt, ze kunnen de Russen toch niet alles alleen laten opknappen; trouwens die doen ook niets op het ogenblik.

Heb ik je verteld dat onze Moffi weg is? Sinds verleden week Donderdag spoorloos verdwenen. Ze zal zeker al lang in de kattenhemel zijn, terwijl de een of andere dierenvriend van haar een lekker boutje maakt. Misschien krijgt een meisje een muts van haar vel. Peter is over dit feit erg bedroefd.

Sinds Zaterdag lunchen we om half 12 's middags, 's ochtends moeten wij het dus met een kopje pap volhouden; dit dient om een maaltijd te sparen. Groente is nog steeds zeer moeilijk te krijgen: rotte stoofsla hadden we vanmiddag. Gewone sla, spinazie en stoofsla, anders is er niet. Daarbij nog rotte aardappels, dus een heerlijke combinatie!

 

Zoals je je zeker wel kunt indenken wordt hier vaak in vertwijfeling gezegd: ‘Waarvoor, o waarvoor dient nu de oorlog? Waarom kunnen de mensen niet vreedzaam met elkaar leven? Waarom moet alles verwoest worden?’

Deze vraag is begrijpelijk, maar een afdoend antwoord heeft tot nu toe nog niemand gevonden. Ja, waarom bouwen ze in Engeland steeds grotere vliegtuigen, construeren ze steeds zwaardere bommen en daarnaast eenheidshuizen voor de wederopbouw? Waarom worden er elke dag millioenen voor de oorlog besteed en is er geen cent voor de geneeskunde, voor de kunstenaars, voor de arme mensen beschikbaar?

Waarom moeten de mensen hongerlijden, als in andere delen van de wereld het overvloedige voedsel wegrot? O, waarom zijn de mensen zo gek?

Ik geloof nooit dat de oorlog de schuld is alleen van de grote mannen, van de regeerders en kapitalisten. O neen, de kleine man doet het net zo goed graag, anders zouden de volkeren er toch al lang tegen in opstand zijn gekomen! Er is nu eenmaal in de mensen een drang tot vernieling, een drang tot doodslaan, tot vermoorden en razen en zolang de gehele mensheid, zonder uitzondering, geen grote metamorphose heeft ondergaan, zal de oorlog woeden, zal alles wat opgebouwd, aangekweekt en gegroeid is, weer geschonden en vernietigd worden, waarna de mensheid opnieuw moet beginnen.

Ik ben vaak neerslachtig geweest, maar nooit wanhopig, ik beschouw dit onderduiken als een gevaarlijk avontuur, dat romantisch en interessant is. Ik beschouw elke ontbering als een amusement in mijn dagboek. Ik heb me nu eenmaal voorgenomen, dat ik een ander leven zal leiden dan andere meisjes en later een ander leven dan gewone huisvrouwen. Dit is het goede begin van het interessante en daarom, daarom alleen moet ik in de meest gevaarlijke ogenblikken lachen om het humoristische van de situatie.

Ik ben jong en bezit nog veel opgesloten eigenschappen, ik ben jong en sterk en beleef dit grote avontuur, ik zit er nog midden in en kan niet de hele dag klagen. Ik heb veel meegekregen, een gelukkige natuur, veel vrolijkheid en sterkte. Elke dag voel ik hoe mijn innerlijk groeit, hoe de bevrijding nadert, hoe mooi de natuur is, hoe goed de mensen in mijn omgeving zijn, hoe interessant dit avontuur is! Waarom zou ik dan wanhopig zijn?

Je Anne.

Vrijdag, 5 Mei 1944

Lieve Kitty,

Vader is ontevreden over mij; hij dacht, dat ik na ons gesprek van Zondag vanzelf niet meer elke avond naar boven zou gaan. Hij wil die ‘Knutscherei’ niet hebben. Dat woord kon ik niet horen, het was al naar genoeg om er over te spreken, waarom moet hij mij nu ook nog zo naar maken? Ik zal vandaag met hem spreken. Margot heeft me goede raad gegeven, zie hier wat ik zo ongeveer wil zeggen:

‘Ik geloof, vader, dat je een verklaring van mij verwacht, ik zal je die geven. Je bent teleurgesteld in mij, je had meer terughouding van mij verwacht, je wilt zeker, dat ik net zo ben als een 14-jarige behoort te zijn. Daar vergis je je in!

Sinds we hier zijn, vanaf Juli 1942 tot een paar weken geleden had ik het heus niet makkelijk. Als je eens wist, wat ik 's avonds al niet afgehuild heb, hoe ongelukkig ik was, hoe eenzaam ik me voelde, dan zou je wel kunnen begrijpen, dat ik naar boven wil!

Ik heb het niet van de ene op de andere dag klaar gespeeld, dat ik zóver gekomen ben, dat ik helemaal zonder moeder en zonder steun van wie dan ook kan leven; het heeft me veel, veel strijd en tranen gekost om zo zelfstandig te worden, als ik nu ben. Je kunt lachen en me niet geloven, het kan me niets schelen, ik weet, dat ik een mens alleen ben en ik voel me niet voor een cent verantwoordelijk tegenover jullie. Ik heb je dit alleen verteld, omdat ik dacht, dat je me anders te stiekem vond, maar voor mijn daden heb ik alleen verantwoording tegenover mezelf af te leggen.

Toen ik moeilijkheden had, hebben jullie en ook jij je ogen dicht gedaan en je oren dicht gestopt, je hebt me niet geholpen, integendeel, niets dan waarschuwingen heb ik gekregen, dat ik niet zo luidruchtig moest zijn. Ik was luidruchtig, alleen om niet aldoor verdrietig te zijn, ik was overmoedig om niet steeds die stem van binnen te horen. Ik heb komedie gespeeld anderhalf jaar lang, dag in dag uit, ik heb niet geklaagd, ben niet uit mijn rol gevallen, niets van dat alles, en nu, nu ben ik uitgestreden. Ik heb overwonnen! Ik ben zelfstandig naar lichaam en geest, ik heb geen moeder meer nodig, ik ben door al die strijd sterk geworden.

En nu, nu ik er bovenop ben, nu ik weet, dat ik uitgevochten heb, nu wil ik ook zelf mijn weg verder gaan, de weg die ik goed vind. Je kunt en mag me niet als 14 beschouwen, ik ben door alle narigheid ouder geworden; ik zal geen spijt van mijn daden hebben, ik zal handelen zo als ik denk dat ik dat kan doen.

Je kunt me niet zachtzinnig van boven weghouden, óf je verbiedt me alles, óf je vertrouwt me door dik en dun, laat me dan ook met rust!’

Je Anne.

Zaterdag, 6 Mei 1944.

Lieve Kitty,

Gisteren vóór het eten heb ik een brief in vaders zak gestopt, waarin ik dat schreef, wat ik je gisteren uitgelegd heb. Na het lezen was hij, volgens Margot, de hele avond van streek. (Ik was boven aan de afwas.) Arme Pim, ik kon wel eten welke uitslag dit epistel zou opleveren. Hij is zo gevoelig! Dadelijk heb ik tegen Peter gezegd, dat hij niets meer vragen of zeggen moest. Pim heeft tegen mij niets meer over het geval gezegd, zou het nog komen?

Hier gaat alles weer zo'n beetje. Wat ze ons van de prijzen en mensen buiten vertellen is haast niet te geloven; een half pond thee kost ƒ 350, een pond koffie ƒ 80. -, boter ƒ 35. - per pond, een ei ƒ 1.45; voor Bulgaarse tabak wordt ƒ 14. - per ons betaald! Iedereen handelt zwart, elke loopjongen biedt wat aan. Onze bakkers jongen heeft stopzijde bezorgd, ƒ 0.90 een dun strengetje, de melkboer komt aan clandestiene levensmiddelenkaarten, een begrafenisonderneming bezorgt kaas. Ingebroken, vermoord en gestolen wordt er elke dag, politieagenten en nachtwakers doen net zo hard mee als beroepsdieven, ied reen wil wat in zijn maag hebben en daar salarisverhoging verboden is, moeten de mensen wel zwendelen. De kinderpolitie blijft aan de gang met opsporingswerk, meisjes van 15, 16, 17 en ouder worden elke dag vermist.

Je Anne.

Zondagmorgen, 7 Mei 1944

Lieve Kitty,

Vader en ik hebben gistermiddag een lang gesprek gehad; ik moest vreselijk huilen en hij deed mee. Weet je wat hij tegen me zei, Kitty?

‘Ik heb al veel brieven in mijn leven gekregen, maar dit is wel de lelijkste! Jij, Anne, die zoveel liefde van je ouders ondervonden hebt, die ouders hebt, die altijd voor je klaar staan, die je altijd verdedigd hebben wat er ook was, jij spreekt van geen verantwoording voelen? Jij voelt je verongelijkt en alleen gelaten, neen Anne, dat was een groot onrecht wat je ons hebt aangedaan!

Misschien heb je het niet zo bedoeld, maar het was zo neergeschreven, neen Anne, zo'n verwijt hebben wij niet verdiend!’

O, ik heb vreselijk gefaald, dit is wel de ergste daad die ik in mijn leven gedaan heb. Ik wou niets dan opscheppen met mijn huilen en mijn tranen, niets dan me groot voordoen om hem respect voor me te laten hebben. Zeker, ik heb veel verdriet gehad, maar om dien goeden Pim zo te beschuldigen, hij die alles voor me gedaan heeft en nog alles voor me doet, neen, dat was meer dan gemeen.

Het is heel goed, dat ik eens uit mijn onbereikbare hoogte neergehaald ben, dat mijn trots eens een beetje geknakt is, want ik was weer veel te ingenomen met mezelf. Wat mejuffrouw Anne doet is nog lang niet altijd goed! Iemand die een ander, waarvan hij zegt te houden, zo'n verdriet aandoet en dat nog wel opzettelijk, is laag, heel laag!

En het meest schaam ik me nog over de manier, waarop vader me vergeven heeft; hij zal de brief in de kachel gooien en is nu zo lief tegen me alsof hij iets misdaan heeft. Neen Anne, je moet toch nog ontzettend veel leren, begin daar maar eerst weer eens mee, in plaats van zo op anderen neer te kijken en anderen te beschuldigen!

Ik heb veel verdriet gehad, maar heeft niet iedereen op mijn leeftijd dat? Ik heb veel komedie gespeeld, maar ik was het mij nog niet eens bewust, ik voelde me eenzaam, maar was haast nooit wanhopig! Ik moet me diep schamen en ik schaam me diep.

Gedane zaken nemen geen keer, maar wel kan men verder voorkomen. Ik wil weer van voren af aan beginnen en het kan niet moeilijk zijn, daar ik Peter nu heb. Met hem als steun kan ik het!

Ik ben niet meer alleen, hij houdt van me, ik houd van hem, ik heb mijn boeken, mijn schrijfboek en mijn dagboek, ik ben niet zo erg lelijk, niet zo heel erg dom, heb een vrolijke natuur en wil een goed karakter krijgen!

Ja Anne, je hebt heel goed gevoeld dat je brief te hard en onwaar was, maar je was er nog trots op! Laat ik vader als voorbeeld weer opnemen, en ik zal me beteren.

Je Anne.

Maandag, 8 Mei 1944

Lieve Kitty,

Heb ik je eigenlijk al wel eens wat van onze familie verteld?

Ik geloof van niet en daarom zal ik er maar dadelijk mee beginnen. Mijn vader had zeer rijke ouders. Zijn vader had zich helemaal opgewerkt en zijn moeder was van voorname en rijke familie. Zo had vader in zijn jeugd een echt rijke-zoontjesleven, elke week partijtjes, bals, feesten, mooie meisjes, diners, vele kamers enz. enz.

Al dat geld ging na opa's dood door de wereldoorlog en inflatie verloren. Vader is dus prima opgevoed en moest gisteren verschrikkelijk lachen, omdat het de eerste keer in zijn 55 jarig leven was, dat hij aan tafel de koekepan uitkrabde.

Ook moeder is van rijke ouders en vaak luisteren wij met open mond naar verhalen van verlovingen met 250 mensen, particuliere bals en diners. Nu kan men ons in geen geval meer rijk noemen, maar al mijn hoop is op na de oorlog gevestigd.

Ik verzeker je, dat ik helemaal niet op zo'n bekrompen leventje gesteld ben als moeder en Margot. Ik zou graag een jaar naar Parijs en een jaar naar Londen gaan om de taal te leren en kunstgeschiedenis te studeren. Vergelijk dat maar met Margot, die kraamverzorgster in Palestina wil worden! Ik stel me nog altijd veel van mooie jurken en interessante mensen voor. Ik wil wat zien en beleven in de wereld, dat heb ik je al meer verteld. En een beetje geld kan daarbij geen kwaad.

 

Miep vertelde vanmorgen van een verloving waar ze naar toe was. Zowel de bruid als de bruidegom zijn van rijke ouders en het was dus ook bijzonder fijn. Miep maakte ons even lekker met het eten, dat ze kregen: groentesoep met balletjes gehakt, kaas, broodjes, hors d'oeuvre met eieren en roastbeef, moscovisch gebak, wijn en sigaretten, van alles zoveel als je maar wilt (clandestien).

Miep heeft 10 borrels gedronken, is dat de anti-alcoholische vrouw? Als Miep al zoveel op had, hoeveel zou haar ega er dan wel naar binnen geslagen hebben? Ze waren op dat feest natuurlijk allemaal wat aangeschoten. Er waren twee agenten van de knokploeg van de politie, die foto's van het paar genomen hebben. Het blijkt, dat Miep haar onderduikers geen minuut uit haar gedachten kan zetten, want ze heeft direct naam en adres van deze mannen genoteerd, voor het geval dat er eens iets mocht gebeuren en men goede Nederlanders nodig heeft.

Ze heeft ons zo lekker gemaakt, wij die voor ons ontbijt niets anders kregen dan twee lepels pap en die rammelden van de honger, wij die dag in dag uit niets anders dan half rauwe spinazie (voor de vitaminen) en rotte aardappels krijgen, wij die in onze holle maag niets dan sla, stoofsla, spinazie en nog eens spinazie slaan. Misschien worden we nog eens zo sterk als Popeye, hoewel ik er nog niet veel van zie!

Als Miep ons naar de verloving had meegenomen, dan was er van de broodjes niets meer voor de andere gasten overgebleven. Ik kan je zeggen, dat we de woorden uit Mieps mond trokken, dat we om haar heen stonden, alsof we nog nooit in ons leven van lekker eten of sjieke mensen hadden gehoord!

En dat zijn nu de kleindochters van een millionnair. Het loopt toch wel gek in de wereld!

Je Anne.

Dinsdag, 9 Mei 1944

Lieve Kitty,

Het verhaaltje van Ellen de fee is af. Ik heb het overgeschreven op mooi postpapier, met rode inkt versierd en in elkaar genaaid. Het geheel ziet er wel leuk uit, maar is het niet wat weinig voor vaders verjaardag? Ik weet het niet. Margot en moeder hebben elk een verjaardagsgedicht gemaakt.

Mijnheer Kraler kwam vanmiddag met het bericht boven, dat mevrouw B., die vroeger als demonstratrice in de zaak werkte, volgende week elke middag om twee uur hier op kantoor wil koffiedrinken. Stel je voor! Niemand kan dan meer naar boven komen, de aardappels kunnen niet gebracht worden, Elli krijgt geen eten, we kunnen niet naar de W.C., we mogen ons niet verroeren, en zo voort en zo voort.

We kwamen met de meest uiteenlopende voorstellen voor de dag om haar af te wimpelen. Van Daan vond, dat een goed laxeermiddel in haar koffie misschien afdoende zou zijn. ‘Neen’, antwoordde mijnheer Koophuis, ‘alsjeblieft niet, dan komt ze helemaal niet meer van de doos!’ Daverend gelach. ‘Van de doos?’ vroeg mevrouw, ‘Wat betekent dat?’ Een uitleg volgde. ‘Kan ik dat altijd gebruiken?’ vroeg ze daarna heel onnozel. ‘Stel je voor’, gichelde Elli, ‘dat je in de Bijenkorf naar de doos vroeg, ze zouden je niet eens begrijpen!’

O Kit, het is zulk fijn weer, kon ik maar naar buiten!

Je Anne.

Woensdag, 10 Mei 1944

Lieve Kitty,

We zaten gistermiddag op zolder Frans te leren, toen ik opeens achter me gekletter van water hoorde. Ik vroeg Peter wat dat te betekenen had, maar deze antwoordde niet eens, rende naar de vliering waar de bron van het onheil was en duwde Mouschi, die wegens een te natte kattebak er naast had plaatsgenomen met een hardhandig gebaar op de juiste plek. Een luid spektakel volgde en de inmiddels uitgeplaste Mouschi rende naar beneden.

Mouschi was om nog een beetje kattebakachtig gemak te ondervinden op een beetje zaagsel gaan zitten. De plas liep dadelijk van de vliering door het plafond naar de zolder en ongelukkigerwijs precies in en naast de aardappelton.

Het plafond droop en daar de zoldergrond op zijn beurt ook niet vrij van gaatjes is, vielen er verscheidene gele druppels door het plafond van de kamer, tussen een stapel kousen en een paar boeken, die op tafel lagen. Ik lag dubbel van het lachen, het was ook een te gek gezicht, de ineengedoken Mouschi onder een stoel, Peter met water, bleekpoeder en dweil en Van Daan aan het sussen. Het onheil was al gauw hersteld, maar het is een bekend feit, dat katteplasjes verschrikkelijk stinken. Dat bewezen de aardappels gisteren maar al te duidelijk en bovendien ook het houtafval, dat vader in een emmer naar beneden haalde om te verbranden. Arme Mouschi! Kan jij weten, dat er geen turfmolm te krijgen is?

Je Anne.

 

P.S. Gisteren en vanavond sprak onze geliefde Koningin, ze neemt vacantie om gesterkt naar Nederland terug te kunnen keren. Ze sprak van ‘straks als ik terug ben, spoedige bevrijding, heldenmoed en zware lasten’.

Een speech van minister Gerbrandy volgde. Een dominee besloot de avond met een bede tot God om voor de Joden, de mensen in concentratiekampen, in gevangenissen en in Duitsland te zorgen.

Je Anne.

Donderdag, 11 Mei 1944

Lieve Kitty,

Ik heb het vreselijk druk op het ogenblik en hoe gek het ook klinkt, ik heb te weinig tijd om door mijn berg werk heen te komen. Zal ik je eens in het kort vertellen, wat ik alzo moet doen? Nu dan, tot morgen moet ik het eerste deel van de levensgeschiedenis van Galileo Galilei uitlezen, daar het naar de bibliotheek terug moet. Gisteren ben ik er mee begonnen, maar ik krijg het wel uit.

Volgende week moet ik Palestina op de tweesprong en het tweede deel van Galilei lezen. Verder heb ik gisteren het eerste deel van de biographie van Keizer Karel V uitgelezen en moet hoog nodig de vele aantekeningen en stambomen, die ik daaruit gehaald heb, uitwerken. Vervolgens heb ik drie bladzijden vreemde woorden, die allen opgezegd, opgeschreven en geleerd moeten worden, uit de verschillende boeken gehaald. No vier is, dat al mijn filmsterren in vreselijke wanorde door elkaar liggen en naar een opruiming snakken; daar echter zo'n opruiming verscheidene dagen in beslag zou nemen en professor Anne op het ogenblik, zoals gezegd, in het werk stikt, wordt de chaos toch nog maar chaos gelaten.

Dan wachten Theseus, Oedipus, Peleus, Orpheus, Jason en Hercules op een ordeningsbeurt, daar verschillende van hun daden als bonte draden in een jurk in mijn hoofd dooreenliggen, ook Myron en Phidias moeten hoognodig een behandeling ondergaan, willen ze niet helemaal uit hun samenhang raken. Evenzo gaat het bijvoorbeeld met de zeven- en negenjarige oorlog; ik haal op die manier alles door elkaar. Ja, wat moet je ook met zo'n geheugen beginnen! Stel je eens voor hoe vergeetachtig ik zal zijn als ik tachtig ben!

O nog wat, de Bijbel, hoe lang zal het nog duren of ik ontmoet het verhaal van de badende Suzanna? En wat bedoelen ze met de schuld van Sodom en Gomorrha? O er is nog zo ontzettend veel te vragen en te leren. En Liselotte von der Pfalz, die heb ik intussen helemaal in de steek gelaten.

Kitty, zie je wel, dat ik overloop?

Nu over iets anders: Je weet al lang dat mijn liefste wens is eenmaal journaliste en later een beroemd schrijfster te worden. Of ik deze grootheidsneigingen (of - waanzin?) ooit tot uitvoering zal kunnen brengen, zal nog moeten blijken, maar onderwerpen heb ik tot nu toe nog wel. Na de oorlog wil ik in ieder geval een boek getiteld ‘Het Achterhuis’ uitgeven. Of dat lukt blijft ook nog de vraag, maar mijn dagboek zal daarvoor kunnen dienen.

Behalve ‘Het Achterhuis’ heb ik nog meer onderwerpen op stapel staan. Daarover schrijf ik je nog wel eens uitvoerig, als ze vaste vorm hebben aangenomen.

Je Anne.

Zaterdag, 13 Mei 1944

Liefste Kitty,

Gisteren was vader jarig; vader en moeder waren 19 jaar getrouwd, het was geen werksterdag en de zon scheen, zoals ze in 1944 nog nooit geschenen had. Onze kastanjeboom staat van onder tot boven in volle bloei, hij is zwaar beladen met bladeren en veel mooier dan verleden jaar.

Vader heeft van Koophuis een biographie over het leven van Linnaeus gekregen, van Kraler een boek over de natuur, van Dussel Amsterdam te water, van Van Daan een reuze doos opgemaakt als door de beste decorateur met drie eieren, een fles bier, een fles yoghurt en een groene das er in. Onze pot stroop stak wel wat af. Mijn rozen geuren heerlijk in tegenstelling tot Miep en Elli's anjers, die geurloos maar ook heel mooi zijn. Hij is wel verwend. Er zijn 50 taartjes gekomen, heerlijk! Vader tracteerde zelf op kruidkoek, voor de heren bier en voor de dames yoghurt. Alles viel in de smaak.

Je Anne.

Dinsdag, 16 Mei 1944

Liefste Kitty,

Ter afwisseling, omdat we het er zo lang niet meer over gehad hebben, wil ik je een kleine discussie oververtellen, die mijnheer en mevrouw gisteravond hadden.

Mevrouw: ‘De Duitsers zullen de Atlantik-Wall wel erg sterk gemaakt hebben, ze zullen zeker alles doen wat in hun macht ligt om de Engelsen tegen te houden. Het is toch enorm hoeveel kracht de Duitsers hebben!’

Mijnheer: ‘O ja, ontzettend’.

Mevrouw: ‘Ja-ah’.

Mijnheer: ‘Zeker zullen de Duitsers op het eind de oorlog nog winnen, zo sterk zijn ze!’

Mevrouw: ‘Dat kan best, ik ben van het tegendeel nog niet overtuigd’.

Mijnheer: ‘Ik zal maar geen antwoord meer geven’.

Mevrouw: ‘Je antwoordt mij toch altijd weer, je laat je toch telkens weer meeslepen’.

Mijnheer: ‘Welneen, mijn antwoorden zijn heel miniem’.

Mevrouw: ‘Maar je antwoordt toch en je moet ook altijd gelijk hebben! Je voorspellingen komen lang niet altijd uit!’

Mijnheer: ‘Tot nu toe zijn mijn voorspellingen uitgekomen’.

Mevrouw: ‘Dat is niet waar. De invasie was er vorig jaar al, de Finnen hadden al vrede, Italië was in de winter afgelopen, de Russen hadden Lemberg al, o neen, om jouw voorspellingen geef ik niet veel’.

Mijnheer (opstaand): ‘En hou je nu eindelijk je grote bek, ik zal je nog eens bewijzen, dat ik gelijk heb, één keer zul je er toch genoeg van krijgen, ik kan dat gekanker niet meer horen, met je neus zal ik je in al je plagerijen duwen!’

Einde eerste bedrijf.

 

Ik moest eigenlijk ontzettend lachen, moeder ook en Peter zat zich eveneens te verbijten. O die domme volwassenen, laat ze zelf liever beginnen te leren, vóór ze zoveel op de kinderen hebben aan te merken!

Je Anne.

Vrijdag, 19 Mei 1944

Lieve Kitty,

Gisteren was ik al heel ellendig, overgegeven (en dat Anne!), buikpijn, alle narigheid die je je maar kunt indenken. Vandaag gaat het weer veel beter, ik heb erge honger, maar van die bruine bonen die we vandaag krijgen, zal ik liever afblijven.

Met Peter en mij gaat het best, de arme jongen heeft nog meer behoefte aan wat tederheid dan ik. Hij bloost nog elke avond bij zijn nachtkus en bedelt gewoon om nog een. Zou ik de betere vervanging van Moffi zijn? Ik vind het niet erg, hij is al zo gelukkig, nu hij weet dat er iemand van hem houdt.

Ik sta na mijn moeizame verovering een beetje boven de situatie, maar je mag niet denken, dat mijn liefde verflauwd is. Hij is een schat, maar mijn innerlijk heb ik gauw weer dichtgesloten; als hij nu nog eens het slot wil verbreken moet het breekijzer wel harder zijn!

Je Anne.

Zaterdag, 20 Mei 1944

Lieve Kitty,

Gisteravond kwam ik van de zolder naar beneden, en zag dadelijk, toen ik de kamer binnenging, dat de mooie vaas met anjers op de grond lag, moeder op haar knieën aan het dweilen was, terwijl Margot mijn papieren van de grond viste.

‘Wat is hier gebeurd?’ vroeg ik met angstige voorgevoelens, en hun antwoord niet eens afwachtend bekeek ik van een afstand de schade. Mijn hele stambomen-map, schriften, boeken, alles dreef. Ik huilde haast en was zo opgewonden, dat ik me van mijn woorden niets meer herinneren kan, maar Margot zei, dat ik iets uitkraamde van ‘unübersehbare Schaden, verschrikkelijk, ontzettend, nooit meer goed te maken’ en nog meer. Vader schaterde, moeder en Margot vielen in, maar ik kon wel huilen om al dat verloren werk en de goed uitgewerkte aantekeningen.

Bij nader bekijken viel de ‘unübersehbare Schaden’ gelukkig mee, zorgvuldig zocht ik op de zolder de samengeplakte papiertjes bij elkaar en maakte ze los. Daarna hing ik ze naast elkaar aan de waslijnen te drogen. Het was een grappig gezicht en ik moest toen toch weer lachen: Maria de Medici naast Karel de V, Willem van Oranje en Marie Antoinette; dat is ‘Rassenschande’, grapte mijnheer Van Daan. Na Peter de verzorging van mijn papiertjes te hebben toevertrouwd, ging ik weer naar beneden.

‘Welke boeken zijn bedorven?’ vroeg ik aan Margot, die mijn boekenschat aan het controleren was. ‘Algebra’, zei Margot. Ik kwam gauw naderbij, maar jammer genoeg was ook het algebraboek nog niet bedorven. Ik wou dat dat in de vaas was gevallen: ik heb nog nooit aan één boek zo'n hekel gehad als aan dat algebraboek. Voorin staan minstens 20 namen van meisjes, die het al vóór mij in hun bezit hadden, het is oud, geel, volgekrabbeld en verbeterd. Als ik nog eens heel erg baldadig ben, scheur ik dat rotding aan stukken!

Je Anne.

Maandag, 22 Mei 1944

Lieve Kitty,

Vader heeft op 20 Mei vijf flesjes yoghurt aan mevrouw Van Daan verloren met wedden. De invasie is werkelijk nog niet gekomen; ik mag gerust zeggen dat heel Amsterdam, heel Nederland, ja heel de Westkust van Europa tot Spanje toe, dag en nacht over de invasie spreekt en debatteert, er op wedt en ... hoopt.

De spanning stijgt ten top. Lang niet alle mensen die wij tot de ‘goede’ Nederlanders rekenen hebben hun vertrouwen in de Engelsen behouden, lang niet allen vinden de Engelse bluf een meesterlijk staaltje, o neen, de mensen willen nu eindelijk eens daden zien, grote en heldhaftige daden. Niemand denkt verder dan zijn neus lang is, niemand denkt er aan, dat de Engelsen voor zichzelf en hun land strijden, iedereen denkt dat ze verplicht zijn zo gauw en zo goed mogelijk Holland te redden.

Welke verplichtingen hebben de Engelsen dan aan ons? Waaraan hebben de Hollanders de edelmoedige hulp verdiend, die zij zo stellig verwachten? O neen, de Nederlanders zullen zich nog erg vergissen, de Engelsen hebben zich ondanks al hun bluf toch zeker niet meer geblameerd dan alle andere landen en landjes, die nu bezet zijn. De Engelsen zullen ons heus geen verontschuldigingen aanbieden, want, al zouden wij hun verwijten, dat zij hebben geslapen gedurende de jaren dat Duitsland zich bewapende, wij kunnen niet ontkennen, dat al de andere landen, vooral de landen die aan Duitsland grenzen, ook geslapen hebben. Met struisvogelpolitiek komen wij er niet, dat heeft Engeland en dat heeft de hele wereld ingezien en daarvoor moeten alle geallieerden nu stuk voor stuk en Engeland niet het minst zware offers brengen.

Geen land zal voor niets zijn mannen opofferen en vooral niet voor de belangen van een ander, ook Engeland zal dat niet doen. De invasie, de bevrijding en de Vrijheid zullen eenmaal komen, doch Engeland en Amerika zullen het tijdstip vaststellen en niet al de bezette gebieden samen.

 

Tot ons grote leedwezen en onze grote ontzetting hebben wij gehoord, dat de stemming tegenover ons Joden bij vele mensen omgeslagen is. We hebben gehoord, dat er anti-semitisme is gekomen in kringen, die daaraan vroeger niet dachten. Ons achten allemaal heeft dit feit diep, heel diep geraakt. De oorzaak van deze Jodenhaat is begrijpelijk, soms zelfs menselijk, maar niet goed. De Christenen verwijten de Joden, dat ze bij de Duitsers hun mond voorbij praten, dat ze hun helpers verraden, dat vele Christenen door toedoen van de Joden het vreselijke lot en de vreselijke straf van zovelen ondergaan.

Dit is alles waar, maar wij moeten als bij alle dingen ook de keerzijde van de medaille bekijken. Zouden de Christenen in onze plaats anders handelen? Kan een mens, onverschillig Jood of Christen, voor Duitse middelen blijven zwijgen? Iedereen weet, dat dit haast onmogelijk is, waarom eist men dan het onmogelijke van de Joden?

Er wordt in ondergrondse kringen over gemompeld, dat Duitse Joden, die naar Nederland geëmigreerd zijn en nu in Polen zitten, niet meer naar Nederland terug zullen mogen komen; ze hadden in Nederland asylrecht, maar zullen, als Hitler weg is, weer naar Duitsland terug moeten.

Als men dat hoort, vraagt men zich dan niet vanzelfsprekend af, waarom deze lange en moeilijke oorlog gevoerd wordt? Wij horen toch altijd, dat wij allen samen vechten voor vrijheid, waarheid en recht! En begint er nog tijdens dat gevecht al tweedracht te komen, is toch de Jood weer minder dan de ander? O het is treurig, heel erg treurig, dat weer voor de zoveelste maal de oude wijsheid bevestigd is: ‘Wat één Christen doet, moet hijzelf verantwoorden, wat één Jood doet, valt op alle Joden terug’.

Eerlijk gezegd kan ik niet begrijpen, dat Nederlanders, mensen van dit goede, eerlijke en rechtschapen volk zó oordelen over ons, zó oordelen over het meest verdrukte, het ongelukkigste en het meest meelijwekkende van alle volkeren van heel de wereld misschien.

Ik hoop maar één ding, namelijk dat deze Jodenhaat van voorbijgaande aard zal zijn, dat de Nederlanders toch zullen laten zien wie zij zijn, dat zij nu niet en nooit zullen wankelen in hun rechtsgevoel. Want anti-semitisme is onrechtvaardig!

En als dit vreselijke inderdaad waarheid zou worden, dan zal het armzalige restje Joden uit Nederland weggaan. Wij ook, wij zullen weer verder trekken met ons bundeltje, uit dit mooie land dat ons zo hartelijk onderdak heeft aangeboden en ons nu de rug toekeert.

Ik houd van Nederland, ik heb eenmaal gehoopt dat het mij, vaderlandsloze, als vaderland zal mogen dienen, ik hoop het nog!

Je Anne.

Donderdag, 25 Mei 1944

Lieve Kitty,

Iedere dag wat anders, vanochtend is onze groenteman gepakt, hij had twee Joden in huis. Het is een zware slag voor ons, niet alleen dat die arme Joden weer aan de rand van de afgrond staan, maar voor dien man is het vreselijk.

De wereld staat hier op zijn kop, de fatsoenlijke mensen worden weggestuurd naar concentratiekampen, gevangenissen en eenzame cellen en het uitschot regeert over jong en oud, rijk en arm. De één vliegt er in door de zwarte handel, de tweede door het helpen van Joden of andere onderduikers, niemand die niet bij de N.S.B. is, weet wat er morgen gebeurt.

Ook voor ons is deze man een zeer zwaar gemis. De meisjes kunnen en mogen die porties aardappelen niet aanslepen, het enige wat er op zit is minder te eten. Hoe we het zullen doen zal ik je nog wel meedelen, prettiger wordt het zeker niet. Moeder zegt, dat we 's ochtends helemaal geen ontbijt, 's middags pap en brood, 's avonds gebakken aardappels en eventueel één of twee keer per week groente of sla krijgen, meer niet. Dat zal hongeren worden, maar alle ontberingen zijn niet zo erg als ontdekt worden.

Je Anne.

Vrijdag, 26 Mei 1944

Lieve Kitty,

Eindelijk, eindelijk ben ik dan zover, dat ik rustig aan mijn tafeltje voor de spleet van het raam kan zitten en je alles, alles kan schrijven.

Ik voel me zo ellendig als in maanden niet het geval is geweest, zelfs niet na de inbraak was ik zo van binnen en buiten kapot. Aan de ene kant de groenteman, de Jodenkwestie, die in het hele huis uitvoerig besproken wordt, de uitblijvende invasie, het slechte eten, de spanning, de miserabele stemming, de teleurstelling om Peter en aan de andere kant, Elli's verloving, Pinksterreceptie, bloemen, Kralers verjaardag, taarten en verhalen van cabarets, films en concerten. Dat verschil, dat grote verschil, dat is er altijd, de ene dag lachen we om het humoristische van onze onderduik-situatie, maar de andere dag en nog veel meer dagen zijn we bang en staan angst, spanning en wanhoop op ons gezicht te lezen.

Miep en Kraler ondervinden het meest de last van ons achten, Miep in haar werk, Kraler, die de kolossale verantwoording soms te machtig wordt en die bijna niet meer spreken kan van ingehouden zenuwen en opwinding. Koophuis en Elli zorgen ook goed voor ons, zeer goed zelfs, maar eenmaal is voor hen ook het Achterhuis vergeten, al is het dan maar voor een paar uurtjes, een dag, twee dagen misschien. Ze hebben hun eigen zorgen, Koophuis voor zijn gezondheid, Elli om haar verloving die er niet erg rooskleurig uitziet en naast die zorgen hebben ze ook hun uitstapjes, hun visites, hun hele leven van gewone mensen. Voor hen wijkt de spanning soms, al is het maar voor een korte tijd, voor ons wijkt ze nooit. Twee jaar lang duurt het nu al en hoe lang nog zullen wij aan deze haast ondraaglijke, steeds groeiende druk weerstand moeten blijven bieden?

De riolering is verstopt, er mag geen water aflopen of alleen druppelsgewijs, we mogen niet naar de W.C. of moeten een borstel meenemen, het vuile water bewaren we in een grote Keulse pot. Voor vandaag kunnen we ons helpen, maar wat te doen als de loodgieter het niet alleen af kan? De stadsreinigingsdienst komt niet vóór Dinsdag.

Miep stuurde ons een krentenmik met het opschrift ‘Vrolijke Pinksteren’. Het is haast alsof ze spot, onze stemming en onze angst zijn heus niet ‘vrolijk’. We zijn allemaal banger geworden na de aangelegenheid met den groenteman, je hoort weer van alle kanten ‘sst. sst.’, alles gebeurt zachter. De politie heeft daar de deur geforceerd, dus daar zijn wij ook niet veilig voor! Als ook wij eens ... neen, ik mag het niet neerschrijven, maar de vraag laat zich vandaag niet wegduwen, integendeel, al de eens doorgemaakte angst staat weer voor me in al zijn verschrikking.

Ik moest alleen naar beneden naar de W.C. om acht uur vanavond, niemand was beneden, allen zaten aan de radio, ik wou moedig zijn, maar het was moeilijk. Ik voel me hierboven nog altijd veiliger dan alleen beneden in dat grote, stille huis; alleen met de geheimzinnige, stommelachtige geluiden van boven en het getoeter van de claxons op straat. Ik tril als ik niet gauw voortmaak en even nadenk over de situatie.

Ik vraag me steeds weer af, of het niet beter voor ons allemaal was geweest als we niet waren gaan onderduiken, als we nu dood waren en deze ellende niet meemaakten, vooral, omdat dan onze beschermers geen gevaar meer zouden lopen. Maar ook voor die gedachte deinzen we allen terug, we houden nog van het leven, we zijn de stem van de natuur nog niet vergeten, we hopen nog, hopen op alles. Laat er nu gauw wat gebeuren, desnoods schieten, dat kan ons niet méér vermorzelen dan deze onrust doet. Laat het einde komen, al is het hard, dan weten we tenminste of we uiteindelijk zullen overwinnen of ten onder gaan.

 

Je Anne.

Woensdag, 31 Mei 1944

Lieve Kitty,

Zo'n mooie, warme, men kan gerust zeggen hete Pinksteren is het nog zelden geweest. Hitte is hier in het Achterhuis vreselijk; om je een indruk van de vele klachten te geven, zal ik je in het kort de warme dagen beschrijven:

Zaterdag: ‘Heerlijk, wat een weer’, zeiden we allen 's ochtends. ‘Was het maar wat minder warm’, 's middags toen de ramen dicht moesten.

Zondag: ‘Het is niet om uit te houden, die hitte. De boter smelt, er is geen koel plekje in huis, het brood wordt droog, de melk bederft, geen raam kan open, wij arme uitgestotenen zitten hier te stikken, terwijl de andere mensen Pinkstervacantie hebben’.

Maandag: ‘Mijn voeten doen me pijn. Ik heb geen dunne kleren. Ik kan in die warmte niet afwassen’, aldus mevrouw. Het was reuze naar.

Ik kan nog steeds niet tegen warmte en ben blij dat vandaag de wind behoorlijk blaast en het zonnetje toch schijnt.

Je Anne.

Maandag, 5 Juni 1944

Lieve Kitty,

Nieuwe Achterhuis-narigheden, ruzie tussen Dussel en Franks over iets heel onbelangrijks: de boterverdeling. Capitulatie van Dussel. Dikke vriendschap tussen mevrouw Van Daan en laatstgenoemde, flirtpartijen, zoentjes en vriendelijke lachjes. Dussel begint vrouwen-verlangens te krijgen.

Inneming van Rome door het vijfde leger, de stad is noch verwoest noch gebombardeerd.

Weinig groente en aardappelen. Weer slecht. Aanhoudende zware bombardementen op Pas de Calais en Franse kust.

Je Anne.

Dinsdag, 6 Juni 1944

Liefste Kitty,

‘This is D.-day’, zei om 12 uur de Engelse radio en terecht, ‘This is the day’, de invasie is begonnen!

Vanochtend om acht uur berichtten de Engelsen: zwaar bombardement van Calais, Boulogne, Le Hâvre en Cherbourg, alsmede Pas de Calais (Zoals gewoonlijk). Verder een veiligheidsmaatregel voor de bezette gebieden, alle mensen die in de zône van 35 km van de kust wonen, moeten zich op bombardementen voorbereiden. Zo mogelijk zullen de Engelsen een uur van te voren pamfletten uitwerpen.

Volgens Duitse berichten zijn er Engelse parachutetroepen aan de Franse kust geland. Engelse landingsboten in gevecht met Duitse mariniers, aldus de B.B.C.

Discussie in het Achterhuis om negen uur aan het ontbijt: Is dit een proeflanding net als twee jaar geleden bij Dieppe?

Engelse uitzending in het Duits, Nederlands, Frans en andere talen om 10 uur: ‘The invasion has begun!’ Dus: de ‘echte’ invasie. Engelse uitzending in het Duits 11 uur: Speech van opperbevelhebber Generaal Dwight Eisenhower.

Engelse uitzending in het Engels 12 uur: ‘This is D.-day’. Generaal Eisenhower zei tegen het Franse volk: ‘Stiff fighting will come now, but after this the victory. The year 1944 is the year of complete victory, good luck!’

Engelse uitzending in het Engels één uur (vertaald):

11000 vliegtuigen staan gereed en vliegen onophoudelijk af en aan om troepen neer te laten en achter de linies te bombarderen. 4000 landingsvaartuigen plus kleine boten brengen tussen Cherbourg en Le Hâvre onophoudelijk troepen en materiaal aan wal. Engelse en Amerikaanse troepen zijn al in harde gevechten gewikkeld. Speeches van Gerbrandy, den eersten Minister van België, Koning Haakon van Noorwegen, de Gaulle voor Frankrijk, den Koning van Engeland en niet te vergeten Churchill.

 

Het Achterhuis in opschudding! Zou dan nu werkelijk de lang verbeide bevrijding naderen, de bevrijding waarover zo veel gesproken is, maar die toch tè mooi is, tè sprookjesachtig om ooit werkelijkheid te kunnen worden? Zou dit jaar, 1944, ons de overwinning schenken? We weten het ook nu nog niet, maar de hoop doet ons herleven, maakt ons weer moedig, maakt ons weer sterk. Want moedig moeten wij de vele angsten, de ontberingen en het lijden doorstaan, nu komt het er op aan om kalm en standvastig te blijven. Nu meer dan ooit is het zaak de nagels in het vlees te drukken en niet te schreeuwen. Schreeuwen van ellende kunnen Frankrijk, Rusland, Italië en ook Duitsland, maar wij hebben daar het recht nog niet toe!

 

O Kitty, het mooiste van die invasie is, dat ik het gevoel heb, dat er vrienden in aantocht zijn. Die vreselijke Duitsers hebben ons zo lang onderdrukt en het mes op de keel gezet, dat de gedachten aan vrienden en uitredding ons met vertrouwen bezielt!

Nu geldt het niet meer de Joden, nu geldt het Nederland en heel bezet Europa. Misschien, zegt Margot, kan ik met September of October toch nog naar school.

Je Anne.

 

P.S. Ik zal je van de nieuwste berichten op de hoogte houden!

Vrijdag, 9 Juni 1944

Lieve Kitty,

Met de invasie gaat het prima-prima. De geallieerden hebben Bayeux, een dorpje aan de Franse kust ingenomen en strijden nu om Caen. Het is duidelijk, dat het de bedoeling is, om het schiereiland waarop Cherbourg ligt, af te snijden. Iedere avond vertellen oorlogscorrespondenten van de moeilijkheden, moed en geestdrift van het leger; de ongelofelijkste staaltjes wisten ze te vertellen. Ook gewonden, die nu alweer in Engeland terug zijn, waren voor de microfoon. Ondanks het miserabele weer vliegen ze vlijtig. Het is ons via de B.B.C. ter ore gekomen, dat Churchill de invasie met de troepen wou meemaken, alleen op afraden van Eisenhower en andere Generaals is dit plan niet doorgegaan. Denk eens aan, wat een moed van zo'n ouden man, hij is zeker al 70 jaar.

Hier is de opwinding weer wat bedaard, toch hopen wij dat de oorlog eind van het jaar eindelijk afgelopen zal zijn. Het zal tijd worden! Mevrouw Van Daans gezeur is niet om aan te horen, nu ze ons met de invasie niet meer gek kan maken, zanikt ze de hele dag over het slechte weer. Je zou zin hebben haar in een emmer koud water op de vliering te zetten.

Je Anne.

Dinsdag, 13 Juni 1944

Lieve Kitty,

Mijn verjaardag is weer voorbij, nu ben ik dus 15. Ik heb nogal veel gekregen.

De vijf delen Springer Kunstgeschiedenis, een stel ondergoed, twee ceintuurs, een zakdoek, twee flesjes yoghurt, een potje jam, een kruidkoek, een plantkundeboek van vader en moeder. Doublé armband van Margot, Patria-boek van de Van Daans, biomals en lathyrus van Dussel, snoep en schriften van Miep en Elli en het hoogtepunt: het boek Maria Theresia en drie plakjes volvette kaas van Kraler. Van Peter een fijne bos pioenrozen, de arme jongen heeft zich zoveel moeite gegeven om wat te vinden, maar niets is gelukt.

 

Met de invasie gaat het nog steeds uitstekend, ondanks het miserabele weer, de talloze stormen, gietbuien en hoge zeeën.

Churchill, Smuts, Eisenhower en Arnold waren gisteren in de Franse dorpen, die door de Engelsen veroverd en bevrijd zijn. Churchill was op een torpedoboot die de kust beschoot. Die man schijnt, als zovele mannen, geen angst te kennen, benijdenswaardig!

De stemming in Nederland is vanuit ons Achterfort niet te peilen. Ongetwijfeld zijn de mensen blij, dat het nietsdoende (!) Engeland eindelijk ook zelf eens de handen uit de mouwen steekt. Alle Nederlanders die nu nog op de Engelsen neerkijken, Engeland en de oude-heren-regering beschimpen, Engelsen laf noemen, maar toch de Duitsers haten, moeten eens net zo opgeschud worden als dat met een kussen gebeurt. Misschien leggen zich die verwarde hersenen dan in een wat betere plooi.

Je Anne.

Woensdag, 14 Juni 1944

Lieve Kitty,

Veel wensen, veel gedachten, veel beschuldigingen en veel verwijten spoken er in mijn hoofd om. Ik ben heus niet vol verbeelding, zoals vele mensen menen, ik weet mijn talloze fouten en gebreken beter dan wie ook, alleen met dit verschil dat ik ook weet, dat ik me ook beteren wil, beteren zal en me al veel verbeterd heb.

Hoe komt het dan, vraag ik me zo vaak af, dat iedereen me nog zo ontzettend eigenwijs en onbescheiden vindt? Ben ik zo eigenwijs? Ben ik het werkelijk, of zijn het misschien niet ook de anderen? Dat klinkt gek, ik merk het, maar ik streep mijn laatste zin niet door, omdat hij heus niet zo gek is. Mevrouw Van Daan, een van mijn voornaamste beschuldigers, staat bekend als onintelligent en laat ik het maar gerust uitspreken ‘dom’. Domme mensen kunnen het meestal niet verkroppen, als anderen iets beter doen dan zijzelf.

Mevrouw vindt mij dom, omdat ik niet in zo grote mate als zijzelf in begrip tekort schiet, ze vindt mij onbescheiden, omdat zij het nog erger is, ze vindt mijn jurken te kort, omdat de hare nog korter zijn. En daarom vindt zij mij ook eigenwijs, omdat zij zelf nog wel tweemaal zoveel als ik meepraat over onderwerpen, waarvan zij totaal geen verstand heeft. Maar één van mijn meest geliefde spreuken is: ‘Van ieder verwijt is wel wat waar’, en ik geef dan ook grif toe, dat ik eigenwijs ben.

Nu is het lastige van mijn natuur, dat ik van niemand zoveel standjes en zoveel kritiek krijg als van mijzelf. Als moeder daar nog haar portie raadgevingen aan toevoegt, wordt de hoop preken zo onoverkomelijk groot, dat ik van wanhoop om er nog ooit uit te komen, brutaal word en ga tegenspreken en dan komt vanzelf het bekende en al zo oude Anne-woord terug: ‘Niemand begrijpt me ook!’

Dit woord zit in me en hoe onwaar het ook mag schijnen, ook hier is een tipje waarheid in. Mijn zelf beschuldigingen nemen vaak zo'n omvang aan, dat ik naar een troostende stem snak, die ze weer in gezonde vormen terugbrengt en zich ook iets van mijn binnenkamer aantrekt, maar helaas, ik kan lang zoeken, gevonden is diegene nog niet.

Ik weet, dat je nu aan Peter denkt, hé Kit? Het is zo, Peter houdt van me, niet als verliefde maar als vriend, zijn toegenegenheid stijgt met de dag, maar wat dat geheimzinnige is, dat ons alle twee tegenhoudt, dat begrijp ik zelf niet. Soms denk ik wel eens, dat dat verschrikkelijke verlangen van mij naar hem overdreven was, maar dat is toch heus niet zo, want als ik eens twee dagen niet boven was, verlang ik weer zo hevig naar hem als nooit te voren. Peter is lief en goed, toch mag ik niet loochenen, dat veel in hem mij teleurstelt. Vooral zijn godsdienstafkeer, eetgesprekken en nog meer van dergelijke uiteenlopende dingen bevallen me niet. Toch ben ik er vast van overtuigd, dat wij naar onze eerlijke afspraak nooit ruzie zullen krijgen, Peet is vredelievend, verdraagzaam en erg toegevend. Hij laat zich door mij veel meer dingen zeggen dan hij zijn moeder toestaat, hij probeert met veel hardnekkigheid orde op zijn zaken te houden. Maar toch, waarom blijft zijn binnenste dan binnen en mag ik daar nooit aan raken? Hij is een veel meer gesloten natuur dan ik, dat is waar, maar ik weet - en nu werkelijk uit de praktijk - dat zelfs de meest gesloten naturen op hun tijd net zo hard of nog harder naar een vertrouwde verlangen.

Peter en ik hebben alle twee onze denkjaren in het Achterhuis doorgebracht, we praten vaak over toekomst, verleden en heden, maar zoals gezegd, het echte mis ik en toch weet ik zeker dat het er is.

Je Anne.

Donderdag, 15 Juni 1944

Lieve Kitty,

Zou het komen, omdat ik zolang mijn neus niet in de buitenlucht kon steken, dat ik zo dol ben geworden op alles wat natuur is? Ik weet nog heel goed, dat een stralend blauwe hemel, piepende vogels, maneschijn en bloeiende bloemen mijn aandacht vroeger nog lang niet konden vasthouden. Hier is dat anders geworden.

Ik heb met Pinksteren bijvoorbeeld, toen het zo warm was, 's avonds met geweld mijn ogen open gehouden, om bij half 12 de maan aan het open raam eens één keer goed en alleen te kunnen bekijken. Helaas liep deze opoffering op niets uit, daar de maan te veel licht verspreidde en ik een open raam niet mocht riskeren. Een andere keer, alweer heel wat maanden geleden, was ik toevallig boven, toen het raam 's avonds open was. Ik ging niet eerder naar beneden, voordat de luchttijd afgelopen was. De donkere regenachtige avond, de storm, de jagende wolken hielden me in hun macht gevangen; na anderhalf jaar had ik voor het eerst weer de nacht van aangezicht tot aangezicht gezien. Na die avond was mijn verlangen dit nog eens te zien groter dan mijn angst voor dieven, donker rattenhuis of overvallen. Ik ging geheel alleen naar beneden en keek naar buiten uit het raam van het privé-kantoor en de keuken. Vele mensen vinden de natuur mooi, velen slapen eens onder de blote hemel, velen verlangen in gevangenissen of ziekenhuizen naar de dag, dat ze weer vrij van de natuur kunnen genieten, maar weinigen zijn met hun verlangen zo afgesloten en geïsoleerd van datgene wat voor arm en rijk hetzelfde is.

Het is geen verbeelding dat het zien van de hemel, de wolken, de maan en de sterren mij rustig en afwachtend maakt. Dit middel is veel beter dan valeriaan of broom, de natuur maakt mij deemoedig en gereed om alle slagen dapper op te vangen.

Het heeft helaas zo moeten zijn, dat ik de natuur - en dan nog maar bij uitzondering - door dikbestoven en vuil begordijnde ramen mag zien. En om daardoor te kijken is geen plezier meer, want de natuur is het enige dat werkelijk geen surrogaat kan verdragen.

Je Anne.

Vrijdag, 16 Juni 1944

Lieve Kitty,

Nieuwe problemen: mevrouw is wanhopig, spreekt van een kogel door de kop, gevangenis, ophangen en zelfmoord. Zij is jaloers, dat Peter mij wel en haar niet zijn vertrouwen schenkt. Ze is beledigd dat Dussel niet voldoende op haar flirterijen ingaat, bang dat haar man al het bontmantel-geld oprookt, maakt ruzie, scheldt, huilt, beklaagt zich, lacht en begint dan weer met ruzie.

Wat moet je nu met zo'n snotterend en mal exemplaar beginnen? Au sérieux wordt ze door niemand genomen, karakter heeft ze niet, klagen doet ze bij ieder en ze loopt rond als: von hinten Lyceum, von vorne Museum. Daarbij is nog het ergste dat Peter brutaal, mijnheer Van Daan prikkelbaar en moeder cynisch wordt. Ja, dat is me een toestand! Er is maar één regel die je goed voor ogen moet houden: lach om alles en stoor je niet aan anderen! Het lijkt egoïstisch, het is in werkelijkheid het enige geneesmiddel voor wie troost bij zichzelf moet vinden.

 

Kraler heeft weer een oproep om vier weken te gaan spitten.

Hij probeert vrij te komen door een dokters-attest en een brief van de zaak. Koophuis wil een maagoperatie ondergaan. Gisteren om 11 uur is van alle particulieren de telefoon afgesneden.

Je Anne.

Vrijdag, 23 Juni 1944

Lieve Kitty,

Niets bijzonders aan de hand hier. De Engelsen zijn de grote aanval op Cherbourg begonnen, volgens Pim en Van Daan zijn we op 10 October zeker vrij! De Russen nemen deel aan de actie, gisteren is hun offensief bij Witebsk begonnen, dat is precies op de dag af drie jaar na de Duitse inval.

We hebben haast geen aardappels, in het vervolg willen we de aardappels voor alle acht aftellen, dan kan ieder zien wat hij doet.

Je Anne.

Dinsdag, 27 Juni 1944

Liefste Kitty,

De stemming is omgeslagen, het gaat enorm goed. Cherbourg, Witebsk en Slobin zijn vandaag gevallen. Veel buit en gevangenen. Nu kunnen de Engelsen aan land brengen wat ze willen, want ze hebben een haven, het hele Cotentin, drie weken na de invasie Engels! Geweldige prestatie. In de drie weken na de D.-day is nog geen dag zonder regen en storm geweest, zowel hier als in Frankrijk, maar die pech verhindert den Engelsen en Amerikanen niet hun enorme kracht te tonen en hoe te tonen! Wel is de Wuwa (wonderwapen) in volle actie, maar wat beduidt zo'n sisser anders dan wat schade in Engeland en volle kranten bij de moffen? Trouwens als ze in dat Moffrika merken, dat het ‘Bolsjewistische gevaar’ nu werkelijk in aantocht is, zullen ze nog meer de bibberatie krijgen.

Alle Duitse vrouwen en kinderen die niet voor de Weermacht werken, worden uit de kuststreken geëvacueerd naar Groningen, Friesland en Gelderland. Mussert heeft verklaard, dat hij, als de invasie hier komt, een soldatenpakje aantrekt. Wil de dikkert misschien gaan vechten? Had ie wel eerder in Rusland kunnen doen. Finland heeft het vredesaanbod toentertijd geweigerd, ook nu zijn de onderhandelingen dienaangaande weer afgebroken, wat zullen die een berouw krijgen, die stomkoppen!

Hoever denk je, dat we op 27 Juli zijn?

Je Anne.

Vrijdag, 30 Juni 1944

Lieve Kitty,

Slecht weer of: bad weather at a stretch to the 30th of June.

Is dat niet netjes, o zeker, ik kan al een mondje vol Engels; om dat te bewijzen lees ik: An ideal husband met woordenboek. Oorlog uitstekend! Bobroisk, Mogilef en Orsja gevallen, veel gevangenen.

Hier alles allright, humeuren gaan vooruit. Onze hyperoptimisten triomferen. Elli heeft haar kapsel veranderd, Miep heeft een week vrij. Dat is het laatste nieuws.

Je Anne.

Donderdag, 6 Juli 1944

Lieve Kitty,

Mij wordt het bang om het hart als Peter er van spreekt, dat hij later misschien misdadiger wordt of gaat speculeren; hoewel het natuurlijk als grap bedoeld is, heb ik toch het gevoel, dat hij zelf bang voor zijn karakterzwakheid is. Steeds weer hoor ik, zowel van Margot als van Peter: ‘Ja, als ik zo sterk en moedig was als jij, als ik zo precies mijn wil doorzette, als ik zo'n volhardende energie had, ja dan ...!’

Is het werkelijk een goede eigenschap, dat ik me niet laat beïnvloeden? Is het wel goed, dat ik haast uitsluitend de weg van mijn eigen geweten volg?

Eerlijk gezegd kan ik me niet goed indenken hoe iemand zeggen kan: ‘Ik ben zwak’, en dan nog zwak blijft. Als men zoiets toch al weet, waarom dan niet er tegen in gewerkt, waarom zijn karakter niet trainen? Het antwoord was: ‘Omdat het zoveel makkelijker is!’ Dat antwoord heeft me een beetje mismoedig gemaakt. Makkelijk? Betekent een lui en bedrieglijk leven, dat het ook een makkelijk leven is? O neen, het kan niet waar zijn, het mag niet zo zijn, dat slapheid en ... geld iemand zo gauw verleiden kunnen.

Ik heb er lang over nagedacht wat ik dan wel voor een antwoord moet geven, hoe ik Peet er toe moet brengen in zichzelf te geloven en vooral zichzelf te verbeteren; of mijn gedachtengang juist is, weet ik niet.

Ik heb me zo vaak voorgesteld hoe fijn het zou zijn als iemand me zijn vertrouwen schenkt, maar nu, nu het zover is, zie ik pas hoe moeilijk het is helemaal met de gedachte van die ander te denken en dan het antwoord te vinden. Vooral omdat ‘makkelijk’ en ‘geld’-begrip voor mij iets volkomen vreemds en nieuws is. Peter begint een beetje op mij te steunen en dat mag onder geen omstandigheid. Op eigen benen in het leven staan is moeilijk voor een type als Peter, maar nog moeilijker is het om op eigen benen te staan, als bewust levend mens. Want als je dat bent, is het dubbel zwaar de weg te vinden door de zee van problemen en toch standvastig te blijven. Ik dobber maar zo'n beetje rond, zoek al dagenlang, zoek naar een volkomen afdoend middel tegen het vreselijke woord: ‘makkelijk’.

Hoe kan ik hem duidelijk maken, dat wat zo makkelijk en mooi lijkt hem naar de diepte zal trekken, de diepte waar geen vrienden, geen steun en niets moois meer is, de diepte vanwaar opstaan haast onmogelijk is?

 

Wij leven allen, maar weten niet waarom en waarvoor, wij leven allen met het doel gelukkig te worden, we leven allen verschillend en toch gelijk. Wij drieën zijn opgevoed in een goede kring, wij kunnen leren, wij hebben de mogelijkheid iets te bereiken, wij hebben veel redenen om op een mooi geluk te hopen, maar ... wij moeten dat zelf verdienen. En dat is wat nooit met iets makkelijks te bereiken valt. Geluk verdienen betekent er voor werken en goed te doen en niet te speculeren en lui te zijn. Luiheid mag aantrekkelijk schijnen, werken geeft bevrediging.

Mensen die niet van werken houden kan ik niet begrijpen, maar dat is bij Peter ook niet het geval; hij heeft alleen maar geen vast doel voor ogen, vindt zichzelf te dom en te min om iets te presteren. Arme jongen, hij heeft nog nooit het gevoel van anderen gelukkig maken gekend en dat kan ik hem ook niet leren. Hij heeft geen godsdienst, spreekt spottend over Jezus Christus, vloekt met de naam van God; hoewel ik ook niet orthodox ben, doet het me elke keer weer pijn als ik merk hoe verlaten, hoe minachtend, hoe arm hij is.

Mensen die een godsdienst hebben, mogen blij zijn, want het is niet elk gegeven aan bovenaardse dingen te geloven. Het is niet eens nodig bang te zijn voor straffen na de dood; het vagevuur, de hel en de hemel zijn dingen die velen niet aannemen kunnen, maar toch houdt de een of andere godsdienst, welke het is doet niets ter zake, den mens op het goede pad. Het is geen angst voor God, maar de hooghouding van eigen eer en geweten. Hoe mooi en goed zouden alle mensen zijn, als ze elke avond voor het inslapen zich de gebeurtenissen van de hele dag voor ogen riepen en dan precies zouden nagaan wat goed en slecht geweest is in hun eigen optreden. Onwillekeurig probeer je elke dag weer van voren af aan je te verbeteren, allicht dat je dan na verloop van tijd heel wat bereikt. Dit middeltje is voor ieder te gebruiken, het kost niets en is beslist erg nuttig. Want wie het niet weet, moet het leren en ervaren: ‘Een rustig geweten maakt sterk!’

Je Anne.

Zaterdag, 8 Juli 1944

Lieve Kitty,

De hoofdvertegenwoordiger van de zaak, mijnheer B. was in Beverwijk en heeft zo van de veiling aardbeien gekregen. Ze kwamen hier aan, stoffig, vol zand, maar in grote mate. Niet minder dan 24 kistjes voor kantoor en ons. Dadelijk 's avonds werden de eerste zes glazen geweckt en acht potjes jam gemaakt. De volgende ochtend wilde Miep voor kantoor jam koken.

Om half één geen vreemden in huis, buitendeur op slot, kistjes afhalen, Peter, vader, Van Daan, stommelen op de trap: Anne warm water van de geyser tappen, Margot emmer halen, alle hens aan dek! Met een heel gek gevoel in mijn maag stapte ik de overvolle kantoorkeuken binnen. Miep, Elli, Koophuis, Henk, vader, Peter: onderduikers en ravitaillerings-colonne, alles door elkaar en dat midden op de dag!

Door de gordijnen kan men niet naar binnen kijken, maar hard gepraat, slaande deuren, ik kreeg de bibberatie van opwinding. Ja, maar zijn we heus nog ondergedoken, ging het door mij heen, zo'n gevoel moet je hebben, als je je weer aan de wereld mag vertonen. De pan was vol, gauw naar boven. In onze keuken aan tafel stond de rest van de familie en plukte, het moest tenminste plukken verbeelden; er ging meer in de monden dan in de emmers. Nog een emmer was weldra nodig, Peter ging weer naar de keuken beneden - er werd twee keer gebeld; de emmer bleef staan, Peter holde naar boven, de kastdeur op slot! We trappelden van ongeduld, de kraan moest dicht blijven en al wachtten de half gewassen aardbeien nog zo op hun bad, de duikregel: ‘Iemand in huis, alle kranen dicht voor het lawaai dat de watertoevoer maakt’, bleef gehandhaafd.

Om één uur komt Henk met de mededeling, het was de postbode. Peter snelt de trap weer af. Rang, de bel, rechtsomkeert. Ik ga luisteren of er iemand komt, eerst aan de kastdeur, dan zachtjes boven aan de trap. Ten slotte hangen Peter en ik als twee dieven over de leuning en luisteren naar het lawaai dat van beneden komt. Geen vreemde stem, Peter gaat stiekem de trap af, blijft halverwege staan en roept: ‘Elli!’ Geen antwoord, nog eens: ‘Elli!’ Het lawaai in de keuken is harder dan Peters stem. Hij de trap af, de keuken in. Ik sta gespannen naar beneden te kijken: ‘Maak dat je naar boven komt, Peter, de accountant is er, je moet weg!’ Het is de stem van Koophuis. Zuchtend komt Peter boven, de kastdeur gaat dicht. Half twee komt Kraler eindelijk. ‘O jeminee, ik zie niets anders meer dan aardbeien, mijn ontbijt aardbeien, Henk eet aardbeien, Koophuis snoept aardbeien, Miep kookt aardbeien, ik ruik aardbeien, wil ik dat rode goedje kwijt en ga naar boven, dan worden hier gewassen ... aardbeien’.

De rest van de aardbeien gaat in de weck. 's Avonds: twee potten open. Vader maakt er gauw jam van. De volgende ochtend: twee weckglazen open, 's middags vier weckglazen open, Van Daan had ze niet heet genoeg gesteriliseerd. Nu kookt vader elke avond jam.

We eten pap met aardbeien, karnemelk met aardbeien, boterham met aardbeien, aardbeien als dessert, aardbeien met suiker, aardbeien met zand. Twee dagen dansten overal aardbeien, aardbeien, aardbeien, toen was de voorraad op of achter slot en grendel in de potten.

‘Hoor eens, Anne’, roept Margot, ‘we hebben doppertjes gekregen van den groenteboer om de hoek, 19 pond’. ‘Dat is aardig van hem’, antwoord ik. Inderdaad is het aardig, maar het werk ... poeh!

‘Jullie moeten Zaterdagochtend allemaal meedoppen’, kondigt moeder aan tafel aan. En werkelijk, vanochtend na het ontbijt verscheen de grote emaille pan op tafel, tot aan de rand met doppers gevuld. Het doppen is een vervelend werk, maar dan moet je eens het ‘schilletjes uithalen’ proberen. Ik denk dat het merendeel van de mensen niet weet hoe lekker en zacht de peul van de erwt smaakt als het binnenste velletje er uit gehaald wordt. De net aangehaalde voordelen halen het echter nog niet bij het geweldige voordeel, dat de portie die gegeten kan worden wel drie maal zo groot is als wanneer je alleen de erwtjes eet.

Dit velletje trekken is een buitengewoon nauwkeurig en pietepeuterig werkje, dat misschien wel voor pedante tandartsen of preciese kantoormensen geschikt is; voor een ongeduldige bakvis als ik is het verschrikkelijk. Om half tien zijn we begonnen, om half elf sta ik op, om half twaalf ga ik weer zitten. Het gonst in mijn oren: hoekje knikken, velletje trekken, draadje halen, peultje gooien en zo voort en zo voort, het draait voor mijn ogen, groen, groen, wormpje, draadje, rotte peul, groen, groen, groen.

Van lamlendigheid om toch wat te doen, klets ik de hele ochtend alle onzin die er bestaat, maak ze allen aan het lachen en voel me zelf haast vergaan van stompzinnigheid. Met elk draadje dat ik trek weet ik weer beter, dat ik nooit, nooit alleen maar huisvrouw wil zijn!

Om 12 uur gaan we eindelijk ontbijten, maar van half één tot kwart over één moeten we weer velletjes trekken. Ik ben zowat zeeziek als ik ophoud, de anderen ook een beetje. Ik ga slapen tot vier uur en ben dan nog in de war door die ellendige erwten.

Je Anne.

Zaterdag, 15 Juli 1944

Lieve Kitty,

We hebben van de bibliotheek een boek gehad met de uitdagende titel: Hoe vindt u het moderne jonge meisje? Over dit onderwerp zou ik het vandaag graag eens hebben.

De schrijfster van het boek becritiseert ‘de jeugd van tegenwoordig’ van top tot teen, zonder echter alles wat jong is helemaal af te wijzen als: tot niets goeds in staat. Integendeel, zij is eerder van mening, dat als de jeugd zou willen, zij een grote, mooiere en betere wereld zou kunnen opbouwen, dat de jeugd de middelen heeft, maar zich bezig houdt met oppervlakkige dingen zonder het wezenlijk mooie een blik te gunnen.

Bij enkele passages had ik sterk het gevoel, dat de schrijfster mij bedoelde met haar afkeuringen en daarom wil ik me nu eindelijk eens helemaal aan je openleggen en me verdedigen tegen deze aanval.

Ik heb een sterk uitkomende karaktertrek die iedereen die me langer kent moet opvallen, en wel mijn zelfkennis. Ik kan mezelf bij al mijn handelingen bekijken, alsof ik een vreemde was. Helemaal niet vooringenomen of met een zak verontschuldigingen sta ik dan tegenover de Anne van elke dag en kijk toe wat die goed en wat ze slecht doet. Dat ‘zelfgevoel’ laat me nooit los en bij elk woord dat ik uitspreek weet ik dadelijk als het uitgesproken is: ‘Dit had anders moeten zijn’, of ‘Dat is goed zo als het is’. Ik veroordeel mezelf in zo onnoemelijk veel dingen en zie steeds meer hoe waar dat woord van vader was: ‘Ieder kind moet zichzelf opvoeden’. Ouders kunnen alleen raad of goede aanwijzingen meegeven, de uiteindelijke vorming van iemands karakter ligt in zijn eigen hand.

Daarbij komt nog, dat ik buitengewoon veel levensmoed heb, ik voel me altijd zo sterk en tot dragen in staat, zo vrij en zo jong! Toen ik dat voor het eerst opmerkte was ik blij, want ik geloof niet, dat ik gauw zal buigen voor de slagen die ieder moet opvangen.

Maar over die dingen heb ik het al zo vaak gehad, ik wilde nu even op het hoofdstuk ‘vader en moeder begrijpen me niet’ komen. Mijn vader en moeder hebben me altijd erg verwend, waren lief voor me, verdedigden me en hebben gedaan wat ouders maar doen kunnen. En toch heb ik me lang zo ontzettend eenzaam gevoeld, buitengesloten, verwaarloosd en niet begrepen. Vader probeerde al het mogelijke om mijn opstandigheid te temperen, het baatte niet, zelf heb ik me genezen door mezelf het verkeerde van mijn doen en laten voor te houden.

Hoe komt het nu, dat vader me in mijn strijd nooit tot steun is geweest, dat hij helemaal missloeg toen hij me de helpende hand wou bieden? Vader heeft de verkeerde middelen aangepakt, hij heeft altijd tot me gesproken als tot een kind, dat moeilijke kindertijden moest doormaken. Dat klinkt gek, want niemand anders dan vader heeft me steeds veel vertrouwen geschonken en niemand anders dan vader heeft me het gevoel gegeven, dat ik verstandig ben. Maar één ding heeft hij verwaarloosd: hij heeft er namelijk niet aan gedacht, dat mijn vechten om er bovenop te komen voor mij belangrijker was dan al het andere. Ik wou niet van ‘leeftijdsverschijnsels’, ‘andere meisjes’, ‘gaat vanzelf over’ horen, ik wou niet als meisje-zoals-alle-anderen, maar als Anne-op-zichzelf behandeld worden. Dat begreep Pim niet. Trouwens ik kan iemand niet mijn vertrouwen geven, die mij ook niet heel veel van zichzelf vertelt en omdat ik van Pim zeer weinig afweet, zal ik de weg naar het intieme tussen ons niet kunnen betreden.

Pim stelt zich altijd op het standpunt van den ouderen vader, die ook wel eens zulke voorbijgaande neigingen gehad heeft, maar die met mij toch niet meer als vriend kan meeleven, hoe ijverig hij daar ook naar zoekt.

Door deze dingen ben ik er toe gekomen mijn levensbeschouwingen en mijn goed overdachte theorieën nooit aan iemand anders mee te delen dan aan mijn dagboek en een enkele keer aan Margot. Voor vader verborg ik alles wat mezelf beroerde: ik heb hem nooit in mijn idealen laten delen, heb hem willens en wetens van me vervreemd.

Ik kon niet anders, ik heb helemaal volgens mijn gevoel gehandeld, maar ik heb gehandeld, zoals het voor mijn rust goed was. Want mijn rust en zelfvertrouwen, dat ik zo wankel opgebouwd heb, zou ik weer helemaal verliezen, als ik nu kritiek op mijn half-affe werk zou moeten doorstaan. En dat heb ik zelfs voor Pim niet over, hoe hard het ook mag klinken, want niet alleen heb ik Pim in niets in mijn innerlijk leven laten delen, ik stoot hem vaak door mijn geprikkeldheid nog verder van me af.

Dit is een punt waarover ik veel denk: hoe komt het, dat Pim me zo ergert? Dat ik haast niet met hem leren kan, dat zijn liefkozingen me gemaakt lijken, dat ik rust wil hebben en het liefst zag, dat hij me een beetje links liet liggen, tot ik weer zekerder tegenover hem sta? Want nog steeds knaagt het verwijt aan me van die gemene brief, die ik hem in mijn opgewondenheid durfde schrijven. O, wat is het moeilijk om werkelijk naar alle kanten sterk en moedig te zijn!

 

Toch heeft dit me niet mijn ergste teleurstelling bezorgd, neen, nog veel meer dan over vader peins ik over Peter. Ik weet heel goed, dat ik hem veroverd heb inplaats van omgekeerd: ik heb me een droombeeld van hem geschapen, zag hem als een stillen, gevoeligen, lieven jongen, die liefde en vriendschap zo nodig heeft. Ik moest me eens uitspreken bij een levende, ik wou een vriend hebben die me weer op weg hielp, ik heb het moeilijke werk volbracht en heb hem langzaam maar zeker naar me toegedraaid. Toen ik hem ten slotte tot vriendschappelijke gevoelens voor mij gebracht had, kwamen we vanzelf tot intimiteiten, die me nu bij nader inzien ongehoord lijken.

We spraken over de meest verborgen dingen, maar over de dingen waarvan mijn hart vol was en is, hebben we tot nu toe gezwegen. Ik kan nog steeds niet goed uit Peter wijs, is hij oppervlakkig, of is het verlegenheid die hem zelfs tegenover mij tegenhoudt? Maar dat achterwege gelaten, ik heb één fout begaan door alle andere mogelijkheden om tot vriendschap te komen uit te schakelen en door te trachten met intimiteiten hem nader te komen. Hij hunkert naar liefde en hij begint me elke dag liever te vinden, dat merk ik heel goed. Hem geven onze ontmoetingen bevrediging, bij mij werken ze alleen maar de drang uit om het steeds weer opnieuw met hem te proberen. En toch kom ik er niet toe de onderwerpen aan te raken, die ik zo graag aan het licht zou laten komen. Ik heb Peter, meer dan hijzelf weet, met geweld naar mij toegehaald. Nu houdt hij zich aan me vast en ik zie voorlopig nog geen afdoend middel hem weer van me te scheiden en op eigen benen te zetten. Toen ik namelijk al heel gauw bemerkte, dat hij geen vriend voor mijn begrip kon zijn, heb ik er naar gestreefd hem dan tenminste op te heffen uit zijn bekrompenheid en hem groot te maken in zijn jeugd.

 

‘Want in zijn diepste grond is de jeugd eenzamer dan de ouderdom’. Dit gezegde is mij uit een of ander boek bijgebleven en heb ik waar bevonden.

Is het dan wel waar, dat de volwassenen het hier moeilijker hebben dan de jeugd? Neen, dat is zeker niet waar. Oudere mensen hebben een mening over alles en wankelen niet meer in hun daden door het leven. Wij jongeren, hebben dubbele moeite onze meningen te handhaven in een tijd waar alle idealisme vermeld en verpletterd wordt, waar de mensen zich van hun lelijkste kant laten zien, waar getwijfeld wordt aan waarheid en recht en God.

Iemand die dan nog beweert, dat de ouderen het hier in het Achterhuis veel moeilijker hebben, realiseert zich dan zeker niet in hoeveel groter omvang de problemen op ons toe komen stormen, de problemen waarvoor we misschien nog veel te jong zijn, maar die zich toch zolang aan ons opdringen, totdat we na heel lange tijd een oplossing gevonden menen te hebben, een oplossing meestal die niet bestand blijkt tegen de feiten, die haar weer te niet doen. Dat is het moeilijke in deze tijd: idealen, dromen, mooie verwachtingen komen nog niet bij ons op of ze worden door de gruwelijke werkelijkheid getroffen en zo totaal verwoest.

Het is een groot wonder, dat ik niet al mijn verwachtingen heb opgegeven, want ze lijken absurd en onuitvoerbaar. Toch houd ik ze vast, ondanks alles, omdat ik nog steeds aan de innerlijke goedheid van den mens geloof. Het is me ten enenmale onmogelijk alles op te bouwen op de basis van dood, ellende en verwarring. Ik zie hoe de wereld langzaam steeds meer in een woestijn herschapen wordt, ik hoor steeds harder de aanrollende donder, die ook ons zal doden, ik voel het leed van millioenen mensen mee en toch, als ik naar de hemel kijk, denk ik, dat alles zich weer ten goede zal wenden, dat ook deze hardheid zal ophouden, dat er weer rust en vrede in de wereldorde zal komen.

Intussen moet ik mijn denkbeelden hoog en droog houden, in de tijden die komen zijn ze misschien toch nog uit te voeren.

Je Anne.

Vrijdag, 21 Juli 1944

Lieve Kitty,

Nu word ik hoopvol, nu eindelijk gaat het goed. Ja heus, het gaat goed! Knalberichten! Er is een moordaanslag op Hitler gepleegd en nu eens niet door Joodse communisten of Engelse kapitalisten, maar door een edel-germaanse Duitse generaal, die graaf en bovendien nog jong is. De Goddelijke voorzienigheid heeft den Führer het leven gered en hij is er jammer genoeg met een paar schrammetjes en wat brandwonden afgekomen. Een paar officieren en generaals uit zijn naaste omgeving zijn gedood of gewond. De hoofddader is gefusilleerd.

Het beste bewijs toch wel, dat er veel officieren en generaals zijn die de pé aan de oorlog hebben en Hitler graag in de diepste gewelven zagen afdalen. Hun streven is na Hitlers dood een militaire dictatuur te vestigen, door middel daarvan vrede met de Geallieerden te sluiten, zich opnieuw te bewapenen en na een twintigtal jaren opnieuw een oorlog te beginnen. Misschien heeft de voorzienigheid wel expres nog een beetje gedraald om hem uit de weg te ruimen, want het is voor de Geallieerden veel makkelijker en ook voordeliger als de smetteloze Germanen elkander doodslaan; des te minder werk blijft er over voor de Russen en Engelsen en des te gauwer kunnen ze weer met de opbouw van hun eigen steden beginnen.

Maar zo ver zijn we nog niet en ik wil ook volstrekt niet op de glorierijke feiten vooruitlopen. Toch merk je wel dat wat ik nu zeg nuchtere realiteit is, die met de beide benen op de grond staat; bij uitzondering zit ik nu eens niet over hogere idealen te bazelen. Hitler is voorts nog zo vriendelijk geweest aan zijn trouw en aanhankelijk volk mede te delen, dat alle militairen vanaf vandaag de Gestapo te gehoorzamen hebben en dat elke soldaat die weet dat zijn superieur betrokken geweest is bij deze laffe en minderwaardige aanslag, dezen zonder vorm van proces mag neerknallen.

Mooie geschiedenis zal dat worden. Pietje Wijs heeft pijnlijke voeten van het lange lopen, zijn baas de officier snauwt hem af. Pietje grijpt zijn geweer, roept: ‘Jij wou den Führer vermoorden, daar is je loon!’ Een knal en de hoogmoedige chef, die het heeft gewaagd Pietje standjes te geven, is het eeuwige leven (of is het eeuwige dood?) ingegaan. Op het laatst zal het er dan zo uitzien, dat de heren officieren hun broek voldoen van angst als ze een soldaat tegenkomen of ergens leiding moeten geven, omdat de soldaten meer zullen durven zeggen en doen dan zijzelf. Snap je het een beetje, of ben ik weer hakketakkerig geweest? Ik kan er niets aan doen, ben veel te vrolijk om logisch te zijn, bij het vooruitzicht dat ik met October wel weer eens in de schoolbanken zou kunnen zitten! O lala, heb ik niet net nog verteld, dat ik niet voorbarig wil zijn? Vergeef me, ik heb niet voor niets de naam een bundeltje tegenspraak te zijn!

Je Anne.

Dinsdag, 1 Augustus 1944

Lieve Kitty,

‘Een bundeltje tegenspraak’ is de laatste zin van mijn vorige brief en de eerste van mijn huidige. ‘Een bundeltje tegenspraak’, kun jij me precies uitleggen wat dat is? Wat betekent tegenspraak? Zoals zovele woorden heeft het twee betekenissen, tegenspraak van buiten en tegenspraak van binnen.

Het eerste is het gewone ‘zich niet neerleggen bij andermans meningen, het zelf beter weten, het laatste woord hebben’, enfin, allemaal onaangename eigenschappen waarom ik bekend sta. Het tweede, daar sta ik niet om bekend, dat is mijn eigen geheim.

Ik heb je al eens meer verteld, dat mijn ziel als het ware in tweeën gesplitst is. De ene kant herbergt mijn uitgelaten vrolijkheid, spotternijen om alles, mijn levenslust en vooral het opvatten van de lichte kant van alles. Daaronder versta ik geen aanstoot nemen aan flirten, een zoen, een omhelzing, een onnette mop. Deze kant zit meestal op de loer en verdringt de andere, die veel mooier, reiner en dieper is. Niet waar, de mooie zijde van Anne kent niemand en daarom kunnen mij ook zo weinig mensen lijden.

Zeker, ik ben een amusante clown voor één middag, dan heeft iedereen weer voor een maand genoeg van me. Eigenlijk precies hetzelfde wat een liefdesfilm voor diepdenkende mensen is, eenvoudig een afleiding, vermaak voor één keer, iets om gauw te vergeten, niet slecht maar nog minder goed. Het is heel naar voor me je dit te moeten vertellen, maar waarom zou ik het niet doen, als ik toch weet dat het de waarheid is? Mijn lichtere oppervlakkige kant zal de diepere altijd te vlug af zijn en daarom steeds overwinnen. Je kunt je niet voorstellen hoe vaak ik niet al geprobeerd heb deze Anne, die maar de helft is van alles wat Anne heet, weg te duwen, lam te slaan, te verbergen: het gaat niet en ik weet ook waarom het niet gaat.

Ik ben erg bang dat allen die me kennen zoals ik altijd ben, zullen ontdekken dat ik een andere kant heb, een mooiere en betere kant. Ik ben bang dat ze met me zullen spotten, me belachelijk en sentimenteel vinden, me niet ernstig nemen. Ik ben gewend niet ernstig genomen te worden, maar alleen de ‘lichte’ Anne is het gewend en kan het verdragen, de ‘zwaardere’ is daarvoor te zwak. Als ik werkelijk eens een kwartier de goede Anne met geweld voor het voetlicht geplaatst heb, dan trekt zij zich als een kruidje roer-me-niet samen, zodra ze moet spreken, laat Anne no 1 aan het woord en is, vóór ik het weet, verdwenen.

In gezelschap is de lieve Anne dus nog nooit, nog niet één keer tevoorschijn gekomen, maar in het alleen-zijn voert zij haast altijd de boventoon. Ik weet precies hoe ik zou willen zijn, hoe ik ook ben ... van binnen, maar helaas, ik ben het enkel voor mezelf. En dat is misschien, neen, heel zeker de reden waarom ik mezelf een gelukkige binnennatuur noem en andere mensen me een gelukkige buitennatuur vinden. Van binnen wijst de reine Anne me de weg, van buiten ben ik niets dan een van uitgelatenheid losgerukt geitje.

 

Zoals ik al zei, ik voel alles anders aan dan ik het uitspreek en daardoor heb ik de naam van jongensnaloopster, flirt, wijsneus en romannetjesleester gekregen. De vrolijke Anne lacht er om, geeft brutale antwoorden, trekt haar schouders onverschillig op, doet of het haar niets kan schelen, maar o wee, precies omgekeerd reageert de stille Anne. Als ik helemaal eerlijk ben, dan wil ik je wel bekennen, dat het me wel deert, dat ik onnoemelijk veel moeite doe anders te worden, maar dat ik telkens weer tegen sterkere legers vecht.

Het snikt in me: ‘Zie je wel, dat is er van je terecht gekomen: slechte meningen, spottende en verstoorde gezichten, mensen die je antipathiek vinden en dat alles omdat je niet naar de goede raad van je eigen goede helft luistert. Ach, ik zou wel willen luisteren, maar het gaat niet; als ik stil en ernstig ben, denkt iedereen dat het een nieuwe komedie is, en dan moet ik me wel met een grapje er uit redden, om nog maar niet eens te spreken van mijn eigen familie, die beslist denkt dat ik ziek ben, me hoofdpijnpillen en zenuwtabletten laat slikken, me hals en voorhoofd voelt of ik koorts heb, naar mijn ontlasting vraagt en mijn slechte bui becritiseert. Dat houd ik niet vol: als er zo op me gelet wordt, word ik eerst snibbig, dan verdrietig en ten slotte draai ik mijn hart weer om, draai het slechte naar buiten, het goede naar binnen en zoek aldoor naar een middel om te worden, zoals ik zo erg graag zou willen zijn en zoals ik zou kunnen zijn, als ... er geén andere mensen in de wereld zouden wonen.

Je Anne.

Slotwoord

Hier eindigt Anne's Dagboek. Op 4 Augustus 1944 deed de Grüne Polizei een inval in het Achterhuis. Alle onderduikers en ook Kraler en Koophuis werden gearresteerd en naar Duitse en Nederlandse concentratiekampen gevoerd.

Het Achterhuis werd door de Gestapo leeggeroofd. Tussen een hoop oude boeken, tijdschriften en kranten, die op de grond waren achtergebleven, vonden Miep en Elli Anne's dagboeken. Op enkele gedeelten na, die van weinig waarde voor den lezer zijn, is de oorspronkelijke tekst afgedrukt.

Van de onderduikers kwam alleen vader terug, terwijl Kraler en Koophuis de ontberingen in het Nederlandse kamp doorstonden, en in hun familiekring terugkeerden.

In Maart 1945 overleed Anne in het concentratiekamp Bergen-Belsen, twee maanden voor de bevrijding van Nederland.